Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T. E Bib A':-f MERWEEKBLA D?V O QR NEDERLAND.
Na. 1221,
zakelijkheid zal wijzen, om richting en
tempo te bepalen,- waarin de
Nederlandscke staat zich moet bewegen ten opzichte
v«ft andere staten, en op den eisch om
Baitenlandsche Zaken, leger en vloot,
niet uwer te beschouwen als
gevechtsvelden waarop binnenlandsche veten worden
beslecht, maar als middelen om de
Nederlandsche Gemeenschap naar buiten te be
schermen.
? , A. E. R.
Hoe een Minister van Oorlog
zyn begrooting laag weet
te houden.
Men schrijft ons:
In aansluiting aan het artikel: De
ftnancieele verantwoovdelijkheid van een
Minisier,voorkomende ',u. het Weekblad van 4 No
vember j]., wordt medegedeeld, dat het
over de j?,ren 1897 1900, luiten de
begrooting om, uitgeven van belangrijke
bedragen voor kleeding en uitrusting nog
lar^ het ergste niet is van wat het
Depar-tement van Oorlog, op het gebied van
kleedingbeheer, durft te doen. Om dit te
.bewijzen zal het volgende voldoende zijn.
De Minister van Oorlog verlangt, met
het oog op de omstandigheid, dat door de
verkorting van den oefoningstijd der militie
van 12 op 6' maanden, geen lager eind
cijfer wordt verkregen zooals de Minis
ter den volke herhaaldelijk heeft voorge
spiegeld de begrooting voor 1901 zoo
laag mogelijk te houden 1).
.In dit verband viel 's Ministers oog op
art. 14 der begrooting: »Aanschaffing enz.
van kleeding en uitrusting", waarop --voor
het voltallig houden aan den vastgeslelden
voorraad laken"" door de betrokken auto
riteiten ? 200,000 meer als benoodigd werd
opgegeven dan over 1900 is toegestaan.
Wellicht overwegende dat niemand boven
den Minister den voorraad Rijkslaken con
troleert en de regeling niet door de volks
vertegenwoordigers kan worden opgemerkt,
besloot de Minister om van den mobili
satie-voorraad voor een bedrag van ?200,000
aan laken af te nemen en dit te bestem
men om gedeeltelijk in de dagelijksche
behoefte aan laken te voorzien.
De .Minister behoefde dus zijn
begroo. ting op dit punt niet te verhoogen.
Gaat de Minister nog twee jaren op
dezelfde wijze voort, dan zal de mobili
satie-voorraad laken, buiten de Volksver
tegenwoordiging om, uit 's Rijks magazijn
geheel verdwenen zijn.
Bedoelde handeling kan niet anders dan
als hoogst bedenkelijk worden
gequalificeerd, omdat een eenmaal vastgestelde
voarraad laken voor het leger intact moet
?blijven, tot zoolang dat de Minister van
Oorlog aan de S t aten-Generaal de over
tuiging heeft geschonken, dat de voorraad
te groot is. Dit heeft de Minister in het
onderhavige geval zeker niet kunnen doen;
want men vindt in de begrooting met geen
enkel woord van de zaak gerept.
't Is in 's lands belang te hopen, dat
de Tweede Kamer der Staten Gereraal
alsnog een stokje steke voor 's Ministers
snood plan, en dat de bij de wet inge
stelde commissie tot onderzoek van het
beheer van het Departement van Oorlog
haar mandaat niet, zooals het gerucht
loopt, ter beschikking van H. M. de Konin
gin zal stellen, omdat gezegd Departement
onder de oogen dier commissie, zoo onre
delijk handelt. 2).
Aller oogen in het leger zijn op be
doelde commissie gevestigd: Moge het
haar gegeven zijn den Augiasstal schoon
te maken. Daardoor zou zij de geheele
bevolking aan haar verplichten.
1) Het eindcijfer der oorlogsbegrooting voor
1901 is / l? 2.413 10 hooger dan dal van 1000.
2) De commissie werkt gtregöld dagelijks van
gi^_.j, Uur in een der kamers van htt Departe
ment van Oorlog.
De Maatschappij van Weldadigheid.
i.
Door 't hele land is deze bejaarde dame
bekend, niet waar? En gunstig staat ze
bekend, al lijkt ze meer op een oude bede
laarster, die aldoor de hand. ophoudt, dan
op een weldoende fee, die schatten uit
strooit. Vraagt men bewijzen van haar
goede reputasie ?
In De Telegraaf las ik voor kort:
Het jaarverslag der Maatschappij van Welda
digheid, uitgebracht in de Algemene Vergadering,
de 8e Julie jl. te Amsterdam gehouden, heeft tans
het licht gezien. Wij wensen 't in veler handen,
opdat er meer belangstelling kome voor een instel
ling, die nog te weinig door een groot deel van
het Nederlandse volk wordt gekend.
In het biezonder zijn van belang de resultaten
door opvoeding en onderwijs in de M. v. W. ver
kregen.
Zal de Maatschappij aan haar schone roeping
kannen beantwoorden, dan is het hoog noodig, dat
valen zich bereid verklaren, de kleine kontriebusie
van f 2,f O per jaar bjj te dragen."
Op deze stem uit Holland volge er een
uit het Noorden. In een door twee Groninger
onderwijzers, de heren Bakker en Deelstra,
geschreven aardrijkskundig leesboek,
getieteld »Op reis door Nederland", komt een
uitvoerige beschrijving van de M. v. W.
voor, waarin we o. a. lezen:
Wellicht is geen land op aarde zo rijk aan
liefdadige instellingen als Nederland. En onder
deze mag de Maatschappij van Weldadigheid als
een der nuttigste en doelmatigste genoemd woi den."
De M. v. W. verdient in hoge mate de steun
van alle gegoeden in den lande. Niemand, die
haar in de laafate jaren van nabij heeft leren
kannen, zal tegenspreken, dat zij alsfielantropiese
inriohting op uitstekende wijze aan haar bestem
ming beantwoordt."
Een overdruk van deze les hebben de
hoofden der r^jks lagere scholen in de
M. v. W. laten zenden aan alle lagere
scholen in Nederland, in de hoop dat met
behulp van dit opstel de onderwijzers bij
de jeugd zuivere denkbeelden zullen doen
ontstaan omtrent het wezen en streven der
Maatschappij. IQ een beschouwing, die de
hoofden der rnkscholen aan de overdruk
laten voorafgaan, wordt niets dan goeds
gezegd van de Maatschappij, en men is
geneigd, aan zo'n getuigenis hoge waarde
toe te kennen, daar deze heren, die sedert
jaren in de M. v. W. wonen, geacht kunnen
worden, de toestanden aldaar goed te kennen,
terwijl hun getuigenis niet kan worden ge
wraakt als afkomstig van personen, af
hankelik van de Diereksie der Maatschappij;
immers de genoemde onderwijzers zijn
ryksambtenaren.
En toch deel ik niet f*e gunstige mening
van mijn kollega's in Frederiksoord,
Wilhelmina's oord, Willemsoord en Boschoord,
en daar ik met de redaksie van de
'lelegraaf van mening ben, »jat deze instelling
nog te weinig door ten groot deel van het
Nederlandse volk wordt gekend," wil ik
mijn kollega's helpen, «zuivere denkbeelden
te verbreiden omtrent het wezen en streven
der M. v. W." Laad ik hierbij de schijn
op me, dat ik vergif zuig, waar %ij glechts
honig hebben gevonden, dan zal ik me
troosten met de bewustheid, dat geen vijandr
schap tegen een of ander persoon, geen
leuke drijfveer de aanleiding is geweest tot
dit schrijven. In hoofdzaak zal ik trachten
aan te tonen, dat deze oude dame ,al voor
jaren de verkeerde weg op gegaan is en daar
willens en wetens verder op gaat;
dat zij sedert mensenleeftijd en tol deze dag
een bedelares is geweest, die de kunst van
klagen uilstelxnd verslond; dat xij een meevier
in hel bluffen is en hel mei de waarheid niet
nauw neemt.
Wat was het doel van de stichter der
Maatschappij van Weldadigheid? Arme
mensen, vooral uit de grote steden, door 't
ontginnen van woeste gronden het middel
te verschaffen, om in hun onderhoud te
voorzien en nuttige leden der samenleving
te worden. En nu is het een feit, dat de
Maatschappij sedert lang dit doel geheel en
opiettetik uit het oog heeft verloren. Want
in plaats dat de bevolking geleidélik toe
neemt (en dat zou moeten gebeuren, als
de edele bedoeling van de stichter zou wor
den verwezenlikt), neemt ze eerder af. In
plaats dat het gebied allengs wordt uitge
breid, heeft men voor enige jaren een deel
van de grond voor f 13UÜverkocht. Wat
schreef de heer Löhnis op het einde van
zijn vijf tienjarig dierekteurschap? »Op haar
terrein worden een 300 tal gezinnen gevon
den, in de loop der jaren aldaar door de
afdelingen geplaatst 1). Het streven is,
om deze mensen een behoorlik bestaan te
verschaffen en hun kinderen tot nuttige
burgers te vormen. Het opnemen van ver
armde gezinnen is slechts een onderdeel
van de tegenwoordige taak der M. v. W."
In deze laatste zin heefi de ouddierekteur
welbeschouwd de reden van bestaan aan
de Maatschappij van Weldadigheid ontzegd.
En onder de tegenwoordige dierekteur, de
heer Job van der Have, is dat «onderdeel"
bijna rudimentair geworden. In 't vorige
jaar schijnt er zelfs geen enkel verarmd
gezin te zijn opgenomen. In het bij Ho ven s
Gréve te Steenwijk uitgegeven jaarverslag
wordt wel vermeld, dat twee gezinnen de
M. v. W. verlieten, doch van opnemen van
nieuwe gezinnen wordt niet gerept. Alleen
lezen we in 't versla? van de Algemene
Vergadering op bl. 52, dat de
kommissarissen geen termen konden vinden, om de
vraag aan de orde te stellen, of, en zo ja,
welke afdelingen bevoegd zouden worden
verklaard, om een nieuw huisgezin naar
de Maatschappij op te zenden.
«De bewoners," zeggen de hoofden der
rtjkscholen in hun voorwoord,
«onderscheiden zich volstrekt niet van andere
fatsoenlike lieden uit de omtrek, of 't mocht zijn
door een enigzins meer steeds voorkomen
en door hun meerdere vrienddikheid en
beleefdheid." Toegestemd, doch 'hebben
mij a kollega's, dit schrijvende, wel bedacht,
dat ze dan ten onrechte de naam van de
stichter verbinden aan de tegenwoordige
Maatschappij ? Want de bewoners vormen
al sedert jaren een stationaire bevolking,
die bijna uitsluitend haar brood verdient
met landarbeid. Een derge'ijke bevolking
van pachters en dagloners vindt men in
een menigte andere streken van ons land.
Indien het wenselik, ja nodig is, dat er
jaarliks meer dan / 2<JOOO wordt besteed
ten nutte van de oUO gezinnen van land
lieden, die op het terrein der
Maatschap?pij wonen, dan zijn er jaarliks honderd
duizenden guldens nodig, om kleine pach
ters en dagloners bij te staan in tal van
andere streken van ons land. Ik erken
gaarne, dat de meeste bewoners der M. v. W.
slechts een sober bestaan hebben, zodat er
in deze zin van te veel geld geven geen
sprake kan zijn, maar men vergete niet,
dat er ellende wordt geleden op veel plaat
sen, die wel luiten de M. v. W., doch in
ons vaderlatd liggen, waar men
billikerwijs meer aanspraak kan maken op giften
van weldadigheid, dan in een Maatschappij,
die voor haar 300 gezinnen het bijna
onbezwaarde bezit heeft van pi. m. 1200 H. A.
bouw- en weiland en pi. m. 450 H. A., die
met bossen zijn beplant.
Ik moet nog even terugkomen op de
aangehaalde woorden van mijn kollega's.
De mensen in de M. v. W., aldus schrijven
ze, onderscheiden zich door hun meerdere
beleefdheid. En door hun meerdere traag
heid, zou ik er bij willen voegen. De ver
leden tijd van het werkwoord luieren kent
men het best, maar de tegenwoordige tijd
is er bij veel kolonisten ook nog niet uit.
»Een rechtgeaard kolonist begint des
morgens zijn werk metuit te rusten," hoorde
ik eens iemand zeggen, die jaren lang in
de M. v. W. heeft gewoond. Ik zou van
dat luieren staaltjes kunnen meedelen, die
vermakelik of treurig kunnen heten al
naar het oogpunt, waaruit men de wereld
bekijkt. Dat de tegenwoordige dierekteur
niet blind is voor dit gebrek, blijkt, geloof ik,
duidelik, als hij in 't verslag van '99 zegt:
«Al is het een feit, dat nog velen in de
M. v. W. te veel behept zijn met de ge
woonte, om voor zich te l aten zorgen, waar
door alle energie langzamerhand wordt
uitgedoofd, kan toch gelukkig worden
gekonstateerd, dat hierin van jaar tot jaar
verbetering is te bespeuren."
Wat van dit gebrek de oorzaak is ? Voor
't grootste deel zeker de werkverschaffing,
die daar sedert mensenheugenis plaats
heeft, niet gedurende enige maanden van
het jaar, maar voortdurend. Misschien heeft
het verkeerde van dit systeem de diereksie
1) Dit geldt tans zeker lang niet van
alle gezinnen en in 1892 was dit
hoogstwaarschijnlik ook niet het geval.
er toe geleid, om een andere weg in te
slaan, 't Is in ieder geval een feit, dat in
de laatste jaren tal van woningen met de
bijbehorende landerijen op gewone wijs
worden verhuurd. Van de ruim 300 gezins
hoofden, die de M. v. W. in 1898 telde.
waren 159 vrijboeren, 77 kolonisten en 92
huurdirs van vrijboeren- en kolonisten
woningen (De gehele bevolking bestond
toen uit 1525 zielen).
Maar, zegt men, de Maatschappij doet
meer dan aan een 70-tal kolonisten-gezinnen,
d. z. gewone landarbeiders^ezinnen, een
schamel stuk brood verschaffen. O ja, om
te weten te komen, hoe ontzettend veel
goeds de M. v. W. doet. hebben we slechts
de sirkulaire te lezen, die met het oog op
de zoveelste kollekte in 1891 door geheel
Nederland werd verspreid. Met haast al
te grote bescheidenheid zegt de heer Job
van der Have daarin o a.:
De M. v. W. vervult nog steeds haar roep'ng
met ere. Zij opent nieuwe brcinien van bestaan,
door,heidevelden te herscheppen in bos,b< uw-en
weilanden en door htt doen. aanleren van ver
schil lende soorten van industiïl'e arbeid, die een
bestaan opleveren, /ij s'elt voor velen de gelegen
heid open, om door eerlike en produktieve arbeid
zich een onbekommerd bestaan te verschaffen en
is een onwaai deerbare steun voor ..zovelen, die,
alleen staande, de strijd om het bestaan niet
kunnen volhouden. 7ij tracht botPn alles door
onderwijs en opvoedlug een beschavende invloed
uit te oefenen op allen, die aan haar zorgi n zijn
toevertrouwd. Aan echoolonderwijs wordt buiten
gewoon veel zorg gewijd. Voor allen, die leren
willen, wordt de we^ gebaand, om als bekwame
arbeiders, handwerkslieden, tuiniers, bloemisten,
boomkwekers, bobbazen en vele andere vakken zich
een eervol bestaan te verwerven De zo^en. dio
van deze Maatschappij nitgsat, is muoilik te
schallen."
Het gaat mij aan 't hart, om de heerlike
indruk, door deze schoone woorden teweeg
gebracht, te bederven door enige nuchtere
aanmerkingen, maar ter wille van de waar
heid moet ik wel. Volgens de heer Van
der Have heeft o. a. een (land-) arbeider
een onbekommerd en eervol bestaan, terwijl
de vorige dierekteur, de heer Löhnis, in
1892 schreef: «Het bestuurder Maatschappij
heeft ingezien, dat, als men zich er toe be
paalde, een opkomend geslacht te kweken,
dat alleen bekend was met het omgaan met
de spade, men een ras van proletariërs zou
kweken.;'
Wat dat «herscheppen'' betreft, »de ont
ginning van heiilegrorid gaat langzaam
vooruit,' zeggen Bakker en Deelstra. Ja,
la,ng-zaam.
«Verschillende soorten van industriële
arbeid;" als we hiervoor het mandemaken
lezen, zijn we al Keer dicht bij de waarheid,
Haar de matteniakerij weinig betekent. Ia
industrie gewoonlik bevorderlik aan de
welvaart, in de M. v. W. is dit juist an
dersom: de mar.demakerij verslindt jaar
op jaar duizenden guldens. De diereksie
mag wel van geluk spreken, dat er niet
meer takken van nijverheid bloeien (?). Nog
n dergelijke fabriek, en de Maatschappij
zou misschien op de fles gaan. »Maarönze
mandenmkerij dient vooral om jongens het
vak te leren", zegt de dierekteur. Alsof
men niet te gelijk een of' ander vak met
voordeel uitoefenen en leerlingen opleiden
kan! Overal in ons land kan men dat zien,
behalve.... in de M. v. W.
(Slot volgt). B. S. VEKXSTRA.
Mac Kinley herkozen.
Ook New-York heeft zijn Ruhmeshalle,
zijn Pantheon, waarin de groote mannen
der Republiek worden verheerlijkt. Op
marnieren tafelen zijn daar de namen ge
grift van George Washington en Benjamin
Franklin, van Daniel Webster, Ulysses
Grant en Abraham Lincoln, van Emer
son, Longfellow, Hawthorue en Washing
ton Irving, van Fulton en Morse. Het
monument is bekostigd door Miss Ellen
Gould, en de poorten der onsterfelijkheid
worden ontsloten door de uitspraak van
eene jury. De eerste voorwaarde voor deze
onsterfelijkheid is, dat men dit aardsche
tranendal nebbe vaarwel gezegd. Men
prijze niemand voor zijn dood gelukkig,
heeft Solon reeds gezegd. Denkelijk heeft
de jury wel een plaatsje voor Edison ge
reserveerd, maar zoolang de geniale uit
vinder nog onder de levenden rondwandelt
komt hij niet in het illustre gezelschap
van Miss Gould's nationale grootheden.
Met eenige verwondering missen wij in
deze heilige halle eene hulde aan James
Monroe. Misschien is de wind van het
imperialisme reeds in dezen stillen tempel
doorgedrongen. En Monroe was geen im
perialist. Van de zoogenoemde
Monroeleer wordt gewoonlijk slechts dat deel aan
gehaald, waarin aan de Oude Wereld
iedere inmenging met de politieke aange
legenheden der Nieuwe Wereld wordt ver
boden. Maar Monroe bekeek, als een wijs
en eerlijk man, de zaak ook van een ande
ren kant, en in zijne beroemde boodschap
aan het Congres van 2 December 1823
waarschuwde hij de Vereenigde Staten niet
minder ernstig tegen bemoeiing met de
politieke verwikkelingen van de Oude
Wereld. En nu de ^wereldpolitiek'" op het
programma staat, en binnen enkele jaren
niet slechts Cuba en Portorico, Hawaii en
een deel der Samoa-eilanden, maar ook de
ver afgelegen Philippijnen bij de groote
Republiek zijn ingelijfd, is de orthodoxie
der volledige Monroe-leer niet meer
onaangevochten.
Is het imperialisme in de Vereenigde
Staten populair? Wij zouden die vraag
niet toestemmend durven beantwoorden.
Vooreerst is de bestrijding van het impe
rialisme het groote argument geweest, door
Bryan en diens aanhangers gebruikt tegen
de herkiezing van Mac Kinley. Maar ook
onder de republikeinen zijn de
anti-imperialisten vertegenwoordigd, en wel door
mannen van grooten invloed en
beteekenis. Senator Hoar van Massachusetts,
senator Hale van Maine, de ijzerkoning
Andrew Carnegie van Pennsylvanië, zijn
anti-imperialisten. Menigmaal hebben zij
hunne stem verheven om te waarschuwen
tegen den noodlottigen invloed van het
militarisme, dat het onvermijdelijk gevolg
der politiek van expansie moet zijn. Toch
stemden zij voor Mac Kinley, en zij
motiveerdpn die stem, door te beweren, dat
Mac Kinley de eenige was, die aan de
Philippijnen autonomie zou kunnen ver
zekeren. Hoe is dit te rijmen met de
verklaring, door Mac Kinley zelf afgelegd
in den brief, waarin hij de candidatuur
voor het presidentschap aanvaardde? »Er
schuilt een kwalijk verholen strooming
van huichelarij in den eisch, de
constitutioneele waarborgen ook tot het volk der
Philippijnen uit te strekken." Dat wil
zeggen : het groote beginsel, door Washing
ton uitgesproken en door zijne opvolgers
tot voor korten tijd als onaantastbaar
beschouwd, dat geen volk tegen zijn wil
mag worden geregeerd, wordt hier geheel
verloochend. Veroveren en annexeeren
wordt het parool in de Nieuwe gelijk in
de Odde Wereld, en de Republiek der
Vereenigde Staten zal voortaan niet slechts
vrije burgers, maar ook onderdanen hebben.
Mac . Kinley is hier in zijne houding
consequenter dan Bryan, die indertijd in
den Senaat voor de annexatie der Philip
pijnen heeft gestemd. Maar of hij conse
quent zal blijven, is, naar het ons voorkomt
geheel afhankelijk van den loop der ge
beurtenissen. Een gelukkige oorlog, zooals
die, welke tegen Spanje is gevoerd, is bij
de groote massa altijd populair. Een oorlog
waarmede de vaderlandsliefde niets te
maken heeft, die millioenen verslindt en
tal van menschenlevens kost, zonder eenig
positief resultaat op te leveren en dit
is met den oorlog op de Philippijnen het
geval zal altijd impopulair blijven.
Althans in de Vereenigde Staten, waar
het ruilitairisme nog niet in merg en bloed
is doorgedrongen, al bestaat er bij de
burgerij eene zekere voorliefde voor mili
taire titels, die, naar het schijnt, vrij
gemakkelijk te bevredigen is ook zonder
dat men zijn leven aan den wapendienst
wijdt. Hoe weinig zeker trouwens ook
Mac Kinley zich als imperialist voelt, is
op te maken uit het feit, dat hij in de
kritieke dagen vóór zijn verkiezing bevel
gaf tot het terugtrekken der Amerikaansche
troepen uit Peking.
Over de houding der beide partijen
tegenover de trusts behoeven wij niet veel
te zeggen. In theorie kan het
monopoliseeren van een geheelen tak van nijver
heid tot verkrijging van kunstmatige, d. i.
niet door de wet van vraag en aanbod
geregelde prijzen, zeker niet verdedigd
worden. Maar in praktijk. . . De trusls zijn
machtige lichamen en hunne bijdragen
tot de verkiezingsfondsen, zijn altijd wel
kom. Ia dien tweestrijd lusschen theorie
en praktijk, behield gewoonlijk de laatste
het overwicht. Zelfs Bryan, die de trusts
heette te bestrijden, zeide te Chicago:
»De armen komen tot de democraten, omdat
zij bij hen eene kans op welslagen hebben
in den wedstrijd des levens, en ook vele
welgestelde lieden sluiten zich aan bij de
democratische partij, omdat zij inzien, dat
zij van dezen eene betere bescherming
van eerlijk verkregen rijkdom kunnen
verwachten dan van de republikeinen."
Het laatste deel dezer phrase is natuurlijk
gericht aan het adres der trusts en
beteekent: »Wij blaffen wel, maar wij bijten
niet,"
Senator Hanna, de grand eleclor van
Mac Kinley, heeft voor deze verkiezing
het parool uitgegeven: a full dinner pau,
a full dollar. Daarmede komen wij weder
tot de hoof'dquaestie, in ons vorig artikel
besproken. Het gros der kiezers is mis
schien niet in staat, de beteekenis der
leuzen »clieap inoneij" en »sound nione/f
volkomen te doorgrv;nden; maar »a full
dinner pail", dat begrijpt iedereen. De
buitengewone voorspoed, waarin de Ver
eenigde Staten zich gedurende de laatste
jaren verheugden, ia ongetwijfeld het beste
argument geweest voor Mac Kinley's
herkiezitig. Het argument zou afdoende zijn,
wanneer die voorspoed niet voor een goed
deel het gevolg was van omstandigheden,
waaraan geen politicus en geen politiek
iets kunnen veranderen.
Falck's stichting1.
(17 Nov. 1800.)
Legere est riverc.
Den man, wiens beeld dit blad siert,
teekent horbecke als volgt:
«Falck was nieuw; alles aan hem droeg
»z\jn bijzonder merk: zoodat hij de opmerk
zaamheid aanstonds innam en boeide. Eene
«bescheidene, kalme hoogheid, zoo geheel
»niet ijdel noch slim en zoo vrij van pretentie,
»dat men den minister van een kleinen
«Staat in hem niet zou hebben herkend.
«Hetgeen men zagen hoorde was natuurlijk,
»niet ontleend noch geplooid of berekend;
«eene rustige meerderheid van geest en
«karakter, die personen en zaken on bevangen
«op zich liet werken; ernst en bedachtzaam
«overleg met een lichten zin en dien luimigen
«humor parende, die telkens in treffende,
«fijne tinten van lach, scherts of spotuitkwam.
«Veelal wordt in merkwaardige mannen
»een kleiner of grooter wolkje waargenomen,
«hetwelk een gedeelte van hun wezen
ver«bergt; Falck's verschijning was volkomen
«klaarheid. Oprecht, vrijmoedig, eerr man
«van goede trouw, hartelijk aan het vaderland
«gehecht, was het hem om de vervulling
«zijner publieke taak, nooit om zijn persoon,
«te doen" 1).
In een grondvester, wiens, heugemis op
deze wijze bewaard blijft, vindt het
Amsterdamsche Leesmuseum, thans de eerste eeuw
van zijn bestaan herdenkend, een adelbrief.
Ik noodig u uit, geneigde lezer, mij te
volgen naar een van de grachten der hoofd
stad. Halverwege ongeveer van Munt en
Beurs, dus van beide ook in
overdrachtelijken zin op gelijken afstatd, ziet
ge een gebouw, dat in niets, noch stijl,
noch trant, noch orde, zich aankondigt of
onderscheidt. Daar huist Falck's stichting.
Binnengetreden, vindt ge rechts de con
versatiezalen. Voor ons doel zijn ze
onverpchillig. Gij kunt ze dus links laten liggen.
Zij vormen van het Leesmuseum een aan
hangsel, bijwijlen zelfs een tegenstelling.
Er wordt gesproken, nu en dan ook gespeeld,
in zeer huislijken zin wel is waar, maar
dan toch, ook gespeeld. Dit laatste is een
afdoend bewijs van de grillige, nukkige
wijze, waarop de taal met onze gedachten
omspringt. Zeer waarschijnlijk zou men
sommigen, die den tijd aldus korten, ver
bazen, door de opmerking, dat hetgeen zij
bezig zijn te doen, niet conversatie, maar
gemis aan conversatie aanduidt.
De eigenlijke inrichting vindt ge boven,
met de groote reeks van voortbrengselen
der binnen- en buitenlacdsche dagbladpers,
met de kwistig aangebrachte brochures
literatuur, met de statige rij vruchten der
belletrie 'w de vier, ons meer 'of min ge
meenzame talen, met het overgroot .aantal
hoog-wetenschappelijke tijdschriften, toteeii
viertal faculteiten behoo««nde, ; met week
en maandschriften, door woord en beeld,
aan verpoozing of ontspaaning dienstbaar.
Hier, is Falck's inedaillori' aangebracht.
Hier, waart zijn geest rond, want hier bevindt
ge u in een der middelpunten van het
geestelijk leven der hoofdsstad.
Wat bij den eersten aanblik u treffen
zal is de mengeling van jong en oud, on
verschillig op wat wijze,, maar steeds in,
geestelijk verkeer met de maatschappij daar*
buiten. Dit, is de hooge beteekenis der in
richting. Dit, hare onmetelijke waarde. Om
buiten of zonder den medemensch het te
stellen, moet men god of demon zijn, zegt
Aristoteles. Het Leesmuseum stelt die les
aanschouwelijk voor oogen.
De honderdjarige heeft onze Staatsrege
lingen als schaduwen elkander zien opvol
gen. Zij heeft wisselingen van regeeringen
en bewindslieden bijgewoond. Zij heeft ge
slachten na geslachten zien voorbijgaan.
Zij was getuige van vreugde en leed in ons
volksleven. Zij is, door haar bestaan, blijven
prediken de les, dat wij, de thans levenden,
de hand reiken, aan hen, die ons voor- ,
gingen, gelijk zij, die ons opvolgen, het ons
zullen doen. Alleen, is de mensch niets.
Vereenigd, kan hij veel. Wie leest, toost
metterdaad, dat de zin dezer diepe waarheid
hem voor den geest staat.
De weldaad, door Falck, met deze stich
ting, aan de stad zijner vorming bewezen,
is onmetelijk.
Verplaats u in de Helleensche wereld,
met haren wolkeloozen hemel, hare heerlijke
kunstgewrochten, hare keur van rhetoren-,
sophisten-, philospfenscholen. Ook daar,
had de sobere Griek de beslommering van
nering en bedrijf van handel en verkeer.
De Romein, van zijne beschaving de erf
genaam, had die stalen wét zelfs tot leefregel
verheven : primitm vivere, deindephilosophari
eerst de levens-, dan de geesteseisch.
Maar vooral met dien laatsten, nam de
oudheid het hoog ernstig. Zij kon het doen,
want de slavernij haar kanker ont
hief haar van den gro ven arbeid. Op Agora
en Forum verdrongen zich duizenden om
een rede- of rechtskundigen spreker. Wees
verzekerd, dat niet ne fijne wending, niet
n kwinkslag, niet ne toespeling, voor
het geoefend oor der saamgeschoolde hoor
ders verloren ging. Alles trilde na in het
lichtgevederde vernuft van den speelschen
Griek, óf vond weerklank en critiek bij
den stoeren Romein.
Ons leven daarentegen heeft aan diepte
gewonnen, maar aan breedte verloren. Wij
staan voorwaar op de schouders onzer voor
gangers, doch onze individueele
gezichteinder is beperkter dan die der oudheid.
Onze wetenschap is in dier voege gespe
cialiseerd, dat hare beoefenaren zich in
spannen moeten om den gemeen
schappejken bodem niet uit het oog te verliezen.
Onze kunst splits zich in richtingen, die
het gemeene aansluitingspunt niet steeds
bewaren, vaak willens en wetens verloo
chenen. Ons openbaar leven kent
stroomingen, die haren adepten de wet stellen,
in stede van door dezen te worden geleid,
en beheerecht. Onze pers, van dat leven
de weerklank, richt zich tot in fracties
saamgesmolten getrouwen, die vaak op goed
geloof en geluk af, hunnen anders gezin
den buurlieden den rug toekeeren. Wie
of wat vormt, in dezer verschijnselen vlucht,
de vaste pool? Wie of wat hergeeft ons
der Ouden veelzijdigheid, onbekrompenheid,
onbevangenheid ?
Naar Falck's metterdaad uitgesproken
oordeel: de lectuur. Zij is het, die, met be
hulp van den wiekslag der verbeelding,
ons verplaatst in de wereld, die zij schept,
haren eigenen gewrochten leven en bezie
ling verleent, aan de vaak droeve, steeds
harde werkelijkheid ons onttrekt, den
goudglans harer omlijning aan verleden
of fictie toevoegt. Of wel tot het verstand
zich richtend, is zij het wederom, die aan
streng betoog den geest gewent, de gedachte,
in hare vlugge vaart, breidelt, en der Rede
heilzame kluisters aanlegt.
Ik moest zeer mij vergissen, indien Falck,
in merg en been Kantiaan, met zijne
stichting, iets anders beoogde.
Haar invloed en werking echter zijn
grooter, althans voor hem, die de taal der
symboliek verst aat. Laat ons uit dit
gezichts1) Mr. J. R. Thorbecke, Historische Schetsea,
(den Haag, 1800) blz. 107.