De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 18 november pagina 5

18 november 1900 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No.1221 DE AMSTERDAMMER WEESK^LAD V 0,0 R N E D E R L A N D. DAME£. a Beter n ding goed, dan twee half. Madame de Staël placht te zeggen, dat haar zeventien wegen openstonden om haar brood te verdienen. Duizende gestudeerde meisjes van middel bare-, kweek- en hoogescholen in Amerika zyn nu op het einde van de zomervacantie terug van het strand, van het gebergte of van «buiten" om hare plaats in te nemen onder de wereldarbeiders en vele van haar vertrouwen er op dat zij even als de beroemde fransche vrouw op verschillende manieren in staat zy'n haar brood te verdienen. Die meisjes, die ter nauwernood weten in welke richting hare ongeoefende vleugels uit te slaan zooveel wegen staan haar open die meisjes loopen groot gevaar te mislukken. Daar z\j eene oppervlakkige kennis hebben van allerlei zaken, gevoelen zy niet de nood zakelijkheid hare krachten te concentreeren tot n bepaald streven. Z\j maken zich zelf wijs, dat indien zy niet slagen in een beroep of bedrijf, z\j succes zullen hebben in een ader. Wilt ge «riH^ uw levensplan degelijk uit en, dan moet gij, meisjes l in de eerste plaats beginnen met vastheid van voornemen, en u heden niet laten beheerschen/door ideeën, die ge morgen verwerpt om %f door andere geheel verschillend van de eerste te vervangen. Zet uwe verschillende talenten, uw verschei denheid van kennis op zy, roep een raads vergadering byeen van twee u zelf en uw ziel en bestudeer al beraadslagend grondig uwe capaciteiten, kies een werkkring, waar zoo spoedig mogelyk in opgaat als het ware! Omdat sommigen van u gestudeerd hebben, moet ge niet denken, dat ge verplicht zij t een beroep of werkkring te kiezen boven het ge middelde. Uwe hoogere ontwikkeling eischt het niet. Wat zij wél eischt van u en wat zy zal bereiken, is dat gy het alledaagsche veredelt, en uw werk opheft tot een hooger standaard! dan die, waaron het vroeger stond in de achting der wereld J Laat mij dit door een voorbeeld ophelderen r Twee jonge dames, gepromoveerden van de Smith- College, die hare finantieele middelen hadden uitgeput voor hare opvoeding, waren na hare promotie genoodzaakt dadelijk van hare wetenschappelijke opleiding partij te trekken en zich van een levensonderhoud te voorzien. Uitziende naar een betrekking von den zij bij het onderwas de markt overvoerd, dat met typewriten en sienographeeren ook al niet veel te verdienen viel, terwyl zij geen lust hadden als klerken op een kantoor werk zaam te zyn. Blijkbaar had geen van beide een bepaald talent, daarom besloten zy met handenwerk haar brood te verdienen. Op dit besluit afgaande, vatten zij het denkbeeld op eene bleekery op te richten. Zij waren over tuigd, dat het' eene voordeelige onderneming zou zyn en beide werkten vol enthousiasme het plan uit. Om op de hoogte te komen der technische bijzonderheden, bezochten de beide meisjes verschillende waschinrichtingen. Toen zy' zich verrykt hadden met de noodige theoretische kennis van dat vak, en het vereischte kapitaal hadden opgenomen, gingen zy er op uit om i ir, tn' ,de bauit'WfcB. uit te-zien naar een ; ge-i schikt terrein. Zy slaagden er eindelijk in een stukje grond te vinden, dat haar byzondei geschikt voorkwam, maakten een plattegronc ? voor een eenvoudig gebouw en binnen korten tijd verrees een model-waschinrichting, gereec voor het gebruik. Eerst bleven de klanten uit, langzamerhand kwamen er enkelen opdagen. Zij vreesden, dat boekengeleerdheid onbestaanbaar was mei een degelijke kennis van zeepsop enblauwsel. De bleekerij zag er zeer keurig uit en het was een troostvolle gedachte voor de huis moeders, dat daar niet: geknoeid werd mei bleekpoeder, chloor of andere bytende stoffen ?Maar," vroegen zy,»hoe geschiedt het wasschen zelf?" Op die vraag kon gelukkig een bevredigend antwoord gegeven worden, ten eerste door hét feit dat onze gestudeerde waschvrouwen een waschbaas, die al jaren lang in de prakty'k was geweest, in dienst hadden genomen. Ten tweede waren families, die een proefje hadden genomen met de nieuwe wasschery, zoo tevreden met het werk, dat z\ terugkwamen en de zaak anderen aanbevolen. Het resultaat daarvan was, dat na verloop van een jaar de koopprijs betaald was, en de dames nu mooi op weg zyn goede zaken te maken, terwyl z\j. bovendien de voldoening smaken een werk te verrichten, dat in een lang gevoelde behoefte voorziet: een goede, aan alle eisenen beantwoordende waschinrichting Beide dames konden courantenartikeltjes schryven, vrij goed pianospelen, teekenen, schilde ren, en hadden nog andere talenten; maar ze wisten dat duizende anderen datzelfde net zoo goed konden doen als zy en beter zelfs. Zi waren verstandig genoeg in te zien dat, indiei zy wilden slagen zij zich met hart en zie moesten wy'den aan hetgeen zy hadden onder nomen. Ik denk nu aan twee andere jonge meisjes die, ofschoon ze geen akademische opleiding hadden genoten, thuis toch volop gelegenheid hadden zich te ontwikkelen en te studeeren. Een van haar had een oppervlakkige kennis van stenographeeren, typewriten, boekhouden, teekenen en schilderen op porselein, maar geen der vakken was ze volkomen meester. Zy was intelligent en belezen; toch heeft zij een jaar lang tevergeefs getracht eene eenigszins voordeelige betrekking te krijgen; grie vend was het voor haar te zien dat andere, jongere minder begaafde meisjes dan zij aan genomen werden op kantoren, waar zy afge wezen werd. Die meisjes echter waren inén vak doorkneed, terwy'l zy, als ze bij het solliciteeren van een betrekking ondervraagd werd, bekennen moest dat zy van veel dingen wel wat wist, maar niets goed. Het andere meisje had telegrafeeren, schoonschryven en' twee a drie vreemde talen geleerd; maar ze schreef niet mooi genoeg om als copiïst te worden aangenonen, hare kennis van de telegrafie was niet voldoende om op een telegaafkantoor te worden geplaatst, geen der drie talen sprak of schreef ze correct. Is het dus te ver wonderen dat zulke meisjes achteraan sukkelen onder de goed onderlegde strugglers-for-life? Vóór dat die meisjes in de noodzakelijkheid kwamen zelf haar brood te verdienen, hadden zy volkomen vertrouwen in hare begaafdheden, totdat ze tot de ontdekking kwamen dat zy met hare halve kundigheden ongeschikt werden bevonden. ? Wat ik u wensch te zeggen, meisjes, is dit: niet liefhebberen, gaat niet de wereld in met het idee, dat gij, begaafd met zoo velerlei Capaciteiten, wel slagen zult. Gy doet beter u op n ding toe te leggen u in n vak zoo goed mogelyk te bekwamen. Dit is noodzakelyk zoo ge niet wilt dat uwe hooge verwachtingen uitloopen in bittere teleurstelling en mislukking. Beter n ding goed, dan twee half. E. K.-H. Een onil oosterscli sproeide in nienw gewaad, De Wonderlamp. Een vertelling uit het Oosten door HENDBIK EBEN, met illus traties van J. B. HEUKELOM. Amsterdam. ff; S. L. van Looy, 1900. Bibliotheek voor *?*""" jongens en meisjes onder redactie van Nellie. BÜhet vele nieuwe, dat er voor de jeugd verschijnt, doet het prettig aan, dat de oude beproefde kinderlectuur in eere wordt gehouden en dat men het tegenwoordige jonge geslacht laat kennis maken met wat ook ons, ouderen, heeft geboeid. Want er zijn klassieke kinder verhalen, die met de geschriften der classici van de groote menschen-letterkunde dit gemeen hebben, dat ze kunnen dienen voor alletyden en voor alle geslachten. De voor de jeugd bewerkte verhalen van de Duizend-en-én nacht behooren tot dit den tijd trotseerende werk en hoezeer men dat inziet, bly'kt uit de velerlei moderne bewerkingen, die in den laatsten tyd van groepen dier vertel lingen of ook wel van een enkel der sprookjes het licht hebben gezien. Deze wonderlamp, Aladdins onwaardeerbare schat, doet zich met het moderne vernisje, dat de heer Hendrik Eben voor haar heeft gekozen, zeer goed voor; zy is er zóó uitstekend voor geschikt, in kinderoogen blyde lichtjes te ontsteken. Men kan het boek gerust reeds aan tien- en twaalfjarigen in handen geven, en de jongens en meisjes, in wier «Bibliotheek" het is opgenomen, zullen stellig genieten van Aladdins avonturen; met hem zullen ze juichen, als de dienaren van den Hing of de dienaren van de Lamp gereed staan, om in moeilijkheden dadelyk uitkomst fe geven en om door de wonderbaarlijkste verrichtingen het onmogelijke mogelyk te maken. Eigenaardige uiting van het idealistische in onze natuur, die liefde voor het sprookje I En zoo natuurlek, dat zy' leeft in kinderharten vooral; want moet niet voor een kind de heele wereld als een sprookje zyn? Wy zien het en begrijpen 't niet, dat woord, dat de ouderen nog zoo dikwyls op de lippen moeten nemen, hoe oneindig veel vaker moet het opryzen in den geest der kinderen. Geen wonder, dat de kleinen menigmaal lastig zyn met hun vragen en dat ze, waar het antwoord uitblijft op zoo menige gestelde vraag, door hen tot ouderen gericht, heel gemakkelijk uit de werkelykheid, die hun zoo tooverachtig schijnt, wegvluchten naar het land, waar te midden van 't over stelpend vele wonderbare hun vragen op de lippen verstommen. Voor 't kind is het maar een stapje van 't sprookjesland der werkelykheid naar dat der verbeelding en O: zoo gewillig laat de kinder lijke fantazie zich leiden langs de paden der toovertuinen en door de zalen van sprookjes paleizen, om er met wonderschoone prinsessen te zweven door de lucht of met booze toovenaars neer te dalen in de aarde, waar mate looze schatten en geheimzinnige wonderen doende voorwerpen geen twijfelend glimlachje zelfs wekken. Daar zyn er geweest, die het sprookje en de wondervertellirjg wilden weren uit de kin derkamer, en wie hun argumenten hoort, hy voelt zich geneigd, het oor er aan te leenen; wy kennen er tenminste zoo van zeer naby; maar ook gelooven wy, dat wy den kinderen de tooverwereld der oostersche en westersche sprookjes niet mogen onthouden, zoolang wy hun vragenden oogen en lippen zoo dikwijls het antwoord schuldig moeten blyven. Wie als opvoeder het sprookje kan ontberen, mag wel met een schat van kennis omtrent het menschenen het dierenleven zijn toegerust en een diepen blik hebben geslagen in het leven der natuur, om op de vragen naar het hoe en waarom der kleinen steeds zoo afdoend een antwoord te kunnen geven, dat het alty'd werkzame kinder brein er bevrediging in vindt. Een kind, dat men vroeg de wonderen der natuur, zooals zij in 't kleine zich openbaren en zooals zij heel goed door een kind te bevatten zy'n, leert begrypen, zal niet naar sprookjes vragen. Maar zoo ver zyn we nog laog niet. F. J. VAN UiLDKIKS. De flaraeslleedij in Nederlandscn-Indië. Men gelooft in Holland niet, dat ons toilet hier zoo uiterst eenvoudig is, omdat slechts koelheid en luchtigheid met wat goeden smaak OES streven zijn en we, zonder bekommering over de wisselende jaargetijden, onze kleedingstukken kunnen dragen tot ze ons begeven. Moge juist het regelmatig wederkeeren in afwis seling van zomer- en wintermodes, met daar tusschen de lente- en herfst-modes, voor enkele weeldepoppetjes een wellust zijn, een tergend tourment wordt het voor alle dames met meer bezigheden dan speldegeld en 't meest wel voor zorgzame huismoeder?, gezegend met een overtalrijk kroost. Bespaard zijn ons die kwelling en last en uit het eerste voordeel vloeit een tweede voort: verslapt is de strengheid der Mode koningin en al weten we op onze grootere plaatsen zeer goed wat de haute nouveauté" is, en al kunnen we onze nieuwe kostumes bestellen volgens den allerlaatsten smaak, we kunnen toch zoo geleidelijk onze kleeren afdra gen tot ze ons begeven, 't Is juist het halfjarig verblijf in een kamferkist, dat in Europa een kleedingstuk tot het niet-meer-in-de-mode-zijn doemt. Doch, naar de wilden moet men gaan, om het leven eenvoudig te vinden. Wat hier aan den eenen kant gewonnen wordt, is aan den anderen toch weer verlies; want eene waarlijk goed gekleede dame hier houdt er niet n maar eigenlijk drie garderobes op na. In de eerste plaats heeft ze hare Europeesche uitgangstoiletten, geheel volgens den laatsten smaak en toch met eenig bijzonder cachet, minder eenvoud,, maar iets weelderigers, lievers, vluggers. Hier is er niets tegen, de andere omgeving maakt andere dingen practisch en mooi, maar het moet goede smaak blijven. Het wordt helaas te veel bontheid en opgesmuktueid, Voor vele jonge vrouwtjes op hoofdplaatsen heeft die eerste garderobe dikwijls een omvang, die men in Holland slechts ziet bij dames, die bepaald tot de casino-bezoekende en dinersgevende kringen behooren. Nummer twee bestaat uit eene grootere of kleinere collectie peignoirs en baby-gowns, welke hier een voorname rol vervullen en ook zeer zijn aan te bevelen. Een baby-gown is wel een uitstekend kleedingstuk voor Indië; het sluitende schouderstuk met hoogen kraag geeft iets nets en afgewerkts; men kan het echter luchtig maken, door het te nemen van ongevoerde kantstof. De rest, de geheele aangemeten japon, valt in losse plooien of rimpels neer, verbergt bij dikke dames een leelijk figuur en maakt slanke slanker, 't Is echter zeer weinig //gekleed." De peignoir met *pli Watteau" is dit al heel wat meer en die vindt dan ook overal zijn weg, tot zelfs wel in schouwburgzalen; doch dan wordt hij toch ge dragen door dames, die' wel weten, dat men haar niet mee rekent tot de //toonaangevende" en dan is die //pli" vaak ontaard in een dik en kompact gevaarte, dat met het sierlijk toilet der Watteau-herderinnetjes niets gemeen heeft. Met een weinig smaak kan men zeer goedkoope en tevens toch sierlijk peignoirs maken, die bij het uitgaan 's morgens zonder hoed, hier nog in zwang, beter staan dan de veel gedragen rok-en-blouae, welke dracht zonder hoed toch iets zeer onvolkomens heeft. Ten slotte heeft natuurlijk elke dame haar klassiek-Indische garderobe van Sarong- en Kabaya, die ze draagt 's nachts, in huis 's mor gens, in den naavond en sommige dames, die hier steeds gewoond hebben of meer in de binnenlanden thuishooren, wel den geheelen dag. Deze dracht is echter zeer ingewikkeld en volstrekt niet goedkoop; tusschen Sarong en Sarong en tusschen Kabaya en Kabaya kan een hemelsbreed verschil bestaan en daarom wil ik de dames, niet in hare geheimenissen ingewijd, er een en ander van vertellen. In Nederland zijn zoo Veel kringen nog, waar niemand nit de familie ooit naar Indiëis ge weest, en hoe vreemd lijkt het dan, wanneer men zoo'n photo ziet met een dame in Sarong en Kabaai. Of vreemder, wanneer men ziet, dat eene logee van Indische familie .zich 's nachts nog zoo kleedt. Die dichtgenaaide lappen zonder geer, die witte jakjes zonder taille, die bovendien nog zulk een ondergoedachtig aanzien hebben, ver bazen dan in hooge mate en moeilijk kaa men zich voorstellen, dat de dames niet alleen zóó haar kamer verlaten, maar dat zij er ook mee uitgaan, bezoeken afleggen, inkoopen doen, rijsttafelen. In de beknopte en meer intieme Parijsche appartementen loopen de, dames nog wel eens rond in een of ander luchtig déshabillé, maar de Hollandsche huisvrouw, wier eerste Stap is naar de huiskamer, op welken tocht ze des noods van de straat gezien kaa worden, wanneer juist voor een of anderen leverancier de deur geopend is, die verschjjn^'nQQit, dan op en de op omsloten in haar stevig gewaad. Aan boord is' het g^'zjpüt der perste sarongen kabaya dragende, tjju'nie,^ nog wat vreemd; vele dames, die er vfjflk'Jadiêtoch veel van honden, vermijden z^ ${&,' nog;i'en Totoksche dames 'kunnen zeke;r zjjn-e|p,.gek figuur te slaan, zoo zij er, zich ook. dadelijk in steken. Een gemakkelijke dracht is tj allerminst. Doch in Indiëverandert,, ^tiet aa_nzien geheel door de veranderde omgeving, wanj, de sarong en kabaai hooren bij onzen schitterjiemel, onze vroolijke, witte, huizen, onze breedjê,, marmeren galerijen, ons .weelderig palmengroen. Natuurlijk .doet de gewoonte ook iets om deze Indische dracht aardig te vinden, maar ,tp,qh niet zoo bijzonder veel. Ik stel me voor, dat een Hollander, die geleerd zou hebben de .jiiacht mooi en aardig te vinden, ze .altijd toch', weer misplaatst zou achten in eene. Hollandsche huiskamer. Van Indische menschen spreek, ik natuurlijk niet; die zija er zóó aangewend door het vau jongs af zien, dat ze het niet anders dan //gewoon" meer zouden vinden. Onlangs heeft de heer B. Veth in zijn Leven <in Nederlmd&ch Ind die arme sarong en kabaai heel wat te slikken gegeven. Uit den kampong gekomen er er weder naar verwezen" en ze zijn als dracht //indécent". Ik beweer ten sterkste, dat ze het laatste niet zijn, wanneer ze goed en met zorg gedra gen worden, 't Is natuurlijk een minder omwolêeiide kleedij dan een Europeesche winterjapon met dikke plooien of nog liever een rotonde. Zoo lang de dames slank zijn, is dit geen beletsel, worden ze zwaarder, dan komen echter de vormen wei eeas wat sterk uit, wat echter bij menige Europesche mode het geval is, zooals laats/ bij die overdreven nauwe rok ken. Door een goede ,/koetang", een handig plooien van den sarong, wat wijdere kabaya's worden die bezwaren alweer heel wat vermin derd en heusch, ik zou zeggen, een indécente blik is noodig om de mode zóó indécent te vinden. In Holland zouden we die bloote voeten in muiltjes hoogst onaangenaam vinden, men denke slectits aan de plaatsen waar de Kueippmethode in haar heiligste, woede werd toege past ; hier vinden we het aardig en heel ge woon, doch afschuwelijk, daarentegen wanneer we eene otoksche dame zien met bloote voeten onder een psignoir. Dat staat nu eeumaïi niet. De //kabaya" der Indische dames is zooals men weet steeds wit, wat het volk draagt wordt meest badja" genaamd, een woord denkelijk van Perzische afkomst en In 't Hollandsche baadje, zouder eenige verwantschap met het dikke »baai". Kabaya is een Portugeesch woord en de inlandsche kleeding heeft de Europeesche dames den weg geweze*ntoen ze zochten naar een doelmatige, goed te wasschen bovenkleeding; de inlanders hadden die niet van de Arabieren. De onderkleediug is geheel van het Inland sche ras afkomstig. Toan de meer beschaafde stammen er aan dachten 'een waarlijk bedek kende kleeding in te voeren, begonnen ze met hunne lenden te omwikkelen met rechthoekige lappen l'/s M. hoog ongeveer en 4 ;i 5 M. lang; daarna de lendenen omgord- Dit is de kaia nog algemeen gedragen door mannen zoo wel als vrouwen ; ze is fraai gebatikt, als sarong. Men nam den kaïnlap bij dezelfde hoogte wat minder lang, naaide de uiteinden zamen en men had een sarong. Bij de inlanders bleef langen tijd het boven lichaam bloot; de vrouwen trokken haar sarong op tot onder den armoksel. Op de Buitenbezittingen is dit nog vaak regel, maar het eigen aardigste ia wel, dat de tiquetten der Solosche en Djayaksche hoven voorschrijven, dat alle Inlan ders, vorsten en vorstinnen niet uitgesloten, zich aldus vertoouen. Eene donker gele zalf //boreii", is dan over het lichaam gesmeerd. Wanneer niet de hofetiquette die gezalfde bloothcid eischt, dragen de voorname inland sche dames, wanneer ze zich in 't openbaar vertoonen, kabaya's van zijde, stof of fluweel, ongeveer naar liet model der onze. Door kost bare spelden, flonkerend van edelgesteente, wor den ze gesloten. De Bataviasche baboes dragen lange baadjes van kleurig katoen, een heel eind over de knie neervallend in n rechte lijn van de armen tot beneden, 't Is alleraardigst te zien hoe die vrouwtjes, die geen heupen schij nen te hebben, zich daarin voortbewegen met haar egalen, rythmischen gang. In midden-Java dragen de inlandsche vrou wen echter zeer korte baadjes, in de binnen landen een soort van loshangende kieltjes, die ze aantrekken over 't hoofd en die om den hals sluiten met een knoopje. De kabaya der Indi sche dames zijn aan mode ondernevig; voor eenige jaren waren ze lang en los; thans vallen ze slechts even over de heup en zijn daarbij spannend en aangesloten. Eene wel voorziene dame heeft ze niet slechts in groote hoeveelheid, doch ook in soorten: Eenvoudige zacht kabaya's; gewoon huislijke met n kant of borduursel, dan de mooie met tusschenzetsels, borduursels, kanten met mignardises vereenigd, oprijgseltjes, millimeter fijn, tandzoompjes en een oneindigheid vau naaipuzles die door de inlandsche naaisters, ydjaits" meesterlijk worden uitgevoerd. De dames stellen er een zekere eer in zes mooie kabaya's ook op zes verschillende wijzen te maken, al is dat verschil ook maar in n moompje meer of minder gelegen. Een Totoksche dame zal met eene zekere onverschillig heid haar kantjes en mignardises uitkiezen, maar de Indiscue vriendin zal zeggen: neem dat niet, //het is weer uit de mode," //het is al zoo lang gezien." Komen nu nog de overkabaya's, lossere, ruimere van flanel, fluweel of zijde, welke men over de witte aantrekt, wanneer men het wat koud heeft of zich wat mooier wil maken. Onder de kabaya draagt men een koetang,'' een met groote zorg gemaakt onderiijfje, dat de taille stijf omvat, zoo het figuur ophoudt, terwijl dan verder het bovenstuk zoowat geheel uit kantjes of borduursel bestaat. Het zou weer de okoksche dames, die dit artikel vaak verwaarloozen, wat het bederf van haar goed (iguur kan zijn. Tegenwoordig ziet men ook veel récamiers gebruiken, ouderlijfsels in bolero vorm, voor slanke personen zijn ze uitstekend. 't is ongelooflijk et groote aantal ^kabaya's" dat wordt gebruikt door dames, die zich netjes kleeden; ze hebben wat huislijken arbeid ver richt, zich wat vermoeid, dadelijk een andere. Oudertusschen laat men wel eens uithangen //jemoeren" en door de baboe weder opstrijken, een bezigheid, waarmee de goede ziel met on verbeterlijk flegma heel was levensduren zoek maakt. De groote rijkdom zit echter in de j-kabaya's;" eene dame, die haar hooge stapels toont, zal zeggen, met rechtmatigen trots: //Dat is nn mijn rijkdom." En dan gaan ze uitstallen, Djocjasche, Solosche, Pekalaagansche sarongs van zestig, zeventig gulden soms, prachtig met hun artistieke kleuren in sierlijk grillige ara besken ' welke soms' een heel verhaal bevatten;: of zijden 'sarongs uit Sumatra stijf van het doorwerkte gouddraad, 't Zijn gewoonlijk erfstukken van een moeder, grootmoeder en zeer. dikwijls een cadeau van een. of ander inlandsch vorst. Hierover uitweidend, zou men er in yerdwalen, terwijl bovendien door het streven vau technici reeds zooveel sarong-literatuur ver spreid is. Naast die prachtstukken, die zelden worden gedragen, komen de gewoon-mooie om uit te gaan, morgen-bezoeken te ontvangen in n woord, te dragen als men zich ^netjes" heeft gemaakt. Hieronder zijn er dikwijls nog van een vijf en twintig gulden; men gebruikt daar voor tegenwoordig ook veel Twentsche ruitjes. Om den sarong vast te houden gebruikt men eerst een stevigen band, waarover dan gewoon lijk een charpe komt van chineesche zijde, afhangend in sierlijke strikken met franje. Sommige dames nemen een stuk bordpapier, dat ze met zijde overtrekken; het moet juist de wijdte hebben van haar middel en wordt met een paar haken en oogen gesloten, 't Zit glad en netjes, schijnt aardig door de kabaya lieen, maar i» wat stijf, of liever, lijkt wat stijl'; de dames die er van houden, vinden dat volstrekt niet, evenmin, als de Parisiennes ooit klagen zullen dat het rokken opnemen lastig is. Nu komen nog de slofjes voor huiselijk gehruik van eenvoudig werk of van licht bruin leór, voor gekleeder van wit Itêr, soms met fluweel ingelegd, of fluweel met goud gebor duurd en gouden bakjes. Voor het dichtmaken der kabaya's gebruikt men thaus algemeen drie of vier speldjes aan een kettinkje, wat zeer netjes staat; natuurlijk kunnen ook die weer zijn van zilver, van goud of met juweeltjes. Eene nieuwe weelde nu. Men ziet, eene dame in sarong en kabaai gekleed kan in haar eenvoudig toilet eene heele waarde vertegenwoordigd zien en wat meer zegt, wanneer ze die kleedij ,/goed" draagt dan kau ze er allerliefbt, zeer geflatteerd meu uit zien en ze heeft het heerlijk luchtig eu koel. Dit doel wordt echter nooit bereikt door dames, die steeds europeesch gekleed zich vertoonend, de sarong en kabaai alleen dragen, zoo haastig maar even aangetrokken orn huis houdelijke bezigheden te verrichten. De sarongen-kabaai wil vertroeteld worden. Nu zou ik nog heel wat kunnen zeggen over de vaak eigenaardige wijze, waarop de dames hier aan haar goed komen en het gemaakt koopen, doch ik stel dat liever uit voor een volgenden keer. VOYAGEUSB. Insulinde, September 1900. iiiiimimiiiimiMiiiiimii Milka Hithn, Helen Mathers (mevrouw Reeves). Modes. Het paviljoen Bosnië-IIerzegowina beeft op de nu gesloten internationale tentoonstelling te Parijs, niet te klagen gehad over gemis aan belangstelling, matigheid in bewondering en schaarschheid van debiet. Het liep er storm; dag-in, dag-uit. Een zeldzame verzameling van vrouwelijke industrie was daar bijeenge bracht. Gordijnen, muurbedekkingen, kleedjes en kussens geborduurd met zy en goud. Schit terend van kleur-schakeering, meesterlijk van teekenicg, onovertroffen in bewerking. De tapy't-weveryen van Bosnië-Herzegowinatrok ken ook de algemeene aandacht. Alle couranten en niet het minst de wakkere »Fronde" staken onverpoosd en onvermoeid, de loftrompet. Aan het werk en aan mevrouw Milka Huhn, de directrice der industrie-school te Serajewo werd de hulde gebracht, waarop zrj aanspraak hadden Bosnië-Herzegowina kreeg voor zyn artistieke inzendingen den »Grand Prix" en aan Milka Huhn werd een eere-diploma overhandigd. Zy is een geboren teekenaarster, gedoubleerd door een vrouw met ontembare werkkracht. De teere en forsche lynen, de eenvoudige en ingewikkelde motieven, door haar ontworpen doen niet aarzelen onder welke categorie menschen, Milka Huhn moet gerangschikt worden. Zy' is kunstenares in haar *ak. Zy stelt zich voor, nu ook de kant-industrie in haar land in te voeren. Met dit doel heeft zy een studie-reis naar Belgiëen Zwitserland ondernomen. Een paar jaar geleden, werd door den direc teur van het museum van Kunst-nijverheid te Haarlem, door den heer von Saher, de aan dacht gevestigd op de kunst-industrie in Herzegowina. Hij schreef er in 't fransen een merkwaardige brochure over. De engelsche, productieve schrijfster Helen Mathers, de tegenwoordige mevrouw Reeves, beeft aan een interviewer eenige bizonderheden uit haar leven verteld. Op haar zevende jaar had zij al de Waverley novels van Walter Seott gelezen! Wij leven in een merkwaardig-haastigentyd. Het verstand schynt zich met electrische snel heid te ontwikkelen. Ook wy hebben tegen woordig schrijfsters van zestien jaar l en wat mér zegt, schrijfsters die uitgevers vinden voor haar werk. Helen Mathers schreef haar eerste boek op haar achtste jaar. Dit papieren kind werd echter niet in den handel gebracht, maar, wegens den gruwelijken inhoud, door Helen's moeder aan de vlammen prys gegeven. De kleine Helen vond het vreeselyk dat zy rood haar bad. Zij zelf beweerde »Auburn locks" te bezitten, maar, haar broers hielden stok-styf vol: »je bent zoo rood als een wortel". Broers zijn als opvoeders van onberekenbaar nut, wegens hun onkreukbare waarheidsliefde ten opzichte der feilen, tekortkomingen eil het uiterlyk hunner zusters ! De achtjarige, niet Auburnlokkige, schreef een verhaal «Goudlok en Eoodlok". Een schoon jongeling dong naar Goudlok's liefde. Helaas! de arme Roodlok was doodelijk van den jon geling, maar werd door hem versmaad. Toen stak Roodlok het huis in brand en Goudlok kwam in de vlammen om. Zy verfde haar roode lokken en gaf zich uit voor Goudlok. De jonge man ontdekte het bedrog en stiet bet meisje met de geverfde haren van zich. Toen bracht Roodlok zichzelf om't leven.., Voorwaar een stoute fantazie zetelend in een achtjarig breintje. Helen Mather's eerste boek jComin thröthe Rye" verscheen toen zy twee en twintig jaar was. |ïet beleefde verscheiden drukken en werd in andere talen overgezet. Eerstdaags zal van bare hand verschijnen een kerstvertelling «Dahlia". Helen Mathers is gehuwd met dr. Reeves een zeer handig chirurg en operateur. De schrijfster vindt zelf »Bam WildEre" haar beste boek, hoewel haar roman sBecky" heel wat meer tongen en pennen in beweging beeft gebracht. Over vrouwen, heeft zij een aantrekkelijk, echt vrouwelijk oordeel. »Laat de vrouwen werken, zegt zy, laat ze toch zooveel werken, als zy kunnen; besnoei haar vrijheid niet, madr, laat de vrouw vóór alle dingen vrouw blyven: de zachte, ge duldige verdraagzame, trouwe hulpe van den man. * S * Het wordt hoe langer hoe duurder zich te kleeden naar de hooge eischen der mode. Gelukkig leven wy in een ty'd, dat men een open, welwillend, waardeerend oog heeft voor de innerlijke waarde, niet het minst voor de werkkracht der vrouw. Zy, die alleen als modepópje de aandacht trekken, moeten uit een ruime beurs kunnen tasten. Materiaal en garneersel zyn weelderig en smaakvol, maar zeer kostbaar. De wintermantel is van gebrocheerde zyde en gevoerd met bont. De bovenbekleeding van den mantel moet licht zyn, omdat anders het geheel te zwaar zou worden. Rug getailleerd; hooge, Medicis-kraag en de onvermijdelijke revers a la Robespierre van kostbaar bont. Het gezicht komt fijn en gracieus nit tusschen die koude-werende bont-omgeving. Meer eenvoudige mantels zyn vervaardigd van laken, met of zonder application. De ouderwetsche ulster-vorm komt weer in zwang. De laken mantel is vry lang en breed; met n rij zeer kostbare knoopen of de on zichtbare tailor-sluiting. Op dien mantel wordt een kleine met talloos veel machine-stiksel doorwerkte pélerine en de Napoleon-kraag gedragen. Korte, aangesloten manteltjes zyn gegarneerd met bont, iiuweel of application. Bolero's worden gemaakt van prachtig fluweel, versierd met application, zijde- of goudbor duursel, of stralend van git in verschillende tinten. De bolero's worden ook gemaakt van het beeldige, maar dure sealskin. Meer dan ooit wordt bont gedragen. Capes, kragen, manchetten, revers, boa's, moffen. Het haar wordt in golvende slingeriBgen over het voorhoofd getrokken. De hoeden volgen den weg van het kapsel. Die worden gedragen, steunend op het voorhoofd; het gelaat dus lichtelijk overschaduwend. Een lang niet to versmaden modegril voor haar, die de eerste jeugd achter zich hebben. Van preciosa wordt letterly'k misbruik ge* maakt. Diamanten en paarlen zyn heel mooi b\j gakleede toiletten en worden liefst gezien bij kunstlicht. Steenflonkeringen en goudgeflikker op klaar-lichten dag, gedragen bij de zoo strenge tailor-made kostuums, bly'f ik vau twyfelachtigen smaak vinden. CAPBICE. ^P* O S C O, n. d

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl