Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1218
mij zooveel genoegen, hierboven te hebben
aangetoond dat n Eegeering n Minister
n «deskundigen" (?) tot heden hun plicht
deden.
T i el, Ootober 1900. 'F. C. BAKSJOU.
* *
*
Het lijvig betoog van den heer Baesjou
gericht tegen mijn pleidooi voor creditee
ring van den suikeraccijns heeft een twee
ledig doel en beoogt:
lo. S.ehoonwas8ching onzer jamfabri
kanten.
2o. Vermelding dat ondergeteekende niet
rekenen kan en herhaaldelijk dwaalt.
Wat dit laatste aangaat is hij zoo be
leefd althans goede trouw te veronderstel
len, waarvoor ik mijn diep gevoelden dank
betuig.
Om nu onze jamfabrikanten wederom
in den waschketel Ie stoppen, daartoe ge
voel ik niet de minste opgewektheid.
Bovendien, de heer Baesjou is
directenraandeelhouder van de Maat. de Betu-ve
te Tiel, knoopt ook op andere plaatsen
'des lands relaties aan om de oprichting
ieener tweede fabriek voor te bereiden. Dus
; preekt hij voor eigen parochie, terwijl onder*
geteekende lid is der commissie tot
be?yordering van de jamfabricage, niet voor
?industrieele maar voor tuiniersbelangen.
; Hoofdzaak is dat ondergeteekende dwaalt!
'En dte dwaling zou allereerst hieruit
vol'g«n dat door mij werd gegispt een
»industrieele handigheid," die volgens den heer
'Baesjou niet bestaat.
Nu begaat de vrind die mij mijn feilen
toont echter de fout te vermeenen dat ik
't bestaan eener dergelijke industrieele
-handigheid uitsluitend afleidde uit een rede
neering vaa den heer Cainman,
rijkstuinbouwleeraar te Tiel en geopperd op 't
Landhuishoudkuadig Congres. En deze meening
ie onjuist; de verklaring van den heer
Camman is voor mij slechts een bijkomende
omstandigheid die ik niet behoef goed te
praten; de heer C. is mans genoeg om dit
zelf te doen!
Maar, betoogt de heer Baesjou, de heer
Reyne dwaalt dubbel waar hij becijfert het
kapitaal renteloos neer te leggen in den
suikeraccijns. Want, zegt de heer Baesjou,
dat kapitaal (voor een Jawfabriek) is niet
zoo groot, als je er een pulpfabriek van
maakt behoef je maar enkele dagen den
accijns voor te schieten en dat beteekent
niets!
Dit is een «zakelijke" opmerking; de
schrijver had die opmerking behalve zake
lijk ook nog geestig kunnen maken als
hij gezegd had: eet de fruit op, dan betaal
je heelemaal geen belasting!
Nu zal ik niet wederom betoogen dat
de oprichting van een pulpfabriek een
lapmiddel is, een lapmiddel dat wordt ge
steund en aanbevolen door Engelsche jam
fabrikanten, die zeer terecht begrijpen, dat
een flinke jamfabriek in ons fruitland een
gevaarlijke mededinger zou worden op de
wereldmarkt en die gaarne Nederlandsche
pulp koopen voor jambereiding zoolang ze
de fruit niet in voldoende hoeveelheden
uit eigen land frisch kunnen betrekken.
En dan vergete men niet, dat een fabriek
van beteekenis zich niet tevreden zal stel
len met de ondergeschikte rol om fruit
voorloopig te conserveeren en als pulp af
te leveren, zoolang 't den fabrikant in 't
land van Chamberlain belieft deze te ac
cepteeren.
Een fabriek van beteekenis, zooals we
die behoeven voor ons surplus-fruit, zal
zelve op de markt komen, niet met pulp,
d. w. z. met V4 afgewerkt fabrikaat, doch
met jam, die de vergelijking met alle
andere producten kan doorstaan.
Voortredeneerende op deze pulp-idee
verwerpt de heer Baesjou mijn cijfer van
minstens 8 ton en zegt dat f 540,000 meer
de waarheid nabij komt.
Och, wanneer ik nu eens aanneem dat
deze verzekering werkelijk waarheid is,
ook dan nog is 't een machtig argument
om de crediteering van den suikeraccijns
met klem van redenen te vragen. En ik
ben niet vrij van de meen ing, dat de heer
Baesjou bij dte berekening van zijn accijns
cijfer niet wat al te veel heeft gedacht
aan glucose en andere middelen om voor
een prijsje jam te maken.
En dan nog iets. In den aanvang vau
zijn betoog zegt de heer Baesjou zakelijk
te willen zijn, maar ondanks dat voortref
felijk voornemen kan hij toch niet nalaten
ten slotte op persoonlijk terrein te ver
dwalen, waar hij, of bij mij persoonlijk of
bij de commissie voor jamfabricage ani
mositeit veronderstelt, 't Woord is wel
fraai, maar de gedachte is zeer leelijk!
In 't kort wil ik daarom de samenstel
ling en arbeid der commissie releveeren.
Ze is saamgesteld uit 3 »mannen van het
vak'1 en uit 2 belangstellenden, nl. den heer
dr. G. W. Bruinsma en ondergeteekende.
En nu zijn we diep doordrongen van
de noodzakelijkheid om de fruitteelt als
belangrijke bron van volksinkomsten en
volkswelvaart vrij te maken van de
Londensche markt.
En bovendien zijn we diep doordrongen
van de wenschelijkheid dat bij de indus
trieele onderneming, die zich vestigen zal
door of met onze medewerking, een strijd
van belangen tusschen fruitteler en fabri
kant zal zijn uitgesloten.
Elke jamfabriek is ons welkom, wijl ze
medebrengt vermeerdering van vraag naar
fruit. Doch we geven de voorkeur aan een
fabriek, gegrond op een stelsel van parti
cipatie, dat den fruitteler, in ruil voor zijn
contractueele verbinding tot fruitlevering
en zijn verplichting nauwlettend toe te zien
op de kwaliteit, een zeker winstaandeel
toekent, uit te keeren aan de
tuinbouwvereeniging. Dit komt ons voor de meest
gewenschte vorm te zijn. En we zullen
streven en trachten dit ideaal nabij te
komen.
Zoowel van den heer dr. Bruinsma als
van mij ligt de werkkring op geheel ander
gebied, 't is uitsluitend onze belangstelling
in dit deel der publieke zaak die ons ge
noopt heeft de belangen van de fruittelers
te verdedigen.
We verwachten daarvoor geen loon, zelfs
geen dank, maar wel hebben we recht en
reden om iets anders te verwachten dan
een beschuldiging van animositeit.
De heer Baesjou wenscht niet zulk een
participatiefabriek, althans dit verlangen
gaf hij tot dusverre nog niet te kennen.
Wel blijkt in meer dan een opzicht een
gevoel van wrevel jegens de «jam-com
missie." En de reden hiervan is wel te
gissen.
Op de eerste vergadering te Breda is
van meerdere zijden ernstig geklaagd over
knoeierij bij de jam-bereiding, de fabri
katen zijn genoemd en onderzocht
Bij 't publiceeren hebben we nagelaten
namen te noemen, we hebben slechts feiten
gereleveerd.
Ook de heer Baesjon heeft toen in de
bladen kunnen lezen over»frambozen jam"
van pruimeschillen en sappeljam" van
Geldersche bieten.
Misschien heeft hij toen in zijn kwaliteit
.als jamfabrikant wel iets gevoeld, dat
zweemt naar knaging van 't geweten.
Beverwijk, Oct. 1900. K. REI.TNE.
Het Oranje-Boek.
Velen hebben geklaagd over den
spaarzamén inhoud van het Oranje-Boek. Dit
had er toe moeten lijden den inhoud dubbel
goed te overwegen. Tot het stellen van
enkele vragen geeft het in ieder geval aan
leiding.
Ten eerste: 23 Juni seint het consulaat
der Nederlanden uit Shanghai aan ons
departement van Buitenlandsche Zaken:
«Chineesche troepen bombardeeren Tientsin,
vreezen ergste, Peking. Hier rust, maar
vrees. Kan tweede schip komen ?"
30 Juni, dus zeven dagen letter schrijft
ditzelfde consulaat aan ditzelfde departe
ment:
«Terwijl ik Uwer Excellentie's antwoord
nog wachtende ben op mijne vraag of een
tweede schip kan komen enz."
Schuilt de traagheid in de afdoening van
deze aangelegenheid bij het departement
van Buitenlandsche Zaken of bij het depar
tement van Marine? In dieplomatieke
aangelegenheden van dezen aard is snelheid
gelijk aan kracht.
Ten tweede: In het schrijven van het
consulaat der Nederlanden uit Shanghai
aan het departement van Buitenlandsche
Zaken, dato 18 Juni 1800 (moet wel zijn
1900) No. 230,19 slaat:
«Eindelijk werd nog besloten, dat de
senior-consul zich met zijn collega te Chefoo
in verbinding zouden stellen, ten einde te
verkrijgen, dat bij ontvangst aldaar van
nieuws uit het noorden dit voor gezamen
lijke rekening van alle consuls naar hier
zal worden overgeseind. Met het oog op
de exceptioneele omstandigheden, en de
vermoedelijk geringe kosten, heb ik gemeend
hierin zonder instructie te mogen toe
stemmen."
Er blijkt uit dit schrijven dat het con
sulaat der Nederlanden op verren afstand
van het moederland niet eenig bedrag ter
beschikking heeft tot behartiging van de
belangen van Nederland en van de Neder
landers alvorens in elk geval hoe on
voorzien ook machtiging is gevraagd
en verleend door het departement van
Buitenlandsche Zaken. Is het niet
wenschelijk de bevoegdheden van het consulaat
in ruimeren zin te herzien?
Ten derde: Op het verzoek van de Bel
gische regeering aan de Nederlandsche, or'
Hollandsche oorlogsschepen bescherming
mochten verleenen, heeft het departement
van Buitenlandsche Zaken toestemmend
geantwoord:
»Je suis heureux de pouvoir porter a votre
connaissancequerAmiralRoëll, partageant
mon opinion, a donnéles ordres
necersaires etc."
Wij wisten niet dat het gebruikelijk was
om in officieele stukken den naam te melden
van den drager van een openbaar ambt,
in stede het ambt zelve. De Belgische
regeering laat in haar antwoord blijken
dat zij naar den vorm meer correct is. Zij
spreekt uitsluitend van «monsieur Ie ministre
de la marine".
Maar er is meer. Behoort een dergelijke
vraag niet te worden beantwoord door het
departement van Buitenlandsche Zaken
namens het Kabinet. De Berlijnsche re
geering spreekt in haar antwoord van »le
Gouvernement du Roi." Zooals nu het
antwoord luidt van het departement van
Buitenlandsche Zaken maakt het niet den
indruk of er een maritiem beleid is ten
uitvoering van de maatregelen door het
diplomatiek beleid getroffen, maar of het
eene beleid geheel onafhankelijk is van
het andere, voor wat betreft het optreden
van Nederland naar buiten. Een gemis
aan samenwerking, dat vroeg of laat
noodlottig zal worden voor het land.
A. E. R.
Recht tot besmetting.
Eindelijk,?'t is wel wat laat, en haast
ondankbaar, na drie weken deelt de
Standaard haar lezers mede, dat wij haar
een dienst bewezen, door »van het
j>entgevaar op het pokgevaar te komen," aan
gezien dit haar een ongezochte aanleiding
geeft »op de vaccine terug te komen in
verband met Leerplicht"; iets wat
anders, naar het schijnt, haar minder ge
makkelijk zou zijn gevallen !
Beter laat dan nooit, zeggen wij, en wij
beginnen gaarne, gelijk het bij een prin
cipieel debat, ter betrachting van de meest
eenvoudige eerlijkheid betaamt, in hoofd
zaak het verschilpunt, zooals de tegen
stander dat in zijn eigen woorden toelicht,
over te nemen.
Eens met ons is het de Standaard aan
gaande
»het recht der Overheid om n prophylactiseh
hygiënische maatregelen te nemen, n .tij.het
uitbreken van ziekte te ontsmetten en, de kieken
te isoleeren. Reeds gedurende het
incubatietijdperk kan haar, bij het opkomen van verdachte
teekenen, geen ontslag van deze verplichting
gegeven worden.
Zoo gaat men dan ook bij alle overige
ziekten te werk, ook bij het gevaar voor pest.
«Tot zooverre loopen we dus accoord, ea
eischt bestrijding'zoowel de valsche waan alsof
er ooit een epidemie was die God ons niet zond,
ja, werkte, als de garsch verkeerde meening,
alsof diezelfde God ons niet opriep, om met
alle ons ten dienste staande middelen zulk een
epidemie te bestrijden,
,Nu echter begaat het Groene WeelMad, en
wie haar redactie volgt, de logisch onvergeeflijke
fout, om ouder deze gemeene regelen ook op
te nemen een vraagstuk dat van geheel axdere
natuur is.
Daarom van geheel andere natuur, omdat
met de koepokinenting een pontieve medicatie
gelast wordt, en wel gelast wordt op een tijd
stip en bij personen, waarop en bij wie van
epidemie geen sprake is.
Hier zijn dus twee geheel nieuwe vragen :
1°. Mag de Overheid u voorschrijven welke
medicatie ge in geval van zit-kte zult volgen ?
En 2°. Mag de Overheid zulk een medicatie
gelasten, als er nog vau geen ziekte sorake is ?
Daar we nu reeds de eerste vraag pertinent
in ontkennenden zin beantwoordden, kan ook
het antwoord op de tweede niet anders dan
afwijzend zijn.
,,Neen, de Overheid heeft niet het recht van
recepteeren. Ze heeft geen recht om u drankjes,
pillen of zalven voor te schrijven, en u te
dwingen die aan te wenden. Dit recl.t zou ze
alleen dan bezitten, als er een absolute medische
wetenschap bestond. Dat is echter nitt zoo. In
eenzelfde stad zullen twee dcctoren bij een ge
lijke ziekte anders recepteeren. Kiest nu de
Overheid 1och partij, dan beweert de Overheid
rtcht te kunnen spreken in medische vraagstuk
ken, en komt dat er op neer, de ze Overheids
gezag toekent aan het oordeel van die artsen,
die zij zelve goedvindt te raadplegen.
Wij zijn vrije mannen, en zullen zelve be
slissen welken arts we wenschen te kiezen en
aan welke medicatie we ons zullen onderwerpen.
Aan de Overheid ontzeggen we ten deze in
den meest volstrekten zin alle reclit van beslis
sen. En wat ons zelven betreft, zullen we ons
oordeel over de vaccinatie laten beheerschen
door de adviezen van deskundigen, door de ver
kregen uitkomsten, en door de oorzakelijke
ver
klaringNu is die oorzakelijke verklaring nog altoos
een puzzle; zijn die uitkomsten, hoe belangrijk
ook, nog verre van zóó zeker dat het post hoc
wiskunstig op een propler hoc wijst ; en loopen
de gevoelens van de deskundigen uiteen,
Toch zijn verreweg de meesten onzer, op
grond van de waarschijnlijkheidsleer, tot vacci
natie overgegaan, zoodat de Overteidsdwang
alleen nog bij een duizecd kinderen, d. i. bij
een i« a. 500 vaders, zou te pas komen.
Maar al zou deze dwang ook slechts een
kleine honderd burgers treffen, wij zullen in
hen onze eigen persoonlijke vrijheid blijven ver
dedigen, en tot het laatste toe het absolutisme
van de Overheid even kracht'g als de voorge
wende absoluutheid >-aa de resultaten der me
dische wetenechap blijven bestrijden.
»Dat mannen als die van het Groene Week
blad zich daarbij tegen onze burgervrijheid te
weer stellen, is OES meer dan een teleurstelling,
is ons een ergernis."
Toen de Standaard, zich moest beroe
pen op het gezag van Israël, Calvijn en
Onze Lieve Heer, om thans nog haar
lezers te overreden zich naar de voor
schriften van de Overheid te gedragen, bij
het naderen van het/?cs<gevaar noemden
wij dat betoog voor de landaard bescha
mend.
Een christen-staatsman, die zoo iets
voor zijn getrouwe volgelingen nog noodig
moest achten in onzen tijd ...!
Juist hierop hadden wij een antwoord,
een verklaring, een toelichting verwacht.
Maar geen woord. Noch in het briefje
van dr. Kuyper, dat wij den 30 Septem
ber opnamen, noch nu.
Maar het beschamende van dit feit komt
uit het boven aangehaalde artikel eerst
recht uit.
Wat toch is het geval ? In ns Pro
gram was zóó krachtig tegen
vaccinedwang geijverd, dat men meenen moest,
dr. Kuyper en de zijnen zien daarin een
godslasterlijk werk. Wij herhalen slechts
deze woorden : »En (de overheid) vestige
alzoo door den eerbied harer besluiten en
handelingen allerwege den stelligen indruk,
dat zij als Overheid, zelve tot bezwering
van de plage, die het volk bezocht on
machtig, geen andere en geen betere toe
vlucht om uitredding kent, dan zich te
verootmoedigen voor den Almachtigen
God. Van gedwongen koepok-inenting
mag, mee uit dien hoofde, nimmer sprake
vallen." Natuurlijk, als er voor de vrome
Overheid geen andere en geen betere toe
vlucht om uitredding bestaat dan veroot
moediging voor den Almaclitiyen God, moet
de vrome lezer toch wel meenen, dat ook
voor hem geen ander en beier middel dan
deze ootmoed te vinden is, en de
heer Kuyper wist, toen hij zijn program
schreef, dat er inderdaad, juist onder zijn
getrouwen, betrekkelijk velen waren, die
om deze conscientie-reden zich tegen vac
cinatie verklaarden.
Maar wat blijkt nu ?
Tech zijn verreweg de meesten onzer, op
grond van do waarscliijnlijkheidsleer, tot vacci
natie overgecjaa», zood.it de rerheidsdwang
alleen nos bij even duizend kinderen, ri. i. bij
een ?]? il 500 vaders, zou te p «s komen."
Hoeveel duizende zielen in het
autirevolutionaire kamp nog, op grond van
eo/«sc('e?z/('e-bezwaren, de vaccinatie tegen
staan, ook al laten zij hun kinderen inenten,
hierbij geteld de kinderloozen, valt natuurlijk
niet te berekenen; maar wanneer de /Stan
daard zelf het noodig acht een pleidooi te
schrijven voor het gewillig opvolgen der
regeeringsvoorschriften bij jiestzickle, kan
hun aantal immers geenszins onbelangrijk
zijn! Doch wat deden de antirevolutionaire
leiders? Zij schreven artikelen, die de
geloovigen in den waan moesten versterken, dat
de leiders, evenals zij, den ootmoed voor
God de eenige en beste toevlucht om
uitredding tegen pokziekte achtten, versterkt ,
door verklaringen als deze: »de overheid,
wat zij ook doe, heeft af te blijven van
uw lichaam; de tegenspraak der conscien- '
tien te eerbiedigen" en zelf lieten zij zich !
inenten en hun kinderen daarbij.... uit
overwegingen gegrond op de waarschijn?
lijkheidsleer. En nu, in plaats van bij elk
artikel, waarin tegen vaccinedwang werd
opgekomen, het min ontwikkelde publiek, j
dat naar het inzicht van diezelfde leiders,
wijl het de inenting tegenstond, in gevaar i
verkeerde, te vermanen: maar laat u, zon- |
der daartoe aan overheidsdwang te gehoor- i
zamen, vaccineeren als wij deden zij, als '
kenden zij, overtuigden, dat gevaar niet, en
als ging die noodlottige dwaling hun niet aan.
Ziedaar het beschamende voor dr. Kuyper,
dat wij, zoo zacht mogelijk, in ons eerste
artikel hem hebben doen gevoelen, en
waarover hij voor ons en zijn lezers eenvou
dig zwijgt.
* *
*
Maar men kan zichzelf en de zijnen laten
inenten, en toch principieel tegen
inentingsdwang zijn. Zeker, ook dit punt kome tot
zijn recht. Het betoog daarvoor staat voluit
hierboven. Zooals men ziet, stelt de heer
Kuyper het voor, alsof het n«men van
overheidsmaatregelen tot het voorkomen
van besmettelijke ziekte in 't algemeen,
volstrekt niet ook tot inenting tegen pokken
mag leiden, daar vaccinedwang een vraag
stuk is van geheel andere natuur.
Om dit aan te toonen, wijst hij er op, dat
bij koepokinenting de overheid een posi
tieve medicatie gelast, wanneer er van geen
epidemie sprake is.
Natuurlijk ; met de toepassing van een
voorbehoedmiddel tegen epidemie te wachten
tot de epidemie reeds aanwezig is, zou het
voorbehoedmiddel wel wat veel tot een
nabehoedmiddel maken!
En om nu eens heel afdoend te argu
menteeren, wordt het inenten tot het voor
komen van besmetting een medicatie ge
noemd, als er nog van geen ziekte sprake
is ; een medicatie dus bij een ziekte,
die er niet is; een medicatie alzoo,
die er dus ook, als men zich aan de
woorden van dr. Kuyper, die zelf laat
inenten, houdt, niet kan zijn.
De zinledigheid van dr. Kuyper's schijn
baar ernstig betoog is het gevolg van de
hopelooze poging om den vaccinedwang tot iets
van »geheelandere natuur" te maken,dan de
overige hygiënische overheids-maatregelen;
daarvoor had hij behoefte aan iets zoo
opmerkelijks als de overheids-medicatie
bij een gezond individu! Brengt men de
zaken tot haar waren naam terug, dan sehkt
er van deze quasi-geleerde redeneering niets
over. De »gezonde" mensen wordt inge
nt, omdat hij in den regel den aanleg
tot pokziekte heeft, de vatbaarheid door
pokziekte besmet te worden; niet ingeënt
zou hij bij het uitbreken van pokziekte,
niet alleen voor zichzelf in gevaar
verkeeren, maar ook anderen met besmetting
bedreigen.
Inenting is dus een voorbehoedmiddel
tot vermindering of tot opheffing van het
gevaar ; dat evenals elk voorbehoedmiddel,
naar den aard van het te keeren gevaar
en op den daartoe geschikten tijd wordt
aangewend.
Wij herhalen : Inenting ... een medicatie
tegen een ziekte die er niet is, ziedaar
een door dr. Kuyper met opzet gekozen
foutieve voorstelling. Het meest absurde
schijnt hem niet ondienstig, als hij in de
verlegenheid zit. Immers de medicatie,
indien men dat woord behouden wil, wordt
toegepast niet op een ziekte, die er niet
is, maar op de onderstelde aanwezigheid
van aanleg en vatbaarheid tot ziekte.
Met deze redeneering komt dus de
Stanrfaarrfredacteur niets verder.
Maar de inenting is dan toch een
medicatie; en de overheid heeft niet het
recht tot recepteeren ; zou dat alleen hebben,
indien er een absolute medische wetenschap
bestond.
Zeker, een absolute wetenschap bestaat
er in dit ondermaansche niet. Zelfs de
Godgeleerde wetenschap moet het met het
relatieve stellen. Het absolute ligt buiten
elk menschelijk bestek. Maar dr. Kuyper
heeft ons geleerd, hoe wij, waar wat wij
menschen wiskunstige zekerheid noemen
ontbreekt, ons uit de moeilijkheid hebben
te redden. Dan, hij geeft daar, met de
meesten der zijnen als voorstanders van
de inenting, zelf het voorbeeld van, dan
vormt men zich een besluit »op grond van
de traarschynhjkheidsleer."
Waarom mag nu het individu Kuyper
op grond der waarschijnlijkheidsleer zich
wel laten inenten, en de Staat niet
op grond dierzelfde leer meenen, dat
het zijn plicht is in het algemeen belang
de inenting voor te schrijven ? Moet een
censcientieuse Overheid minder zorg be
steden voor het behoud der volksgezond
heid, dan dr. Kuyper voor zijn eigen
welvaren ?
Dat mag zij niet, volgens dr. Kuyper,
omdat de Overheid dan beweert recht te
1;nnnen spreken in medische vraagstukken.
Toch niet; immers, evenmin als dr.
Kuyper, spreekt de Overheid recht in
medische vraagstukken ; zij vraagt alleen,
ook weder op gelijke wijs als dr. Kuyper,
aan de medici, die zij raadpleegt, wat
volgens dezen de uitspraak is der
waarsch iji/lijkheidslcer.
Maar zoo dit is dan voorts het bezwaar
van dr. Kuyper kent ze «Overheidsgezag
toe aan het oordeel van die artsen, die
zij zelve goedvindt 1) te raadplegen."
Bedoelt nu de heer Kuyper, die 'lich zelf
AM/ inenten, dat in dit geval door de
Overheid op al te partijdige wijs de medici
gekozen zijn, om een uitspraak te doen
op grond der </:aars?liijnl!jk!/eidiileer ';
Zeker niet.
1) Wij cursiveeren.
Zij, Overheid, die, waar absolute weten
schap ontbreekt, zich niet-anders kan dan
onderwerpen aan de uitkomsten van de
waarschijnlijkheidsleer door de medici
opgemaakt kent dus aan dat oordeel
het gezag toe, dat het dan toch zeker wel
zal verdienen : het gezag van de medische
waarschijnlijkheidsleer. En geeft nu die leer
aan de O verheid, niet de wiskundigste zeker
heid, maar de bijzonder groote waarschijn
lijkheid, dat inenting het .eenig middel is,
om de hoogst gevaarlijke pokkenepidemie
te voorkomen of te beteugelen, dan zou
die Overheid wel buitengewoon zorgeloos
moeien zijn, om zich niet naar die uitspraak
in haar wetgeving te gedragen.
Maar en hier komt een zeer serieus
punt ter sprake! dit mag zij niet, wijl
zij daardoor in botsing zou geraken met
het recht van vrije mannen; een vrije
man, als hij niet op zee vaart, in de
gevangenis zit, in de kazerne woont, of in
het armenhuis; als hij zijn domicilie niet
heeft in een streek, waar tien mijlen in
den omtrek hoogstens a geneesheer is
te vinden, enz. enz.; een vrije man,
die het betalen kan, moet zijn eigen dokter
kunnen kiezen, en het recht behouden zich
te laten behandelen met de medicatie naar
zijn voorkeur.
Dit recht nu wordt aangetast, volgens
dr. Kuyper, bij vaccinedwang. Is dat dan
niet een gruwel ?
Het zou daar zeker iets van hebben,
indien men hier niet handelde over een
besmettelijke ziekte, en als de voorstelling,
door dr. Kuyper gegeven, juist was.
Maar ooi tot zulk. een conclusie te
komen, had hij het alkpeerst noodig de
inenting te noemen, »een medicatie van een
ziekte, die er nog niet is" en daaren
boven te verzwijgen juist datgene, wat de
Overheid, als plichtlievend lichaam, dwingt,
dezen dwang den onderdanen aan te doen.
Immers de vrije man, waarvoor dr. Kuypej1
het hier opneemt, is iemand met aanleg
voor pokziekte, vatbaar voor besmetting,
en wordt oningeënt een gevaar voor zijn
omgeving, kan door een hevig poklijden ook
anderen besmetten. De inenting, door
de Overheid voorgeschreven, heeft ten doel,
niet alleen den ingeente, maar ook anderen
dan hemzelf, te beschermen is dus een
voudig een daad in het algemeen belang; en
kan of mag de Overheid van een beschaaf
den Staat aan het individu de vrijheid
gunnen de gezondheid en het leven van
zijn medeburgers in gevaar te brengen,
indien naar dv medische
waarschijnlijkheidsleer, zulk een gevaar, althans groo
tendeels, te voorkomen is ?
De vrijheid, door dr. Kuyper hier voor
de zijnen gevorderd ... wat is 't anders
dan de vrijheid zijn omgeving, zijn gezin
en zijn verplegers met pokziekte te be
dreigen ? ... Een pleidooi voor het RECHT
van besmetting!
* *
*
Wij meenen hiermee het betoog van den
heer dr. Kuyper recht te hebben gedaan
meer recl*t te hebben gedaan dan het
toekwam. Wij behandelden het als een
serieus betoog, uit overmaat van beleefdheid.
Na hetgeen dr. Kuyper in zijn briefje,
opgenomen in ons No. van 30 Sept.,
geschreven heeft, was eigenlijk elk ant
woord reeds overbodig.
Daar lezen wij:
i/E/i al mis ik zelf het recht OM over de medi
sche waarde eau de inenting van het pokgif e
oordeelen. zoolang tul van deskundigen liaar blijven
veroordcelen, betwist ik hel recht aan de overheid,
om er rechtstreeks of zijdelings toe Ie dwingen."
Zoodra dus niet langer »tal van des
kundigen" vaccinatie bestrijden, heeft de
Staat het recht haar voor te schrijven.
Daarop lieten wij o. m. volgen:
Vat er mee uit dien hoofde (den deemoed en
den ooimoed der overheid voor God) van gedwon
gen koepok-in'énting «nimmer sprake mar/ vullen,"
het is hier nis argument, beslist prijs yegei^n. tiat
het der overheid principieel verboden is een bepaald
soort van geneeskundige zienswijzen, voor een be
paald oogenblik, bindend te verklaren, evenzoo;
de profhylactixhe dwang kan gerechtvaardigd zijn ;
dat de overheid, wal zij ook doe, heeft ,aj' Ie
blijven va» ons lichaam," de heer Kuyper, en
men motht het van een zoo verstandig man
verwaehlen, denkt er niet aan deze stelling verder
ernstig te verdedigen; worden de deskundigen het
over het nut der inenting eens, ook de consciënlie,
waar zoo dikwijls in de politiek mede gespeeld en
getroefd wordt, telt niet meer mee; wel te ver
staan tegenocer den plicht van den Staat, om,
naar betrouwbaar medisch advies, natuurlijk, <,or
zoover daarvan in deze wereld spra!:e kan zijn !
vaccinedwang in te voeren"
En nu, drie weken na dat briefje, houdt
de leider der anti-revolutionairen weer
redeneeringen, als had hij nooit zoo iets
geschreven, en als stond hij, met
verwaarloozing van het ootmoedsargument, en
van dat principicele: de overheid blijve
van oas lijf af nog onbewogen op den
grondslag van zijn program!
O Goden, welk een gescharrel voor
een man als hij! Waaraan hebben wij ons
nu te houden: aan Ons Program van
1.S79, aan het briefje van 30 Sept. 190U,
of aan het artikeltje dat de Standaard
den 22sten Oct. gaf ?
Toen wij hem op het beschamende wezen
van de noodzakelijkheid om de zijnen nu nog
over te halen de overheidsmaatregelen bij
pestziekte niet te weerstaan had hij
eenvoudig moeten erkennen: ja, helaas,
beschamend is dat voor ons; en waar hij
zijn briefje van 30 Sept. niet kon ver
dedigen wat zou eervoller voor hem zijn
geweest, dan te verklaren: neem me niet
kwalijk, ik heb mij verschreven ? Edoch
de vergissingen van de Standaard waren
in den Jaatsten tijd zóó velen, dat zulk een
schuldbelijdenis aangaande een vergissing
te meer hem te veel kostte. Het karak
teristieke briefje van den Susten Sept. niet
de nieuwe anti-revolutionaire leer, onthield
hij ook nu nog aan zijn Standaar J-publiek l