De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 18 november pagina 2

18 november 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M S T. E Bib A':-f MERWEEKBLA D?V O QR NEDERLAND. Na. 1221, zakelijkheid zal wijzen, om richting en tempo te bepalen,- waarin de Nederlandscke staat zich moet bewegen ten opzichte v«ft andere staten, en op den eisch om Baitenlandsche Zaken, leger en vloot, niet uwer te beschouwen als gevechtsvelden waarop binnenlandsche veten worden beslecht, maar als middelen om de Nederlandsche Gemeenschap naar buiten te be schermen. ? , A. E. R. Hoe een Minister van Oorlog zyn begrooting laag weet te houden. Men schrijft ons: In aansluiting aan het artikel: De ftnancieele verantwoovdelijkheid van een Minisier,voorkomende ',u. het Weekblad van 4 No vember j]., wordt medegedeeld, dat het over de j?,ren 1897 1900, luiten de begrooting om, uitgeven van belangrijke bedragen voor kleeding en uitrusting nog lar^ het ergste niet is van wat het Depar-tement van Oorlog, op het gebied van kleedingbeheer, durft te doen. Om dit te .bewijzen zal het volgende voldoende zijn. De Minister van Oorlog verlangt, met het oog op de omstandigheid, dat door de verkorting van den oefoningstijd der militie van 12 op 6' maanden, geen lager eind cijfer wordt verkregen zooals de Minis ter den volke herhaaldelijk heeft voorge spiegeld de begrooting voor 1901 zoo laag mogelijk te houden 1). .In dit verband viel 's Ministers oog op art. 14 der begrooting: »Aanschaffing enz. van kleeding en uitrusting", waarop --voor het voltallig houden aan den vastgeslelden voorraad laken"" door de betrokken auto riteiten ? 200,000 meer als benoodigd werd opgegeven dan over 1900 is toegestaan. Wellicht overwegende dat niemand boven den Minister den voorraad Rijkslaken con troleert en de regeling niet door de volks vertegenwoordigers kan worden opgemerkt, besloot de Minister om van den mobili satie-voorraad voor een bedrag van ?200,000 aan laken af te nemen en dit te bestem men om gedeeltelijk in de dagelijksche behoefte aan laken te voorzien. De .Minister behoefde dus zijn begroo. ting op dit punt niet te verhoogen. Gaat de Minister nog twee jaren op dezelfde wijze voort, dan zal de mobili satie-voorraad laken, buiten de Volksver tegenwoordiging om, uit 's Rijks magazijn geheel verdwenen zijn. Bedoelde handeling kan niet anders dan als hoogst bedenkelijk worden gequalificeerd, omdat een eenmaal vastgestelde voarraad laken voor het leger intact moet ?blijven, tot zoolang dat de Minister van Oorlog aan de S t aten-Generaal de over tuiging heeft geschonken, dat de voorraad te groot is. Dit heeft de Minister in het onderhavige geval zeker niet kunnen doen; want men vindt in de begrooting met geen enkel woord van de zaak gerept. 't Is in 's lands belang te hopen, dat de Tweede Kamer der Staten Gereraal alsnog een stokje steke voor 's Ministers snood plan, en dat de bij de wet inge stelde commissie tot onderzoek van het beheer van het Departement van Oorlog haar mandaat niet, zooals het gerucht loopt, ter beschikking van H. M. de Konin gin zal stellen, omdat gezegd Departement onder de oogen dier commissie, zoo onre delijk handelt. 2). Aller oogen in het leger zijn op be doelde commissie gevestigd: Moge het haar gegeven zijn den Augiasstal schoon te maken. Daardoor zou zij de geheele bevolking aan haar verplichten. 1) Het eindcijfer der oorlogsbegrooting voor 1901 is / l? 2.413 10 hooger dan dal van 1000. 2) De commissie werkt gtregöld dagelijks van gi^_.j, Uur in een der kamers van htt Departe ment van Oorlog. De Maatschappij van Weldadigheid. i. Door 't hele land is deze bejaarde dame bekend, niet waar? En gunstig staat ze bekend, al lijkt ze meer op een oude bede laarster, die aldoor de hand. ophoudt, dan op een weldoende fee, die schatten uit strooit. Vraagt men bewijzen van haar goede reputasie ? In De Telegraaf las ik voor kort: Het jaarverslag der Maatschappij van Welda digheid, uitgebracht in de Algemene Vergadering, de 8e Julie jl. te Amsterdam gehouden, heeft tans het licht gezien. Wij wensen 't in veler handen, opdat er meer belangstelling kome voor een instel ling, die nog te weinig door een groot deel van het Nederlandse volk wordt gekend. In het biezonder zijn van belang de resultaten door opvoeding en onderwijs in de M. v. W. ver kregen. Zal de Maatschappij aan haar schone roeping kannen beantwoorden, dan is het hoog noodig, dat valen zich bereid verklaren, de kleine kontriebusie van f 2,f O per jaar bjj te dragen." Op deze stem uit Holland volge er een uit het Noorden. In een door twee Groninger onderwijzers, de heren Bakker en Deelstra, geschreven aardrijkskundig leesboek, getieteld »Op reis door Nederland", komt een uitvoerige beschrijving van de M. v. W. voor, waarin we o. a. lezen: Wellicht is geen land op aarde zo rijk aan liefdadige instellingen als Nederland. En onder deze mag de Maatschappij van Weldadigheid als een der nuttigste en doelmatigste genoemd woi den." De M. v. W. verdient in hoge mate de steun van alle gegoeden in den lande. Niemand, die haar in de laafate jaren van nabij heeft leren kannen, zal tegenspreken, dat zij alsfielantropiese inriohting op uitstekende wijze aan haar bestem ming beantwoordt." Een overdruk van deze les hebben de hoofden der r^jks lagere scholen in de M. v. W. laten zenden aan alle lagere scholen in Nederland, in de hoop dat met behulp van dit opstel de onderwijzers bij de jeugd zuivere denkbeelden zullen doen ontstaan omtrent het wezen en streven der Maatschappij. IQ een beschouwing, die de hoofden der rnkscholen aan de overdruk laten voorafgaan, wordt niets dan goeds gezegd van de Maatschappij, en men is geneigd, aan zo'n getuigenis hoge waarde toe te kennen, daar deze heren, die sedert jaren in de M. v. W. wonen, geacht kunnen worden, de toestanden aldaar goed te kennen, terwijl hun getuigenis niet kan worden ge wraakt als afkomstig van personen, af hankelik van de Diereksie der Maatschappij; immers de genoemde onderwijzers zijn ryksambtenaren. En toch deel ik niet f*e gunstige mening van mijn kollega's in Frederiksoord, Wilhelmina's oord, Willemsoord en Boschoord, en daar ik met de redaksie van de 'lelegraaf van mening ben, »jat deze instelling nog te weinig door ten groot deel van het Nederlandse volk wordt gekend," wil ik mijn kollega's helpen, «zuivere denkbeelden te verbreiden omtrent het wezen en streven der M. v. W." Laad ik hierbij de schijn op me, dat ik vergif zuig, waar %ij glechts honig hebben gevonden, dan zal ik me troosten met de bewustheid, dat geen vijandr schap tegen een of ander persoon, geen leuke drijfveer de aanleiding is geweest tot dit schrijven. In hoofdzaak zal ik trachten aan te tonen, dat deze oude dame ,al voor jaren de verkeerde weg op gegaan is en daar willens en wetens verder op gaat; dat zij sedert mensenleeftijd en tol deze dag een bedelares is geweest, die de kunst van klagen uilstelxnd verslond; dat xij een meevier in hel bluffen is en hel mei de waarheid niet nauw neemt. Wat was het doel van de stichter der Maatschappij van Weldadigheid? Arme mensen, vooral uit de grote steden, door 't ontginnen van woeste gronden het middel te verschaffen, om in hun onderhoud te voorzien en nuttige leden der samenleving te worden. En nu is het een feit, dat de Maatschappij sedert lang dit doel geheel en opiettetik uit het oog heeft verloren. Want in plaats dat de bevolking geleidélik toe neemt (en dat zou moeten gebeuren, als de edele bedoeling van de stichter zou wor den verwezenlikt), neemt ze eerder af. In plaats dat het gebied allengs wordt uitge breid, heeft men voor enige jaren een deel van de grond voor f 13UÜverkocht. Wat schreef de heer Löhnis op het einde van zijn vijf tienjarig dierekteurschap? »Op haar terrein worden een 300 tal gezinnen gevon den, in de loop der jaren aldaar door de afdelingen geplaatst 1). Het streven is, om deze mensen een behoorlik bestaan te verschaffen en hun kinderen tot nuttige burgers te vormen. Het opnemen van ver armde gezinnen is slechts een onderdeel van de tegenwoordige taak der M. v. W." In deze laatste zin heefi de ouddierekteur welbeschouwd de reden van bestaan aan de Maatschappij van Weldadigheid ontzegd. En onder de tegenwoordige dierekteur, de heer Job van der Have, is dat «onderdeel" bijna rudimentair geworden. In 't vorige jaar schijnt er zelfs geen enkel verarmd gezin te zijn opgenomen. In het bij Ho ven s Gréve te Steenwijk uitgegeven jaarverslag wordt wel vermeld, dat twee gezinnen de M. v. W. verlieten, doch van opnemen van nieuwe gezinnen wordt niet gerept. Alleen lezen we in 't versla? van de Algemene Vergadering op bl. 52, dat de kommissarissen geen termen konden vinden, om de vraag aan de orde te stellen, of, en zo ja, welke afdelingen bevoegd zouden worden verklaard, om een nieuw huisgezin naar de Maatschappij op te zenden. «De bewoners," zeggen de hoofden der rtjkscholen in hun voorwoord, «onderscheiden zich volstrekt niet van andere fatsoenlike lieden uit de omtrek, of 't mocht zijn door een enigzins meer steeds voorkomen en door hun meerdere vrienddikheid en beleefdheid." Toegestemd, doch 'hebben mij a kollega's, dit schrijvende, wel bedacht, dat ze dan ten onrechte de naam van de stichter verbinden aan de tegenwoordige Maatschappij ? Want de bewoners vormen al sedert jaren een stationaire bevolking, die bijna uitsluitend haar brood verdient met landarbeid. Een derge'ijke bevolking van pachters en dagloners vindt men in een menigte andere streken van ons land. Indien het wenselik, ja nodig is, dat er jaarliks meer dan / 2<JOOO wordt besteed ten nutte van de oUO gezinnen van land lieden, die op het terrein der Maatschap?pij wonen, dan zijn er jaarliks honderd duizenden guldens nodig, om kleine pach ters en dagloners bij te staan in tal van andere streken van ons land. Ik erken gaarne, dat de meeste bewoners der M. v. W. slechts een sober bestaan hebben, zodat er in deze zin van te veel geld geven geen sprake kan zijn, maar men vergete niet, dat er ellende wordt geleden op veel plaat sen, die wel luiten de M. v. W., doch in ons vaderlatd liggen, waar men billikerwijs meer aanspraak kan maken op giften van weldadigheid, dan in een Maatschappij, die voor haar 300 gezinnen het bijna onbezwaarde bezit heeft van pi. m. 1200 H. A. bouw- en weiland en pi. m. 450 H. A., die met bossen zijn beplant. Ik moet nog even terugkomen op de aangehaalde woorden van mijn kollega's. De mensen in de M. v. W., aldus schrijven ze, onderscheiden zich door hun meerdere beleefdheid. En door hun meerdere traag heid, zou ik er bij willen voegen. De ver leden tijd van het werkwoord luieren kent men het best, maar de tegenwoordige tijd is er bij veel kolonisten ook nog niet uit. »Een rechtgeaard kolonist begint des morgens zijn werk metuit te rusten," hoorde ik eens iemand zeggen, die jaren lang in de M. v. W. heeft gewoond. Ik zou van dat luieren staaltjes kunnen meedelen, die vermakelik of treurig kunnen heten al naar het oogpunt, waaruit men de wereld bekijkt. Dat de tegenwoordige dierekteur niet blind is voor dit gebrek, blijkt, geloof ik, duidelik, als hij in 't verslag van '99 zegt: «Al is het een feit, dat nog velen in de M. v. W. te veel behept zijn met de ge woonte, om voor zich te l aten zorgen, waar door alle energie langzamerhand wordt uitgedoofd, kan toch gelukkig worden gekonstateerd, dat hierin van jaar tot jaar verbetering is te bespeuren." Wat van dit gebrek de oorzaak is ? Voor 't grootste deel zeker de werkverschaffing, die daar sedert mensenheugenis plaats heeft, niet gedurende enige maanden van het jaar, maar voortdurend. Misschien heeft het verkeerde van dit systeem de diereksie 1) Dit geldt tans zeker lang niet van alle gezinnen en in 1892 was dit hoogstwaarschijnlik ook niet het geval. er toe geleid, om een andere weg in te slaan, 't Is in ieder geval een feit, dat in de laatste jaren tal van woningen met de bijbehorende landerijen op gewone wijs worden verhuurd. Van de ruim 300 gezins hoofden, die de M. v. W. in 1898 telde. waren 159 vrijboeren, 77 kolonisten en 92 huurdirs van vrijboeren- en kolonisten woningen (De gehele bevolking bestond toen uit 1525 zielen). Maar, zegt men, de Maatschappij doet meer dan aan een 70-tal kolonisten-gezinnen, d. z. gewone landarbeiders^ezinnen, een schamel stuk brood verschaffen. O ja, om te weten te komen, hoe ontzettend veel goeds de M. v. W. doet. hebben we slechts de sirkulaire te lezen, die met het oog op de zoveelste kollekte in 1891 door geheel Nederland werd verspreid. Met haast al te grote bescheidenheid zegt de heer Job van der Have daarin o a.: De M. v. W. vervult nog steeds haar roep'ng met ere. Zij opent nieuwe brcinien van bestaan, door,heidevelden te herscheppen in bos,b< uw-en weilanden en door htt doen. aanleren van ver schil lende soorten van industiïl'e arbeid, die een bestaan opleveren, /ij s'elt voor velen de gelegen heid open, om door eerlike en produktieve arbeid zich een onbekommerd bestaan te verschaffen en is een onwaai deerbare steun voor ..zovelen, die, alleen staande, de strijd om het bestaan niet kunnen volhouden. 7ij tracht botPn alles door onderwijs en opvoedlug een beschavende invloed uit te oefenen op allen, die aan haar zorgi n zijn toevertrouwd. Aan echoolonderwijs wordt buiten gewoon veel zorg gewijd. Voor allen, die leren willen, wordt de we^ gebaand, om als bekwame arbeiders, handwerkslieden, tuiniers, bloemisten, boomkwekers, bobbazen en vele andere vakken zich een eervol bestaan te verwerven De zo^en. dio van deze Maatschappij nitgsat, is muoilik te schallen." Het gaat mij aan 't hart, om de heerlike indruk, door deze schoone woorden teweeg gebracht, te bederven door enige nuchtere aanmerkingen, maar ter wille van de waar heid moet ik wel. Volgens de heer Van der Have heeft o. a. een (land-) arbeider een onbekommerd en eervol bestaan, terwijl de vorige dierekteur, de heer Löhnis, in 1892 schreef: «Het bestuurder Maatschappij heeft ingezien, dat, als men zich er toe be paalde, een opkomend geslacht te kweken, dat alleen bekend was met het omgaan met de spade, men een ras van proletariërs zou kweken.;' Wat dat «herscheppen'' betreft, »de ont ginning van heiilegrorid gaat langzaam vooruit,' zeggen Bakker en Deelstra. Ja, la,ng-zaam. «Verschillende soorten van industriële arbeid;" als we hiervoor het mandemaken lezen, zijn we al Keer dicht bij de waarheid, Haar de matteniakerij weinig betekent. Ia industrie gewoonlik bevorderlik aan de welvaart, in de M. v. W. is dit juist an dersom: de mar.demakerij verslindt jaar op jaar duizenden guldens. De diereksie mag wel van geluk spreken, dat er niet meer takken van nijverheid bloeien (?). Nog n dergelijke fabriek, en de Maatschappij zou misschien op de fles gaan. »Maarönze mandenmkerij dient vooral om jongens het vak te leren", zegt de dierekteur. Alsof men niet te gelijk een of' ander vak met voordeel uitoefenen en leerlingen opleiden kan! Overal in ons land kan men dat zien, behalve.... in de M. v. W. (Slot volgt). B. S. VEKXSTRA. Mac Kinley herkozen. Ook New-York heeft zijn Ruhmeshalle, zijn Pantheon, waarin de groote mannen der Republiek worden verheerlijkt. Op marnieren tafelen zijn daar de namen ge grift van George Washington en Benjamin Franklin, van Daniel Webster, Ulysses Grant en Abraham Lincoln, van Emer son, Longfellow, Hawthorue en Washing ton Irving, van Fulton en Morse. Het monument is bekostigd door Miss Ellen Gould, en de poorten der onsterfelijkheid worden ontsloten door de uitspraak van eene jury. De eerste voorwaarde voor deze onsterfelijkheid is, dat men dit aardsche tranendal nebbe vaarwel gezegd. Men prijze niemand voor zijn dood gelukkig, heeft Solon reeds gezegd. Denkelijk heeft de jury wel een plaatsje voor Edison ge reserveerd, maar zoolang de geniale uit vinder nog onder de levenden rondwandelt komt hij niet in het illustre gezelschap van Miss Gould's nationale grootheden. Met eenige verwondering missen wij in deze heilige halle eene hulde aan James Monroe. Misschien is de wind van het imperialisme reeds in dezen stillen tempel doorgedrongen. En Monroe was geen im perialist. Van de zoogenoemde Monroeleer wordt gewoonlijk slechts dat deel aan gehaald, waarin aan de Oude Wereld iedere inmenging met de politieke aange legenheden der Nieuwe Wereld wordt ver boden. Maar Monroe bekeek, als een wijs en eerlijk man, de zaak ook van een ande ren kant, en in zijne beroemde boodschap aan het Congres van 2 December 1823 waarschuwde hij de Vereenigde Staten niet minder ernstig tegen bemoeiing met de politieke verwikkelingen van de Oude Wereld. En nu de ^wereldpolitiek'" op het programma staat, en binnen enkele jaren niet slechts Cuba en Portorico, Hawaii en een deel der Samoa-eilanden, maar ook de ver afgelegen Philippijnen bij de groote Republiek zijn ingelijfd, is de orthodoxie der volledige Monroe-leer niet meer onaangevochten. Is het imperialisme in de Vereenigde Staten populair? Wij zouden die vraag niet toestemmend durven beantwoorden. Vooreerst is de bestrijding van het impe rialisme het groote argument geweest, door Bryan en diens aanhangers gebruikt tegen de herkiezing van Mac Kinley. Maar ook onder de republikeinen zijn de anti-imperialisten vertegenwoordigd, en wel door mannen van grooten invloed en beteekenis. Senator Hoar van Massachusetts, senator Hale van Maine, de ijzerkoning Andrew Carnegie van Pennsylvanië, zijn anti-imperialisten. Menigmaal hebben zij hunne stem verheven om te waarschuwen tegen den noodlottigen invloed van het militarisme, dat het onvermijdelijk gevolg der politiek van expansie moet zijn. Toch stemden zij voor Mac Kinley, en zij motiveerdpn die stem, door te beweren, dat Mac Kinley de eenige was, die aan de Philippijnen autonomie zou kunnen ver zekeren. Hoe is dit te rijmen met de verklaring, door Mac Kinley zelf afgelegd in den brief, waarin hij de candidatuur voor het presidentschap aanvaardde? »Er schuilt een kwalijk verholen strooming van huichelarij in den eisch, de constitutioneele waarborgen ook tot het volk der Philippijnen uit te strekken." Dat wil zeggen : het groote beginsel, door Washing ton uitgesproken en door zijne opvolgers tot voor korten tijd als onaantastbaar beschouwd, dat geen volk tegen zijn wil mag worden geregeerd, wordt hier geheel verloochend. Veroveren en annexeeren wordt het parool in de Nieuwe gelijk in de Odde Wereld, en de Republiek der Vereenigde Staten zal voortaan niet slechts vrije burgers, maar ook onderdanen hebben. Mac . Kinley is hier in zijne houding consequenter dan Bryan, die indertijd in den Senaat voor de annexatie der Philip pijnen heeft gestemd. Maar of hij conse quent zal blijven, is, naar het ons voorkomt geheel afhankelijk van den loop der ge beurtenissen. Een gelukkige oorlog, zooals die, welke tegen Spanje is gevoerd, is bij de groote massa altijd populair. Een oorlog waarmede de vaderlandsliefde niets te maken heeft, die millioenen verslindt en tal van menschenlevens kost, zonder eenig positief resultaat op te leveren en dit is met den oorlog op de Philippijnen het geval zal altijd impopulair blijven. Althans in de Vereenigde Staten, waar het ruilitairisme nog niet in merg en bloed is doorgedrongen, al bestaat er bij de burgerij eene zekere voorliefde voor mili taire titels, die, naar het schijnt, vrij gemakkelijk te bevredigen is ook zonder dat men zijn leven aan den wapendienst wijdt. Hoe weinig zeker trouwens ook Mac Kinley zich als imperialist voelt, is op te maken uit het feit, dat hij in de kritieke dagen vóór zijn verkiezing bevel gaf tot het terugtrekken der Amerikaansche troepen uit Peking. Over de houding der beide partijen tegenover de trusts behoeven wij niet veel te zeggen. In theorie kan het monopoliseeren van een geheelen tak van nijver heid tot verkrijging van kunstmatige, d. i. niet door de wet van vraag en aanbod geregelde prijzen, zeker niet verdedigd worden. Maar in praktijk. . . De trusls zijn machtige lichamen en hunne bijdragen tot de verkiezingsfondsen, zijn altijd wel kom. Ia dien tweestrijd lusschen theorie en praktijk, behield gewoonlijk de laatste het overwicht. Zelfs Bryan, die de trusts heette te bestrijden, zeide te Chicago: »De armen komen tot de democraten, omdat zij bij hen eene kans op welslagen hebben in den wedstrijd des levens, en ook vele welgestelde lieden sluiten zich aan bij de democratische partij, omdat zij inzien, dat zij van dezen eene betere bescherming van eerlijk verkregen rijkdom kunnen verwachten dan van de republikeinen." Het laatste deel dezer phrase is natuurlijk gericht aan het adres der trusts en beteekent: »Wij blaffen wel, maar wij bijten niet," Senator Hanna, de grand eleclor van Mac Kinley, heeft voor deze verkiezing het parool uitgegeven: a full dinner pau, a full dollar. Daarmede komen wij weder tot de hoof'dquaestie, in ons vorig artikel besproken. Het gros der kiezers is mis schien niet in staat, de beteekenis der leuzen »clieap inoneij" en »sound nione/f volkomen te doorgrv;nden; maar »a full dinner pail", dat begrijpt iedereen. De buitengewone voorspoed, waarin de Ver eenigde Staten zich gedurende de laatste jaren verheugden, ia ongetwijfeld het beste argument geweest voor Mac Kinley's herkiezitig. Het argument zou afdoende zijn, wanneer die voorspoed niet voor een goed deel het gevolg was van omstandigheden, waaraan geen politicus en geen politiek iets kunnen veranderen. Falck's stichting1. (17 Nov. 1800.) Legere est riverc. Den man, wiens beeld dit blad siert, teekent horbecke als volgt: «Falck was nieuw; alles aan hem droeg »z\jn bijzonder merk: zoodat hij de opmerk zaamheid aanstonds innam en boeide. Eene «bescheidene, kalme hoogheid, zoo geheel »niet ijdel noch slim en zoo vrij van pretentie, »dat men den minister van een kleinen «Staat in hem niet zou hebben herkend. «Hetgeen men zagen hoorde was natuurlijk, »niet ontleend noch geplooid of berekend; «eene rustige meerderheid van geest en «karakter, die personen en zaken on bevangen «op zich liet werken; ernst en bedachtzaam «overleg met een lichten zin en dien luimigen «humor parende, die telkens in treffende, «fijne tinten van lach, scherts of spotuitkwam. «Veelal wordt in merkwaardige mannen »een kleiner of grooter wolkje waargenomen, «hetwelk een gedeelte van hun wezen ver«bergt; Falck's verschijning was volkomen «klaarheid. Oprecht, vrijmoedig, eerr man «van goede trouw, hartelijk aan het vaderland «gehecht, was het hem om de vervulling «zijner publieke taak, nooit om zijn persoon, «te doen" 1). In een grondvester, wiens, heugemis op deze wijze bewaard blijft, vindt het Amsterdamsche Leesmuseum, thans de eerste eeuw van zijn bestaan herdenkend, een adelbrief. Ik noodig u uit, geneigde lezer, mij te volgen naar een van de grachten der hoofd stad. Halverwege ongeveer van Munt en Beurs, dus van beide ook in overdrachtelijken zin op gelijken afstatd, ziet ge een gebouw, dat in niets, noch stijl, noch trant, noch orde, zich aankondigt of onderscheidt. Daar huist Falck's stichting. Binnengetreden, vindt ge rechts de con versatiezalen. Voor ons doel zijn ze onverpchillig. Gij kunt ze dus links laten liggen. Zij vormen van het Leesmuseum een aan hangsel, bijwijlen zelfs een tegenstelling. Er wordt gesproken, nu en dan ook gespeeld, in zeer huislijken zin wel is waar, maar dan toch, ook gespeeld. Dit laatste is een afdoend bewijs van de grillige, nukkige wijze, waarop de taal met onze gedachten omspringt. Zeer waarschijnlijk zou men sommigen, die den tijd aldus korten, ver bazen, door de opmerking, dat hetgeen zij bezig zijn te doen, niet conversatie, maar gemis aan conversatie aanduidt. De eigenlijke inrichting vindt ge boven, met de groote reeks van voortbrengselen der binnen- en buitenlacdsche dagbladpers, met de kwistig aangebrachte brochures literatuur, met de statige rij vruchten der belletrie 'w de vier, ons meer 'of min ge meenzame talen, met het overgroot .aantal hoog-wetenschappelijke tijdschriften, toteeii viertal faculteiten behoo««nde, ; met week en maandschriften, door woord en beeld, aan verpoozing of ontspaaning dienstbaar. Hier, is Falck's inedaillori' aangebracht. Hier, waart zijn geest rond, want hier bevindt ge u in een der middelpunten van het geestelijk leven der hoofdsstad. Wat bij den eersten aanblik u treffen zal is de mengeling van jong en oud, on verschillig op wat wijze,, maar steeds in, geestelijk verkeer met de maatschappij daar* buiten. Dit, is de hooge beteekenis der in richting. Dit, hare onmetelijke waarde. Om buiten of zonder den medemensch het te stellen, moet men god of demon zijn, zegt Aristoteles. Het Leesmuseum stelt die les aanschouwelijk voor oogen. De honderdjarige heeft onze Staatsrege lingen als schaduwen elkander zien opvol gen. Zij heeft wisselingen van regeeringen en bewindslieden bijgewoond. Zij heeft ge slachten na geslachten zien voorbijgaan. Zij was getuige van vreugde en leed in ons volksleven. Zij is, door haar bestaan, blijven prediken de les, dat wij, de thans levenden, de hand reiken, aan hen, die ons voor- , gingen, gelijk zij, die ons opvolgen, het ons zullen doen. Alleen, is de mensch niets. Vereenigd, kan hij veel. Wie leest, toost metterdaad, dat de zin dezer diepe waarheid hem voor den geest staat. De weldaad, door Falck, met deze stich ting, aan de stad zijner vorming bewezen, is onmetelijk. Verplaats u in de Helleensche wereld, met haren wolkeloozen hemel, hare heerlijke kunstgewrochten, hare keur van rhetoren-, sophisten-, philospfenscholen. Ook daar, had de sobere Griek de beslommering van nering en bedrijf van handel en verkeer. De Romein, van zijne beschaving de erf genaam, had die stalen wét zelfs tot leefregel verheven : primitm vivere, deindephilosophari eerst de levens-, dan de geesteseisch. Maar vooral met dien laatsten, nam de oudheid het hoog ernstig. Zij kon het doen, want de slavernij haar kanker ont hief haar van den gro ven arbeid. Op Agora en Forum verdrongen zich duizenden om een rede- of rechtskundigen spreker. Wees verzekerd, dat niet ne fijne wending, niet n kwinkslag, niet ne toespeling, voor het geoefend oor der saamgeschoolde hoor ders verloren ging. Alles trilde na in het lichtgevederde vernuft van den speelschen Griek, óf vond weerklank en critiek bij den stoeren Romein. Ons leven daarentegen heeft aan diepte gewonnen, maar aan breedte verloren. Wij staan voorwaar op de schouders onzer voor gangers, doch onze individueele gezichteinder is beperkter dan die der oudheid. Onze wetenschap is in dier voege gespe cialiseerd, dat hare beoefenaren zich in spannen moeten om den gemeen schappejken bodem niet uit het oog te verliezen. Onze kunst splits zich in richtingen, die het gemeene aansluitingspunt niet steeds bewaren, vaak willens en wetens verloo chenen. Ons openbaar leven kent stroomingen, die haren adepten de wet stellen, in stede van door dezen te worden geleid, en beheerecht. Onze pers, van dat leven de weerklank, richt zich tot in fracties saamgesmolten getrouwen, die vaak op goed geloof en geluk af, hunnen anders gezin den buurlieden den rug toekeeren. Wie of wat vormt, in dezer verschijnselen vlucht, de vaste pool? Wie of wat hergeeft ons der Ouden veelzijdigheid, onbekrompenheid, onbevangenheid ? Naar Falck's metterdaad uitgesproken oordeel: de lectuur. Zij is het, die, met be hulp van den wiekslag der verbeelding, ons verplaatst in de wereld, die zij schept, haren eigenen gewrochten leven en bezie ling verleent, aan de vaak droeve, steeds harde werkelijkheid ons onttrekt, den goudglans harer omlijning aan verleden of fictie toevoegt. Of wel tot het verstand zich richtend, is zij het wederom, die aan streng betoog den geest gewent, de gedachte, in hare vlugge vaart, breidelt, en der Rede heilzame kluisters aanlegt. Ik moest zeer mij vergissen, indien Falck, in merg en been Kantiaan, met zijne stichting, iets anders beoogde. Haar invloed en werking echter zijn grooter, althans voor hem, die de taal der symboliek verst aat. Laat ons uit dit gezichts1) Mr. J. R. Thorbecke, Historische Schetsea, (den Haag, 1800) blz. 107.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl