De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 28 oktober pagina 2

28 oktober 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1218 mij zooveel genoegen, hierboven te hebben aangetoond dat n Eegeering n Minister n «deskundigen" (?) tot heden hun plicht deden. T i el, Ootober 1900. 'F. C. BAKSJOU. * * * Het lijvig betoog van den heer Baesjou gericht tegen mijn pleidooi voor creditee ring van den suikeraccijns heeft een twee ledig doel en beoogt: lo. S.ehoonwas8ching onzer jamfabri kanten. 2o. Vermelding dat ondergeteekende niet rekenen kan en herhaaldelijk dwaalt. Wat dit laatste aangaat is hij zoo be leefd althans goede trouw te veronderstel len, waarvoor ik mijn diep gevoelden dank betuig. Om nu onze jamfabrikanten wederom in den waschketel Ie stoppen, daartoe ge voel ik niet de minste opgewektheid. Bovendien, de heer Baesjou is directenraandeelhouder van de Maat. de Betu-ve te Tiel, knoopt ook op andere plaatsen 'des lands relaties aan om de oprichting ieener tweede fabriek voor te bereiden. Dus ; preekt hij voor eigen parochie, terwijl onder* geteekende lid is der commissie tot be?yordering van de jamfabricage, niet voor ?industrieele maar voor tuiniersbelangen. ; Hoofdzaak is dat ondergeteekende dwaalt! 'En dte dwaling zou allereerst hieruit vol'g«n dat door mij werd gegispt een »industrieele handigheid," die volgens den heer 'Baesjou niet bestaat. Nu begaat de vrind die mij mijn feilen toont echter de fout te vermeenen dat ik 't bestaan eener dergelijke industrieele -handigheid uitsluitend afleidde uit een rede neering vaa den heer Cainman, rijkstuinbouwleeraar te Tiel en geopperd op 't Landhuishoudkuadig Congres. En deze meening ie onjuist; de verklaring van den heer Camman is voor mij slechts een bijkomende omstandigheid die ik niet behoef goed te praten; de heer C. is mans genoeg om dit zelf te doen! Maar, betoogt de heer Baesjou, de heer Reyne dwaalt dubbel waar hij becijfert het kapitaal renteloos neer te leggen in den suikeraccijns. Want, zegt de heer Baesjou, dat kapitaal (voor een Jawfabriek) is niet zoo groot, als je er een pulpfabriek van maakt behoef je maar enkele dagen den accijns voor te schieten en dat beteekent niets! Dit is een «zakelijke" opmerking; de schrijver had die opmerking behalve zake lijk ook nog geestig kunnen maken als hij gezegd had: eet de fruit op, dan betaal je heelemaal geen belasting! Nu zal ik niet wederom betoogen dat de oprichting van een pulpfabriek een lapmiddel is, een lapmiddel dat wordt ge steund en aanbevolen door Engelsche jam fabrikanten, die zeer terecht begrijpen, dat een flinke jamfabriek in ons fruitland een gevaarlijke mededinger zou worden op de wereldmarkt en die gaarne Nederlandsche pulp koopen voor jambereiding zoolang ze de fruit niet in voldoende hoeveelheden uit eigen land frisch kunnen betrekken. En dan vergete men niet, dat een fabriek van beteekenis zich niet tevreden zal stel len met de ondergeschikte rol om fruit voorloopig te conserveeren en als pulp af te leveren, zoolang 't den fabrikant in 't land van Chamberlain belieft deze te ac cepteeren. Een fabriek van beteekenis, zooals we die behoeven voor ons surplus-fruit, zal zelve op de markt komen, niet met pulp, d. w. z. met V4 afgewerkt fabrikaat, doch met jam, die de vergelijking met alle andere producten kan doorstaan. Voortredeneerende op deze pulp-idee verwerpt de heer Baesjou mijn cijfer van minstens 8 ton en zegt dat f 540,000 meer de waarheid nabij komt. Och, wanneer ik nu eens aanneem dat deze verzekering werkelijk waarheid is, ook dan nog is 't een machtig argument om de crediteering van den suikeraccijns met klem van redenen te vragen. En ik ben niet vrij van de meen ing, dat de heer Baesjou bij dte berekening van zijn accijns cijfer niet wat al te veel heeft gedacht aan glucose en andere middelen om voor een prijsje jam te maken. En dan nog iets. In den aanvang vau zijn betoog zegt de heer Baesjou zakelijk te willen zijn, maar ondanks dat voortref felijk voornemen kan hij toch niet nalaten ten slotte op persoonlijk terrein te ver dwalen, waar hij, of bij mij persoonlijk of bij de commissie voor jamfabricage ani mositeit veronderstelt, 't Woord is wel fraai, maar de gedachte is zeer leelijk! In 't kort wil ik daarom de samenstel ling en arbeid der commissie releveeren. Ze is saamgesteld uit 3 »mannen van het vak'1 en uit 2 belangstellenden, nl. den heer dr. G. W. Bruinsma en ondergeteekende. En nu zijn we diep doordrongen van de noodzakelijkheid om de fruitteelt als belangrijke bron van volksinkomsten en volkswelvaart vrij te maken van de Londensche markt. En bovendien zijn we diep doordrongen van de wenschelijkheid dat bij de indus trieele onderneming, die zich vestigen zal door of met onze medewerking, een strijd van belangen tusschen fruitteler en fabri kant zal zijn uitgesloten. Elke jamfabriek is ons welkom, wijl ze medebrengt vermeerdering van vraag naar fruit. Doch we geven de voorkeur aan een fabriek, gegrond op een stelsel van parti cipatie, dat den fruitteler, in ruil voor zijn contractueele verbinding tot fruitlevering en zijn verplichting nauwlettend toe te zien op de kwaliteit, een zeker winstaandeel toekent, uit te keeren aan de tuinbouwvereeniging. Dit komt ons voor de meest gewenschte vorm te zijn. En we zullen streven en trachten dit ideaal nabij te komen. Zoowel van den heer dr. Bruinsma als van mij ligt de werkkring op geheel ander gebied, 't is uitsluitend onze belangstelling in dit deel der publieke zaak die ons ge noopt heeft de belangen van de fruittelers te verdedigen. We verwachten daarvoor geen loon, zelfs geen dank, maar wel hebben we recht en reden om iets anders te verwachten dan een beschuldiging van animositeit. De heer Baesjou wenscht niet zulk een participatiefabriek, althans dit verlangen gaf hij tot dusverre nog niet te kennen. Wel blijkt in meer dan een opzicht een gevoel van wrevel jegens de «jam-com missie." En de reden hiervan is wel te gissen. Op de eerste vergadering te Breda is van meerdere zijden ernstig geklaagd over knoeierij bij de jam-bereiding, de fabri katen zijn genoemd en onderzocht Bij 't publiceeren hebben we nagelaten namen te noemen, we hebben slechts feiten gereleveerd. Ook de heer Baesjon heeft toen in de bladen kunnen lezen over»frambozen jam" van pruimeschillen en sappeljam" van Geldersche bieten. Misschien heeft hij toen in zijn kwaliteit .als jamfabrikant wel iets gevoeld, dat zweemt naar knaging van 't geweten. Beverwijk, Oct. 1900. K. REI.TNE. Het Oranje-Boek. Velen hebben geklaagd over den spaarzamén inhoud van het Oranje-Boek. Dit had er toe moeten lijden den inhoud dubbel goed te overwegen. Tot het stellen van enkele vragen geeft het in ieder geval aan leiding. Ten eerste: 23 Juni seint het consulaat der Nederlanden uit Shanghai aan ons departement van Buitenlandsche Zaken: «Chineesche troepen bombardeeren Tientsin, vreezen ergste, Peking. Hier rust, maar vrees. Kan tweede schip komen ?" 30 Juni, dus zeven dagen letter schrijft ditzelfde consulaat aan ditzelfde departe ment: «Terwijl ik Uwer Excellentie's antwoord nog wachtende ben op mijne vraag of een tweede schip kan komen enz." Schuilt de traagheid in de afdoening van deze aangelegenheid bij het departement van Buitenlandsche Zaken of bij het depar tement van Marine? In dieplomatieke aangelegenheden van dezen aard is snelheid gelijk aan kracht. Ten tweede: In het schrijven van het consulaat der Nederlanden uit Shanghai aan het departement van Buitenlandsche Zaken, dato 18 Juni 1800 (moet wel zijn 1900) No. 230,19 slaat: «Eindelijk werd nog besloten, dat de senior-consul zich met zijn collega te Chefoo in verbinding zouden stellen, ten einde te verkrijgen, dat bij ontvangst aldaar van nieuws uit het noorden dit voor gezamen lijke rekening van alle consuls naar hier zal worden overgeseind. Met het oog op de exceptioneele omstandigheden, en de vermoedelijk geringe kosten, heb ik gemeend hierin zonder instructie te mogen toe stemmen." Er blijkt uit dit schrijven dat het con sulaat der Nederlanden op verren afstand van het moederland niet eenig bedrag ter beschikking heeft tot behartiging van de belangen van Nederland en van de Neder landers alvorens in elk geval hoe on voorzien ook machtiging is gevraagd en verleend door het departement van Buitenlandsche Zaken. Is het niet wenschelijk de bevoegdheden van het consulaat in ruimeren zin te herzien? Ten derde: Op het verzoek van de Bel gische regeering aan de Nederlandsche, or' Hollandsche oorlogsschepen bescherming mochten verleenen, heeft het departement van Buitenlandsche Zaken toestemmend geantwoord: »Je suis heureux de pouvoir porter a votre connaissancequerAmiralRoëll, partageant mon opinion, a donnéles ordres necersaires etc." Wij wisten niet dat het gebruikelijk was om in officieele stukken den naam te melden van den drager van een openbaar ambt, in stede het ambt zelve. De Belgische regeering laat in haar antwoord blijken dat zij naar den vorm meer correct is. Zij spreekt uitsluitend van «monsieur Ie ministre de la marine". Maar er is meer. Behoort een dergelijke vraag niet te worden beantwoord door het departement van Buitenlandsche Zaken namens het Kabinet. De Berlijnsche re geering spreekt in haar antwoord van »le Gouvernement du Roi." Zooals nu het antwoord luidt van het departement van Buitenlandsche Zaken maakt het niet den indruk of er een maritiem beleid is ten uitvoering van de maatregelen door het diplomatiek beleid getroffen, maar of het eene beleid geheel onafhankelijk is van het andere, voor wat betreft het optreden van Nederland naar buiten. Een gemis aan samenwerking, dat vroeg of laat noodlottig zal worden voor het land. A. E. R. Recht tot besmetting. Eindelijk,?'t is wel wat laat, en haast ondankbaar, na drie weken deelt de Standaard haar lezers mede, dat wij haar een dienst bewezen, door »van het j>entgevaar op het pokgevaar te komen," aan gezien dit haar een ongezochte aanleiding geeft »op de vaccine terug te komen in verband met Leerplicht"; iets wat anders, naar het schijnt, haar minder ge makkelijk zou zijn gevallen ! Beter laat dan nooit, zeggen wij, en wij beginnen gaarne, gelijk het bij een prin cipieel debat, ter betrachting van de meest eenvoudige eerlijkheid betaamt, in hoofd zaak het verschilpunt, zooals de tegen stander dat in zijn eigen woorden toelicht, over te nemen. Eens met ons is het de Standaard aan gaande »het recht der Overheid om n prophylactiseh hygiënische maatregelen te nemen, n .tij.het uitbreken van ziekte te ontsmetten en, de kieken te isoleeren. Reeds gedurende het incubatietijdperk kan haar, bij het opkomen van verdachte teekenen, geen ontslag van deze verplichting gegeven worden. Zoo gaat men dan ook bij alle overige ziekten te werk, ook bij het gevaar voor pest. «Tot zooverre loopen we dus accoord, ea eischt bestrijding'zoowel de valsche waan alsof er ooit een epidemie was die God ons niet zond, ja, werkte, als de garsch verkeerde meening, alsof diezelfde God ons niet opriep, om met alle ons ten dienste staande middelen zulk een epidemie te bestrijden, ,Nu echter begaat het Groene WeelMad, en wie haar redactie volgt, de logisch onvergeeflijke fout, om ouder deze gemeene regelen ook op te nemen een vraagstuk dat van geheel axdere natuur is. Daarom van geheel andere natuur, omdat met de koepokinenting een pontieve medicatie gelast wordt, en wel gelast wordt op een tijd stip en bij personen, waarop en bij wie van epidemie geen sprake is. Hier zijn dus twee geheel nieuwe vragen : 1°. Mag de Overheid u voorschrijven welke medicatie ge in geval van zit-kte zult volgen ? En 2°. Mag de Overheid zulk een medicatie gelasten, als er nog vau geen ziekte sorake is ? Daar we nu reeds de eerste vraag pertinent in ontkennenden zin beantwoordden, kan ook het antwoord op de tweede niet anders dan afwijzend zijn. ,,Neen, de Overheid heeft niet het recht van recepteeren. Ze heeft geen recht om u drankjes, pillen of zalven voor te schrijven, en u te dwingen die aan te wenden. Dit recl.t zou ze alleen dan bezitten, als er een absolute medische wetenschap bestond. Dat is echter nitt zoo. In eenzelfde stad zullen twee dcctoren bij een ge lijke ziekte anders recepteeren. Kiest nu de Overheid 1och partij, dan beweert de Overheid rtcht te kunnen spreken in medische vraagstuk ken, en komt dat er op neer, de ze Overheids gezag toekent aan het oordeel van die artsen, die zij zelve goedvindt te raadplegen. Wij zijn vrije mannen, en zullen zelve be slissen welken arts we wenschen te kiezen en aan welke medicatie we ons zullen onderwerpen. Aan de Overheid ontzeggen we ten deze in den meest volstrekten zin alle reclit van beslis sen. En wat ons zelven betreft, zullen we ons oordeel over de vaccinatie laten beheerschen door de adviezen van deskundigen, door de ver kregen uitkomsten, en door de oorzakelijke ver klaringNu is die oorzakelijke verklaring nog altoos een puzzle; zijn die uitkomsten, hoe belangrijk ook, nog verre van zóó zeker dat het post hoc wiskunstig op een propler hoc wijst ; en loopen de gevoelens van de deskundigen uiteen, Toch zijn verreweg de meesten onzer, op grond van de waarschijnlijkheidsleer, tot vacci natie overgegaan, zoodat de Overteidsdwang alleen nog bij een duizecd kinderen, d. i. bij een i« a. 500 vaders, zou te pas komen. Maar al zou deze dwang ook slechts een kleine honderd burgers treffen, wij zullen in hen onze eigen persoonlijke vrijheid blijven ver dedigen, en tot het laatste toe het absolutisme van de Overheid even kracht'g als de voorge wende absoluutheid >-aa de resultaten der me dische wetenechap blijven bestrijden. »Dat mannen als die van het Groene Week blad zich daarbij tegen onze burgervrijheid te weer stellen, is OES meer dan een teleurstelling, is ons een ergernis." Toen de Standaard, zich moest beroe pen op het gezag van Israël, Calvijn en Onze Lieve Heer, om thans nog haar lezers te overreden zich naar de voor schriften van de Overheid te gedragen, bij het naderen van het/?cs<gevaar noemden wij dat betoog voor de landaard bescha mend. Een christen-staatsman, die zoo iets voor zijn getrouwe volgelingen nog noodig moest achten in onzen tijd ...! Juist hierop hadden wij een antwoord, een verklaring, een toelichting verwacht. Maar geen woord. Noch in het briefje van dr. Kuyper, dat wij den 30 Septem ber opnamen, noch nu. Maar het beschamende van dit feit komt uit het boven aangehaalde artikel eerst recht uit. Wat toch is het geval ? In ns Pro gram was zóó krachtig tegen vaccinedwang geijverd, dat men meenen moest, dr. Kuyper en de zijnen zien daarin een godslasterlijk werk. Wij herhalen slechts deze woorden : »En (de overheid) vestige alzoo door den eerbied harer besluiten en handelingen allerwege den stelligen indruk, dat zij als Overheid, zelve tot bezwering van de plage, die het volk bezocht on machtig, geen andere en geen betere toe vlucht om uitredding kent, dan zich te verootmoedigen voor den Almachtigen God. Van gedwongen koepok-inenting mag, mee uit dien hoofde, nimmer sprake vallen." Natuurlijk, als er voor de vrome Overheid geen andere en geen betere toe vlucht om uitredding bestaat dan veroot moediging voor den Almaclitiyen God, moet de vrome lezer toch wel meenen, dat ook voor hem geen ander en beier middel dan deze ootmoed te vinden is, en de heer Kuyper wist, toen hij zijn program schreef, dat er inderdaad, juist onder zijn getrouwen, betrekkelijk velen waren, die om deze conscientie-reden zich tegen vac cinatie verklaarden. Maar wat blijkt nu ? Tech zijn verreweg de meesten onzer, op grond van do waarscliijnlijkheidsleer, tot vacci natie overgecjaa», zood.it de rerheidsdwang alleen nos bij even duizend kinderen, ri. i. bij een ?]? il 500 vaders, zou te p «s komen." Hoeveel duizende zielen in het autirevolutionaire kamp nog, op grond van eo/«sc('e?z/('e-bezwaren, de vaccinatie tegen staan, ook al laten zij hun kinderen inenten, hierbij geteld de kinderloozen, valt natuurlijk niet te berekenen; maar wanneer de /Stan daard zelf het noodig acht een pleidooi te schrijven voor het gewillig opvolgen der regeeringsvoorschriften bij jiestzickle, kan hun aantal immers geenszins onbelangrijk zijn! Doch wat deden de antirevolutionaire leiders? Zij schreven artikelen, die de geloovigen in den waan moesten versterken, dat de leiders, evenals zij, den ootmoed voor God de eenige en beste toevlucht om uitredding tegen pokziekte achtten, versterkt , door verklaringen als deze: »de overheid, wat zij ook doe, heeft af te blijven van uw lichaam; de tegenspraak der conscien- ' tien te eerbiedigen" en zelf lieten zij zich ! inenten en hun kinderen daarbij.... uit overwegingen gegrond op de waarschijn? lijkheidsleer. En nu, in plaats van bij elk artikel, waarin tegen vaccinedwang werd opgekomen, het min ontwikkelde publiek, j dat naar het inzicht van diezelfde leiders, wijl het de inenting tegenstond, in gevaar i verkeerde, te vermanen: maar laat u, zon- | der daartoe aan overheidsdwang te gehoor- i zamen, vaccineeren als wij deden zij, als ' kenden zij, overtuigden, dat gevaar niet, en als ging die noodlottige dwaling hun niet aan. Ziedaar het beschamende voor dr. Kuyper, dat wij, zoo zacht mogelijk, in ons eerste artikel hem hebben doen gevoelen, en waarover hij voor ons en zijn lezers eenvou dig zwijgt. * * * Maar men kan zichzelf en de zijnen laten inenten, en toch principieel tegen inentingsdwang zijn. Zeker, ook dit punt kome tot zijn recht. Het betoog daarvoor staat voluit hierboven. Zooals men ziet, stelt de heer Kuyper het voor, alsof het n«men van overheidsmaatregelen tot het voorkomen van besmettelijke ziekte in 't algemeen, volstrekt niet ook tot inenting tegen pokken mag leiden, daar vaccinedwang een vraag stuk is van geheel andere natuur. Om dit aan te toonen, wijst hij er op, dat bij koepokinenting de overheid een posi tieve medicatie gelast, wanneer er van geen epidemie sprake is. Natuurlijk ; met de toepassing van een voorbehoedmiddel tegen epidemie te wachten tot de epidemie reeds aanwezig is, zou het voorbehoedmiddel wel wat veel tot een nabehoedmiddel maken! En om nu eens heel afdoend te argu menteeren, wordt het inenten tot het voor komen van besmetting een medicatie ge noemd, als er nog van geen ziekte sprake is ; een medicatie dus bij een ziekte, die er niet is; een medicatie alzoo, die er dus ook, als men zich aan de woorden van dr. Kuyper, die zelf laat inenten, houdt, niet kan zijn. De zinledigheid van dr. Kuyper's schijn baar ernstig betoog is het gevolg van de hopelooze poging om den vaccinedwang tot iets van »geheelandere natuur" te maken,dan de overige hygiënische overheids-maatregelen; daarvoor had hij behoefte aan iets zoo opmerkelijks als de overheids-medicatie bij een gezond individu! Brengt men de zaken tot haar waren naam terug, dan sehkt er van deze quasi-geleerde redeneering niets over. De »gezonde" mensen wordt inge nt, omdat hij in den regel den aanleg tot pokziekte heeft, de vatbaarheid door pokziekte besmet te worden; niet ingeënt zou hij bij het uitbreken van pokziekte, niet alleen voor zichzelf in gevaar verkeeren, maar ook anderen met besmetting bedreigen. Inenting is dus een voorbehoedmiddel tot vermindering of tot opheffing van het gevaar ; dat evenals elk voorbehoedmiddel, naar den aard van het te keeren gevaar en op den daartoe geschikten tijd wordt aangewend. Wij herhalen : Inenting ... een medicatie tegen een ziekte die er niet is, ziedaar een door dr. Kuyper met opzet gekozen foutieve voorstelling. Het meest absurde schijnt hem niet ondienstig, als hij in de verlegenheid zit. Immers de medicatie, indien men dat woord behouden wil, wordt toegepast niet op een ziekte, die er niet is, maar op de onderstelde aanwezigheid van aanleg en vatbaarheid tot ziekte. Met deze redeneering komt dus de Stanrfaarrfredacteur niets verder. Maar de inenting is dan toch een medicatie; en de overheid heeft niet het recht tot recepteeren ; zou dat alleen hebben, indien er een absolute medische wetenschap bestond. Zeker, een absolute wetenschap bestaat er in dit ondermaansche niet. Zelfs de Godgeleerde wetenschap moet het met het relatieve stellen. Het absolute ligt buiten elk menschelijk bestek. Maar dr. Kuyper heeft ons geleerd, hoe wij, waar wat wij menschen wiskunstige zekerheid noemen ontbreekt, ons uit de moeilijkheid hebben te redden. Dan, hij geeft daar, met de meesten der zijnen als voorstanders van de inenting, zelf het voorbeeld van, dan vormt men zich een besluit »op grond van de traarschynhjkheidsleer." Waarom mag nu het individu Kuyper op grond der waarschijnlijkheidsleer zich wel laten inenten, en de Staat niet op grond dierzelfde leer meenen, dat het zijn plicht is in het algemeen belang de inenting voor te schrijven ? Moet een censcientieuse Overheid minder zorg be steden voor het behoud der volksgezond heid, dan dr. Kuyper voor zijn eigen welvaren ? Dat mag zij niet, volgens dr. Kuyper, omdat de Overheid dan beweert recht te 1;nnnen spreken in medische vraagstukken. Toch niet; immers, evenmin als dr. Kuyper, spreekt de Overheid recht in medische vraagstukken ; zij vraagt alleen, ook weder op gelijke wijs als dr. Kuyper, aan de medici, die zij raadpleegt, wat volgens dezen de uitspraak is der waarsch iji/lijkheidslcer. Maar zoo dit is dan voorts het bezwaar van dr. Kuyper kent ze «Overheidsgezag toe aan het oordeel van die artsen, die zij zelve goedvindt 1) te raadplegen." Bedoelt nu de heer Kuyper, die 'lich zelf AM/ inenten, dat in dit geval door de Overheid op al te partijdige wijs de medici gekozen zijn, om een uitspraak te doen op grond der </:aars?liijnl!jk!/eidiileer '; Zeker niet. 1) Wij cursiveeren. Zij, Overheid, die, waar absolute weten schap ontbreekt, zich niet-anders kan dan onderwerpen aan de uitkomsten van de waarschijnlijkheidsleer door de medici opgemaakt kent dus aan dat oordeel het gezag toe, dat het dan toch zeker wel zal verdienen : het gezag van de medische waarschijnlijkheidsleer. En geeft nu die leer aan de O verheid, niet de wiskundigste zeker heid, maar de bijzonder groote waarschijn lijkheid, dat inenting het .eenig middel is, om de hoogst gevaarlijke pokkenepidemie te voorkomen of te beteugelen, dan zou die Overheid wel buitengewoon zorgeloos moeien zijn, om zich niet naar die uitspraak in haar wetgeving te gedragen. Maar en hier komt een zeer serieus punt ter sprake! dit mag zij niet, wijl zij daardoor in botsing zou geraken met het recht van vrije mannen; een vrije man, als hij niet op zee vaart, in de gevangenis zit, in de kazerne woont, of in het armenhuis; als hij zijn domicilie niet heeft in een streek, waar tien mijlen in den omtrek hoogstens a geneesheer is te vinden, enz. enz.; een vrije man, die het betalen kan, moet zijn eigen dokter kunnen kiezen, en het recht behouden zich te laten behandelen met de medicatie naar zijn voorkeur. Dit recht nu wordt aangetast, volgens dr. Kuyper, bij vaccinedwang. Is dat dan niet een gruwel ? Het zou daar zeker iets van hebben, indien men hier niet handelde over een besmettelijke ziekte, en als de voorstelling, door dr. Kuyper gegeven, juist was. Maar ooi tot zulk. een conclusie te komen, had hij het alkpeerst noodig de inenting te noemen, »een medicatie van een ziekte, die er nog niet is" en daaren boven te verzwijgen juist datgene, wat de Overheid, als plichtlievend lichaam, dwingt, dezen dwang den onderdanen aan te doen. Immers de vrije man, waarvoor dr. Kuypej1 het hier opneemt, is iemand met aanleg voor pokziekte, vatbaar voor besmetting, en wordt oningeënt een gevaar voor zijn omgeving, kan door een hevig poklijden ook anderen besmetten. De inenting, door de Overheid voorgeschreven, heeft ten doel, niet alleen den ingeente, maar ook anderen dan hemzelf, te beschermen is dus een voudig een daad in het algemeen belang; en kan of mag de Overheid van een beschaaf den Staat aan het individu de vrijheid gunnen de gezondheid en het leven van zijn medeburgers in gevaar te brengen, indien naar dv medische waarschijnlijkheidsleer, zulk een gevaar, althans groo tendeels, te voorkomen is ? De vrijheid, door dr. Kuyper hier voor de zijnen gevorderd ... wat is 't anders dan de vrijheid zijn omgeving, zijn gezin en zijn verplegers met pokziekte te be dreigen ? ... Een pleidooi voor het RECHT van besmetting! * * * Wij meenen hiermee het betoog van den heer dr. Kuyper recht te hebben gedaan meer recl*t te hebben gedaan dan het toekwam. Wij behandelden het als een serieus betoog, uit overmaat van beleefdheid. Na hetgeen dr. Kuyper in zijn briefje, opgenomen in ons No. van 30 Sept., geschreven heeft, was eigenlijk elk ant woord reeds overbodig. Daar lezen wij: i/E/i al mis ik zelf het recht OM over de medi sche waarde eau de inenting van het pokgif e oordeelen. zoolang tul van deskundigen liaar blijven veroordcelen, betwist ik hel recht aan de overheid, om er rechtstreeks of zijdelings toe Ie dwingen." Zoodra dus niet langer »tal van des kundigen" vaccinatie bestrijden, heeft de Staat het recht haar voor te schrijven. Daarop lieten wij o. m. volgen: Vat er mee uit dien hoofde (den deemoed en den ooimoed der overheid voor God) van gedwon gen koepok-in'énting «nimmer sprake mar/ vullen," het is hier nis argument, beslist prijs yegei^n. tiat het der overheid principieel verboden is een bepaald soort van geneeskundige zienswijzen, voor een be paald oogenblik, bindend te verklaren, evenzoo; de profhylactixhe dwang kan gerechtvaardigd zijn ; dat de overheid, wal zij ook doe, heeft ,aj' Ie blijven va» ons lichaam," de heer Kuyper, en men motht het van een zoo verstandig man verwaehlen, denkt er niet aan deze stelling verder ernstig te verdedigen; worden de deskundigen het over het nut der inenting eens, ook de consciënlie, waar zoo dikwijls in de politiek mede gespeeld en getroefd wordt, telt niet meer mee; wel te ver staan tegenocer den plicht van den Staat, om, naar betrouwbaar medisch advies, natuurlijk, <,or zoover daarvan in deze wereld spra!:e kan zijn ! vaccinedwang in te voeren" En nu, drie weken na dat briefje, houdt de leider der anti-revolutionairen weer redeneeringen, als had hij nooit zoo iets geschreven, en als stond hij, met verwaarloozing van het ootmoedsargument, en van dat principicele: de overheid blijve van oas lijf af nog onbewogen op den grondslag van zijn program! O Goden, welk een gescharrel voor een man als hij! Waaraan hebben wij ons nu te houden: aan Ons Program van 1.S79, aan het briefje van 30 Sept. 190U, of aan het artikeltje dat de Standaard den 22sten Oct. gaf ? Toen wij hem op het beschamende wezen van de noodzakelijkheid om de zijnen nu nog over te halen de overheidsmaatregelen bij pestziekte niet te weerstaan had hij eenvoudig moeten erkennen: ja, helaas, beschamend is dat voor ons; en waar hij zijn briefje van 30 Sept. niet kon ver dedigen wat zou eervoller voor hem zijn geweest, dan te verklaren: neem me niet kwalijk, ik heb mij verschreven ? Edoch de vergissingen van de Standaard waren in den Jaatsten tijd zóó velen, dat zulk een schuldbelijdenis aangaande een vergissing te meer hem te veel kostte. Het karak teristieke briefje van den Susten Sept. niet de nieuwe anti-revolutionaire leer, onthield hij ook nu nog aan zijn Standaar J-publiek l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl