De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 28 oktober pagina 1

28 oktober 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1218 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een lijvoeg&el. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WAREXDORF, Heerengracht 457, Amsterdam, Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar M mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 28 October. Advertentien van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel . 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I M H O U ». YAN TEERE EN VAN NABIJ: Noodzakelijke ?dierenbescherming, door dr. G. W. Bruinsma. 'Crediteering van den snikeraccvjns, 'door F. C. Baesjou en K. Re^ne. Het Oranje-boek, door A. E. E. Recht tot besmetting. Iets over het lager onderwijs in Mannheim en München, door M. Horn. (u.) Wilhelm aan 't woord. Brief uit Utrecht, door Jan van 't Sticht SOCIALE .AANGELEGENHEDEN: Het leerlingwezen in den vreemde, door H. (I.) KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Ambaclits-kunst, door R. W. P. Jr. Propaganda 'dror «onnetten, door Borger. FEUILLETON : Padre Ignazio. Naar het Engelsch van Owen Wietor, 'door G. W. (II.) RECLAMES. VOOit DAMES: Laura Slarholm's nieuwste boek, door F. J. van 'tiildriks. Bijverdienste, door G. C. Stellingwerfiffentink. Allerlei, door Caprice. Ingezonden. TINANCIEEI.E EN OECONOMISCHE KRONIEK, ?door D. Stigter. SCHAAKSPEL. INffiEiZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. .ADYEKTENTIEN. Noodzakelijke dierenbescherming. n Nederland bestaan twee wetten tot bescherming <van dieren; de eene, de zooge naamde vogelemcet, hoewel zij ook op enkele Andere diersoorten betrekking heeft, is in het leven geroepen om voor den landbouw nuttige dieren te beschermen; zij wordt zoo goed als niet of slecht gehandhaafd. Nog dezen zomer zag ik vlak voor mijn deur aan een -druk bezochten, publieken wandelweg een paar halfwassen jongens nesten van zangvogels uithalen onder groote belangstelling van tal van toeschou wers, die mij gezamenlijk uitlachten, terwijl sommigen met een pak slaag dreigden, toen ik de jeugd dit onschuldig genot ?wilde beletten. Een poosje later zag ik een der jongens met opgewekt gelaat zijn vondst tooneu aan den gemeenteveldwachter. . De andere wet tot'bescherming van dieren is de jachtwet:; zij dient om voor den land bouw meestal schadelijke dieren te bescher men; zij wordt bijzonder goed gehandhaafd. Hét getal moorden, in de laatste twintig jaren in Nederland ongestraft gebleven, is vrvj aanzienlijk, de grootste boos doener heeft dos nog kans zijn straf te ontloopen, maar de strooper van een onnoozel konijn of een patrijs zal op den duur de wrekende hand van Nemesis niet ont gaan ; dit weet ieder die .op het platteland bekend is en de hartstocht kent van de jacht. De reden van dit verschil in toepassing van twee wetten mei ietwat gelijke strekking ligt voor de hand/Bij de vogelwet is alleen het algetoeen belang gebaat, de dagelij ksche en materieele belangen van .niemand in het bijzonder zijn er onmiddellijk mee verbon den; rln nnL.iln rlnni. "W.^fruflh^jing ann -bepaalde -personen borofckead is j»e«aial uiterst gering of a«lfo-aiet direct aan loonbaat; slechts een algemeen gevoel van plicht kan de autoriteiten dwingen deze wet te helpen handhaven, zoeals hua- ambt of betrekking bjj politie enjustitie hen-dwingt te waken voor alle wetten binnen hun dienstkrlc g- deor 4e-Overheid -vastgesteld, maar in het bijzonder roept niemand ge durig hun bemiddeling in, wanneer deze wet wordt verwaarloosd of overtreden; van daar de lak&heid en verregaande achte loosheid bij de toepassing. Geheel anders met de jachtwet j tal-waii-. pprflonon ntiMin altijd gttród-d&aoi&aiMt e»m«t-d« handhaving- belastfte wijzen op hun taak, hen te helpen-overtredingen op 1e sporen en door gestrenge-bestraffing her halingen te voorkomen. Het eigen belangen de liefhebberij van velen is er mee gemoeid en rusteloos ijveren zij er voor, dat deze niet worden geschaad door slapheid bij de toepassing dezer wet."'; . Met deze voorbeelden heb ik willen aantoonen,dat welke overigens hare. verdiensten mogen zijn eene wet alleen dan kans heeft aan haar doel te beantwoorden, wanneer het bijzonder belang van sommigen bij de handhaving wordt gebaat Dit laatste heb ik op het oog, nu ik een betoog meen te moeten leveren voor een derden maatregel tot bescherming eener bepaalde diersoort, zij het ook juist niet door een wet dan toch zijdelings door be moeiing van de Overheid, d.i. de Neder landsche regeering. Deze dieren, waarvoor bescherming gevraagd wordt en in het algemeen noodig is, het zijn maar diertjes ; het zijn... de lyen. De beoefenaars van den landbouw, de fruittelers en bloemenlief hebbers, zij hebben allen het grootste belang bij de bescherming dezer diertjes, ook gij, mevrouw, die het zoo jammer vindt, dat de vruchtboomen in uwen tuin iederen zomer prachtig bloeien en toch zoo weinig vruchten dragen, dat slechts zelden mooie volrijpe perzikken of abrikozen door u kunnen worden geplukt! Om op den akker en in den hof veel en goede vruchten te verkrijgen is het bloeien der planten en boomen alleen niet vol doende, maar moet doelmatige bestuiving plaats vinden, die de kiem der vruchten tot ontwikkeling brengt. Zooals bij het dier de soort ontaardt door voortplanting in bloedverwantschap, heeft bij de plant geen krachtige bevruchting plaats, wanneer het stuifmeel, het yruchtbeginsel van ?éez/elfde bloem tot ontwikkeling tracht te brengen. JEpwisbevruchlirig is oneindig beter en in zeer vele gevallen volstrekt noodzakelijk; ?dit kan geschieden door den wind, die het stuifmeel van de eene bloem naar de andere overbrengt; doch allerlei gunstige omstan digheden moeten samenwerken om hierbij zooveel mogelijk en in allerlei richtingen tot het gewenschte doel te geraken, dat namelijk ieder bloemtje verkrijgt, wat het noodig iheeft. 'Veel beter en doeltreffender zijn feij het overbrengen van het stuifmeel de diensten der insekten;; vooral en in de eerste .plaats, der bijen. De meeste bloemen bevatten honing, die gewoonlijk diep in de kelkjes verborgen is; wanneer de bijen hierop belust .zich tusschen de meeldraden en stamperijes heen moeten wringen wordt hun lichaam beladen met stuifmeel dat een volgend oogenblik in aanraking komt met de stampertijes van andere bloemen, waarheen hun jacht naar honing hen voert en waardoor de doelmatige bevruchting plaats vindt, die men kruisbevruchting noemt. Zoo vliegt de nijvere bij rond, weliswaar alleen met het doel om honing te verzamelen voor de ?toekomst van zijn gezin, maar in tusschen onbewust weldaden bewijzende door de bevruchting der bloemen in de hand te ?werken en daarmede oneindig meer voor deel aan te brengen dan de waarde d«r luttele kilo's honing, die hij bijeenbrengt ijj een bijenkorf. Van de ne bloem vliegt hij in -rusteloozen ijver naar een andere, dui zenden in -een uur, mülioenen in een dag en moge de tuin of het veld overladen zijn met myriaden bloesems, zij zal geen enkele overslaan, .geen kelkje zal te kort komen, mits er van zijn nijvere medewerkers maar genoeg rijn. Juist dit echter is niet het geval; er z|jn geen bijen genoeg; bij een werktijd van twaalf tot zestien uur, zonder schaften, iederen mooien zomerdag, kunnen zij te zamen toch niet naar behooren rond komen met hun taak. Het is daarom, dat de bloesems afvallen, mevrouw! en half gezette vrachtjes den grond bezaaien van uwen tuin. Bescherm de bijen en de oogst zal even redig zijn aan hetgeen het bloeien der planten beloofde. Dus een derde wet tot bescherming van dieren ? In geenen deele; andere doeleinden eischen andere maatregelen. De landbouwers heb ben reeds lang gezien, waaraan het hapert en de fruittelers niet minder; de cultuur van boekweit is nagenoeg te gronde gegaan, omdat de bijen hun werk niet meer naar eisen verrichtten en de opbrengst daardoor gaandeweg verminderde, en de fijne vruchtencultuur is aan allerlei wisselvalligheden blootgesteld en allerwege wordt het nadeel door landbouwers en kweekers ondervonden van het gemis der werkbijen in hun bedrijf. Reeds heeft zich een bijen vereen iging in Nederland gevormd, die met vrucht werk zaam is om kennis te verspreiden over het houden van bijen, doch juist bij deze be moeiingen is gebleken hoe zeer het houden van bijen is achteruitgegaan in ons land en hoeveel samenwerking noodig is om het aantal bijen weder te doen ver meerderen. De oorzaak der vermindering ligt voor de hand; niemand houdt bijen voor zijn pleizier, zooals hij soms een vollere met vogels houdt of een goudvisehvijver; wie zich de moeite geeft een bijenstal op te zetten, doet dit om het honinggewin en het voordeel, dat hij daardoor hoopt te verkrij gen. Dit voordeel echter is hoe langer hoe minder geworden in de laatste jaren ; ver schillende omstandigheden hebben daartoe weliswaar medegewerkt, maar de hoofdreden is, omdat de prijs van inlandsche honing te gering is. Allerlei mindere en goedkoopere soorten honing en andere zoetsmakende stoffen, die ala quasi-honing dienst kunnen doen, worden uit het buitenland ingevoerd en dringen den prijs van den inlandschen zuiveren honing naar omlaag; daarbij komt, dat veranderingen in de landbouwcultuur in vele streken van ons land de bezwaren aan het houden van bijen verbonden hebben vermeerderd en de mid delen om de dieren een voldoenden oogst te doen verzamelen hoe langer hoe moeielijker; de eene boer na den andere heeft dus zijn korven opgeruimd, die luttel voordeel en veel last veroorzaakten en op dit oogenblik kan men halve provinciën doorreizen zonder bijenhouders van eenige beteekenis te vinden. Waar geen particulier voordeel meer aan het houden van bijen verbonden is zal geen regeering hierin kunnen voorzien door algemeene maatregelen of een wet ter bescherming. Al was in vroegere jaren en is nog in het zuiden van ons land menige Gemeente stierehouder en heeft het er veel van dat de Staat door zijn aankoop en rijksdepóts van veulens hengstehouder meent te moeten worden, als het niet dringend noodig is zal de regeering zich waarschijnlijk ongaarne bezig houden met de bijenhouderij. Op dit oogenblik doet zich echter eene eenige gelegenheid voor om langs indirecten weg toch direct het aankweeken van bijen te bevorderen en het is om die reden, dat ik er hier de aandacht op vestig. Door de regeering is eene wijziging aan hangig gemaakt van het tarief van invoer rechten, waarbij deze voor sommige artikelen zijn verhoogd; wanneer dit eveneens ge schiedt ten opiwhte van de bovenbedoelde minderwaardige buitenlandsche honingsoorten en kunstproducten die thans het inlandsche artikel verdringen, zal de bijenhouderij weder winstgevend kunnen worden en... eet >algemeen 'belang worden Het grootste gevaar voor het aannemen van zulk een maatregel -zal waarschijnlijk ontstaan, wanneer het woord «protectie" daarbij als stokpaardje wordt voorden dag gehaald:; zoowel aan de eene als aan de andere zijde zou _ het op stal dienen te blijven,-, het doel is niet en moet niet zijn eenige bijenhouders aan een broodje te helpen, doch om hun bedrijf mogelijk te maken als het eenige middel om in de behoefte aan bijen te voorzien. De minister zegt in zijne Memorie van Toelichting bij het nieuwe tarief', dat de fabricage van gewone, goed koopere soorten koek zou worden gehinderd indien buitenlandsche honing zwaarder werd belast en inderdaad.: op een koek van drie stuivers, wordt mij verzekerd, zal een hooger invoer recht op slechte honing misschien een prijsverhooging te weeg brengen van n of een halve cent,- de vereeniging ter be vordering der bijenhouderij verzekert echter daartegenover, dat het ook voor den kleinen landbouwer niet mogelijk is zich met eenig voordeel toe te leggen op honinggewia indien de prijs op de inlandsche markt niet wordt verhoogd. Genoodzaakt tusscben beide bedrijven een keuze te doen, schijnt het mij niet moeielijk de volgende stellingen daarom staande te houden: De aanwezigheid van een zeer groot aantal bijen in ons land is van algemeen belang, Onder de tegenwoordige omstandigheden is het bedrijf van bijenhouder niet winst gevend genoeg om in deze behoefte te voorzien. De reden ligt in den gemakkelijker! invoer van goedkoope, slechte honing en surrogaten, waardoor de prijs van de betere, inlandsche honing gedrukt wordt; reeds eene geringe verhopging der invoerrechten zou hierin verbetering kunnen brengen. Het argument van den minister Pierson, dat de prijs van goedkoope-koek daardoor met een cent of een hatfje zou worden verhoogd ten nadeele der verbruikers is van minder gewicht bij de groote, algemeene belangen die gebaat zouden worden. Het is te hopen, dat eerstdaags, wanneer het nieuwe tarief ter sprake komt, een der volksvertegenwoordigers de aandacht zal vestigen op deze mogelijkheid van bijen bescherming, die zich thans voordoet. Het schermen met het woord protectie daarbij, is onzin. Dr. G. W. BKUIXSMA. Teteringen, (bij Breda) 11 Oct. 1900. Oediteei-ing van den suikeraccijns. Geachte Redactie, In no. 1215 van uw blad, dato 7 dezer, komt onder bovenstaand opschrift een artikel voor van den heer K. Reijne te Beverwijk, waarin Z. E. de Minister van Financiën, de Nederlandsche Regeering en de bestaande Nederlandsche Jam-fabri kanten worden aangevallen. Na al hetgeen in den laatsten tijd op vergaderingen, in brochures, circulairesen courantenartikelen, in verband met de jam fabrikage verkon digd is en waarin heel wat orjuistheden voorkwamen, was mijn voornemen aller minst, mij in die aangelegenheid te mengen; doch nu men met openlijke beschuldigingen voor den dag komt, meen ik den tijd gekomen om daartegen openlijk te protes teeren en u beleefd te verzoeken, mijn eenvoudig opstel wel in uw geëerd blad te willen opnemen. Ik stel mij voor den heer Reijne, dien ik niet de eer heb persoonlijk te kennen, niet te volgen, waar hij meent in heftigen toon of minder-waardeerend te moeten zijn, doch wil zooveel mogelijk slechts zakelijk antwoorden, mijnerzijds overtuigd, dat on bekendheid met enkele punten den heer R. geheel te goeder trouw tot onjuiste gevolgtrekkingen gevoerd heeft. Wellicht dat genoemde heer na behoor lijke toelichting, aanleiding vindt om rid derlijk te verklaren, dat minister, regeering en fabrikanten den aangewreven blaam niet verdienen en mijne gunstige boven omschreven meening omtrent ZEd. de juiste is. Omtrent de afkeuringen van Nederlandsch fruit in Engeland in 1800 wensch ik alleen de meening te uiten, dat naast andere oorzaken daaraan niet vreemd zijn de praktijken sedert jaren in Nederland in zwang om naast goede waar, goedverpakt, ook slechte waar of in gebrekkige verpakking naar Engeland te zenden. De ondervinding leerde dit bij boter, aard appelen en fruit. Er zoude «onvoldoende controle door de Ned. regeering" bij export van jam bestaan ? Niets is minder waar. Trouwens de bron, in casu de rede des heeren Camman, rijkstuinbouwleeraar te Tiel, op het 52ste Landhuishoudkundig Congres, waaruit de heer Reijne die beschuldiging put, is reeds ten eenenraale onzuiver. Volgens den heer Reijne zei de heer 'Camman: »Wanneer de Nederlandsche fabrikanten jam willen verzenden naar het buitenland, sturen zij een monster, dat zij uit een willekeurige partij nemen, ter onderzoek naar het suikerlaboratorium te Amsterdam. Zij zorgen wel, dat daarin de noodige hoeveelheid suiker aanwezig is en gewoonlijk wordt dan ook het gehalte van 2/3 aan suiker geconstateerd. Zij geven nu eenvoudig op, dat een partij van b. v. tienduizend kilo jam met een gehalte van 2,3 aan suiker naar het buitenland wordt gezonden en krijgen dan van het Rijk 2/3 gedeelte van den accijns of f 18.?per honderd kilogram terugbetaald, terwijl daarbij nooit gevraagd wordt of die jam ook saccharose, glucose of andere derge lijke minwaardige stoffen bevat.'1 Hoe is dit in werkelijkheid? De monsters worden geenszins door de fabrikanten gestuurd, doch door de Rijks ambtenaren uit de ter verzending gereed staande partijen genomen, welke partijen in kisten of vaten verpakt, daarna ter stond door die ambtenaren met 't Rijkscachet worden geplombeerd. Die monsters worden getrokken zooveel en zoo dikwijls, als de administratie zulks noodig of wenschelij-k oordeelt, zonder dat ooit de fabrikant te voren weet, wanneer of uit welke par tijen monsters zullen getrokken worden. De Rijks ambtenaren verzegelen die mon sters en noodigen den fabrikant uit, diens cachet-afdruk naast het Rijkszegel te stel len, waardoor over en weer de identiteit van de monsters verzekerd wordt. De teruggave van suikeraccijns geschiedt «aar de bevinding van die monsters aan 's Rijks suikerlaboratorium te Amsterdam. Verschilt de hoeveelheid suiker, welke aldus bevonden wordt, meer dan '(20 met de aangifte van den fabrikant, dan is deze beboetbaar, zoodat proces-verbaal wordt opgemaakt. Aldus is de fiscus vol komen gewaarborgd, niet meer terug te betalen dan den accijns over werkelijkgebruikte suiker en is alle kans voor den fabrikant, om zich ten onrechte te ver rijken, uitgesloten. Art. l van de Suikerwet, V. 1897, no. 33 zegt: «Bij uitvoer van vruchtengeleien wordt teruggaaf van den accijns verleend voor de suiker, tot de bereiding daarvan gebezigd, welke, zoo noodig, volgens art. 8 van dit besluit wordt bepaald. Suiker uit zetmeel, zoowel vaste als vloeibare, blijft ten deze buiten aanmerking." Par. 13 (d.) bijlage l van bovenaangehaalde Suikerwet luidt: » .... van daar dat voor suiker uit zet meel geen teruggaaf verleend wordt. De hoeveelheid dezer suiker is door den voor uitgang, welke de wetenschap sedert 1880 gemaakt heeft, met juistheid te bepalen." De bewering des heeren Camman is dus van 't begin tut 't einde onwaar, 'k Moet buitendien, in 't voorbijgaan, a innemen, dat de beteekenis van 't woord «Saccha rose" ZEd. onbekend is. Des heeren R. betoog, op deze valsche meening gebouwd, gaat nu verder met scheeve voorstellingen, 'k Volg ZEd. op den voet. Er zoude, volgens den heer Reijne, »door de tegenwoordige heffing van den suikeraccijns een niet gering voordeel op geleverd worden bij export van geringe kwaliteiten jam." De onjuistheid dezer meening heb ik boven aangetoond. De »industrieele handigheid" welke de heer R. den Nederlandschen jamfabrikant meende te moeten of te kunnen toedichten, bestaat dus niet. Evenmin «geven »daarom'' dus de Ne derlandsche jamfabrikanten den minister van financiën zoo gaarne de verzekering hunner tevredenheid." De heer Reijne beschouwt de bestaande Xed. jamfabrikanten «die dikwerf bang zijn zich aan koud water te zullen branden" als bijzonder vreesachtig. Toch overschat ZEd. die vreesachtigheid ten opzichte van concurrentie. Ik zal nader aantoonen, hoe ZEd. andermaal dwaalt door te meenen, dat »crediteering voor elke nieuw op te richten fa briek het bedrijfskapitaal aanzienlijk gerin ger zal kunnen doen zijn dan onder de te genwoordige omstandigheden; c f dat »thans buiten het zaak-kapitaal nog een zeer groot bedrag zoude moeten worden verschaft, om dit geheel renteloos in den suiker accijns te beleggen." Heb ik dit aange toond, dan heeft ZEd. natuurlijk terug te nemen de beschuldiging aan 't adres der Ned. Jamfabrikanten, dat «deze de belan gen van de fruittelers" aan hunne koud watervrees zouden «opofferen." Het is van algemeene bekendheid, dat voor Export behalve versch fruit ook z.g. «vruchtenpulp" of fruit dat reeds eene voorloopige conserveering heef t ondergaan, voor de bereiding van Jam gebruikt wordt, hetgeen den fabrikant in staat stelt, ook buiten den eigenlijken oogst-tijd te fabriceeren. Men denke slechts aan het abribij of kozen-moes in blikken. Welnu, in plaats van »een zeer groot bedrag geheel rente loos in den suikeraccijns te beleggen" ont vangt en betaalt de fabrikant, zoo hij wil slechts van dag tot dag de suiker, die hij voor de fabrikatie noodig heeft, weshalve van rente slechts hoogstens van enkele dagen sprake behoeft te zijn zelfs bij grooten omzet zoo goed als van geen be teekenis, zeker niet van dien aard om daarom zooveel meerdere administratie en formaliteiten te willen verlangen zooals door het Hoofdbestuur van de Nederland sche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid zoo juist is ingezien. Ja, de Jamfabrikant kan zelfs in plaatsen, waar een handels-entrepöt of een particulier suiker-entrepót is gevestigd, onmiddellijk voor gebruik, de benoodigde suiker in ont vangst nemen; en behoefc eerst dan den accijns te voldoen ; zelfs, vergis 'k me niet, dan kan deze uitslag van particulier entre pot reeds bij 200 kilogram geschieden. Of dus »onze Kamers van Koophandel" inderdaad »goed handelden door niet bi jamfabrikanten te informeeren?" en o »deze niet volgens 't ministerieel schrijven de deskundigen zijn, wier oordeel door ondervinding waardevol is?" In 't voorbijgaan neem ik nota, dat de heer Reijne niet het voorbeeld volgt van anderen, die den laatsten tijd althans den schijn op zich geladen hebben, de be staande Jam-industrie hier te lande te ignoreeren, zonder dat onbekendheid daar mede als verontschuldiging kan aange voerd worden. Toch komt de heer R. niet verder, al wederom door onbekend heid zijnerzijds, dan hen als quantit négligeable te beschouwen. Gemakkelijk zouds kunnen aangetoond worden, dat de door haar gebruikte hoeveelheden fruit in werkelijkheid niet zoo »gering" zijn, als de heer R. te goedertvouw wel meent. Gelukkig erkent ZEd. uitzonderingen op ondernemingen »waar naast andere pro ducten" ook wat Jam «gemaakt wordt": fabrikanten die Jam als hoofdartikel fabriceeren mogen ziek dus tot die uitzonde ringen rekenen en ... kunnen gevoeglijk zwijgen. Geheel anders wordt 't echter, waar de heer R. zich veroorlooft te gaan spreken van «onvoldoende hulpmiddelen, weinig in overeenstemming met de eischen eener moderne industrie." Wie of wat geeft ZEd. het recht, hem, die, zooals uit het vorenstaande blijkt, met zoo weinig kennis van zaken oordeelt, eene dergelijke onware beschuldiging uit te spreken jegens firma'p, wier boeken en werkplaatsen voor hetn nimmer ontsloten werden? Hier moet de fantasie den schrijver parten gespeeld hebben ! 'k Wil toch niet aannemen : Ani mositeit? De heer R. zegt te hedoelen: «de Nederlandsche fruitteelt onafhankelijk te maken van de Londensche markt." Welnu, moest ZEd. dan niet eerder in de bestaande jamfabrikanten bondgenooten in dat streven zien en hen als pioniers be groeten ? Over de rentabiliteit-rekening des schrij vers eener groote fabriek in negen regels aangegeven, wensch ik anderen te laten oordeelen; evenzeer onthoud ik mij van critiek op ZEd.'s daaropvolgende beschou wingen, totdat ik kom aan de pyramidale onjuistheid: «een fabriek, die 2 millioen Kg. fruit kan verwerken, zal nietkunnsn volstaan met een voldoende maatschap pelijk kapitaal, maar zal bovendien nog «minstens 8 tonnen gouds bijeen moeten schrapen (ik cursiveer) om deze geheel renteloos te beleggen in onzen suiker accijns." De heer Reijne redeneert blijkbaar zóó : voor 2 millioen Kg. fruit behoeft men 3 millioen Kg. suiker waarop een accijns van 3 x f 270,000 = f8W,QOO. Doch deze berekening is totaal onjuist, zooals elke deskundige weet. Nemen we een oogenblik aan een ge geven, dichter bij de waarheid, doch die nog geenszins nabijkomend: 2 millioen Kg. suiker, representeerende 2 X ?270.000 of / 540.000 accijns och, op 'n ton twee, drie meer of minder komt 't hier minder aan dan zoude men die bijeen moeten schrapen ('t woord is van den heer Reijne) «om deze geheel renteloos te beleggen in onzen suikera n c ij n s ?" Ja! indien die 2 millioen kilo suiker op n dag ingeslagen moest worden en eerst 305 dagen daarna de jam afgeleverd. Neen! nu men van dag tot dag kan inslaan en van dag tot dag goederen kan afleveren. De conclusie des heeren Reijne is dus ongegrond. Daarentegen onderschrijf ik geheel de slotwoorden van genoemden heer: »groot voorzeker is hunne verantwoordelijkheid, die niet hebben gedaan wat hunne hand vond om te doen." Juist daarom doet 't

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl