De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 30 september pagina 8

30 september 1900 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

? B DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. NOL 1214 SF. gemotiveerd, dat de regeering zou blijven wei geren de papier circulatie te vermeerderen om de Bank te hulp te komen, zyn vervuld. De hulp heeft de regeering verstrekt door de uitgifte van staatsobligatiën. De tftbakshoek maakt geen uitzondering op de algemeene richting van de prysvariatie. Vrydag den oden Oct. zal alhier een inschrij ving op 18756 pakken Sumatra , 1484 pakken Borneo en 546 pakken Mexico tabak worden gehouden. Hiervan behooren 6992 pakken aan de Deli mp\j., 1593 aan de Seuembah mpy'. Heden wordt te Rotterdam een veiling ge houden van 2212 pakken der tabaksmaatschappij «Arendsburg", 1490 van de Deli cultuur mpy., 817 van de Rotterdam Deli mprj, en 811 van de tabak mpg. Soeliegan «Borneo." De petreoleumgroep ziet er ook niet vroolijk uit; de hoogste koers der koninklijke was de vorige week 270; heden is de hoogste noteering 252K. De blijde verwachting, de vorige week opgewekt, heeft niet lang geduurd. De daling in de noteering der Sumatra- Palembang, was veel grooter: de hoogste noteering van 82 der vorige week, zonk tot 70%. Waarschijnlijk niet ten onrechte. De aandeelen in de olie bronnen in Hannover, avanceerden daarentegen veel beteekenend. De koers van 80 der vorige week, kon stijgen tot 96 ! Deze mpy" heeft met twee voorname Hamburgsche firma's een contract afgesloten betreffende den verkoop van hare olie aan een raffinaderij, door die handelshuizen op te richten. Zoolang de op te richten raffinaderij nog niet voor haar werk gereed is, ontvangt de mpy tot exploitatie van oliebronnen in Hannover, gevestigd te 's Gravenhage, zooveel voorschot op onderpand van den voorraad, dat ze over voldoende geldmiddelen kan beschikken, om de vrijwel toenemende productie geregeld voort te zetten. Evenwel wordt een proces gevoerd over het beschikkingsrecht op een gedeelte van het terrein dat de mpy als het hare beschouwt. De houders van aandeelen en obligatiën N. Z. A. S. M. beginnen een beetje bang te worden. Voor de aandeelhouders is inderdaad eenige reden. Voor oblig.-houders evenwel naar het my' voorkomt, in zeer geringe mate wanneer ik let op de condities waartegen de naaating zou mogen geschieden. In het ry'k van de grillige Fortuna zijn de veranderingen het minst beteekenend. Het gemeentebestuur van Madrid heeft eindelyk een volledige restantenlyst gepubliceerd. Vele stukken door vrouw Fortuna met groote premies begunstigd, zyn nog niet aangeboden. Gelukkigen, doet uw voordeel. A'dam, 28 Sept. 1900. D. STIGTER. Kantoor Singel 221. ^miiiiiiiniiiiinmmiimiiriiiiciiiiiiiiiiiiiinHiiiiiiiiiiHiiiiiiiniiniinnfl Portretten. Als men geen oog had voor de moeilijkheden, die het in heeft, in dezen tijd van veelzijdige concurrentie een ruime zaal met schilderijen, te vullen, zou men zich gaan verwonderen over de omstandigheid, dat het bes', uur van den Haagschen kunstkring het noodig of wenschelijk geoordeeld heeft het tijdperk van wording der portretten, die het voor zyn tentoonstelling van portretten van vaderlandsche meesters" verlangde, heeft uitgebreid tot over een halve eeuw. Waar het nog in leven zyn van een meester steeds zyn aantrekkelijkheid heelt, en het oude" nooit nalaat die aantrekkelijkheid in dubbeie mate te vertoonen, weet ieder nu toch wel, dat de meesters, die onze vaders P Is levend hebben gekend, thans niet beter kunnen doen dan dood te zy'n en dood te blijven. Er is een tyd geweest dat de Haagsehe Kunstkring", nog bestaande onder het regime van zyn oorsprong, de voorvechter was van de moderne opvatting in de schilderkunst, de jonge kunst, waarvoor ieder schilder die de veertig goed achter den rug had, als voor een onaf wendbaar noodlot, sidderde. Wie er nog aan twijfelde, kan nu, met deze tentoonstelling weten dat met die oude traditie gebroken is. Pieneman en Kruseman zyn uit het half-duister, van de binnenkamers, die ze slecht met een museum zaal meenden te zullen verwisselen, te voorschyn gehaald en baden zich nog eens in den licht-glans, die tot nu toe slechts den schilderarbeid van het jongere geslacht omgolfde. Ter rechtvaardiging van dit ongeval kan men niet aanvoeren, eene eventueele bedoeling bij het bestuur van den Haagschen Kunstkring, het portret is mijne historische ontwikkeling gedurende de laatste eeuw te doen zien; want, ofschoon de liefhebberij in historische overzicht'' tegenwoordig nog al gaande ia, en men hair dus op elk terrein kan verwachten, dient van den anderen kant toch ook het bewustzijn doorgedrongen te zijn, dat tot zulk een over zicht, althans een schijn van volledigheid nood zaak is. Deze ontbreekt geheel, een gebrek dat intusschen wat vergoed wordt door de aanwezigheid van een doek van de hand van den Belgischen schilder Mcolaas de Keyzer, waarover we niet kunnen nalaten enkele op merkingen te maken. Primo dan hoort dit doek niet thuis op deze tentoonstelling, die volgens de jaartallen op den catalogus slechts schilde rijen zou bevatten van de laatste vijftig jaar. Het geeft eene afbeelding van koning Willem II, zyn kamerdienaar geld gevende voor de Haagsche werklieden" en kort voor den dood van den koning vervaardigd. Daar nu Willem II in 1849 overleed kan het doek onmogelijk be hooren tot onze helfc van de negentiende eeuw Afgezien van de quasi-dramatische voorstelling aan welks bekoring zich nu toch wel zelfs het algemeene publiek ontworsteld zal hebben, geeft een byschritt i-n den catalogus weer eenige stof tot ironie: het doek blijkt het noodlot, van meer kunstschatten" te zijn ondergaan n.m. van niemand te kunnen vinden, in wiens bezit het rustig de toekomst af zou kunnen wachten; afkomstig uit de nalatenschap van een hooggeboren heer", schonk diens familie het aan het rijk, dat het op zijn beurt weer afstond in bruikleen aan een Mevrouw de Baronesse"; deze schijnt nu weer blij het voor eenigen tijd te luchten te kunnen hangen op den Haagschen Kunstkring, die, eindelijk, ook weer niet zoo erg ingenomen met dien lastpost, het te kijk hing op een donker doorloopje nabij den ingang van de zaal. Getuige van dien algemeenen onwil, vraagt men zich af hoe diep toch de fictie aangaande al wat door het penseel op het doek werd gebracht, moet doorgedrongen zijn. en hoe lang de jongere geslachten zich het lastig bezit van hunner vaderen artistieke erfenissen zullen getroosten, voor de groote, vermoedelijk toch wel aanstaande normaliseering van den menschelijken geest, daaraan, als aan zooveel anders een einde stelt. Wat al te duidelijk zijn meening kenbaar makend ten opzichte van genoemd doek, verviel de Haagsche Kunstkring in een tegenovergesteld uiterste, door aan eenige van Keyzer's collega's en tijdgenooten eene eereplaats in te ruimen achter in de zaal. We vinden daar de namen Pieneman en Kruseman, in hun bejaard kreupelr\jm weder, vereenigd en daar de daden, ot zij uitgingen van vader of zoon, identiek zy'n, behoevea we ban aard hier niet te beschrijven. In hun nabijheid pronkt David Bles, in wien men het voorrecht geen schildergeslacht te hebben geteeld, niet genoeg kan waardeeren; een Koekkoek, vertegenwoordiger van dit onuit roeibaar schildergeslacht, is niet aanwezig. Is daarmee alleen niet reeds het bewy's geleverd dat deze tentoonstelling als boven gezegd, niet compleet is. De historische lijn. volgend hebben we nu te vermelden de inzending van Josef Israëls, die uit een viertal byna levensgroote portretten bestaat. Zonder nu dien schilder in zyn eenigszins Rembrandtieke behandeling in het portret te willen gispen; moeten we opmerken dat de overgang, dien hy van peuterend afwerken tot intuïsief neerklodderen, eene wel wat sterke tegenstelling vormt. Een geschilderd portret, zoo het al de photografie haar terrein-niet mag betwisten, heeft dan toch tot taik het uiterlijke in den mensch gedurends het levea en daarna te bewaren en dient daartoe als werkstuk aan zekere eischen te voldoen. Met uitzondering van het portret van den heer dr. Jan de Jong, dat als kunst werk van een zeer schoone opvatting blyk geeft, zonder als portret te voldoen, biedt voor den normaal oordeelende dat werk van Israëls maar weinig aantrekkelijkheid en veel reden tot ontevreden zijn, eventueel bij hen, die, de portretten bestellende, in zeer nuchteren han dels-zin wat degelyker handwerk hadden kunnen vereischen. Daor de beschouwing van een stuk arbeids van een tegenwoordig reeds vergeten schilder J. G. Schwartze kan men zich in deze over tuiging versttrkt zien; het doek stelt de schil deres Therèse Schwartze voor op zestienjarigen leeftijd, en is volmaakt in allerlei zin ; de kwes tie van de gelijkenis zal, nu sinds de vervaar diging zooveel jaren verloopen zijn, wel niemand kunnea oplossen; maar ook eene in ontkennenden zin, zal weinig aan de voortreffelijk heid van dit doek afdoen. Het is een heel aardige liefhebberij, de wratjes, en andere ac cidenten op het gelaat van den geportretteerde mede af te beelden, en een soort van voor den toeschouwer vermakelijke naïviteit de natuur, ook waar ze te kort schiet, na te volgen van meer opwekkenden aai d is echter de arbeid van den schilder, die hem veroorlooft zijn sujet te idealiseeren, zonder ten gevolge van pogingen daarheen, den schat der waarheid en der na tuurlijkheid te offjren. Het is op voortreffe lijke wyze gebeurd in dat doek van J. G. Schwartze, dat de jeugdige schilderes geeft, in den vollen glans eener romantische opvat ting, in de bekoring der natuur, door den verstandigen schilder van alle onreinheid ontdaan. Mevrouw Grandmont-Hubrecht, wier bekwaam heid en grootste vaardigheid bekend mag wor den geacht zond o. m. het portret in van prof. Donders, een doek, niet buitengewoon artistiek, maar dat ieder wien een geschil derde beeldtenis, des professors dierbaar is, bevredigen kan. Aan eene bestelling" zou met dit werk volkomen zijn voldaan. Kamerlirgh Onnes deed een goede keuze, door ju'st het bekende portret van de bejaarde weduwvrouw ter tentoonstelling te zenden ; het realisme van de voorstelling moge voor een oogenblik den kunst-vreugde wat in den weg staan, onmisbaar zyn toch de verdiensten van dit doek, dat op misschien in Nederland, no^ ongekende wyze, artistieke waarde met practische doeltreffendheid ?ereenigt. Ook het andere doek, in een heel ander soort van factuur en gewijzigds opvatting den schilder vertoonende, is als kunstwerk zeer te prijzen, terwijl het als portret micder voldoet. Havermati, met zijn drie doeken, beweegt zich op de grenzen van den nieuwen tijd; en deelt zijne functien, overeenkomstig deze wat wankele positie, gelijkmatig over zijn arbeid uit. Pogingen tot lossen zwier, naar de methode van een paar Hollandcche vrouwe lijke portret-schilders, zijn niet afwezig, een trachten naar volledig overbrengen van wat de natuur hem als portretteur bood, ontbreekt evenmin, terwijl vooral in de achtergronden zich de talentvolle kleurmenger kenbaar maakt. Ook in Jan Veth, zooals hij zich hier van zijn beste zijde laat kenren, is veel te waardeeren, de wetenschappelijkere in zijn methode dringt hier nog niet totaal de vrije schoonheid ter zijde, en uit de aandachtige factuur ademt bovendien iets op, wat een mogelijk te kort aan deze, vergoeden kan. De onhoudbaarheid van zijn manier als beginsel eener school van portretteurs, wordt echter aangetoond door Hart Mbbrig, die hem in alles, met uitzondering de degelijk heid zijner arbeid, na volgt. We zouden wel eens willen weten, waar voor deze schilder, die eenige bekende figuren uit de geleerde on politieke wereld afbeeldt, de dichterlijke intuïtie" gebleven was, en hoe 't stond met de schoonheids- en andere wetten, die, geacht door iedereen in theorie althans, in zijn werk geen goede sporen meer achterlaten. Zelfs de nood zakelijkheid van stofuitdrukking, waarvan men op de teekenacademie leert, is hier niet meer geacht; gelaat en fond, uit boeken of anders zins bestaande, onderscheiden zich noch in behandeling nog dank zij het toepassen van de voorschriften der perspectief. Een nieuweling in Holland is de schilder Anton van Welie, wiens portret-stuk van de familie Pol de Mont, van een sterke terugkeer tot de oudere schilder-methodes verraadt. Zijn werk is fraai, volmaakt vosral ook in den geest van het groote publiek; en zoodra het middeleeuwsche tintje, van stemmings-boomen" en witte zwanen er van verdwenen zal zijn, 't zij dit geschiedt in den arbeid van den schilder zelve of in dien van een navolger, zoodra bovendien het werk, onder eenigen invloed wat banaler wordt, zal de afstand, die het van Pieneman en Kruseman scheidt niet zoo groot meer zijn; wat reclame en tengevolge daarvan, wat nadoeners en vermoedelijk krimpt die afstand tot een nihil in: binnen <ien jaar kunnen we zulks, steunende op recente ervaringen, ver wachten. Zoo ziet men dus, dat een halve eeuw ge noeg was. om ons langs Israölsche, Vetsche, Tooropsche. en andere exentriciteiten terug te brengen tot het uitgangspunt: de scholen volgen elkander sneller op dan voorheen! Tii. P. predikt; maar hy' doet het op een zelfstandige wys. Hij nam evenals vroeger den Plutos (of Eerlijken Rijkdom), nu de Ekklesiazusaïonder handen en bracht dat stuk onder den titel het Vrouweitrparlement in het Nederlandsch over. Reeds by' de eerste lezing kunnen wij de op vatting van dr. H. deelen, dat de kennismaking met het Atheensehe leven en het karakter van het beschaafdste deel van 't Griekscbe volk veel meer door de blijspelen van Aristofanes wordt bevorderd, dan door de uitgave en opvoering van treurspelen van Sofokles of van Euripides, omdat de stof dier treurspelen evenzeer be werkers vond in Seneea te Rome, in Racine, Corneille, Goethe, of in andere dichters buiten Griekenland en in later tijd. Maar een blijspel van Aristofanes is zoo volkomen Atheensch, wat hy' pry'st of hekelt is zoo uitsluitend zyn landgenooten eigen in den tijd dien hij be leefde, dat door andere tooneelschrijvers in andere landen een overneming nagenoeg on mogelijk is. Aristofanes neemt een geheel eenige plaats in de tooneel-letterkunde in, en wie het oorspronkelijke niet kan lezen, doet verstandig, door de Nederlandsche bewerking kennis met hem te maken. Om zyn doel te bereiken koos dr. H. een stuk, waarvan de hoofdzakelijke inhoud voor onze tijdgenooten niet zonder belang en zeer begry'pelyk is. In de vrouwenregeering worden namely'k de dwaze toestanden geschetst, waartoe de gevolgen van overdreven communisme en feminisme de maatschappij brengen. Om zijn oordeel te staven bezigt Aristofanes geen breed uitgesponnen dialogen over economie en poli tiek ; geen wy'sgeerige verhandelingen of psycho logische analysen. Niets van dat alles. Snel volgen vraag en antwoord elkaar ; het verloop is levendig en vol actie. Reeds by het optreden der aanvoerster met hare volgelingen moet het publiek om de vermomming geschaterd hebben en wat ieder treffen moet ook de hedendaagsche lezer is het groote vernuft van den dichter, die slag op slag geestigheden debiteert van 't meest uiteenloopend karakter. In »Het vrouwenparlement" hebben de poli tieke leiders het hard te verantwoorden. Aristofanes geeselt ze ongenadig. Zolfs hun particulier leven wordt niet gespaard en aan den spot, aan de verachting der schouwburg bezoekers prysgegeven. Wat men later in pamfletten en libellen neerschreef, kon men in oud-Athene van het tooneel af hooren, maar men moest zich tevens verbazen over den politieken zin, den letterkundigen smaak en het ontwikkeld gevoel voor kunst bij de Atheners in den bloeitijd. In de geheele tooneeiliteratuur openbaart geen schrijver na Aristofanes zooveel rykdom van geest, om niet te spreken van de tahijke woordspelingen en kwinkslagen zooals ook in deze Hollandsche bewerking ruimschoots zijn weergegeven. Het spreekt bijna van zelf, dat in een antiek blijspel ook geestigheden van onkieschen aard voorkomen. Ook het schellinkje had stem in het kapittel en dus zoo was het immers ook later overal moesten er ook grappen van minder gehalte gedebiteerd worden. Zoo treedt in het begin van het tweede tooneel de man, die zijn vrouw zoekt, onder omstandig heden op, die er zeker op berekend waren, dat er geen vrouwen in den schouwburg kwa men. In den dialoog tusschen een jongeling, die door verscheidene oude vrouwen tegelijk wordt aangehouden, met een meisje, waarnaar zijn hart begeerig is, worden dingen gezegd, die een onschuldige maagd doen blozen wan neer zij ze begrijpt. Maar wij zeggen hat Busken Huet na: »'t is niet laf, niet pseudobraaf," van immoreele strekking, van aanprikkeling, zooals in sommige moderne stukken plaats heeft, is geen sprake. J. v. M. NimiiiniiiimmitmiutnmimimMMiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMunummm LLERLEI BOEKAANKONDIGING. ARISTOFANES, de Vroiticenregeering, over gebracht door dr. A. HALIIKKSTAHT. Uitgave vau Cohen & Zonen, Amsterdam. Er wordt vrij wat moeite s;edaan om het publiek, dat geen hooger onderwijs genoten heeft, met het Grieksch als leervak te verzoenen en uit de voorrede van bovengenoemd werkje blijkt dan ook dat dr. H. voor zijn parochie 't Binnenhuis". l October zal aan het Rokin 120 worden geopend een magazyn, waarin geregeld wordt opgenomen datgene wat on ze jonge kunstenaars aan meubelen en huisraad voortbrengen. Het draagt de naam van »'t Binnenhuis", en de heer Jac. van den Bosch zal uitvoerend direc teur zijn. Het doel is, het werk aan het pu bliek te toonen en hierdoor te trachten bevor derlijk te zijn aan de goede ontwikkeling der Hollandsche kunstnijverheid. Het is toch in den laatsten tijd zoo hier als in het buiten land duidelijk gebleken, dat Holland op dit gebied met groote energie en in de goede richting werkzaam is, want eene vergelijking met wat elders wordt voortgebracht, kan den toets niet alleen met glans doorstaan, maar het Hollandsen werk heeft vooral door het zuivere begrip, dat er uit spreekt, de welverdiende sympathie weten te verwerven. Men kan over tuigd zijn dat de kunstenaars deze onderneming wel zullen steunen; maar die steun blijft na tuurlijk vruchteloos, wanneer men niet ver zekerd is van de medewerking van hen die prijs stellen op een aangenaam tehuis. De engros- en export-boekhandel B. II. Smit, alhier, biedt een groot aantal romans, oorspronkelijke en vertaalde, voor SüaiWpCt. beneden den oorspronkelijken prijs aan. Een geheel stel, te zamen 324 deelen, waarvan de oorspronkelijke prijs f r>50 is, levert zij voor / 1)7. Op aanvraag is een lijst van titels ver krijgbaar. Een adres aan den Gemeenteraad. Ondergeteekenden, Samuel Jozeph Pothuis en Louis Maximilliaan Hermans, respektievelijk Voorzitter en Secretaris van den Amsterdamschen Bestuurdersbond en als zoodanig ver tegenwoordigende ruim 7000 Amsterdamsche arbeiders, doch in dezen persoolijk optredende en domicilie kiezende ten huize van den tweeden ondergeteekende. geven te kennen: dat zij aangezocht zijnde door verschillende leden van het korps der Amsterdamsche Brandwachts, behulpzaam zijn geweest en nog zijn in het daarstellen van eene vereeniging van Amsterdamsche Brandwachts die ten doel heeft de stoffelijke en zedelijke belangen harer leden te bevorderen; dat zij voorop hebben gesteld en nog stellen dat genoemde vereeniging alleenlijk met wettige middelen haar doel zal trachten te bereiken en dat leden der vereeniging daaraan hunne volkomen goedkeuring hebben gehecht; dat zij dit karakter der vereeniging vastgelegd hebben in de statuten welke zijn goedgekeurd door de leden en waarop zy eerlang de Ko ninklijke bewilliging zullen'aanvragen; dat zij hierbij nadrukkelijk verklaren, dat niet de bedoeling van de oprichting der ver eeniging was verwarring te stichten of insubordinatie te prediken, maar om ordelijke pogingen aan te wenden, den dienst van den Amsterdamsche brandwacht wat minder zwaar en zyn loon wat hooger te doen worden; dat ondergetaekenden herhaalde malen dat in de pers hebben verklaard en de leden der vereeniging dit n in huishoudelijke vergade ringen n in circulaires hebben aangezegd en doen weten; dat zy op velerlei wijzen hebben ondervon den dat de bedoeling der leden van de Amster damsche Brandwachts-vereeniging geen andere was dan de hunne; dat niettegenstaande de Grondwet het recht van vereeniging aan alle burgers erkent, de heer Kommandant van de Amsterdamsche Brandweer een plaatsing op het centraal-bureau afhankelijk heeft gemaakt van de opzegging van het lidmaatschap der vereeniging door een brandwacht 2e klasse, met name J. Lindt, door een hoofdbrandmeester te doen aanzeggen dat hy, genoemde brandwacht op het centraalbureau kon geplaatst worden, wanneer hij voor zyn lidmaatschap van de vereeniging zou be danken, op welks voorstel genoemde brand wacht is ingegaan; dat zij in deze handeling van den heer Kommandant zien een schending van het recht van vereeniging aan alle staatsburgers bij de Grondwet gegeven; dat zy uw kollege verzoeken het daarheen te willen leiden dat de heer Kommandant van de Amsterdamsche brandweer van dergelijke handelingen tegenover hen die onder zijn bevel zijn geplaatst, zich zal onthouden. (w, g ) S. J. POTHUIS. L. M. HjiK.MANS. liiimintmiMi Antwoord aan den tor Het doet mij genoegen te zien dat de heer Averkamp, van wien ik vermoed dat hy alle meer of minder bekende werken over den zang onder het oog heeft gehad, mij geen werk kan noemen waarin hij eene omschrijving als de my'ne over hoofdpunten (geen trucs of foefjes) heeft gevonden; dit toch was het wat ik wenschte geconstateerd te zien. Dat het meer op den weg ligt van den heer Averkamp, dien men in de eerste plaats als theoreticus en componist mag beschouwen, het nieuwe in een werk op zijn gebied te vinden, sluit niet uit dat er voor een ander wel degelijk nieuwe gezichtspunten in mijn werkje te vinden zijn. CoBNELlE VAN ZANTEN. IIIIIIHUIIII iimimiimiHiiiiiiimiiiiiiiiiiiii iiiiutiiiiiiiiiimiiiMl S N U l F J i 8. »De lijst der lessen aan de Amsterdamsche hoogescïiool komt nog altijd als «Series lectionum" in de Latijnsche taal in het Gemeenteblad. Zoo is nu ook een Latijnsche naam gezocht voor het onderwijs dat de privaat-docent Van der Goes zal geven in de socialistische economie en lezen wij in de lijst: -»F. VAN DEK GOES, priv. doe. ven. imp., Histqriani criticam, edogmatisCaroli Marxii descriptam, specificationis, quae «kapitalis tisch" dicitur, tractabit die Veneris hora vesp. VIII. »De fundamentis socialisrni in philosophia quaerendis aget horis sibi et auditoribus commodis." Dit is zeker niet de meest practische manier om aan Hollanders mee te deelen wat Van der Goes nu eigenlijk gaat doceeren. Met «kapitalistisch" weet onze Latinist geen weg, en toch nu hij het woord »specilicatio" aandorst, was hij al zoo aan het moderne latijn toe. dat de bijvoeging van »capitnlisticae" aan den indruk niet meer had geschaad. Er moest aan die malle reanier van zoo een Latijnsche lessenlijst nu maar eens een einde worden gemaakt." Zoo las ik in De Kroniek; ik beken het eerlijk, niet zonder me te ergeren. Zeker, eerst, moet deLaüjnsche lessenlijstvervallen, dan de Hollandsche lessenlijst en eindelijk, zoo gaat het altijd als je eenmaal aan het eeuwenoude begint te peuteren: de lessen lijst heelemaal. En natuurlijk, dat die Latijnsche lessenlijst in opspraak komt, nu er ook een collegie van Van der Goes moet vermeld worden, die zelf geen Latijn kent en een goedje doceert, dat in geen enkele taai van de wereld met een fatsoenlijk woord is aan te duiden : Socialisme... met permissie. Of doctor Steinmetz en Jan te Winkel dan ook gelijk hadden, dat zij de opname van dat leervak waaraan even veel wetenschap is te bekennen als aan het panis studiosorum, ofschoon dit dan toch nog een eigen Latijnschen naam heeft bestreden, als het begin der vervalsching van het wetenschappeliik karakter eener heusche universiteit! Nu zie je eens wat je met dat Socialisme hebt binnengehaald; niet minder dan de Series Lectionum in ge vaar, het Latijn in zijn laatsten schuilhoek vervolgd, verdrongen ten slotte uit ons ge meenteblad. Maar gelukkig het is nog zoo ver niet; de slag kan afgeweerd worden, als de Rector Magnificus maar waakt. En, om eerlijk te zvjn, moet ik zeggen, dat dit bij de samenstelling van deze series iets te wenschen heeft overgelaten. Want het is waar, de specificatie had hij behooren te vervangen door een quae dicitur »van zoo iets als een indeeling der soort", dan zou er geen aanmerking te maken zyn geweest, zoo min als op het quae dicitur kapitalistisch; de eer van het Latijn was geheel gered. Toch in het belang van een onschuldig gebruik dezer series, zou ik nog een quae dicitur hebben gewenscht n.l. inplaats van »die Veneris" »die quae dicitur Vrijdag". Het woord Venus immers heeft in onzen tijd een minder goeden klank gekregen, bovenal op een lessenlijst voor jonge lieden komt mij deze dagsaanduiding ietwat bedenke lijk voor. Natuurlijk, geef ik mijn raad voor beter en zou ik niet gaarue uit hoofde dezer opmerkingen geacht willen worden in het algemeen de zorg van den rector magnificus voor universiteitsbelangen gering te schatten. Integendeel, juist dat heerlijk ambt beschouw ik als een der hechtste zuilen van Minerva's tempel, door geen enkelen revolutionairen Simson om te trekken, ook al mocht, wat Jupiter ver hoede, de series eenmaal vallen. Want, dan blijft ons toch nog altijd over de Rectorale oratie, bijna de eenige redevoering in dit ondermaansche, waarin je nog eens een mondje vol Latijn kunt hooren. Zelden verzuim ik dan ook een gelegenheid om van het uitspreken daarvan getuige te zijn, al ware het alleen maar om die slotwoor den te genieten, welke, hoewel eeuwen oud, toch altijd nieuw blijven. Ah, welk een ge voel van welbehagen verkwikt mij, als ik daar hoor dat: Salve, Rector Maguifice, iterumque Salve! den nieuwen hoogwaardig heidsbekleder toegeroepen uit zoo verheven mond. En steeds komt dan de gedachte bij mij op: wat is dat Latijn toch een taal! Verbeeld je, dat zoo'n rector eens in het Hollandsch zei, plechtig: Heil, prachtvolle Rector, heil en nogmaals heil! of meer alledaagsch: dag, magnifieke rector, dag, en nog's dag! zou niet het geheele gehoor in een onbedaarlijke lachbui uitbarsten? Maar nu, in 't Laty'n, vindt ieder 't bij zonder ernstig en gepast. Want dat is de zoo onwaardeerbare kracht van deze, helaas, doode taal, misschien wel juist omdat zij dood is zy neemt al wat kwasterig is weg. Edoch, niet alleen om dit aangrijpende slot, reis ik soms die plechtigheid na. Allereerst natuurlijk, omdat een rectorale rede altijd de moeite van het volgen waard is, wijl daar een rnan het woord voert, die, gelijk Vulkaan in de smidse waar het ijzer heet gesmeed wordt, in de Aula vonken om zich doet spatten; vonken van wijsheid, geest en vernuft. Zoo was ik ook aan wezig bij Wefers Bettink »voordracht ter overdracht" en genoot van zijn diep zinnige opmerkingen, naar aanleiding van de studentenwereld van vóór honderd jaren. Ik doe maar een greep. Daar sprak hij over het groenloopen en de mishandelingen, waartoe dit bij het Utrechtsche corps had geleid. De hoogleeraar toonde hierbij een ruimte van blik, zooals men alleen van een Rector Magnificus verwachten kan. Hij keurde veel af, maar bovenal: dat de dagbladen van dat zaakje zoo'n »groot gerucht" hadden gemaakt. »Gretig, zoo zei hij, werd»door hen de gelegenheid aange grepen om er van te gewagen"; maar en hier komt het fijne van deze voor een leek schijn baar grove opmerking bloot: «Vol doende blijkt immers daaruit, dat de pers, al hoogst zelden gelegenheid vindende iets ten nadeele van het corps mede te deelen, gretig deze zeldzame gelegenheid heeft aangegrepen om het een enkele maal te kunnen doen !" Die gemeene pers. Had zij maar Latijn geleerd zij zou geen spijkers op laag water zoeken! En eenmaal die ploertige pers, die zelfs het schoppen, het ranselen, en het van de trappen werpen van groenen niet eens vergoe lijken wil, met zijn reuzenhand aangegrepen, liet hij haar niet dadelijk weer los. »Oyer het ontvolken en verwoesten (om der wille van goud) van Zuid-Afrika, onder de leus «beschaving en gerechtigheid" zou mijn verslag kunnen zwijgen, ware het niet dat ik vermelden wil, wat de pers blijkbaar niet of nauwelijks der vermelding waardig scheen te keuren, dat het lijden in Zuid-Afrika de groote offervaardigheid der studenten, corps- en niet-corps-leden, waar het leniging van den nood der Zuid-Afrikanen gold, op nieuw aan den dag bracht. Aanzienlijke sommen zijn door studenten-vereenigingen, zoowel als door enkelen bijeengebracht." »Dan, waar de pers in deze alzoo te kort schoot, heeft zij in ander opzicht goed ge daan, want 't was toch uit de dagbladen, dat de rector-magnificus vernam, dat 13 Oct. 189!) de eerste steen werd gelegd voor de nieuwe studenten-sociëteit, welk gebouw thans zijn voltooiing nadert." Ja, zoo geeselde Bettink die veile straatmadam de Pers. Als de studenten groenen mishandelen eneennieuwedrinkgelegenheid gaan bouwen, is dat lage wezen er als de kippen bij; maar komen mijn brave leerlingen met geld voor Transvaal en Oranje-Vrijstaat, dan houdt ze zich van den domme, zwijgt ze als een mof. Inderdaad, ook mij had dat al lang ge hinderd. Waarom, zoo vroeg ik wel eens, moet je telkens in die krant giften voor de Boeren vermeld zien van geen beteekenis, zooals: n kwartje uit Rika's spaarpot; n gulden van een dienstmeisje'r verval, en ontdek ik nooit een verantwoording van : vijftig gulden van een student uit 's vaders brandkast, of nog gemoedelijker: tien gulden uit 's moeders speldenduitje, of', wat dan toch wel het Summum van weldadigheids-adel is: vijf gulden op de beer? 't Is natuurlijk opzet. Eniin, zoolang er seriessen zijn, recto rale oraties en er Bettinks leven, krijgen ze den glans van de universiteit niet af, zelfs de pers niet! En dat te minder, als er maar eenmaal gevolg wordt gegeven aan het uitstekend denkbeeld om ook die plebeïsche vrijbuitster te dwingen tot het halen van een akademischen graad.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl