De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 7 oktober pagina 2

7 oktober 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D E A M s T u B D A M ME R w E E K B L A D v. o o R NEDERLAND. No. 1215. sloot zich volkomen aan bij het gespro kene doer dan procureur generaal omtrent nm Kaan. *Mr.. Kann «al zeer gemist worden by hei, college, ent daarom was des te ineer te waardeeren dl? eervol ontslagaanvrage eerst mei l Oclober. » Onvermoeid heeft hij gearbeid. »De president wenschte mr. Glaassen geluk met zijn benoeming en vertrouwde dat hij de betrekking mot evenveel: ij,ver en toewijding zal vervullen als zijn voor ganger. De nieuwe substituut-griffier kan rekenen op de medewerking van het Hof, vooral als de betrekking zóó waargenomen wordt als zijn voorganger deed'. Aldus kon men in de dagbladen lezen. * * * Ia ona No. van 2 Sept. j.L vermeldden wij reeds, hoe het Weekblad van het Hecht, de verzekering had afgelegd, dat mr. Kann, gedurende 23 jaren, »met groote plichtsvervulling" in het ambt van substituut-griffier bij het Amsterdamsche Hof werkzaam was geweest. Na hetgeen wij hier hierboven lieten afdrukken, als de woorden van mr. E. v. d. Werk, mr. Pieyte, mr. Kist en mr.. Op ten Nooit, kan er aan de juist heid der opmerking van het Weekblad van het Recht wel geen twijfel meer bestaan, en zal men tevens de uiUpiaak van dat blad moeten onderschrijven: dat de be noeming van den heer S m een ge heeft plaats gehad, *met terxyde stelling der billqke aanspraken van den oudsten substituut griffier bij dit hof' die daaraan bijna een kwart eeuw lang zijn krachten had gewijd, »wien nu niet veel anders overbleef dan, gelijk hij deed, zijn onslag uit 's lands dienst aan te vragen''. De vraag moet dus herhaald worden, waarom heeft, de Minister, mr. Kann voor het hoofd gestoaten, en Zijner Excellentie's politekeu vriend, den Hoogeveenschen kantonrechter,, dien betrekkelijk lucratieven post bij het hof te Amsterdam ge schonken ? De griffie was uitstekend in orde en nu dit voor een goed deel ook het gevolg Kioest heeten van mr, Kann's bekwaam heid en groote plichtsbetrachting, had toch leker deze sollicitant na 23 jaren van trouwen arbeid, alle aanspraak op eene benoeming tot griffier. Hoe zou het dus mogelijk zijn in deze bevordering van den heer Smeenge, die dan nog bovendien van plan was, het griffierschap met het Kamerlidmaatschap tegelijk waar te nemen, iets anders te zien dan willekeur? Natuurlijk wordt er bij het doen van benoemingen dikwijls onrecht gepleegd, zelfs als alles, gelijk men dat noemt, in deu haak is. Ministers zijn menschen, zij hebbeu last van kortzichtigheid, missen menigmaal de gelegenheid zeker ook somtijds den lust, tot een ernstig onderzoek; zij zijn niei vrij van persoonlijke sympathiën en antipathiën, en de politiek, bij wie nestelt zij zich al eer dan bij de raads lieden van de Kroon? Maar een be noeming als van den heer Smeenge, met een vernedering als van den heer Kann, zulk een bevoordeeling van den een op kosten van den ander, gaat toch zeker te ver. En dat door een minister onder wiens hoede net recht is gesteld. Dit laatste juist geeft deze zaak dubbel beteekenis. Nog onlangs sprak de minister eenige rechterlijke ambtenaren toe, om hun toch vooral aan het verstand, te bren gen, dat de rechter zich niet had te storen aan de meening der menigte, wijl deze van, rechtspraak geen benul had en steeds generaliseerde. Naar eer en geweten, in onafhankelijkheid, recht te doen, ziedaar de roem der IS!ederlandsche rechterlijke macht. En de man, die dit sprak, dreef een der ijverigste ambtenaren, die zijn eer, zijn geweten en zijn onafhankelijkheid als het hoogste beschouwde, de rechterlijke macht uit, om daarin een politieken vriend te verhoogen, door dezen de plaats te doen inne men, welke de ander naar aller meening toe kwam. Zou men meenen, dat onder zulke omstandigheden, bij een der gelijke wijze van in de rechtscolleges recht te doen door den Chef der Rechterlijke Macht het »generaliseerende volk" ook aan de onpartijdigheid der rechtsspraak zal leeren gelooven ? En toch de daad van den Minister op zichzelf, is geenszins hetgeen in deze het meest beteekent en tot nadenken stemt. Neen, wat meer dan dit feit zelf veront rust, is de wijze, waarop het Neder!andsche volk van deze gebeurtenis getuige is ge weest en gebleven. Mocht in Neder land zulk een onbillijkheid mogelijk zijn, zonder dat de organen van alle partijen gelijkelijk wezen op het gevaar, waarvan zij zoo duidelijk getuigt? Want als een man van 23-jarigen trouwe, e» door deskundigen ten. zeerste geprezen dienstvervulling, zoo maar op zij gezet kan worden, door of voor een Kamerlid, van 's Ministers poli tieke partij, en dit in het openbaar, zoodat ieder weet dat het geschiedt, en toch allen dit aanzien en blijven zwijgen... welk een licht werpt dat niet op de zwak heid van het billijkheidsgevoel, ook in de hoogere kringen der natie? Wij, Nederlanders, zijn niet misdeeld van de pretentie bijzonder fijngevoelig ons te betoonen ten opzichte van recht en billijk heid. Wat hebben wij het niet druk met het cynisme aan de kaak te stellen der machthebbenden daar over de grenzen; zij, die niet vragen wat zedelijk geoorloofd is, maar alleen rekening houden met hetgeen hun iet» belooft en hun behaagt. Maar als men dan op een goeden dag ontdekt, hoe wij reeds zóó ver gekomen zijn, dat wij, een bevordering als van het kamerlid Smeenge en een acüteruitzetting als van den heer Kann kunnen aanschouwen, xonder protest, mochten we de vraag wel eens stellen, waartoe wij zelf als natie in staat zouden worden bevonden, indien wij onder andere verhoudingen Iteefden; immera de gelegenheid maakt den dief. Waarlijk, de Nederlandscbe natie, kan heel wat onrecht en onbillijkheid ver dragen ! Of beweren wij te veel en zal wel dra de heer Kerdijk of Veegens, van Giise of Heldt, Fokker of Lieftinck, uit naam der natie, en der politieke partij", waartoe de Minister behoort, een woordje spre ken, waaruit blijkt, dat de billijkheid nog haar verdedigers heeft te 's Hage gelijk er eertijds rechters waren te Berlijn? Ironie ? Het Centrum schrijft: »Het Weekblad de Amsterdammer is niet goed te spreken over het zwijgen der Tweede Kamer, betreffende den oorlog in ZuidAfrika. »En het meent, dat wij van die raadsel achtige houding de meest optimistische voor stelling gaven, door over het adres-debat te schrijven, dat de Kamer blijkbaar zuinig wil zijn met den nat.ionalen tijd en, in plaats van veel spreken, zooveel mogelijk wil doen. »Ia dit verband »spreken" tegenover»doen" te stellen, kan, volgens het Weekblad, moeilijk iets anders zijn, dan ironie. »Of deze ironie inderdaad wel zoo groot zou wezen? »Wij hebben, nadat het bovenstaande geschreven was, reeds in een hoofdartikel fezegd, dat een woord over Transvaal bij et adres-debat niet misplaatst zou zijn geweest. »0p dit punt komen wij met verschillende andere bladen in n schuitje. »Maar kan het absolute zwijgen der Kamer eenige bevreemding wekken, een groot debat over de Zuid-Afrikaansche quaestie zou tot iets ergers dan bevreemding aanleiding hebben kunnen geven. »Na de discussie in de Eerste Kamer kende men de houding der regeering. »En nu had uit den boezem der verga dering een woord van protest kunnen gesproken worden, maar wat de Tweede Kamtjr op dit oogenblik had kunnen doen, is ons niet recht duidelijk. »Iets anders dan een papieren daad te stellen, had zij niet in de macht. »En juist zulk een daad in onzen tijd van ruw geweld zou wel een weinig ironisch hebben geschenen." Het doet ons genoegen bovenstaande toelichting te kunnen plaatsen. Inderdaad, na zijn eerste uiting, in ons artikel besproken, heeft het Centrum, zich aangesloten b\j de anderen, die ook onze meening ten deze opzichte voorstonden. Alleen vinde de opmerking plaats, dat ook wij geenszins hebben aangedrongen op een »groot debat"; eenvoudig op een kloek en krachtig woord, dat het gevoel van kamer en natie kon vertolken. Dit nu had niet 'ironisch'' kunnen schijnen, daar de onontbeerlijkste daden van een parlement al mogen zij in hun uitwerking naar buiten als «papieren daden" zijn, juist die daden zijn, welke aan het nationaal gevoel uiting geven, en alzoo het nationaal be wustzijn versterken. Bol d'Or. In het No. van 23 Sept. spraken wij de hoop uit, dat de sportvereenigingen zelf den 24 uurs-wedstrijd, om den Bol d'Or, in den ban zouden doen, als een al te dierlijk streven. Wij gaven toen een voorstelling van zulk een sport? naar de beschrijving van de Vélo, zooals die was overgenomen in de N. R. Gt. Ter verlevendiging van de herinnering aan zulk een tafereel, voegen wij hier thans bij een deel van hetgeen hetzelfde blad aan de Frank/'. Zeihmg ontleende uit een brief van een Parijschen correspondent. Van tijd tot, lijd valt zoo'u arme duivel van zijn wiel, omdat hij absoluut bewusteloos ge worden is, maar zijn ^vrienden" zij a bij de hand. Zij vallen op hem aau, sleepen hem in een tent, leggen hem languit met den buik op den grond, trekken hem deu broek af en smeren het wonde zitrlak met zalf in; zij gieten hem koud water op zijn hoofd, geven hem te drinken en ranselen hem ten slotte weer op. Dan hijst men hem weer op de fi:1s, loopt een eiadje met liem mee, opdat hij niet dadelijk weer neervalt, en als hij weer op gang is, trappen de beenen machinaal weer op en neer, en dan draaien ze weer rond. Bij den val heeft hij zich natuurlijk verwond, bovendien is hij zoo ellendig, moe eu idioot, dat hij, wanneer men hem liet begaan, eenvoudig weer op zij zou zakken en inslapen. Maar de ^vrienden" waken. Die vrienden het ver heugt mij te zien, dat wij ook dit product van de moderne beschaving aan de beschavers bij uitnemendheid, de Eogelsclien, te danken hebben die vrienden heeten trainers ; zij deelen de winsten met den overwinnaar. En deze winsten moet men niet gering achten. (Volgt een be rekening van de prijzen, die wij reeds kennen). De man, die eindelijk zesde werd, was de eerste twintig uur vooraan geweest, en had daarmede 3000 fr. verdiend. Daarvoor zakte hij dan ook eindelijk in elkaar; hij had leêwater in de knie en moest met een brancard weggevoerd worden. Maur ge kunt u voorstellen, dat de trainers bij zulke prijzen niet zoo licht toegeven. De Hollander Cordang, die den eersten prijs won, was zoo beleefd juist voor mij te vallen; de vrienden" snelden toe, droegen hem weg en sleepten hem in een tent. Vier minuten later brachten ze hem weer buiten, en vol met bloed vlekken, met een gescheurden broek, waardoor men de verwonde beenen kon zien, zette hij zijn idiote rijderij voort. De trainers hebben op hun automobiel een waterdrager, waaruit de achterste van tijd tot tijd den renner een beker water over het hoofd gooit. Aan dien wedstrijd namen tien lieden deel; onder hen een Daitscher, Robl genaamd, die als tweede aankwam. Ik moet bekennen dat deze overwinning van het Duitsehe volk mij niet heel trotsch maakt. Robl is in gewone omstandig heden misschien iemand van gemiddelde geestes gaven: maar toen ik hem zag, maakte hij den indruk van een hopeloozen idioot. Zijn collega's zagen er trouwens precies evenzoo uit, onversc'aillig tot welke natie zij ook behoorden. Zij waren eenvoudig allen door internationale idiotigheid bevangen. Toen het pistoolschot het einde van den wedstrijd aankondigde, maakten de deelnemers nog een eereronde, om het gejuich van het publiek te aanvaarden. Zij bedankten daarvoor met lachende knikjes. Alleen wezealoos dronken menseden of onnoozelen heb ik ooit zoo ontoerekenbaar zien lachen. De Heer zij hun alten genadig." Onze hoop echter, dat deNederl. Sport vereenigingen haar best zouden doen, om een eind te maken aan deze idiote ver tooningen, schijnt hare vervulling nog niet nabij. Uit een ons to3gezonden No. van de Fiets, weekblad gewijd aan Wielersport, blijkt ons, hoe de redactie spottend met de Chronische rillingen, waardoor binnenen buitenlandsche journalisten overvallen worden, als zij den Bol d'Or gedenken het van harte voor dien kamp opneemt. De argumenten daarbij aangevoerd komen in hoofzaak hierop neer: Zelfs bij den zesdaagsehen wedstrijd in Amerika zijn de deelnemers .niet krankzin nig geworden, ofschoon de journalisten dat hadden voorspeld. Het been van Walter de Engelsche wielrijder, door Cordang verslagen is niet moeten worden afgezet, gelijk be weerd werd. De rijders zijn daags daarop na den wed strijd weer toerende gezien op hun fietsen. Na deze geruststellende mededeelingen komen de eigenlijke argumenten. «Heeft men er ooit de wetenschap een grief van gemaakt, dat zij jaarlijks dui zenden slachtoffers maakt ouder hare be oefenaren ?" Bij geen parade of er vallen manschap pen van hun paard of zelfs infanteristen van de sokken. Voorts: men zij bij het beoordeelen van den ... Bol d'Or-wedstrijd gedachtig aau den risico van den arbeid. Ook journalisten overwerken zich nog al eens. Jaagt men bij den vier-en-twintig-uurs wedstrijd naar een grooten geldprijs, ge leerden en dagbladschrijvers, kortom allen doen dat in de struggle for life. ra. a. w. de wedstrijd om den Bol d'Or behoort tot the struggle for life. Een medewerker van dat blad, heeft, ofschoon »oi'B (zijn) antwoord feitelijk reeds was gegeven in het hoofdartikel" in den geest van het bovenstaande, daar nog een argument aan toegevoegd: »Als wij ons niet vergissen is onlangs de wereld kampioen van uw sport, (de schaaksport in 't weekblad) krankzinnig geworden en overleden." Wij laten de beteekenis van deze opmer kingen gaarne ter beoordeeling aan den scherpzinnigen lezer over. Alleen op het volgende kan het nuttig zijn een enkel woord te antwoorden. »Ai, Groene, wees eens consequent en erken, dat alle aport en gij wilt er het nut toch niet meer van ontkennen ten dosl heeft lichaamskracht te verheerlijken, deze beleedigende geringschatting van den menschelijken gee*t." jCoubertin schreef onlangs in, we meenen de Recue des Deux .Ifondes, een artikel over de pbysiologie vau den sport. En hij besloot dat art kei met ongeveer te zegden : //Het is mis-schien het ongeluk vau den spjrt, dat bij onverzadig baar is in zijn zucht naar meerdere suelheid, maar het is zija eere." Hierbij teekenen wij aan, dat velerlei sport op ontwikkeling van lichaamskracht doelt, en dientengevolge verheerlijking van lichaamskracht daarvan moeilijk te schei den valt; doch dit ontslaat den sportman niet van de verplichting, om ook die ver heerlijking binnen de perken van rede en menschelijk gevoel te houden; haar, gelijk de sport, mede te stellen onder de tucht der beschaving. Geschiedt dit niet, gelijk bij den bovenbeschreven wedstrijd in zelfmoord (de heer Walters had volgens Cordang »te veel van zichzelf gevergd," en lag toen »nog te bed"!) dan leidt de sport (altoos, indien men een kamp om den Bol d'Or nog sport gelieft te noemen) tot een beleedigende geringschatting van den menschelijken geest, zoodat zelfs het leven waardeloos wordt geacht in verge lijking met de eer verbonden aan het behaien van de dierlijkste victories. Houd maat in alles ziedaar een leer haast, zoo oud als de wereld, waarnaar ook sportliefhebbers zich hebben te gedragen. En al schreef nu de heer Coubertin, dat de zucht naar meerdere snelheid »de eere van de sport" is, dan werd daarmede nog niet ge zegd, dat die »eere'' onder alle omstandig heden een eere blijft.... te meer heeft men dit te bedenken, als men met Coubertin dient te erkennen, dat die »eere" tevens zijn ?fOiuj&luli" is! Intusschen... van De Fiets, hebben wij voorloopig nog geen steun te verwachten, ter bestrijding van zulke walgelijke wed strijden! als die om den Bol d'Or. De heer F. A. L. Lang, hoofdredacteur, neemt ze in bescherming. Dit is een teleurstelling, en eene teleurstelling te grooter, nu wij vernemen, dat, de heer Lang tevens redac teur is van het Ncderl. Dagblad, orgaan van den Christelijk-Historischen Kiezersbond. Zelfs in Christelijk historische kringen schijnt dus de sympathie voor dergelijke atavistische verheerlijking van physieke kracht niet te ontbreken. door He Friesland" bewezen, Naar aanleiding van het hoofdartikel »De nieuwe Zitting" in het vorig nummer, waarin de meening werd uitgesproken, dat de uitzending der «Friesland" niemand baat had verschaft, ontvangen wij een schrijven van den heer Nic. van Zeeburgh, te Gro ningen, waarin o. m. het volgende voorkomt: »Het verwondert mij, dat u blijkbaar onbekend zijt gebleven met het feit, dat, kort na de occupatie van Pretoria door de Engelschen, eenige Hollandschs mannen en vrouwen met kinderen een zeer gastvrij tehuis hebben gevonden, gedurende eenige weken, aan boord van het pantserdekschip «Friesland", toen tertijde liggende in de Delagoabaai. »In strijd met uwe meening, dat ni«t een.ige landgenoot gebaat is kunnen worden, geef ik u, uit eigen ondervinding, de ver zekering, dat wij uit zeer groote moeilijk heden zijn geraakt door de opname aan boord van de »Friesland". »De commandant van het Duitsehe oor logschip de »Si'hwalbe", ook in Portugeesche wateren liggende bij Lorenco-Marques scheen geen orders van zijne regeering uit Berlijn te hebben, zoo hulpbiedend op te treden als dit met den commandant van den Hollandschen oorlogsbodem het geval bleek te zijn. »Verscheidene Duitschers heb ik gesproken die te vergeefs aanzoek hadden gedaan om op de »Schwalbe" te worden opgenomen, die hulpeloos in Lorecf^ Maiques rondliepen en ons Hollanders bsnijdden. De hulpbiedendheid van de commandant van de "Friesland", den kapt. ter zee Romer, die ons met raad en daad ter zijde stond, her haaldelijk met den Hollandschen consul Pott confereerde om onze belangen te be hartigen, werd algemeen zeer gerespecteerd, terwijl de behandeling, die wij zoowel van de officieren als manschappen ondervonden hebben, niet genoeg valt te roemen. Zelfs, toen er bericht uit den Haag werd ontvangen, dat men geen aanleiding kon vinden voor gratis overtocht naar Europa te zorgen, werd er aan boord eene collecte gehouden, die eene vrouvv met kinderen in staat stelde zich met haar man te vereeni gen, die langs de westkust door de Engel schen was uitgezet geworden." Het geval was ons onbekend en wij vermel den het gaarne; wij hadden echter meer liet oog op het feit, dat de «Friesland" terug geroepen werd, vóór het zou beginnen te spannen, en zij diensten van beteekenis had kunnen bewijzen. Immers, juist nu had z\j daar benooren te zijn. Twee zieken tegen wil en dank. "?Maandagmiddag," zoo schrijft de Dordrechtsclie Courant, »kwam aan het Groothooid te Dordrecht een sergeant van het korps pontonniers met de raderbrancard van het militair hospitaal, ten einde een ziek gemelden verlofganger der militie van de stoomboot te halen. »De boot was echter reeds aan en de zieke, die er nogal welvarend uitzag, stond bedaard op zijn geleide te wachten. Dadelijk was hij bereid mee te wandelen, maar ... de sergeant had nu eenmaal order om hem per brancard te halen en dus, ziek of niet, de milicien moest erin. »Zich in het onvermijdelijke schikkende stapte hij onder het gelach der vele toe schouwers in het voertuig; de kap werd over hem heen gelegd en overeenkomstig de voorschriften werd hij naar het hospitaal gereden." Wij zijn zoo gelukkig nog een gelijk soortig geval te kunnen mededeelen, uit een andere garnizoensplaats ons overgebriefd. »Te 's-Hertogenbosch liep een soldaat bij zijn schilderhuisje zóó zenuwachtig heen en weer, dat een oth'cier van gezondheid, die den pijnlijken angst zag, welke op 's mans gelaat stond te lezen en in zijn bewegingen was uitgedrukt, vreesde iemand voor zich te hebben, plotseling door een ongesteldheid overvallen. Toch, gelukkig, was de zaak niet van al te ernstigen aard. Iets menschelijks kwelde den krijgsman; de officier stond hem toe zich te verwijderen en even later had de schildwacht een «schildwacht" weggebracht. Doch hiermee was voor onzen soldaat, hoe ook opgelucht, de ongesteldheid nog niet uit. Opdat hij geen straf zou beloopen, na aldus de krijgswet te hebben overtreden, werd hem door de autoriteit in de kazerne gelast zich ziek te melden, en zag hij zich verwezen naar de ziekenzaal." Duitschland en China. Wanneer de Duitsehe Rijksdag weder bijeenkomt, zal het den voorzitter van dit lichaam ongetwijfeld eenige moeite kosten de persoon des keizers buiten bet debat te houden. Eene oorlogsverklaring aan China is nog steeds achterwege gebleven en zal ook wel niet meer worden verzonden. Dat echter Duitschland feitelijk in oorlog verkeert met 't Hemelsche Rijk is bezwaarlijk te ontkennen; evenmin, dat keizer Wilhelm in dezen oorlogstoestand, die oorspronkelijk voor alle Europeesche groote mogendheden vrijwel dezelfde was, de leidende rol voor Duitschland heeft in beslag genomen. ' De Duitsehe belastingbetalers zullen diep in den zak moeten tasten en het is dus niet meer dan billijk, dat zij ook een bescheiden woordje medespreken. Tot nu toe echter resumeert zich alles in de formule: »Ik, de Duitsehe keizer." De uitzending van een sterke vloot met eene krachtige landingsdivisie, de benoe ming van graaf Waldersee tot generalis simus, de geruchtmakende circulaire van den minister Von Bülow, zijn toe te schrijven aan het persoonlijk initiatief des keizers. En zoover heeft hem reeds dit initiatief gebracht, dat de andere groote mogendheden zich meer of' min op een afstand gaan houden. Het heeft klaarblijkelijk in niemands bedoeling gelegen, zou hard van stal te loopen. Rusland, Engeland en Frankrijk althans weten bij ondervinding, dat onstuimigheid in de betrekkingen met de Chineesche regeering zelden tot het beoogde doel leidt. Rusland heeft gansch andere methoden, om den Oosterschen kolos gewillig te maken; Engeland en Frankrijk zouden aan de Duiisehe »bondgenooten" kunnen mededeelen, dat de bezetting der in een uithoek van het land gelegen Chineesche hoofdstad voor 99 percent der bevolking een feit van geringe, althans niet van blijvende beteekenis is. Zij allen zullen Duitschland met genoegen de kastanjes uit het vuur zien halen, wanneer zij er te gelegener tijd maar hun behoorlijke portie van krijgen. Wij, die gelukkig geheel buiten de quaestie staai, moeten erkennen, dat de houding van den Duitschen keizer on tegenzeggelijk leven in de zaak brengt. 2*j«^ correspondentie! met den keizer van China is niet ontbloot van schilderachtig heid. De leuke Chinees behandelt den grootmachtigen Europeeschen monarch zoo Chineesch mogelij k, door hem ter verzoening van den op den Duitschen gezant gepleegden moord twee »plengoffers" aan te bie den, a te Peking en n te Berlijn. Zulk een aanbod heeft veel van een ongepaste grap, maar keizer Wilhelm neemt het volkomen ernstig op. »Ik, de Duit-che keizer," zegt hjj »heb het telegram van Zijne Majesteit den keizer van China ontvangen. Ik heb daaruit met voldoening gezien, dat het Uwer Majesteits streven is, den schandelijken, alle beschaving in het aangezicht slaanden, op mijn gezant gepleegden moord te verzoenen, naar de gebruiüen en de voorschriften van uwen godsdienst. Maar ik kan als Duitsch kei zer en Christen deze wandaad niet door plengoffers verzoend achten. Naast mijn vermoorden gezant zijn een groot aantal broeders van het christelijk geloof, bis schoppen, zendelingen, vrouwen en kinde ren voor den troon Gods verschenen, die ter wille van hun geloof, dat ook het mijne is, onder martelingen een gewelddadigen dood zijn gestorven en als aan klagers tegen Uwe Majesteit optreden. Zijn de door Uwe Majesteit bevolen plengoffers voor al deze onschuldigen voldoende ?" Geen plengoffers dus, of ten minste mér dan plengoffers; maar wat dan ? Hier begint keizer Wiliielm wat water in zijn wijn te doen. Allereerst komt hem de constitutioneele fictie te pas van de onschendbaarheid van den monarch en de verantwoordelijkheid van diens raads lieden. Keizer Kwang-Su behoeft dus voor zijn persoon niet bang te zijn. En. zelfs de uitlevering der belhamels, der leiders en aanstokers van den Bokser opstand, wordt niet meer, zooals in de circulaire van den heer Von Büiow, als eene condiüo sine qua non gesteld. Het zal reeds voldoende zijn, als Kwang-Su de schuldigen (de hoofdschuldigen natuur lijk) hun welverdiende straf laat onder gaan, en als hij daarbij de medewerking aanvaardt van de vertegenwoordigers der belanghebbende natiën. Kwang-Su, de arme sukkel, mag dan gerust naar Peking terugkeeren; graaf Waldersee zal hem daar heel netjes ontvangen en hem in bescherming nemen. En ten slotte: ook keizer Wilhelm verlangt vrede, maar eerst nadat voor het misdrijf boete is gedaan, alles weder goed is gemaakt, en den vreemdelingen volkomen veiligheid en zekerheid is gegeven, ook voor de uit oefening van hun godsdienst. Het schijnt, dat de Chineesche regeering niet ongeneigd is om in naam althans op deze voorwaarden in te gaan. Zij laat reeds een heel lijstje overseinen van bestraffingen, en op dat lijstje komen prinsen »van den eersten en den tweeden rang", »bertogen" enz. voor. Doodvonnissen zijn er niet bij; wel ontzetting van ambten, ontzetting van bezoldiging, verwijzing naar een Chineesch hooggerechtshof. Zeker eene dtminutio capilis, maar in den zin van eene (zeer waarschijnlijk tijdelijke) ver mindering van aanzien, niet van eene ont hoofding. Het zal zelfs een voortvarend man als keizer Wilhelm moeielijk vallen, meer te eischen, nu hij begonnen is, de goede trouw van keizer Kwang-Su buiten <]uaestie te stellen. In elk geval is n groot doel bereikt. Aan graaf Waldersee is nu een taak aan gewezen: hij mag, zoodra de keizerlijke familie naar Peking is teruggekeerd, deze beschermen tegen hare vrienden de Boksers. Is dit resultaat van zooveel.. . bombarie niet een beetje mager ? Sociafó iitiiiiiHiiinMiii Ths Man-in-the-Strat." Engeland is nog 'n vrij land, en de open bare meening zal weer op de juiste weg komen, en dan met de regeering afrekenen. Wacht maar. LIEBKNECIIT, in de Rijksdag. (Slot.) En vijfde van Londen op z'n allerminst gaat dus gebukt onder 'n woning-sisteem, dat veel erger is dan de matig-eischende wet 't toelaat. Bovendien wonen velen lieelemaal niet, maar zwerven in holen en gangen en straten en in 't werkhuis. Maar bij de menschen, die op ('en kamer wonen, hoe ziet 't daar uit? 's Nachts wordt 't eenige bed in de kamer, die vol is van de dampen en stanken van 't dagleven, dat eene bed wordt gebruikt door vader, moeder, zoons en dochters. Zijn er zelfs naar des bewoners begrippen te veel voor n bed, dan slapen eenigen onder bed, want daar is 't warmst. Dikwijls slapen er meer dan 12 in n kamer. George Haw kent 'n geval van 17. Dat is goed voor de zedelijkheid, waaraan wij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl