Historisch Archief 1877-1940
f'k
'f.r
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
: 1220
grootste beroemdheden van den tegenwoordigen
t\jd, doch hier nog onbekend, speelde zyn
werk prachtvol; hy bewees als pianist tot de
uitverkorenen geacht te kunnen worden.
En zoo behoort het optreden der Meiningers
tot de geschiedenis. Indien hun verschijnen niet
meer, zooals vroeger een gebeurtenis is op
muzikaal gebied hier ter stede, en daar mogen
we dankbaar voor zyn uitermate nuttig
acht ik het toch te hooren op welke wijze
'buiten ons land muziek gemaakt wordt.
Nog heb ik te schreven over het abonne
mentsconcert in het Concertgebouw, waarop
de heer F. Kreisler het viool-concert van
Brnch gespeeld heeft. Dit concert was in lang
niet hier gespeeld en daarom zal het wel
iedereen welkom zijn geweest. Bruch's viool
concert toch is een werk dat zich waardiglyk
naast het Mendelssohn'sche concert mag hand
haven. Dat de heer Kreisler mij nu geheel
voldaan heeft, mag ik niet zeggen. Zijn toon
mist breedheid en glans; wel heeft zyn tech
niek een goede hoogte bereikt, maar zy' is
niet overal onberispelyk. In het mcoia Adagio
hinderde my wel wat zy'ne overdreven gevoels
uiting, zich openbarende in een aanhoudend
vibrato. Ooder de eersten op zyn instrument
kan ik den heer Kreisler niet rekenen. Het
orchest begeleidde zeer schoon en met prachtige
intentiën.
Aan het slot dreigde byna het evenwicht
tusschen solist en orchest verstoord te worden,
doch het was slechts even by de slotmaten.
De fymphonische Fantasie »Aus Italiën" van
RicharüStrauss werd wederom herhaald. Thans
waren de hoofdmotieven op het programma
aangegeven, met eene analyse van den heer
Mengelberg. Het werk werd zoo mogelyk nog
schooner gespeeld dan de vorige week en het
genoot zeker veel meer byval; dat is juist voor
een niet gering gedeelte toe te schryven aan de
analysp, welke het publiek nader brachtby de
intentiën van dan coiiponist. Kreislsr heeft
verder nog gespeeld een stuk van Paganini.
Daar de ondervinding my' geleerd heef', dat
muzikaal genot by dergelyke
virtuosen-kunststukjea voor my onbestaanbaar is, ging ik weg
in de pauze en moest ik daardoor tot mijn
leedwezen Mozart's »Zaube. flöte- ouverture"
missen.
ANT. AVERKAMP.
flIMIMIIIIMIimlItllftlllllllltllMMIIIIIIlmlIIIMIflIllllllUUIIIIIIIIIIIIUIIIHI
Meubelen.
Nu er langzamerhand een verlangen naar
betere meubelen ontstaan is, zetten vele kunste
naars, die men oorspronkelyk zelfs als
picturalisten leerde kennen, zich aan het ontwerpen
en verrassen om telkenmale met hunne vin
dingen, waaronder er zyn die al zeer duidelijk
wyzen op goede beginsels, vry van
buitenlandsche invloeden, meest gebazeerd op de
eenvoudigs'e wetten van constructie en ver
houding. En hoewel een meubel door goede
verhouding en juiste constructie al schoon kan
zyn, zoo is het toch zeer wel mogelyk dat een
goede geëvenredigde versiering, tot veraangena
ming van het geheel by draagt, maar zeer moeilyk
is het dan daarby de versiering zoo in even
wicht te brengf-n tot het te versieren voorwerp,
dat het in weerwil van hare opluistering toch
hieraan ondergeschikt blijft. Om dit zoo noodige
verband niet te verbreken lykt het my dan
ook bepaald een vereischte dat ontwerper van
het meubel en ontwerper der aangebrachte
versieringen n persoon is, of waar twee
kunstenaars hier samenwerken, zy elkaar zoo
begrypen en aanvullen, dat het resultaat, zy
het dan ook van twee personen, toch van n
zelfden geest is doordrongen.
Waar wy in den afgeloopen week in het
gebouw der Maatschappij tot bevordering der
Bouwkunst, tal van meubelen zagen uit de
fabriek der firma van Wijngaarden & Co. te
Weesp, die door Th. van Hoytema versierd
waren, daar misten wy juist die eenheid van
samenstemming tusschen constructie en ver
siering, tusschen den rreubelarchitect en den
verluchter. De blykbare bedoeling was
waarschynlyk dan ook, dat allereerst de versiering
in het oog zou vallen, vandaar dat invitatie,
kaart en catalogus alleen de naam van den
heer Hoytema vermeldde en niet die van den
heer Verschuyl, die als de ontwerper der
meubels in deze dan toch een niet minder
belangry'k aandeel had. Maar ook de constructie
der meubels leek er my bepaald op berekend,
den heer Hoytema gelegenheid te geven, tot
het ontwerpen van min of meer decoratieve
paneelen. En waar deze nu, als in een kamer
scherm of haardschermpje, op de omlysting
na het heele meubel vormen, daar zyn zy dan
ook als geheel het best geslaagd. By de overige
meubelen komt het my voor, dat juist door
het te veel op den voorgrond treden der ver
sierde paneelen zelf, het constructieve gedeelte,
de stoel, kast, tafel of wat ook, er door ge
schaad word*, terwijl toch niet n geheel
ontstaat, en het paneel op zich zelf goed zou
blijken, zonder aan de stoel juist verbonden
te zyn, en waarschijnlijk de stoel ook, maar
dan met een paneel er in, dat veel minder
de aandacht vroeg.
Los van het verband waarin dan nu geplaatst,
zyn vele van de paneelen van Hoytema op
zichzelf beschouwd zeer goed, eenvoudig
gevende het karakter der meerendeels vogels
en planten, met een gevoel voor evenwicht op
het vlak verdeeld, die aan de Japanners ver
want schy'nt, en gesneden met een vastheid en
daarby een zekere brutaliteit; die er een
frissche bekoring aan geaft. Daarby komt dat
de kleuren over het algemeen zeer mooi zyn,
het meestentyds Amerikaansche populierenhout,
rood, blauw, groen, geel, paars gebeitst en
glimmend gepolitoerd, steekt goed af tegen de
wit uitgekorven figuren. Ook de kleur van
hout, dat dan weder de paneelen omsluit is
mooi in overeenstemming, en zeker zou er op
deze wy'ze iets moois te maken zyn als de
versiering wat meer ondergeschikt bleef en
beter haar doel begreep.
De kamerschermen, die als groote vlakken
versiering, minder met constructie als zoodanig
te maken hadden, waren als geheel zooals wy
reeds opmerkten dan ook het best geslaagd.
By zonder mooi waren de paneelen, waar uit
blauwen fond, witte pauwen te voorschijn traden,
als ook die met flamingo's en kraanvogels, tegen
rooden fond. In de overige meubelen voelden
we echter te veel, dat zij gemaakt waren met
het doel, versierd te worden, en dat deze ver
siering dan ook in de eerste plaats in aan
merking kwam.
Nu we toch eenmaal over meubelen en hunne
ontwerpers bezig zyn, komen we als van zelf
op Dysselhof van wien we door vriendelyke
tusschenkomst der firma van Wisselingh & Co. in
de gelegenheid waren dezer dagen een geheele
kamerbetimmering te kunnen bewonderen. En
juist hier viel het ons op hoe de meubelen
uitmuntten door eenvoud van vorm, die geheel
in overeenstemming was met het verschillend
gebruik dat men er van moest maken. Zoowel
uit tafel, als bureau, als stoelen en kast, sprak
zeer duidelyk de bestemming, die den vorm
bepaald had, juist en goed.
Vry'er werd de heer Dysselhof in zy'n wand
schilderingen, gebatikte vakken, den totaal
.indruk makende van blauw en bruin, met
wondervolle flimingo's, naive herten, prachtige
pauwen, typische visschen. En daar waar het
batikprocédéfijne détaillering misschien niet
toeliet, had hier het naaldwerk deze schil
deringen aangevuld, met geestige lijntjes op
de koppen en vinnen der visschen, met gele
dingen in de pooten der flimingo's met hier
en daar zelfs een geheel vlinder.je. En boven
deze batiks waren friezen van enkele bloem
motieven, gouden reger, maar rustig ais n
grooten band, waarboven zich een houten lijst
met vogels welfde die een overgang vormde
naar de zoldering.
De lambrizeenng, van geel achtig hout was
met zwarte figuren, bloemen en sterretjes, aan
eentoonigheid onttrokken, terwyl tevens hier
door een oplossing was gevonden voor da ver
bindingen der schrootjea en de plaatsen der
koperen schroeven.
Wat ik h:erboven zeide van de waarde die
een goede versiering inneemt, was opmerkelijk
in deze kamer, by de schu,f4ordynen, die in
het midden met een rijkdom van naaldwertt
tegen elkaar sloten, zonder dat zij zich in het
minst echter op den voorgrond plaatste. Men
zag op een afstand tegen het grijs, fijne
schakeeriugen van zy'de, maar toen verstoorden zy
het geheel niet, en later by nadere beschouwing
merkte men pas hoe de kunstvaardige hand
van mevrouw Dysselhof hier tal van kleine
bloem]j63 in een eenvoudigheid vansteken tot
een scnoon harmonieus geheel had weten te
maken.
Eigenaardig was een opmerking, die wy,
waarschynlyk met het oog op de gebatikte
wandvakkeu en gesneden deurpaneelen, hoorden
maken, nl. dat er geen plaats was iets te^en
den muur te hangen, al hadde men hier nog
eenige extra-versiering noodig en brachten
deze wandschilderingen geen afwisseling ge
noeg. Nu is het voor velen wellicht, gewend
aan een onsmakelijk behangsel, dat met zooveel
mogelyk gemaskeerd wordt, vreemd, dat een
muurvak op zich zelf mooi kan zyn, mooier
misschien dan menig daartegen geplaatst
schildery; en voor hen die een samengaan
wenschen van picturale en decoratieve schilder
kunst, zal dit uitloopen of op een domineeren
van het eerste, zooals thans een schildery'
tegen een wand doet, of op een overbodig
zyn hiervan, waarvan het gemis, zooals uit
deze batiks van Dysselhof bleek, dan ook
volstrekt niet gevoeld wordt. Waar het ten
slotte op uit zal loopen, is niet gemakkelijk
vooruit te bepalen, maar zeker is, dat naar
mate de versieringskunst juister haar plaats
in onze omgeving inneemt, het samengaan er
van met het schilderij, als op zich zelf staand
geheel, moeilijker zal bly'ken.
R. W. P. Jr.
Kunst en Tjjdretaiog.
Men kan zich voorstellen, dat den burgerman,
die vroeger d i plastische kunst slechts genoot
in den vorm van min of meer liefelijke opplaksels
van sigareukistjes en dergelijken, een wat be
nauwend gevoel bekru pt, nu zelfs de artikelen
van zijn huiselijke en meer dan huiselijke om
geving, den stempel van pretensieuse kunstuit'ng
gaan dragen.
Het is de bedenkelijke zijde van het beginsel,
volgens 't welk de kunst ieders deel moet zijn,
en ook hem moet omringen, die haar niet nut
dorstige begeerte zoekt. De kunst wordt een
lastig element in de huishouding, als ze doorgaat
met belangstelling te eischen van zoo hoogen
on-alledaagschen aard. Vroeger, toen de tast
bare gouden lijst het pantser was, waarmee de
schilderkunst alle vulgaire aanraking van zich
weerde, toen ze zich niet aanbood, maar in
orgerepte kuiscliheid zich langs een doornig en
lang pad liet bereiken, bestond het gevaar
dat haar aanminnigheid tot een last zou worden,
niet. Wie tot haar opging, bezat de dorst naar
haar; wien deze ontbrak, bleef van haar bestaan
onbewust.
Sinds den tijd, dat de plas'hche kunstenaar
den lijstenmaker niet meer behoeft, sedert het
idee ingang vond, dat aesthetiek, en het vulgus
best door elkander genoten konden worden,
heeft hoewel daartoe de meest dringende
reden bestonden de vorm der eerste zich
niet gewijzigd en het gevolg is, of zal wezen,
dat de kunsr,, vroeger algemeen begeerd, omdat
ze voor slechts weinigen bereikbaar was, eenmaal
een plaag zal worden, waaraan zich alleen de
objectieve geest zal kunnen onttrekken
tenzij men verstandig genoeg zal wezen naar
het getij de bakens te verzetten.
Zoadra men zijn werk asnbiedt aan
hetalgemeene publiik, dient men met de geaardheid
daarvan rekening te houden; zoodra men de
kinderkens met zijn geestes-gaven wil verheugen,
moet men bedenken, dat men dan ook te be
ginnen geeft van meet af aar, eventueel zich
de vrijheid gunnen tot het geloof, daarmee op
voedend werkzaam te zijn.
Het is een fout in de tegenwoordige beoefe
naars van de kuus'nijverhtid, dat ze zoo weinig
rekening houden met den aard van het streven,
waarvan zij de vertegenwoordigers zijn, want,
indien ze doorgaan als ze tot nu toe deden,
zullen ze nooit hun ideaal van een tot in de
onderste lagen hun belangstelling gevend publiek,
verwezenlijken; hoogstens zullen ze er in slagen,
hun vorm van kunbt tot een mode te maken,
die, na een korte poo«, volgens de onfiilbare
wet, plaa*s zal moeten maken voor eene andere
mode, zóó dwaas, zoo redeloos, als de geest van
het oogenblik ze maar uit denken zal. Ware
daarentegen een kuust mogelijk, eenvoudig van
wezen, en slecLts voorzien van die negatieve
kwaliteiten, die een reactie zijn op de voorgaande,
een kucst,, die voor haar apprecia'ie geen tours
de force vereischt van den onnoczele, die zich
van de eer, dat voor hem een kunst bereid
wordt, niet eens bewust behoefde te zijn,
dan zou de toekomst van de kunstnijverheid vrij
wat minder feilbaar schijnen.
Kunst en tijdrekening" schreven we hier
boven : en we dachten daarbij aau twee kalen
ders, van verschillende zijde en op een ver
schillend tijdstip uitgegeven. De eene dateert
van het vorige jaar en was bewerkt door de
heeren Lion Cachet en Nieuwenhuijs (uitgave
van Scheltema en Holkema), den anderen, uitgave
van Van Dishorck, vervaardigde een nog onbe
kende : mejuffrouw N. van der Waarden.
De eerste was een voortbrengsel van geesten,
die lang en gemeenzaam met de kunst vertoe
vende, den arbeid in haar dienst verricht, hadden
weten op te voeren tot een veelheid -n zwaarte
van eigenschapper, die hen hoo' verhieven
boven de gewone sfeer van wat n? .n vroeger
jaren onder versiering en illusti verstond.
Maar juist die gedegenheid van het werk, en
wat daarvan bij de uitvoering het gevolg was,
juist de kennis van de kunstvormen van vreemde
volken, de herinneringen aan denkbeelden en
opvattingen die aan onzen tijd vreemd zijn ge
worden, maakten den kalender ongenietbaar
voor het publiek, waarvoor hij was bestemd;
men had een zekere exegese nood'g, om het
werkstuk te ontleden in zijn elementen, en de
herkomst daarvan na te speuren, voor het ge
lukte de waarde er van te bepalen, terwijl ook de
uitvoering anders was, dan die welke den gewonen
man bevredigen kan. Het werk was ie artistiek,
en daardoor kon 't niet anders of het moest zijn
bestemming missen, daarmee het lot ondergaand,
van veel kunstarbeid, waarin met het feit van
zijn aarH, geen rekening gehouden is,
Steihn we daar nu tegenover den kalender
van mejuffrouw van der Waarden ! Zijn samen
stelling uit bloemen en bladeren, al naar gelang
het getij dat de versierde maand vertegenwoor
digt, ligt zóó voor de hand, is zoo tastbaar,
dat er geen inspanning toe vereischt wordt zich
er in thuis te voelen. En ook de uitvoering is
eeu zoo sim; el volgen van de gegevens van de
natuur, dat ieder deze er op het eerste gezicht in
herkennen zal. We weten het wel, die arbeid
gaat niet diep, en ligt aan de uiterste grenzen
van het begrip kunst," ; zelfs zou men so ns in
de factuur een reden kunnen vinden den kalender
daaruit te bannen; vau een bepaalden stijl of
systematische opvatting vau de versieringstaak
is slechts sprake in het blad December" en
misschien ook in dat a»n ,,November" gewijd;
maar óók weteu WP, dat door de wijze waarop
bloem en blad hier behandeld zijn, zelfs de
eenvoudige opgevoerd zal worden tot liefde voor
de i atuur ; en in de richting van het de kunst
aan alleu", is daarmee meer gedaan, dan door
een kunstwerk, dat een staalkaart van kennis
en kunnen is, maar dat als resultaat is mislukt.
En daarom : mejuffrouw van der Waarden p.f."
TH. P.
Goudeket & Co, Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: Anth. Beek, »Edam
bij avondlicht", schilderij; C. Hammes, «Voor
jaar", schilderij; Corneille van Spaendonck,
«Bloemen", schilderij.
De Avonturen van dr. MoL Uitgave van
S. L. van Looy, Amsterdam.
Geen naam van auteur; geen voorrede; geen
toelichting. Niets I Wat wil dit gedicht,
wat steekt er achter ? Parodieert het 'B ander
dicht, of is het voldoen deftig gezegd
aan «uitgelatenheid des geestes ?" Of bespot
het den geneesheer en zekere wyze van ge
nezen, of de bemoeizucht ? Reëel is het niet.
Grotesk als de mooie penteekeningen die het
vercieren.
Hoe het zij of niet zy : De aeonturen van
dr. Mol zijn hoewel naar vaderlandache trant
te breed uitgesponnen, tijd latende om een
lange pijp bij te rooken genoegelijk om te
lezen, den geest zachtkens streelende, en even
als de fraaie penteekeningen grotesk opgevat.
Er is in dr. Mol's avonturen iets eventjes
aan dr. Faust herinnerend, meer aan «Piet
Paaltjens", meer aan »De Schoolmeester", meer j
aan »Piet de Stneerpoes". Toch heeft het dicht ;
iets zeer bepaald eigens. Da eerste regel van
het gedicht bootst na het stoute van klassieke
zangen.
Bit zijn d'avonturen van Dukter .Mul
Wat onmiddelijk volgt, doet denken aan
den vorm van oude liedekens:
Grooft'i/ ert klfr/i^u ivilt mij aavhoorpv;
Goed w.^b zijn hart en helder zijn bul,
In Haarlem was de dokler geboren,
Hein waren vreemde dingen be.-elniren
En, hij woonde up de Kuilden Huurn.
Haarlem, Zandvoort, Bloemendaal zyn by
afwisseling plaats der handeling. De dichter
is in alle buurten dier drie gemeenten als
kind thuis.
Als men De avonturen van dr. M.ol zou
willen vergelyken by Bilderdijk's Ziekte der
geleerden, zou men den bal misslaan. Zou men
het gedicht beschouwen als komisch leerdicht dan
zou men hier en daar den bal juister treffen.
Met een stoute wending van dr. Mol's woning
aan het Spaarne, op den kouden Horn, komt de
dichter tot de beschryving van dr. Mol's oor
deel, gemoed, denken en willen.
Zijn uordeel was immer wijs en vroed,
Zacht en ede] zijn gemoed.
Wanneer hij de mensehen ru/,ie zag maken,
Iets dut men, heiaas l zuo vaak ziet gebeuren,
Wanneer ze elkander den sehedel braken,
Klkander de kleeren trachtten Ie seheuren,
Dan.... voelde de dokter, het harte zich bloeden:
Het griefde hem diep, och 't deed hem zoo zeer,
En 't sloeg het brave gemoed van den goeden
Dokter Klias Mol temeer.
Dan klonk het van uit zijn nobel hart:
Ach kun ik den mensehen verdraagzaamheid leeren,
Dit tranen lal zon in een hemel verkeeren,
Vrij van ellende en vrij van smart."
Ach, dat ik de meusehen bekeeren kon."
De dokter peinsde, de dokter zon
Van 's morgens vroe^ tut laat in den nacht,
Maar hoe hij o >k peinsde en hoe i ook dacht,
't l leeft allemaal imt mogen baten,
'tllcei't Dokter Mul evm \\ijs gelaten.
Maar.... juist toen de nood het huogst was gestegen,
Heeft Dukter een goeden inval gekregen.
c mcnsehen", sprak Mol, zijn bekrompen en
klein,
Stijfhoofdig, zelfcuchtig en idiout,
En tegen den tijd dat ze wijzer zijn,
Dan worden ze oud en dan gaiin ze dood.
Wanneer ik nu slechts een manier kon ontdekken,
Die 't menschclijk leven een beetje kon rekken.
Z'als 't ware den klauwen des duods kon onttrekken
I'.n eeuwige frissche jeugd verwekken.
Dan zou de wijsheid hier opgedaan,
Niet voor het nakroust verloren gaan.
Levens Elixer" is daarom het doel,
Waaru;.ar ik onvermoeid wil streven,
Het eenige waar ik ambitie voor vo«l,
Het eeuige middel, dat uitkomst kan geven."
Mol is toen aan 't studeeren gaan,
Hij liet er zijn boterham dikwijls voor staan.
Hij ging aan 't lezen, en las en las,
En bleef net zoolang lezen, totdat zijn bol
Tot berstens toe overladen was.
En op onrustbarende wijze zwol.
Het hrnisclite en borrelde in zijn brein,
En schuimde en kookte gelijk een geiser,
Maar dokter, die scheen niet veel verder te zijn,
Hij schoot maar niet up en hij werd niet wijzer.
Mol werd ziek,
Een collega zegt dan tot Mol met een beetje
andere woorden dan kapper Knaap zaliger
half vragend tot Piet Paaltjes: »M'nheer studeert
soms te sterk ! 1" Ga naar Zandvoort Mol, en
gebruik de baden.
Mol gaat naar Zandvoort en wordt er dik
en gezond. Op een goeien dag langs het strand
wandelend, komt »uit de schuimende, klotsende
baren een rare gedaante" te voorschyn.
Mijn naam is Ezechiël, 'k ben Israëliet,"
Zei het spook, aflijn, dat kan je wel hooren,
Want de Christen, die Ezechiël hiet,
Bezweer ik ie, mot nog worden geboren.
Ezechiël is dokter geweest, heeft aan alchemie,
magie en toovecary gfdaan, den duivel be
zworen en kaart gelegd. Eindelijk
scheepsdokter geworden, is het hem gelukt een levens
elixer te brouwen.
Die de menselicn i u 't leven kun liofien,
Tertvijl ze anders sterven Z:/IÏ<H.
Het scheepsvolk heeft, Ezechiël, hem voor
duivelskunstenaar aanziende, over boord ge
worpen. Op hetzelfde oogenblik verging het
schip met man en muis. Terwijl allen omkwa
men, bleef Ezechiël onder w; ter zoo lekker
als kip, wart bij had var zijn levensdraiik inge
nomen Nu woont hy in het schip, onder de
zee, rijk en lekker, en heeft er z'n levens
elixer en een geheimzinnig bot k achter slot
en grendel. In dat boek staat hoe men de
mensehen gelukkig kan maken.
»De levenselixer begtert (Sr. Mol. Ezechiël
Teemt hem m(êorder de zep, en heeft kwade
bedoeling met hem. Een kreeft waarschuwt
Ezechiël. Als de dichter vry komisch het levi n
van Ezechiël onder de zee beschreven heeft,
komt dr. Mol zonder het boek, maar met het
levenselixer weer op de aarde en gaat dadelijk
proevi-n doen. Hy epuit er kikvorschen nr.ee
in. Van de kracht der elixer gaan de
kikvorschen aan 't grotien en worden verbazend
groot en de schrik voor Bloemendaal. ledtreen
is verbaasd over de werking der inspuiting.'
Hocsgosmogelijk" riep men uit,
Gewoon ingespoten? Met een spuit?"
i,Ja," zei dokter, onder de huid."
En toen zijn ze zeker gaan uToeien ?
Hoor me waarachtig die rukkers eens loeien,
't Li.jke wel hongerige leeuwen,
Hoort ze brullen, hoort ze schreeuwen !!
Nee maar, 't is je toch wat te zeggen?7
De onthutste Bloemendalers komen op het
snuggeie idee den dokter een ooievaar te doen
impuiten. Deze zal ook reusachtig groot wor
den en dan de reusachtige kikkers ophappen.
Als voorzorg late men van Figee te Haarlem
een ketting komen, waarmee inen den ooievaar
bedwirgen kan, als by al te groot en btout
wordt.
Op liet land aan d' Elswoutlaan
Diiar kau je nog l et nest zien slaan
V\ aar de uuievaar zat te broeden.
De ooievaar hapt aan het Brouwerskolkje
werkelyk de kikkers op. Wereldwijze Bloe
mendalers rneenen, dat men met den grooten
en dikken ooievaar z'n voordeel moet doen,
en »er een slaatje uit slaan." Men moet hem
voor 'n dubbeltje aan boer en burgerlui laten
zien. De burgemeester zendt den veldwachter
met advertenties naar de kranten. Nu komen
de mensehen van overal om den ooievaar te
zien tot de ooievaar met een knal uit elkaar
springt. De Bloemendalers zijn echter vol
daan, zy hebben veel geld gewonnen, zóó veel,
dat ze dr. Mol, die van angst en vreeze en
van zyn worstelen met den ooievaar ziek is
geworden, thans wel op de handen willen dragen
en s-ympathie toont heel het dorp. Ze stellen
voor een feest te vieren van de vergaarde
dubbeltjes. Nu ze geld hebben, eeren &y den
eerst verguisden dokter. En zegt, de dichter,
met variatie op het volkslied:
Men stemt verblijd, vereend van zin.
En met een onbeklemd gemoed,
Met 't gudgevallig voorstel in
E'i keurt hetzelve eenparig goed.
Ze zullen Mol een fceot bereiden.
Ter vergoeding van zijn lijden.
De geheele Bloemendaalsche bevolking met
den burgemeester en den veldwachter vieren
dan ook weldra feest.
Toen niemand meer up zijn beenen kon staan,
Toen zijn ze een »,j>atertje" gaan doen.
Met dit patertje en het eten van kropsla en
kreeft nemen de avonturen van dr. Mol een
einde.
Nog jaren later dacht dr. Mol over het
gebeurde na.Over het boek, dat bij niet verkregen
had, treurde hij niet; want hoe of een mersch
gelukkig kan wezen, dat staat niet in een
boek te lezen. Een ieder weet dat van z'a
eigen. En weet i het niet, dan weet een ander
't even min.
Wanneer je de mensehen gelukkig wilt maken,
Bemoei je dan met je eigen zaken."
J. H. R.
Geschiedenis der Vlaamsche Letterkimd?,
van liet jaar 1S30 tot heden, door TH.
COOPMAN en dr. L SCIIAHPK Amsterdam,
Van Holkema en Warendorf.
Wat of toch 'en geschiedenis van de ene
of andere letterkunde bevatten moet ? Plaats
ze naast elkaar de boeken van Jan ten Brink,
stampvol namen en jaartallen, zóveel, dat er
haast geen plaats voor letterkunde in is, en van
Kloos, waar in de onsamei hangende krietieken
volstrekt niet veeitien jaar
li:tcratuuryeschiedenis gegeven wordt, en de tegenstellingen zijn
reusachtig. Gaat men op in de waardering van
het mooie als Kloos, dan loopt men gevaar
alleen het naastbyzijnde, de eigen tijd en z'n
letteren, op pnjs te kunnen stellen; immers
niets is moeilikerdac zich-geheel-in-te-levenin
het denken van vroeger, in het hele leven, waar
van de letterkunde de overgebleven uiting is;
en, om er het mooie van te waarderen, moet
men eerst zich over een en ander weten heen
te zetten, hetzij men Homerus, Shakespeare,
Bredero of de dames Wolff en Deken met
liefde wil bestuderen.
Maar volgt men de weg, waarheen prof.
ten Brink als 'en betrouwbaar gids met 'n groot
gebaar z'n lornjet zwaait, dan komt men in
zo'n stoppelland van suffe handschriftstudie,
jaartalopsomming en gemeenplaatsen te land,
dat men z'n voeten er openloopt en genoeg te
doen heeft om naar de zwarte, uitgeputte grond
te ky'ken, zodat men de zon van het mooie,
dichterlike niet meer ziet schynen daarboven.
Zou je nu niet eerst met Kloos door 't land
der poëzie kunnen trekken om dan 'en zy'weg
in te slaan, die tussen zyn pad en dat van
ten Brink inloopt? Me dunkt, Albert Verwey
staat met zijn «Vondel" dicht bij 't begin van die
weg, maar of de voor me liggende Vlaamse
letterkunde met hem meegaat? Ik weet het
niet. De ee;sfe aflevering spreekt alleen over
Willems n, het zy gezegd met de waardering
van iemand, die zelf lid van 't Willemsfonds
is, als Kloos over de artiest in Willems ging
spreken rou hy allicht niets noemenswaards
weten te zeggen; toch verdient hy wel het
tiende gedeelte van de beschikbare ruimte,
mits men de tietel opvatte als de geschiedenis
van het Vlaamse volk en z'n voormannen.
En in die zin zullen ook vele anderen
moetsn worden opgevat van zyn tydgenoten en
van lateren. Immers, wat Kloos in z'n
krietiek op Julius Vuylsteke's verzen zegt (let
wel vóór 13 jarei): «Vlaanderen heeft vy'ftig
jaren larg een reeks van schryvers voortge
bracht in allerlei soort, maar die ter eene
helft niet zooveel aanspraak maakten op een
plaats in de literatuur, omdat zij schreven voor
den gemeenen man, die ter andere helft in
alle opzichten de decadenten waren van hunne
tydgenofen en voorgangers in het Noord." Is
dat niet waar?
Ten minste voor 't grootste gedeelte ! Ik zou
i riig by Kloos wat meer waardering gelezen
hebben voor het persoorlike, dat toch hier en
da'r uitklinkt; het «schrijven voor de gemene
m; n," ja, maar toch ock een te prijzen
zucht om het denken en leven van den ge
wone mens te verheerliken tot het idylliese.
En bet is noch de vraag of het gewone woord
voor het zelf-geziene beeld niet ook aanspraak
mag mtken op 'en plaats in de litteratuur.
Het is de kwestie noch, of het
aller-indieviedui e!ste woord niet r.odeloos is en afstotend
werkt. Afstotend? Ja, want het woord is toch
gericht tot mensen en de mens treedt toch
onmiddel! k op als zelf fantazerend wezen;
dat wil bij, dat moet by by alle lezen. Beneemt
de schrijver hem nu de gelegenheid daartoe
door het onmogelike te willen en hem alles
zo haai fijn te zeggen dat er niets voor de
ftnlazie overblijft, dan werkt dat afstotend en
woïdt Po'gieter's woord waarheid:
*Er 's geen arbeid zoo vergeefsch, als het
pogen in woorden terug te geven, wat slechts
volkomen mede wordt gevoeld, als men mee
ziet" (Proza p. 359).
En het is om dezelfde reden nodeloos, want
hoe nauwkeurig ook beschreven, er zal toch
altijd persoonlik verschil van opvatting bij de
Itzers kunnen worden waargenomen en het
\ie=rgeven van'en stemmirg in'en paar gewone
woo dan kar vanzelf de lezer zich daarin doen
indenken. Het blijft dan altijd r.och de kunst
om dat .presieze' woord te kiezen.
En dat zelf-geziene van beelden, dat
eigendoorleefde van itemmingen, het valt wel degelik
hier en daar bij de Vlamingen waartenemen
in ik verwacht, of liever hoop, dat daar in deze
letteikunde op gewezen worden zal; dat de
schryvers er zich niet zullen afmaken met
gen;> e plaatsen en ongemotieveerde loftuitingen,
i e als kermismuziek vervelend in je oren bly ven
ijingelen. Er zal moed toe behoren om iets te
gaan zeggen, van schrijvers als Ledeganck b.v.,
dat niet naar de smaak is van 't grote publiek,
maar wil deze letterkunde ook esteties iets
gaan betekenen, dan zal er schi rp krietitk
geoefend moeten worden.
Of het zal gezegd worden? Ik vrees er voer:
de eerste afl. heeft my te veel Jan-ten-Brinka
noch over zich, en de Vlaamse letteikunde
Ion wel eens moeten achterstaan bij de Vlaamse
beiccgitig, maar zoals ik zei: het zou onbillik
zijn te beslissen raar deze eerste 80., omdat
daar alleen over 'en i t artiest, maar w
lgeest driftige Flamingant gesproken wordt. Wie
weet hoe interessant het later noch wordt en
of we er i och niet wat meer levendigheid van
illustraatsie ook in zullen krygen! Jan ten
Brink had Lal die mooie Middeleeuwse hand
schriften tot opluistering en 2 portretten van
latere beroemdheden en aardigheden uit hun
leven en werken tot zijn beschikking; en hier
staan naast Willems niet veel meer dan weinig
onbekende Vlamingen, geheel onbekend als
letterkundigen.
En dan, laten we hopen op waardering van
het mooie van de letteren van het jonge Vlaan
deren, van Stijn Streuvel?, van Rodenbach,
Vermeyltn, Hegerscheidt en anderen, om
Gezelle niet te vergeten, en dat geen
waarderirg in de zin van lof, maar in die van aan
wijzing van mooi en lelik zonder fraze.
Ik hoop er het beste van l
Haarlem. J. B. SCHEPERS.
Inhoud van Tijdschriften.
Wetenschappelijke bladen, Nov.: China en
de Europeesche diplomatie. Onze
ZuidAfrikaansche kolonisten. Oorsprong en ont
wikkeling der zedelijkheid. Over de voor- en
nadeelen van spaarzaamhefd. De
menschenrassen en het soortbegrip in de dierkunde.
Jonas Lie. Deuszen's «Algemeene geschie
denis en Wysbegeerte".
Eigen Haard. No. 45: Tineke, door de
Meerulaer, VI. Schwerin en Omstreken, door
Geertruida C.relsen, met afbeeldingen. In
het stille punt van den Cycloon, door J. H.
Deibel, met afbeeldingen en portret van den
hoofdredacteur van Ons Land te Kanpstad.
Op en om het Vredescongres. De
Transvaaldaj;er, door mevr. B. Waszklewicz Van
Schilfgaarde. (Slot) Iets over de sponsen en hare
bereiding, door C. v. S., met afbeeldingen. I.
Aquasie Boachi, door H. Linse, met portret.
Correspondentie. Verscheidenheid.
40 cents per regel.
miiiiiiiiiiiiiunmitiiiiiiiiimiiiiiMiiiMiimiMiillHiiuimiiMiMiiiHiiMll
fl 6.3O
en hooger 14 Meter! Franco en
vrij van invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte
en gekleurde Henneberg-zyde" van
45 et. tot II 11.1O per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
Piano-, Oriel- en
MEYUOOS «fc K ALS HO VEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'Sin Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Kuilen.
moen wij onze lezeressen eenige weken
geJ. leden opmerkzaam maakten op het geheel
verbouwde magazyn Au cbapeau d'Or",
Kalverstraat 100/102, maakten wy met een 'enkel
woord melding van de collectie bontwerken.
Tbats, op onzen Sint Nicolaaswandel de etalage
nader beschouwende, valt onze bijzondere aan
dacht op de ir derdaad rijke keuze boa's als'
Vossen, Nersen, Skanks, Wallaby's enz.' voer
pry'zen, die ons alleszins billijk voorkomen.
Ons dunkt, dat iren in deze dagen geen
welkomer cadeau aan een dame zou kunnea
aanbieden.