De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 28 oktober pagina 4

28 oktober 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1*18 avond een echo, een wonderdadige echo, die ontelbare malen het gesproken voord weer kaatste en die de beroemde echo van Muiderberg in menig opzicht overtrof. In weinige dagen was de mare verspreid en soms kwamen duizenden menschen op n dag, en daaronder velen, die per spoor oi tram hierheen waren gekomen, om dien wonderbaren weergalm te hooren. Nu was Utrecht uit den nood! Men dacht dat de Vereeniging voor Vreemdelingen verkeer op die echo de hand wel zou leggen", maar dat ding daar boven in de lacht lag, naar het scheen, niet op haren weg! Zij liet het over aan het particulier initiatief! En. dat initiatief zette het land waar de echo te hooren was met een schutting af en deed verder niets, zal er zelfs, naar verluidt, huizen op gaan bouwen. Veel overeenkomst met Amerika heeft die nieuw gebouwde stad achter het Ooglydersgasthuis dus nog niet. 't Is er weer zoo stil als op een dorp in den Achter hoek! Toch is die geheel geïsoleerd liggende buurt, door het kortstondig bestaan van de echo, meer bekend geworden dan anders mis schien in jaren nog zou geschied zijn. Het is een eigenaardige buurt, die men niet bereiken of verlaten kan anders als door de op het Gasthuis aanloopende Dondersstraat. Boe de bewoners ook gerequestreerd en gesmeekt hebben om een brug over de Biltsche Grift, die hun in vele gevallen een omweg van bijna een halt uur gaans zou besparen, al die verzoekschriften stuiten af op de omstan digheid dat aan die Grift een weiland der Ryksveeartsenyschool grenst, en het bestuur dier school het niet geraden acht in de nab\jheid van het misschien besmette vee een groote passage van menschen en dieren te hebben. Bet heeft zgn voor en zjjn tegen daarmee troosten zich nu voorloopig de bewoners en huiseigenaars. Het is nu zoo'n stille, rustige buurt, waaraan zelfs een zekere glimp van deftigheid niet ontbreekt. Alle huizen hebben wél onderhouden tuintjes, velen zoowel vóór ali achter. De huurprijzen zijn matig en de bewoners zijn hoofdzakelijk ambtenaren, officie ren, gep -nsioneerden, renteniers en... vele jonggehuwden, waarvan men de sporen _ kan bespeuren als a ui lange lijnen in de tuintjes luiers van diverse pluimage te drogen hangen. Al de bewoners kennen elkaar, precies als in de nieuwe wijken te Amsterdam. Zij weten of zij Roomsch of Gereformeerd zijn, hoeveel kin deren of er in huis zijn een belangstellende bad er in een buurtje van acht huizen zelfs 37 geteld en of er ook nog kamers verhuurd worden. Mevrouw kent de jiponnen van hare geburinnen zoo goed als hare eigen gaderobe en a-'s een voorbijgaande meneer een nieuwe jas aan heeft dan stijgt er in menige voorkamer een héop als bij een vuurwerk. De kat van No. 258 is net zoo goed bekend als de hond van No. 5:28 en als iemand zyn melkboer niet betaald heeft, dan wordt hem dat al heel gauw door een eyner buren onder het oog gebracht. Dan is ?er natuurlijk de alomtegenwoordige kwaad spreker in de buurt, die niets omhanden heeft en dan ook zyn ganschen dag besteedt om te loeren en te spioneeren en te onderzoeken wie meneer die is en wat mevrouw deze. Zyn mond is gelijk Heine het ergens uitdrukt a's een guillotiene, die eiken goeden naam, die uit zijne stemspleten raar buiten dringt, ont hoofdt. Niemand is veilig voor hem, z\jn buren naast, achter, tegenover hem, tot in wijden kring, haalt hij over de tong; alleen over zich zelf bewaart hy het diepste stilzwijgen. Voor zoo iemand, die toch alles fluisterend doet, is het verdwenen van de echo eigenlijk geen verlies. Maar voor de overige bewoners is het werkelijk jammer dat de eigenaar van het terrein niet heeft kunnen besluiten baar te exploiteeren. Het gaf een levendigheid in die stille wijk, die men er best gebruiken kon, ?en men hoopt nog altijd dat Vreemdelingen verkeer ter elfder ure nog zal trachten den eigenaar te bewegen zijn terrein weer voor het publiek op-n te stellen, zij het tegen een kleine entree. 4IIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIII iliiiimiiiiimiiiiiiiiiimiliiiiMHiKiiiMi <miiiiiimimi»iHumnmminmtiiitiiimmmimiiniimmttitimi»tim Het Minwezen in ften Tronie,x) i. De Maatschappij tot Nut van 't Alge meen werkt in de richting, die haar naam aangeeft slechts indirect, maar dan toch zeker met voorbeeldigen ijver en lofwaardig door de al vrij eerbiedwaardige reeks van rapporten, die ze omtrent verscheidene onderwerpen van socialen aard gemeend heeft te moeten doen opmaken. Het laatste daarvan is onlangs verschenen en biedt gegevens aan voor de kennis van het leerlingwezen in drie Germaansche landen, Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland, en zal dus bij de in Nederland sterker wordende beweging voor behoorlijke vakopleiding zeker belangstellende lezers vinden. Het leerlingwezen heeft twee kanten waarmede het aan sociale dingen raakt. Vooreerst is het een der wegen tot opleiding in een bepaald vak en daarom van beteekenis voor de toekomstige arbeidersklasse en de verhouding van geqefenden en ongeoefenden. En tweedens is van ouds Eet houden van leerlingen voor de werkgevers een middel geweest om goedkoope arbeids kracht te krijgen en raakt het dus direct aan vraagstukken van arbeidsloon en werkloosheid. Het ligt nu eenmaal in den aard der kapitalistische productiemanier die op zoo veel mogelijk winstbehalen is gericht en welke die winst bereikt door het verschil dat er bestaat tusschen de waarde van het geproduceerde voorwerp en de som van net arbeidsloon die voldoende was om het product te verkrijgen, het ligt nu eenmaal in den aard van die productiemanier om zich goedkoope arbeidskracht te verschaffen ten koste van wat ook. En daarom zien wij in den loop der tijden het leerling wezen het karakter van opvoedschool meer en meer verliezen en dat aannemen van gemakkelijk winstmiddel. Men kan het wat ons land betreft bijv. in het boekje over De Gilden van Brouwer Ancher lezen hoe het vermeerderen van het aantal leerlingen reeds in vroeger eeuwen de oorzaak was van ontevredenheid en werkstaking der gezellen; en terwijl in de oude gildenkeuren zorgvuldig het aantal leerlingen wordt vastgesteld en wordt voorgeschreven hoe zijn leertijd moet zijn ingericht ten opzichte van duur en hoedanigheid zien wij, dat deze dingen later maar voor de leus zijn en er_van goed onderwijs in het vak toen al weinig meer terecht kwam dan tegen woordig b(j den baas die den jongen het allereenvoudigst werk laat doen of een of ander _deelproduct vervaardigen zonder dat hij ooit iets omtrent het gansche werk of het geheele ambacht te weten komt? 2) Toch komt daar een stroqming tegen in. Weliswaar is het kleinbedrijf in het alge meen op een dergelijk gebruik van den jeugdigen arbeider aangewezen, maar bij de ontwikkeling van de productie in het groot-bedrijf begint de vakkennis meer in oeteekenis te winnen. Niet in iedere industrie. Er zijn er waar de machinale fabrikatie en de daardoor mogelijk geworden sterke arbeidsverdeeling een bepaalden leertijd als zoodanig onmo gelijk' maken. Het rapport verhaalt zoo onder anderen van een meester die niet anders vervaardigt dan gespen voor de ransels van militairen. Wat daar te leeren valt is al heel weinig. In een ander verband las ik voor kort dat in de fabriekmatige schoenenproductie, aaneen vrouwenrijglaars 90' verschillende deel-bewerkingen worden verricht grootendeels zoo gering in omvang dat er per dag voor duizend paar van kunnen worden afgedaan. Ook hier verliest het leerlingwezen zijn beteekenis. Maar in andere industrien komt het wel degelijk op vakkennis aan, niet slechts tervville van den arbeider die vooruit wil komen, maar ook van den patroon, die goed werk moet leveren om te kunnen concurreeren waar het bijvoorbeeld den handwerkschoenmaker betreft die tegen de fabriek opmoet. Het is de vraag of dat op de duur zal kunnen, maar zoolang de fabrieken produceeren zonder heel veel te geven om, of liever zonder in de eerste plaats te letten op, de dege lijkheid van het fabrikaat, is de handhaving van den handwerker, die dit wél doet eenvoudig omdat dit het eenige is, dat hij voorheeft op de fabriek min of meer nuttig. Maar er is nog iets. Niet slechts het eigenbelang van den producent leidt tot een betere verzorging van de vakkennis van den aankomenden arbeider. Ook het belang der consumenten en het belang der gemeenschap. Een gestadige ver meerdering van een ongeleerd proletariaat, van een massa van unskilled labourers, of van halfyaardige arbeiders, is een maatschappelijk gevaar. De belangen van de gebruikers der waren worden daar door schromelijk verwaarloosden bovendien wordt de deugdelijkheid der productie in de toekomst in gevaar gebracht. Men ziet het reeds voor een groot deel in de bouw vakken. Hier was eenerzijds het kwalijk gebruiken van leerjongens, bij anderzijds een zich kapitalistisch in den ongunstigsten zin wijzigend beroep. Een goede timmerman die inderdaad voor zijn werk staat, behoort in een stad als Aaister^am reeds, betrek kelijk althans, tot de zeldzaam heden. Om die reden is een bemoeiing door den Staat met het leerlingwezen ook volkomen verklaarbaar, en waar hij dit nog niet doet hoogst gewenscht. Het is de zaak om door geschikte bepalingen 'de leerling-exploitatie weder langzamerhand te leiden naar de leerling-opvoeding. Het_ rapport,- dat wij hier aankondigen geeft iets van de praktijk daarvan zoowel door staats- als door particuliere bemoeiing verkregen en kan dus zeker wat leeren, ook laten zien waar en waarom er tekorten zijn, die veroorzaken dat de goede bedoeling in vele gevallen niet geëvenredigd wordt door het succes. Het rapport behandelt eerst Oostenrijk. Daar is de toestand de volgende: De nijverheid fs er wettelijk geregeld door de Gewerbeordnung van '59, sedert vele malen belangrijk gewijzigd, allerlaatst, speciaal ook wat het leerlingwezen betreft bij de wet van 23 Febr. '97. De bedrijven zijn door deze wet verdeeld in: vrije, handwerkmatige en geconcessioneerde. Voor de uitoefening van deze laatste, waartoe o.a. behooren : timmerlieden, metse laars, schoorsteenvegers, hoefsmeden, aanleggers van gas- en waterleiding, wordt vaak een»besondereBefabügung" vereischt. Voor de bouwvakken eischt een bijzondere wet van '93 een certifiaat van een aan alle eischen voldoende vakschool, of een getuig schrift van volbrachte leertijd. Ook voor de handwerkmatige bedrijven, moet men zijn bekwaamheid kunnen be wijzen door overlegging van een getuig schrift van volbrachten leertijd en van diensttijd als gezel in hetzelfde bedrijf. De zorg voor een geordend leerlingwezen berust voor een deel bij deGenossenschaf ten, de vereenigingen die de patroons in het zelfde of verwante bedrijven op ne plaats, verplicht zijn te vormen. Tot deze Genossenschaften behoeven eigenaars van fabriek matig gedreven ondernemingen niet te behooren. Een statistiek van 1894 geeft naast 554.335 in Genossenschaften vereenigde onderne mers 58 348 werklieden op en 174 405 leer lingen. In Weenen worden jaarlijks een 1000 leerlingen aangenomen, maar toch is in het algemeen in fabriekss'reken de lust daartoe niet heel groot omdat de jonge arbeiders in de fabrieken veel eerder een goed loon kunnen krijgen. Want in het algemeen komt op de fabrieken de instelling der leerlingen weinig voor. Wel op enkele modelfabrieken, zooals die van Kinghoöen te Smichow bij Praag, waar jaarlijks een 20 a 30 leerlingcontracten gesloten worden. De wet bepaald dat een leerling-contract mondeling of schriftelijk kan worden ge sloten, ten overstaan van het bestuur der Genosaenchaft in het eerste geval, terwijl ze in het tweede aan dit moet worden op gezonden. Deze laatste zijn meer en meer gewoon en meestal bestaan er door de genossenschaften opgetelde formulieren voor. Het bedrag van het leergeld is indien dat geheven wordt 'zooals te Weenen bijv. ? 50?150 voor den heelen leertijd. Mis bruik komt ook daar voor en ergens ver meldt het rapport een eisch van ? 300. Het leerlingcontract moet bepalingen bevatten omtrent woning, kost en kleeding van den leerling. Loon wordt zelden ge geven in den eersten tijd, terwijl het daarna stijgt, maar wettelijke bepalingen zijn daar voor niet. Wel voor den duur van den leertijd, die volgens de G. O. bij niet fabriek matige bedrijven tusschen 2 en 4 jaar moet zijn. De Genqssenschaften kunnen evenwel nadere bepalingen daaromtrent maken. Wettelijk gelden de eerste 4 weken als proeftijd die tot 3 maanden kan worden verlengd bij overeenkomst. Ieder is dan nog vrij om de betrekking te doen eindigen en deze bep_aling schijnt zeer te bevallen al komt misbruik wel voor doordat de proeftijd erg wordt gerekt. Omtrent den arbeidsduur behoeft niets in het contract te staan. In fabrieken waarvoor de _wet bepaalt dat de werktijd de 11 uur niet mag te boven gaan komt niet vaak misbruik voor maar »in de kleine bedrijven is er voor de leerlingen in het geheel geen geordende arbeidstijd. De regel is dat de kerlingen veel langer moeien arbei den dan de arbeider s'"3) Omtrent de beslissing van geschillen pleegt het contract niets te bevatten. Daar voor bevat de wet bepalingen die in hoofd zaak hierop neerkomen : de Ganossenschaften hebben tot taak een scheidsrechterlijke commissie te vormen uit een gelijk aantal patroons en werklieden : o. a. tot beslissing van geschillen over het leerlingwezen. Doch de partijen moeten om de beslissing vragen. Daarnaast staan sedert '96 de Gewerbegerichte en de gewone rechter. Alleen die patroons mogen leerlingen hebben die zelf of wier vertegenwoordigers de vereischte vakkennis bezitten. Omtrent de verhouding tusschen het getal van leerlingen en van knechts be paalt de wet helaas niets. Zoo komt het voor dat in een metaalgieterij 2 gezellen zijn tegen 15 leerlingen, dat de inspecteur te Klagenfurt verklaren kan: dat werk plaatsen met een of geheel zonder gezel en daarnaast 4 of 6 leerlingen volstrekt geen zeldzaamheid meer zijn. Evenzeer wordt er misbruik gemaakt van het feit, dat de wet de leerlingen aan de «vaderlijke tucht" van den meester onderwerpt. Groote waarde hecht de Oostenrij ksche wet aan het geregeld bezoeken van inrich tingen voor voortgezet- en vakonderwijs. De leerlingen zijn verplicht voor zoover zij het »gewerbliche F onbildungs"-onderwijs niet hebben doorloopen de »gewerbliche Fortbildungschule" en de »fachliche Fortbildungsschule" regelmatig volgens het leerplan te bezoeken. De meester is verplicht hun daarvoor den tijd toe te staan. Als straf voor den moedwillig verzuimenden leerling kan de leertijd met een jaar ver lengd worden. De patroon krijgt geldboete. Bij de goede inrichting van het vakonder wijs in Oostenrijk is dit mogelijk en nuttig. Bij Schonberg vinden wij omtreat dit onderwijs deze korte maar genoeg zeggende gegevens 4). »In Oostenrijk scheiden zich de gewerbliche Fortbildungschulen in twee kategorien: 1. die welke vereenigd zijn met gewerbliche dagscholen (staats ambachts-, vak-, bedrijfs-, teeken en modelleerscholen); 2. de vakscholen met zondag- en avondles. De laatste bestaan in_aUe steden en groote landgemeenten,vooral in industriedistricten: te onderscheiden in: a. allgemeine gewer bliche Fortbildungschulen in '94?'95 in aantal 430 terwijl er gemiddeld 30 a 40 jaarlijks bijkomen; b. Tagliche Fortbil dungschulen: (in '94?'95 in Weenen 15 met circa 3000 leerlingen en 62 vrije-tijdscholen met 5543 leerlingen). In Hongarije waar elke gemeente waar 50 leerlingen zijn zoo'n school hebben moet waren in '95 50 scholen met C8000 leerlingen." Toch is het schoolbezoek niet wat het wezen moest. Ia Graz verklaart de inspec teur dat er nauwelijks 10 pCt. van de leerlingen de school bezoeken. Bij het einde van den leertijd krijgt de leerling een Lehrbrief. Soms wordt door de beroepsverenigingen een examen afgeno men waartoe zij volgens de wet bevoegd zijn. Men ziet dat er heel wat zwakke kanten aan deze regeling zijn en het rapport ver meldt dan ook een aantal verbeteringen door de deskundigen in Oostenrijk met meer of minder eenstemmigheid wenschelijk geacht: »Grootere beperking van de be voegdheid tot het houden van leerlingen, hetzij wat betreft het aantal leerlingen in n bedrijf in verhouding tot het aantal volwassen gezellen hetzij met het oog op de zedelijke geschiktheid van den meester hetzij met het oog op den bijzonderen aard van sommige vakken, waar tengevolge van de arbeidsverdeeiing een deugdelijke oplei ding in de werkplaats haast onmogelijk is. Verkorting van den daaglijkschen arbeids duur der leerlingen. Uitbreiding van het voortget- en vak onderwijs. Verplichte Jeerlingexamens meteen zekere verantwoordelijkheid van den patroon voor den uitslag daarvan. Krachtige medewerking der beroepsvereenigingen, desnoods gereorganiseerd. Verscherping van het staatstoezicht, wellicht door invoering van een afzonder lijke inspectie; in 't bijzonder hygiënisch toezicht op woon- en slaapgelegenheid der inwonende leerlingen. Strengere maatregelen tegen patroons die zich aan mishandeling schuldig maken." In een volgend artikel de Zwitsersche en Duitsche toestanden. (Wordt vervolgt). H. 1) Rapport over het Leerlingwezen in Oos tenrijk, Zwitserland en Duitschland, in opdracht van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, bewerkt door mr. H. L. Drucker, P'. W. Westerouwen van Meeteren, B. H. Heldt. D. W. Stork en mr. J. Verschuyl (rapporteur). 2) Zie bijv. p. 24, 53, 116 3) Pag. 20. 4) Handb. der Pol. Oek. II 2,672. MiiMliMiiHiiiifiimiiiiiiiiimiiiiiuutuiiiMiiiiiiimiiiiiitiiiimiiiii Inziet in fle Hoofflstail, In het vorig nummer mocht ik reeds met een enkel woord gewagen van de groote, schit terende eigenschappen, die het spel kenmerken van Edouard Risler, den klavierkunstenaar, die in een vijftal avonden een reuzentaak heeft volvoerd. Of mag men het geen reuzentaak noemen, voordrachten te geven van wat de voor naamste piano-componisten, van Couperin tot Liszt, hebben gewrocht ? Het was mij niet mogelijk alle avonden te gaan genieten van Risler's herscheppingen. Daarom wil ik slechts een en ander aanstippen van hetgeen ik ge hoord heb en van wat mij het meest heeft getroffen. In hooge mate bekoorlijk dan was Risler's reproductie van Schubert. De intieme kunst van dezen Jyriker werd heerlijk mooi opgevat en ) weergegeven. Dat was alles zoo ideaal rein, dat ons het poëtische uit Schubert's kunst met de grootste teederheid geopenbaard werd. Ook de romantiek van Weber's As-dur sonate met hare frisscbe Freischütz-stemming werd door den Elsasser kunstenaar gespeeld met al den gloed van een Duitscher, maar tevens met de gratie van den Franschman. Schumann was mede heerlijk; vooral de Etudes symphoniques werden ons prachtvol en met magistrale beheersching van de techniek bloot gelegd. Chopin was vertegenwoordigd met acht Pr ludes misschien iets te veel op eens, maar met veel smaak gekozen en sierlijk aan elkaar geregen. Voorts drie Impromptus, zyn Scherzo in bes, Polonaise in c, Nocturne in Es op. 55, twee Mazurkas, een Wals en de f. moll Fan tasie. De impromptus, de nocturne en de wals waren meesterstukjes van fijne, elegante voordracht. In het Scherzo en in de f. moll Fantasie vroeg men zich bijwijlen af, of de kunstenaar de evenredigheid wel wist te bewa ren tusschen de grootte van de zaal en het volume van zijn prachtigen Becbstein, met het oog op de enorme klankontwikkeling. Wat nu het meest treft in het spel van Risler is vóór alles zijne ongekunstelde, ware opvatting, die den virtuoos doet wijken voor den componist. Dan de enorme verscheidenheid in aanslag-nuances. In dat opzicht heeft Risler wel geen rivaal. Men wordt niet moede te luisteren naar de variëteit en de poëzie van den toon, dien bij uit zyn instrument weet te ont lokken. Dat hiervan een groot deel is toe te schrij ven aan zyn voortreffelijk pedaalgebruik, behoeft geen betoog. Ten slotte is de rhythmiek van Risler's spel in de hoogste mate af. De energie in het forte en het laisser aller in de canti lene zyn beide bewonderenswaardig. Grootsche kracht en teedere gratie worden door dezen kunstenaar op dezelfde boeiende wijze ten toon gespreid. Thans heeft hij ons wederom verlaten, maar de herinnering aan zijn heerlijk spel blijft voortleven en als Risler tot ons terugkeert zal hij ontvangen worden als een der allergrootsten. Hoe jammer dat de vierde avond van Risler samenviel met Zalsman's liederenavond. Jnist waren zulke goede berichten tot ons gekomen over zijn succes in Berlijn en zoo gaarne was ik hem hier gaan hooren, maar ik meende ditmaal aan Risler de voorkeur te moeten geven, overtuigd als ik ben dat wij Zalsman gedurende dit seizoen nog dikwerf zullen hooren. In het Concertgebouw vond Donderdag 18 dezer een Wagner-avond plaats. Daar al de werken reeds meermalen werden uitgevoerd en besproken, zal ik ditmaal niet in bijzonderheden treden over het prachtvolle orchest en liever in een volgend nummer de symphonie »Aus Italiën" van Richard Strauss en de uitvoering daarvan op 25 dezer, bespreken. Met recht mag men de opvoering van Wagner's »Meistersinger" een gebeurtenis noem«>n in het leven der «Nederlandscbe opera". Laat ik er dadelijk bijvoegen een gebeurtenis, die, naar ik hoop, vér-strekkende gevolgen zal hebben voor de kunstbeoefening en de ont wikkeling van het stijlgevoel aan die inrichting. Er is veel en goed gewerkt. Zoowel op als vóór het tooneel is veel intelligentie aan den dag gelegd. Opnieuw is gebleken wat talent, ernst en een vasten wil vermogen te bereiken. Die eigenschappen zijn rijkelijk aanwezig bij den begaafden kapelmeester Poter R-iabe. Het is eenvoudig ongeloofelijk wat deze met het orchest heeft bereikt. Men zou het nauwelijks voor mogelijk houden dat dit hetzelfde orchest was, hetwelk de vorige week in Cleopatra heeft gespeeld. Overal kon men bespeuren den goeden invloed van den man, die zijn Wagner kent. Het melos der polypbone in strumentatie, met zijn rhytbmische en dyna mische schakeeringen, werd duidelijk aange geven en indien alles nog niet zoo mooi en nobel van klank werd gespeeld als directeur en orchestleden vermoedelijk zelven wel zouden gewenscht hebben, dan zal, hoop ik, iedere volgende opvoering een stap nader brengen tot dit idealistisch doel. Van harte richt ik dan m\jn gelukwensch tot den Heer Riabe met het welslagen van zijn voortreffelijken arbeid. Ook voor het orchest een welgemeend bravo. Het moet, dunkt me, den heeren orchestleden goed doen, zulk een werk te spelen. In hooge mate verheffend en veredelend moet zulks werken op hun kunstenaarsbewustzyn. Ook bij het koor was het ruimschoots te bespeuren hoe duchtig er gerepeteerd was. Nu nog meer gestreefd naar adel van toon en fijnheid van voordracht. Het ensemble der Meistersinger was zeer goed: minder dat der Lehrbuben. Men miste er bij een paar volle, zware altstemmen. Taans klonken de tenoren meestal sterker en hoorde men dus minder de principaal-stem dan wel de secondaire stemmen. De hoofdpersonen waren zich allen bewust van de zware en ernstige taak die op hen rustte. Natuurlijk gelukte niet alles evengoed en waren de krachten van allen niet op gelyke hoogte. Dat is echter overal zoo. Mevrouw Madier was als alty'd de vrouw, van wie in hooge mate distinctie uitgaat. Dat de Eva niet tot baar emplooi behoort is echter waar. Hare middentoonen zijn niet vol genoeg voor den dialoog en hare opvatting van het eenvoudige goudsmids-dochterken was niet zoo ssehlicht" als men zulks van de duitsche vertolksters der Evapartij gewend is. Niettemin wist mevr. Madier door haar artistieke per soonlijkheid aan menige scène relief te geven; o. a. aan het overheerlijke quintet. Mej. Lozin als Magdalena was goed; zij moet echter nog groeien in hare partij Er liggen nog schatten van nuances opgesloten in de Magdalena-partij, waarvan zij het bestaan nog niet schijnt te weten. Hoe gaarne zou men haar toewenschen dat zij die rol eens mocht zien weergeven door mevr. Standigl of Schumann-Heink. De Sachs-partij is wel een der moeilijkste, maar tevens een der dankbaarste uit de ge heele litteratuur. ledere Saohs-vertolker heeft zich tot dusverre nog de creatie van die rol tot een gedeelte van zijn artistieke levenstaak gesteld. Zoo zal het ook Orelio doen. Wat hy thans reeds in de derde acte bereikte was buitengewoon. Zyn geheele optreden met Walther, niet het minst b\j het opschrijven van het Traumlied, zyn houding tegenover Beckmesser en zijne scène met Eva waren goed gevoeld en gedacht en uitstekend weergegeven. Ongetwijfeld zal deze voor treffelijke kunstenaar ook in de eerste acte nog meer kalme waardigheid en in de tweede nog meer schalksche gemoedelijkheid leggen. De Walther von Stolzing is een der ver moeiendste tenor-partijen der duitsche drama tische litteratuur. Dat de heer Tyssen de stemmiddelen bezit om aan de vermoeienissen dier partij het hoofd te bieden geloof ik niet. Wél wil ik gaarne erkennen dat de heer Tijssen zeer mooie lyrische momenten had aan te wijzen. Overigens moet deze partij meer »derb" wor den. opgevat. De J imker von Stolzirg ia kern gezond en zich bewust van zijn superioriteit tegenover de Meistersinger. Walther is een >Himmelgtttrmer". Het beeld van den Stolzing des heeren «Tyssen was niet dat eens »Himmelstürmers", daarvoor was het ietwat te week in opvatting. De heer Schulze gaf als David een verras sende creatie. Inderdaad daar zat leven in. Nu nog den toon vaster gemaakt, weg met het tremoleeren ! Opmerking verdient het dat beide tenoren onder het eens gestreepte octaaf zoo weinig klank hebben in de stem en dat is juist zoo noodig voor den dialoog. Met zijn David heeft de heer Schulze bewezen over welke in telligentie hu kan beschikken. Hy arbeide gestadig voort, dan heeft hij een schoone toe komst voor zich l De heer v. d. Hoeck heeft van den Beck messer een werkelijk uitstekend type gemaakt. Ook zijne vertolking was een verrassing. Hij verstond het alle tooneelen waarin hy optrad te releveeren. De heer van Duinen was evenzeer als Pogner zeer goed. Zyn prachtige kop maakte reeds dadelijk een uitmuntenden indruk. Als de heer van Duinen nu nog, vooral in zyn »Anrede" wat meer legato zingt (een ietwat sneller tempo kan hem hierin te stade komen) dan zal hij met zyn schoone stem en duidelijke dictie maar weinig wenschen onvervuld laten. De heer Alexanders gaf een zeer goeden Kothner te genieten. Niet dikwijls zal men die mooie rol met zoo'n klankrijke stem hooren weergeven. De nachtwacht van den heer Kaar man was ook alleszins lof waardig. Zijn stierhoorn echter, . . . maar heden zwijg ik daarover. Men ziet het, veel is bereikt en men mag waarlijk reden hebben om dankbaar te wezen. Of men nu ook geheel voldaan mag zijn ? Of men nu aan de hooge eischen, die een zoo grootsch en volkomen kunstwerk stelt, heeft beantwoord in die mate als mogelijk is, zonder veel meer moeite en opofferingen .... daar over zal ik een ander maal nog eens schrijven. Tevens wil ik dan daarbij voegen enkele op merkingen over de vertaling en over enkele tempi, waarover ik het met den heer Raabe niet geheel eens ben. Het is te voorzien dat de «Meistersinger" vele opvoeringen zal beleven. Men streve er dan naar langzamerhand die voornaamheid te bereiken in zang en gebaar, die de geheim zinnige artistieke bekoring uitmaakt, welke men zooveel beter kan gevoelen, dan in woor den weergeven. Als ik nu den beer Raabe ten slotte nog eens dink zeg en dan tevens den regisseur Earl Dibbern hierbij insluit, neem ik voor heden afscheid van de »Meistersinger". ANT. AVBEKAMP. hnmmiiinniimiiiiiiiiiiiMuiiiiiiimiiiimimmHimiiimiiiuiniiiiiM Het genootschap Architecture stelt zich voor in April van het volgende jaar een ten toonstelling te honden van, zooals zy dit kort uitdrukt, Nederlandsche Ambachtskunst. De bedoeling is, hier te doen zien, wat in verschillende ambachten, nog door tradities in directe bestemming van het voorwerp zelf gemaakt wordt. Veel voorwerpen toch, we zouden haast zeggen ieder voorwerp is, om bruikbaar te zijn aan een bepaalde vorm ge bonden, die tevens mede door het materiaal wordt vastgesteld, hierin kunnen natuurlijk wijzigingen voorkomen, maar het grondtype moet toch blijven bestaan. Ondanks alle misbegrippen in kunstny'verheidszaken, die ons de onmogelijkste en ondoelmatigste dingen voor dagelijks gebruik gaven, bleven er vormen bestaan meest te platten lande, die aan de hervormings-modezucht ontsnapten, en in zich bewaar den het kenmerkende door de wijze van gebruik er aan gegeven. We kunnen deze dingen nog vinden, in vervoermiddelen, men denke slechts aan de eigenaardige en zeer juiste vorm van boerenwagens, in gereedschap, huisraad, klee ding ; en hierdoor zou men kunnen doen zien, wat er juist in onze kunstnijverheid veelal te kort schiet. Bestond er, laten we zeggen, langen tijd geen kunstnijverheid, thans tracht men veelal door versiering, gebruiksvoorwerpen een aangenaam aanzien te geven, die in den grond, door hun vorm zelf, niet direct voor bet doel bestemd zijn, waarvoor zij vervaardigd zyn. Slechts goede oude voorwerpen kunnen nog doen zien hoe bet uiterlijk geheel samen gaat en voortvloeit Hit de bestemming, en waar in dit opzicht museums ons van leering kunnen zyn, daar hebban ook die voorwerpen, die bij andere vorm direct ongeschikt werden en daariiiiiiiiniiiniimiiiiiiiiiiiiinniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiitiiHuiHimmiiH 40 cents per regel. miiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimmiiimuiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ft S.4O en hooger 14 Meter Franco en vry van Invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand; evenzoo van zwarte witte en gekleurde ,,IIenneberg»Zfjde" van 45 et. tot n 11.1O per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fubr. (k. & k. Hofl.), Ziirich. Piano-, Orpl- en MnzietaB MEYROOS «fc KALSHOVEtf, Arnhem, Eoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. Lieve Adèle! Ik heb een belangrijke ontdekking gedaan, waardoor die sombere gezichten vanmyn eeuwig liefhebbende" vrijwat liever zullen worden. Want och, och, wat keek hy' weken lang zuur als daar die rekeningen kwamen van de Avenue de l'Opera, waar ik gewoon was mijn hoeden te koopec, en bovendien in de kosten van vracht en rechten verviel. Die steen h nu van het hart gelicht door het magazijn Au chapeau d'or", Kalverstraat 100/102, waar ik volkomen dezelfde smaakvolle hoeden vind, met geen opzettelijke reis naar Parijs te maken heb en van die lastige invoer formaliteiten af ben. Morgen ga ik er eentje snoepen; toe kom me na de koffie halen dan gaan we er samen heen. Salut,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl