De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 11 november pagina 4

11 november 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

f'k 'f.r DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. : 1220 grootste beroemdheden van den tegenwoordigen t\jd, doch hier nog onbekend, speelde zyn werk prachtvol; hy bewees als pianist tot de uitverkorenen geacht te kunnen worden. En zoo behoort het optreden der Meiningers tot de geschiedenis. Indien hun verschijnen niet meer, zooals vroeger een gebeurtenis is op muzikaal gebied hier ter stede, en daar mogen we dankbaar voor zyn uitermate nuttig acht ik het toch te hooren op welke wijze 'buiten ons land muziek gemaakt wordt. Nog heb ik te schreven over het abonne mentsconcert in het Concertgebouw, waarop de heer F. Kreisler het viool-concert van Brnch gespeeld heeft. Dit concert was in lang niet hier gespeeld en daarom zal het wel iedereen welkom zijn geweest. Bruch's viool concert toch is een werk dat zich waardiglyk naast het Mendelssohn'sche concert mag hand haven. Dat de heer Kreisler mij nu geheel voldaan heeft, mag ik niet zeggen. Zijn toon mist breedheid en glans; wel heeft zyn tech niek een goede hoogte bereikt, maar zy' is niet overal onberispelyk. In het mcoia Adagio hinderde my wel wat zy'ne overdreven gevoels uiting, zich openbarende in een aanhoudend vibrato. Ooder de eersten op zyn instrument kan ik den heer Kreisler niet rekenen. Het orchest begeleidde zeer schoon en met prachtige intentiën. Aan het slot dreigde byna het evenwicht tusschen solist en orchest verstoord te worden, doch het was slechts even by de slotmaten. De fymphonische Fantasie »Aus Italiën" van RicharüStrauss werd wederom herhaald. Thans waren de hoofdmotieven op het programma aangegeven, met eene analyse van den heer Mengelberg. Het werk werd zoo mogelyk nog schooner gespeeld dan de vorige week en het genoot zeker veel meer byval; dat is juist voor een niet gering gedeelte toe te schryven aan de analysp, welke het publiek nader brachtby de intentiën van dan coiiponist. Kreislsr heeft verder nog gespeeld een stuk van Paganini. Daar de ondervinding my' geleerd heef', dat muzikaal genot by dergelyke virtuosen-kunststukjea voor my onbestaanbaar is, ging ik weg in de pauze en moest ik daardoor tot mijn leedwezen Mozart's »Zaube. flöte- ouverture" missen. ANT. AVERKAMP. flIMIMIIIIMIimlItllftlllllllltllMMIIIIIIlmlIIIMIflIllllllUUIIIIIIIIIIIIUIIIHI Meubelen. Nu er langzamerhand een verlangen naar betere meubelen ontstaan is, zetten vele kunste naars, die men oorspronkelyk zelfs als picturalisten leerde kennen, zich aan het ontwerpen en verrassen om telkenmale met hunne vin dingen, waaronder er zyn die al zeer duidelijk wyzen op goede beginsels, vry van buitenlandsche invloeden, meest gebazeerd op de eenvoudigs'e wetten van constructie en ver houding. En hoewel een meubel door goede verhouding en juiste constructie al schoon kan zyn, zoo is het toch zeer wel mogelyk dat een goede geëvenredigde versiering, tot veraangena ming van het geheel by draagt, maar zeer moeilyk is het dan daarby de versiering zoo in even wicht te brengf-n tot het te versieren voorwerp, dat het in weerwil van hare opluistering toch hieraan ondergeschikt blijft. Om dit zoo noodige verband niet te verbreken lykt het my dan ook bepaald een vereischte dat ontwerper van het meubel en ontwerper der aangebrachte versieringen n persoon is, of waar twee kunstenaars hier samenwerken, zy elkaar zoo begrypen en aanvullen, dat het resultaat, zy het dan ook van twee personen, toch van n zelfden geest is doordrongen. Waar wy in den afgeloopen week in het gebouw der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, tal van meubelen zagen uit de fabriek der firma van Wijngaarden & Co. te Weesp, die door Th. van Hoytema versierd waren, daar misten wy juist die eenheid van samenstemming tusschen constructie en ver siering, tusschen den rreubelarchitect en den verluchter. De blykbare bedoeling was waarschynlyk dan ook, dat allereerst de versiering in het oog zou vallen, vandaar dat invitatie, kaart en catalogus alleen de naam van den heer Hoytema vermeldde en niet die van den heer Verschuyl, die als de ontwerper der meubels in deze dan toch een niet minder belangry'k aandeel had. Maar ook de constructie der meubels leek er my bepaald op berekend, den heer Hoytema gelegenheid te geven, tot het ontwerpen van min of meer decoratieve paneelen. En waar deze nu, als in een kamer scherm of haardschermpje, op de omlysting na het heele meubel vormen, daar zyn zy dan ook als geheel het best geslaagd. By de overige meubelen komt het my voor, dat juist door het te veel op den voorgrond treden der ver sierde paneelen zelf, het constructieve gedeelte, de stoel, kast, tafel of wat ook, er door ge schaad word*, terwijl toch niet n geheel ontstaat, en het paneel op zich zelf goed zou blijken, zonder aan de stoel juist verbonden te zyn, en waarschijnlijk de stoel ook, maar dan met een paneel er in, dat veel minder de aandacht vroeg. Los van het verband waarin dan nu geplaatst, zyn vele van de paneelen van Hoytema op zichzelf beschouwd zeer goed, eenvoudig gevende het karakter der meerendeels vogels en planten, met een gevoel voor evenwicht op het vlak verdeeld, die aan de Japanners ver want schy'nt, en gesneden met een vastheid en daarby een zekere brutaliteit; die er een frissche bekoring aan geaft. Daarby komt dat de kleuren over het algemeen zeer mooi zyn, het meestentyds Amerikaansche populierenhout, rood, blauw, groen, geel, paars gebeitst en glimmend gepolitoerd, steekt goed af tegen de wit uitgekorven figuren. Ook de kleur van hout, dat dan weder de paneelen omsluit is mooi in overeenstemming, en zeker zou er op deze wy'ze iets moois te maken zyn als de versiering wat meer ondergeschikt bleef en beter haar doel begreep. De kamerschermen, die als groote vlakken versiering, minder met constructie als zoodanig te maken hadden, waren als geheel zooals wy reeds opmerkten dan ook het best geslaagd. By zonder mooi waren de paneelen, waar uit blauwen fond, witte pauwen te voorschijn traden, als ook die met flamingo's en kraanvogels, tegen rooden fond. In de overige meubelen voelden we echter te veel, dat zij gemaakt waren met het doel, versierd te worden, en dat deze ver siering dan ook in de eerste plaats in aan merking kwam. Nu we toch eenmaal over meubelen en hunne ontwerpers bezig zyn, komen we als van zelf op Dysselhof van wien we door vriendelyke tusschenkomst der firma van Wisselingh & Co. in de gelegenheid waren dezer dagen een geheele kamerbetimmering te kunnen bewonderen. En juist hier viel het ons op hoe de meubelen uitmuntten door eenvoud van vorm, die geheel in overeenstemming was met het verschillend gebruik dat men er van moest maken. Zoowel uit tafel, als bureau, als stoelen en kast, sprak zeer duidelyk de bestemming, die den vorm bepaald had, juist en goed. Vry'er werd de heer Dysselhof in zy'n wand schilderingen, gebatikte vakken, den totaal .indruk makende van blauw en bruin, met wondervolle flimingo's, naive herten, prachtige pauwen, typische visschen. En daar waar het batikprocédéfijne détaillering misschien niet toeliet, had hier het naaldwerk deze schil deringen aangevuld, met geestige lijntjes op de koppen en vinnen der visschen, met gele dingen in de pooten der flimingo's met hier en daar zelfs een geheel vlinder.je. En boven deze batiks waren friezen van enkele bloem motieven, gouden reger, maar rustig ais n grooten band, waarboven zich een houten lijst met vogels welfde die een overgang vormde naar de zoldering. De lambrizeenng, van geel achtig hout was met zwarte figuren, bloemen en sterretjes, aan eentoonigheid onttrokken, terwyl tevens hier door een oplossing was gevonden voor da ver bindingen der schrootjea en de plaatsen der koperen schroeven. Wat ik h:erboven zeide van de waarde die een goede versiering inneemt, was opmerkelijk in deze kamer, by de schu,f4ordynen, die in het midden met een rijkdom van naaldwertt tegen elkaar sloten, zonder dat zij zich in het minst echter op den voorgrond plaatste. Men zag op een afstand tegen het grijs, fijne schakeeriugen van zy'de, maar toen verstoorden zy het geheel niet, en later by nadere beschouwing merkte men pas hoe de kunstvaardige hand van mevrouw Dysselhof hier tal van kleine bloem]j63 in een eenvoudigheid vansteken tot een scnoon harmonieus geheel had weten te maken. Eigenaardig was een opmerking, die wy, waarschynlyk met het oog op de gebatikte wandvakkeu en gesneden deurpaneelen, hoorden maken, nl. dat er geen plaats was iets te^en den muur te hangen, al hadde men hier nog eenige extra-versiering noodig en brachten deze wandschilderingen geen afwisseling ge noeg. Nu is het voor velen wellicht, gewend aan een onsmakelijk behangsel, dat met zooveel mogelyk gemaskeerd wordt, vreemd, dat een muurvak op zich zelf mooi kan zyn, mooier misschien dan menig daartegen geplaatst schildery; en voor hen die een samengaan wenschen van picturale en decoratieve schilder kunst, zal dit uitloopen of op een domineeren van het eerste, zooals thans een schildery' tegen een wand doet, of op een overbodig zyn hiervan, waarvan het gemis, zooals uit deze batiks van Dysselhof bleek, dan ook volstrekt niet gevoeld wordt. Waar het ten slotte op uit zal loopen, is niet gemakkelijk vooruit te bepalen, maar zeker is, dat naar mate de versieringskunst juister haar plaats in onze omgeving inneemt, het samengaan er van met het schilderij, als op zich zelf staand geheel, moeilijker zal bly'ken. R. W. P. Jr. Kunst en Tjjdretaiog. Men kan zich voorstellen, dat den burgerman, die vroeger d i plastische kunst slechts genoot in den vorm van min of meer liefelijke opplaksels van sigareukistjes en dergelijken, een wat be nauwend gevoel bekru pt, nu zelfs de artikelen van zijn huiselijke en meer dan huiselijke om geving, den stempel van pretensieuse kunstuit'ng gaan dragen. Het is de bedenkelijke zijde van het beginsel, volgens 't welk de kunst ieders deel moet zijn, en ook hem moet omringen, die haar niet nut dorstige begeerte zoekt. De kunst wordt een lastig element in de huishouding, als ze doorgaat met belangstelling te eischen van zoo hoogen on-alledaagschen aard. Vroeger, toen de tast bare gouden lijst het pantser was, waarmee de schilderkunst alle vulgaire aanraking van zich weerde, toen ze zich niet aanbood, maar in orgerepte kuiscliheid zich langs een doornig en lang pad liet bereiken, bestond het gevaar dat haar aanminnigheid tot een last zou worden, niet. Wie tot haar opging, bezat de dorst naar haar; wien deze ontbrak, bleef van haar bestaan onbewust. Sinds den tijd, dat de plas'hche kunstenaar den lijstenmaker niet meer behoeft, sedert het idee ingang vond, dat aesthetiek, en het vulgus best door elkander genoten konden worden, heeft hoewel daartoe de meest dringende reden bestonden de vorm der eerste zich niet gewijzigd en het gevolg is, of zal wezen, dat de kunsr,, vroeger algemeen begeerd, omdat ze voor slechts weinigen bereikbaar was, eenmaal een plaag zal worden, waaraan zich alleen de objectieve geest zal kunnen onttrekken tenzij men verstandig genoeg zal wezen naar het getij de bakens te verzetten. Zoadra men zijn werk asnbiedt aan hetalgemeene publiik, dient men met de geaardheid daarvan rekening te houden; zoodra men de kinderkens met zijn geestes-gaven wil verheugen, moet men bedenken, dat men dan ook te be ginnen geeft van meet af aar, eventueel zich de vrijheid gunnen tot het geloof, daarmee op voedend werkzaam te zijn. Het is een fout in de tegenwoordige beoefe naars van de kuus'nijverhtid, dat ze zoo weinig rekening houden met den aard van het streven, waarvan zij de vertegenwoordigers zijn, want, indien ze doorgaan als ze tot nu toe deden, zullen ze nooit hun ideaal van een tot in de onderste lagen hun belangstelling gevend publiek, verwezenlijken; hoogstens zullen ze er in slagen, hun vorm van kunbt tot een mode te maken, die, na een korte poo«, volgens de onfiilbare wet, plaa*s zal moeten maken voor eene andere mode, zóó dwaas, zoo redeloos, als de geest van het oogenblik ze maar uit denken zal. Ware daarentegen een kuust mogelijk, eenvoudig van wezen, en slecLts voorzien van die negatieve kwaliteiten, die een reactie zijn op de voorgaande, een kucst,, die voor haar apprecia'ie geen tours de force vereischt van den onnoczele, die zich van de eer, dat voor hem een kunst bereid wordt, niet eens bewust behoefde te zijn, dan zou de toekomst van de kunstnijverheid vrij wat minder feilbaar schijnen. Kunst en tijdrekening" schreven we hier boven : en we dachten daarbij aau twee kalen ders, van verschillende zijde en op een ver schillend tijdstip uitgegeven. De eene dateert van het vorige jaar en was bewerkt door de heeren Lion Cachet en Nieuwenhuijs (uitgave van Scheltema en Holkema), den anderen, uitgave van Van Dishorck, vervaardigde een nog onbe kende : mejuffrouw N. van der Waarden. De eerste was een voortbrengsel van geesten, die lang en gemeenzaam met de kunst vertoe vende, den arbeid in haar dienst verricht, hadden weten op te voeren tot een veelheid -n zwaarte van eigenschapper, die hen hoo' verhieven boven de gewone sfeer van wat n? .n vroeger jaren onder versiering en illusti verstond. Maar juist die gedegenheid van het werk, en wat daarvan bij de uitvoering het gevolg was, juist de kennis van de kunstvormen van vreemde volken, de herinneringen aan denkbeelden en opvattingen die aan onzen tijd vreemd zijn ge worden, maakten den kalender ongenietbaar voor het publiek, waarvoor hij was bestemd; men had een zekere exegese nood'g, om het werkstuk te ontleden in zijn elementen, en de herkomst daarvan na te speuren, voor het ge lukte de waarde er van te bepalen, terwijl ook de uitvoering anders was, dan die welke den gewonen man bevredigen kan. Het werk was ie artistiek, en daardoor kon 't niet anders of het moest zijn bestemming missen, daarmee het lot ondergaand, van veel kunstarbeid, waarin met het feit van zijn aarH, geen rekening gehouden is, Steihn we daar nu tegenover den kalender van mejuffrouw van der Waarden ! Zijn samen stelling uit bloemen en bladeren, al naar gelang het getij dat de versierde maand vertegenwoor digt, ligt zóó voor de hand, is zoo tastbaar, dat er geen inspanning toe vereischt wordt zich er in thuis te voelen. En ook de uitvoering is eeu zoo sim; el volgen van de gegevens van de natuur, dat ieder deze er op het eerste gezicht in herkennen zal. We weten het wel, die arbeid gaat niet diep, en ligt aan de uiterste grenzen van het begrip kunst," ; zelfs zou men so ns in de factuur een reden kunnen vinden den kalender daaruit te bannen; vau een bepaalden stijl of systematische opvatting vau de versieringstaak is slechts sprake in het blad December" en misschien ook in dat a»n ,,November" gewijd; maar óók weteu WP, dat door de wijze waarop bloem en blad hier behandeld zijn, zelfs de eenvoudige opgevoerd zal worden tot liefde voor de i atuur ; en in de richting van het de kunst aan alleu", is daarmee meer gedaan, dan door een kunstwerk, dat een staalkaart van kennis en kunnen is, maar dat als resultaat is mislukt. En daarom : mejuffrouw van der Waarden p.f." TH. P. Goudeket & Co, Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: Anth. Beek, »Edam bij avondlicht", schilderij; C. Hammes, «Voor jaar", schilderij; Corneille van Spaendonck, «Bloemen", schilderij. De Avonturen van dr. MoL Uitgave van S. L. van Looy, Amsterdam. Geen naam van auteur; geen voorrede; geen toelichting. Niets I Wat wil dit gedicht, wat steekt er achter ? Parodieert het 'B ander dicht, of is het voldoen deftig gezegd aan «uitgelatenheid des geestes ?" Of bespot het den geneesheer en zekere wyze van ge nezen, of de bemoeizucht ? Reëel is het niet. Grotesk als de mooie penteekeningen die het vercieren. Hoe het zij of niet zy : De aeonturen van dr. Mol zijn hoewel naar vaderlandache trant te breed uitgesponnen, tijd latende om een lange pijp bij te rooken genoegelijk om te lezen, den geest zachtkens streelende, en even als de fraaie penteekeningen grotesk opgevat. Er is in dr. Mol's avonturen iets eventjes aan dr. Faust herinnerend, meer aan «Piet Paaltjens", meer aan »De Schoolmeester", meer j aan »Piet de Stneerpoes". Toch heeft het dicht ; iets zeer bepaald eigens. Da eerste regel van het gedicht bootst na het stoute van klassieke zangen. Bit zijn d'avonturen van Dukter .Mul Wat onmiddelijk volgt, doet denken aan den vorm van oude liedekens: Grooft'i/ ert klfr/i^u ivilt mij aavhoorpv; Goed w.^b zijn hart en helder zijn bul, In Haarlem was de dokler geboren, Hein waren vreemde dingen be.-elniren En, hij woonde up de Kuilden Huurn. Haarlem, Zandvoort, Bloemendaal zyn by afwisseling plaats der handeling. De dichter is in alle buurten dier drie gemeenten als kind thuis. Als men De avonturen van dr. M.ol zou willen vergelyken by Bilderdijk's Ziekte der geleerden, zou men den bal misslaan. Zou men het gedicht beschouwen als komisch leerdicht dan zou men hier en daar den bal juister treffen. Met een stoute wending van dr. Mol's woning aan het Spaarne, op den kouden Horn, komt de dichter tot de beschryving van dr. Mol's oor deel, gemoed, denken en willen. Zijn uordeel was immer wijs en vroed, Zacht en ede] zijn gemoed. Wanneer hij de mensehen ru/,ie zag maken, Iets dut men, heiaas l zuo vaak ziet gebeuren, Wanneer ze elkander den sehedel braken, Klkander de kleeren trachtten Ie seheuren, Dan.... voelde de dokter, het harte zich bloeden: Het griefde hem diep, och 't deed hem zoo zeer, En 't sloeg het brave gemoed van den goeden Dokter Klias Mol temeer. Dan klonk het van uit zijn nobel hart: Ach kun ik den mensehen verdraagzaamheid leeren, Dit tranen lal zon in een hemel verkeeren, Vrij van ellende en vrij van smart." Ach, dat ik de meusehen bekeeren kon." De dokter peinsde, de dokter zon Van 's morgens vroe^ tut laat in den nacht, Maar hoe hij o >k peinsde en hoe i ook dacht, 't l leeft allemaal imt mogen baten, 'tllcei't Dokter Mul evm \\ijs gelaten. Maar.... juist toen de nood het huogst was gestegen, Heeft Dukter een goeden inval gekregen. c mcnsehen", sprak Mol, zijn bekrompen en klein, Stijfhoofdig, zelfcuchtig en idiout, En tegen den tijd dat ze wijzer zijn, Dan worden ze oud en dan gaiin ze dood. Wanneer ik nu slechts een manier kon ontdekken, Die 't menschclijk leven een beetje kon rekken. Z'als 't ware den klauwen des duods kon onttrekken I'.n eeuwige frissche jeugd verwekken. Dan zou de wijsheid hier opgedaan, Niet voor het nakroust verloren gaan. Levens Elixer" is daarom het doel, Waaru;.ar ik onvermoeid wil streven, Het eenige waar ik ambitie voor vo«l, Het eeuige middel, dat uitkomst kan geven." Mol is toen aan 't studeeren gaan, Hij liet er zijn boterham dikwijls voor staan. Hij ging aan 't lezen, en las en las, En bleef net zoolang lezen, totdat zijn bol Tot berstens toe overladen was. En op onrustbarende wijze zwol. Het hrnisclite en borrelde in zijn brein, En schuimde en kookte gelijk een geiser, Maar dokter, die scheen niet veel verder te zijn, Hij schoot maar niet up en hij werd niet wijzer. Mol werd ziek, Een collega zegt dan tot Mol met een beetje andere woorden dan kapper Knaap zaliger half vragend tot Piet Paaltjes: »M'nheer studeert soms te sterk ! 1" Ga naar Zandvoort Mol, en gebruik de baden. Mol gaat naar Zandvoort en wordt er dik en gezond. Op een goeien dag langs het strand wandelend, komt »uit de schuimende, klotsende baren een rare gedaante" te voorschyn. Mijn naam is Ezechiël, 'k ben Israëliet," Zei het spook, aflijn, dat kan je wel hooren, Want de Christen, die Ezechiël hiet, Bezweer ik ie, mot nog worden geboren. Ezechiël is dokter geweest, heeft aan alchemie, magie en toovecary gfdaan, den duivel be zworen en kaart gelegd. Eindelijk scheepsdokter geworden, is het hem gelukt een levens elixer te brouwen. Die de menselicn i u 't leven kun liofien, Tertvijl ze anders sterven Z:/IÏ<H. Het scheepsvolk heeft, Ezechiël, hem voor duivelskunstenaar aanziende, over boord ge worpen. Op hetzelfde oogenblik verging het schip met man en muis. Terwijl allen omkwa men, bleef Ezechiël onder w; ter zoo lekker als kip, wart bij had var zijn levensdraiik inge nomen Nu woont hy in het schip, onder de zee, rijk en lekker, en heeft er z'n levens elixer en een geheimzinnig bot k achter slot en grendel. In dat boek staat hoe men de mensehen gelukkig kan maken. »De levenselixer begtert (Sr. Mol. Ezechiël Teemt hem m(êorder de zep, en heeft kwade bedoeling met hem. Een kreeft waarschuwt Ezechiël. Als de dichter vry komisch het levi n van Ezechiël onder de zee beschreven heeft, komt dr. Mol zonder het boek, maar met het levenselixer weer op de aarde en gaat dadelijk proevi-n doen. Hy epuit er kikvorschen nr.ee in. Van de kracht der elixer gaan de kikvorschen aan 't grotien en worden verbazend groot en de schrik voor Bloemendaal. ledtreen is verbaasd over de werking der inspuiting.' Hocsgosmogelijk" riep men uit, Gewoon ingespoten? Met een spuit?" i,Ja," zei dokter, onder de huid." En toen zijn ze zeker gaan uToeien ? Hoor me waarachtig die rukkers eens loeien, 't Li.jke wel hongerige leeuwen, Hoort ze brullen, hoort ze schreeuwen !! Nee maar, 't is je toch wat te zeggen?7 De onthutste Bloemendalers komen op het snuggeie idee den dokter een ooievaar te doen impuiten. Deze zal ook reusachtig groot wor den en dan de reusachtige kikkers ophappen. Als voorzorg late men van Figee te Haarlem een ketting komen, waarmee inen den ooievaar bedwirgen kan, als by al te groot en btout wordt. Op liet land aan d' Elswoutlaan Diiar kau je nog l et nest zien slaan V\ aar de uuievaar zat te broeden. De ooievaar hapt aan het Brouwerskolkje werkelyk de kikkers op. Wereldwijze Bloe mendalers rneenen, dat men met den grooten en dikken ooievaar z'n voordeel moet doen, en »er een slaatje uit slaan." Men moet hem voor 'n dubbeltje aan boer en burgerlui laten zien. De burgemeester zendt den veldwachter met advertenties naar de kranten. Nu komen de mensehen van overal om den ooievaar te zien tot de ooievaar met een knal uit elkaar springt. De Bloemendalers zijn echter vol daan, zy hebben veel geld gewonnen, zóó veel, dat ze dr. Mol, die van angst en vreeze en van zyn worstelen met den ooievaar ziek is geworden, thans wel op de handen willen dragen en s-ympathie toont heel het dorp. Ze stellen voor een feest te vieren van de vergaarde dubbeltjes. Nu ze geld hebben, eeren &y den eerst verguisden dokter. En zegt, de dichter, met variatie op het volkslied: Men stemt verblijd, vereend van zin. En met een onbeklemd gemoed, Met 't gudgevallig voorstel in E'i keurt hetzelve eenparig goed. Ze zullen Mol een fceot bereiden. Ter vergoeding van zijn lijden. De geheele Bloemendaalsche bevolking met den burgemeester en den veldwachter vieren dan ook weldra feest. Toen niemand meer up zijn beenen kon staan, Toen zijn ze een »,j>atertje" gaan doen. Met dit patertje en het eten van kropsla en kreeft nemen de avonturen van dr. Mol een einde. Nog jaren later dacht dr. Mol over het gebeurde na.Over het boek, dat bij niet verkregen had, treurde hij niet; want hoe of een mersch gelukkig kan wezen, dat staat niet in een boek te lezen. Een ieder weet dat van z'a eigen. En weet i het niet, dan weet een ander 't even min. Wanneer je de mensehen gelukkig wilt maken, Bemoei je dan met je eigen zaken." J. H. R. Geschiedenis der Vlaamsche Letterkimd?, van liet jaar 1S30 tot heden, door TH. COOPMAN en dr. L SCIIAHPK Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. Wat of toch 'en geschiedenis van de ene of andere letterkunde bevatten moet ? Plaats ze naast elkaar de boeken van Jan ten Brink, stampvol namen en jaartallen, zóveel, dat er haast geen plaats voor letterkunde in is, en van Kloos, waar in de onsamei hangende krietieken volstrekt niet veeitien jaar li:tcratuuryeschiedenis gegeven wordt, en de tegenstellingen zijn reusachtig. Gaat men op in de waardering van het mooie als Kloos, dan loopt men gevaar alleen het naastbyzijnde, de eigen tijd en z'n letteren, op pnjs te kunnen stellen; immers niets is moeilikerdac zich-geheel-in-te-levenin het denken van vroeger, in het hele leven, waar van de letterkunde de overgebleven uiting is; en, om er het mooie van te waarderen, moet men eerst zich over een en ander weten heen te zetten, hetzij men Homerus, Shakespeare, Bredero of de dames Wolff en Deken met liefde wil bestuderen. Maar volgt men de weg, waarheen prof. ten Brink als 'en betrouwbaar gids met 'n groot gebaar z'n lornjet zwaait, dan komt men in zo'n stoppelland van suffe handschriftstudie, jaartalopsomming en gemeenplaatsen te land, dat men z'n voeten er openloopt en genoeg te doen heeft om naar de zwarte, uitgeputte grond te ky'ken, zodat men de zon van het mooie, dichterlike niet meer ziet schynen daarboven. Zou je nu niet eerst met Kloos door 't land der poëzie kunnen trekken om dan 'en zy'weg in te slaan, die tussen zyn pad en dat van ten Brink inloopt? Me dunkt, Albert Verwey staat met zijn «Vondel" dicht bij 't begin van die weg, maar of de voor me liggende Vlaamse letterkunde met hem meegaat? Ik weet het niet. De ee;sfe aflevering spreekt alleen over Willems n, het zy gezegd met de waardering van iemand, die zelf lid van 't Willemsfonds is, als Kloos over de artiest in Willems ging spreken rou hy allicht niets noemenswaards weten te zeggen; toch verdient hy wel het tiende gedeelte van de beschikbare ruimte, mits men de tietel opvatte als de geschiedenis van het Vlaamse volk en z'n voormannen. En in die zin zullen ook vele anderen moetsn worden opgevat van zyn tydgenoten en van lateren. Immers, wat Kloos in z'n krietiek op Julius Vuylsteke's verzen zegt (let wel vóór 13 jarei): «Vlaanderen heeft vy'ftig jaren larg een reeks van schryvers voortge bracht in allerlei soort, maar die ter eene helft niet zooveel aanspraak maakten op een plaats in de literatuur, omdat zij schreven voor den gemeenen man, die ter andere helft in alle opzichten de decadenten waren van hunne tydgenofen en voorgangers in het Noord." Is dat niet waar? Ten minste voor 't grootste gedeelte ! Ik zou i riig by Kloos wat meer waardering gelezen hebben voor het persoorlike, dat toch hier en da'r uitklinkt; het «schrijven voor de gemene m; n," ja, maar toch ock een te prijzen zucht om het denken en leven van den ge wone mens te verheerliken tot het idylliese. En bet is noch de vraag of het gewone woord voor het zelf-geziene beeld niet ook aanspraak mag mtken op 'en plaats in de litteratuur. Het is de kwestie noch, of het aller-indieviedui e!ste woord niet r.odeloos is en afstotend werkt. Afstotend? Ja, want het woord is toch gericht tot mensen en de mens treedt toch onmiddel! k op als zelf fantazerend wezen; dat wil bij, dat moet by by alle lezen. Beneemt de schrijver hem nu de gelegenheid daartoe door het onmogelike te willen en hem alles zo haai fijn te zeggen dat er niets voor de ftnlazie overblijft, dan werkt dat afstotend en woïdt Po'gieter's woord waarheid: *Er 's geen arbeid zoo vergeefsch, als het pogen in woorden terug te geven, wat slechts volkomen mede wordt gevoeld, als men mee ziet" (Proza p. 359). En het is om dezelfde reden nodeloos, want hoe nauwkeurig ook beschreven, er zal toch altijd persoonlik verschil van opvatting bij de Itzers kunnen worden waargenomen en het \ie=rgeven van'en stemmirg in'en paar gewone woo dan kar vanzelf de lezer zich daarin doen indenken. Het blijft dan altijd r.och de kunst om dat .presieze' woord te kiezen. En dat zelf-geziene van beelden, dat eigendoorleefde van itemmingen, het valt wel degelik hier en daar bij de Vlamingen waartenemen in ik verwacht, of liever hoop, dat daar in deze letteikunde op gewezen worden zal; dat de schryvers er zich niet zullen afmaken met gen;> e plaatsen en ongemotieveerde loftuitingen, i e als kermismuziek vervelend in je oren bly ven ijingelen. Er zal moed toe behoren om iets te gaan zeggen, van schrijvers als Ledeganck b.v., dat niet naar de smaak is van 't grote publiek, maar wil deze letterkunde ook esteties iets gaan betekenen, dan zal er schi rp krietitk geoefend moeten worden. Of het zal gezegd worden? Ik vrees er voer: de eerste afl. heeft my te veel Jan-ten-Brinka noch over zich, en de Vlaamse letteikunde Ion wel eens moeten achterstaan bij de Vlaamse beiccgitig, maar zoals ik zei: het zou onbillik zijn te beslissen raar deze eerste 80., omdat daar alleen over 'en i t artiest, maar w lgeest driftige Flamingant gesproken wordt. Wie weet hoe interessant het later noch wordt en of we er i och niet wat meer levendigheid van illustraatsie ook in zullen krygen! Jan ten Brink had Lal die mooie Middeleeuwse hand schriften tot opluistering en 2 portretten van latere beroemdheden en aardigheden uit hun leven en werken tot zijn beschikking; en hier staan naast Willems niet veel meer dan weinig onbekende Vlamingen, geheel onbekend als letterkundigen. En dan, laten we hopen op waardering van het mooie van de letteren van het jonge Vlaan deren, van Stijn Streuvel?, van Rodenbach, Vermeyltn, Hegerscheidt en anderen, om Gezelle niet te vergeten, en dat geen waarderirg in de zin van lof, maar in die van aan wijzing van mooi en lelik zonder fraze. Ik hoop er het beste van l Haarlem. J. B. SCHEPERS. Inhoud van Tijdschriften. Wetenschappelijke bladen, Nov.: China en de Europeesche diplomatie. Onze ZuidAfrikaansche kolonisten. Oorsprong en ont wikkeling der zedelijkheid. Over de voor- en nadeelen van spaarzaamhefd. De menschenrassen en het soortbegrip in de dierkunde. Jonas Lie. Deuszen's «Algemeene geschie denis en Wysbegeerte". Eigen Haard. No. 45: Tineke, door de Meerulaer, VI. Schwerin en Omstreken, door Geertruida C.relsen, met afbeeldingen. In het stille punt van den Cycloon, door J. H. Deibel, met afbeeldingen en portret van den hoofdredacteur van Ons Land te Kanpstad. Op en om het Vredescongres. De Transvaaldaj;er, door mevr. B. Waszklewicz Van Schilfgaarde. (Slot) Iets over de sponsen en hare bereiding, door C. v. S., met afbeeldingen. I. Aquasie Boachi, door H. Linse, met portret. Correspondentie. Verscheidenheid. 40 cents per regel. miiiiiiiiiiiiiunmitiiiiiiiiimiiiiiMiiiMiimiMiillHiiuimiiMiMiiiHiiMll fl 6.3O en hooger 14 Meter! Franco en vrij van invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-zyde" van 45 et. tot II 11.1O per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Piano-, Oriel- en MEYUOOS «fc K ALS HO VEN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'Sin Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Kuilen. moen wij onze lezeressen eenige weken geJ. leden opmerkzaam maakten op het geheel verbouwde magazyn Au cbapeau d'Or", Kalverstraat 100/102, maakten wy met een 'enkel woord melding van de collectie bontwerken. Tbats, op onzen Sint Nicolaaswandel de etalage nader beschouwende, valt onze bijzondere aan dacht op de ir derdaad rijke keuze boa's als' Vossen, Nersen, Skanks, Wallaby's enz.' voer pry'zen, die ons alleszins billijk voorkomen. Ons dunkt, dat iren in deze dagen geen welkomer cadeau aan een dame zou kunnea aanbieden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl