Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1223
ooit gezegd ? Nergens en door niemand !
Maar wat is 't dan toch voor een dwaas
heid een lijvige ecquête in te stellen naar
de juistheid eener bewering, die nooit is
uitgesproken! Openstaande deuren te willen
open trappen is toch geen werk voor ern
stige, eminente mannen als de directeuren'
der Nijverheid-Maatschappij.
Nimmer is beweerd dat voor de be
staande jamfabrieken, meerendeels van
zeer beperkten omvang en geheel of bijna
geheel werkend voor binnenlandsche con
sumptie, de crediteeiing van den suiker
accijns een levemquaestie is.
Directeuren der Maatschappij veronder
stellen dat de uitkomst der ingestelde
enquête voor velen een verrassing zou zijn.
Deze veronderstelling is onjuist (althans
wat betrtft de ingewijden); indien er al
sprake ia van verrassing, dan is 't deze
minder aangename, dat genoemde direc
teuren zoo bitter slecht hebben begrepen
wat in de laatste tijden over deze «question
bruiante" is gezegd en geschreven.
Dan is 't deze weinig aangename ver
rassing, dat directeuren eener aanzienlijke
Maatschappij onnoozele vragen stellen,
waarop het antwoord reeds lang was te
voorzien.
En niet alleen was 't te voorzien dat
onze inlandsche jam-fabrikanten de cre
diteering zouden gering schatten, maar
zeJfs dat ze onder de opgave van
schijnledenen het nut en de beteekenis der
crediteering zouden verkleinen.
De redenen, die onze fabrikanten nopen
aldus te handelen, zijn vroeger reeds ont
vouwd. Directeuren dr Nijverheid Maat
schappij behoeven De A» sterdammer maar
na te slaan om die redenen te kennen.
't Is onnoodig thans, nu die bewijs
voering niet wordt bestreden m aar ge woon
wordt genegeerd, nogmaals aan te toonen
dat bestaande jamfabrieken thans profijt
kunnen trekken van de tegenwoordige
accijnsheffing. De heer Baesjou heeft ge
poogd deze te ontzenuwen; na de beant
woording deed ZEd. niets meer van zich
hooren.
Doch misschien zijn er behalve Direc
teuren der Mij. v. Nijverheid nog wel
anderen, die niet hebben begrepen
welk belang de bestaande jamfabrieken
hebben bij de vigeerende regeling.
Voor die «anderen1' is 't wellicht goed
nog enkele feiten mede te deelen, die een
eigenaardig licht werpen op de toestanden
in de jarafabricage.
Op een der te Breda gehouden bijeen
komsten werd door een tweetal aanwezigen
uitgelegd hoe bij uitvoer van jam een
voordeelije" werd behaald door 't betalen
en naderhand terug ontvangen van den
suiker-accijns. Die vergadering werd bij
gewoond door verschillende personen,
belanghebbenden of finantieel geïnteresseer
den bij de jamfabricage. Welnu, geen dier
belanghebbenden heeft den moed gehad
daar, van aangezicht tot aangezicht, de
mededeeling te bestrijden!
En een tweede feit, niet minder sprekend,
is 't volgende.
Gedurendede pauze derzelfde vergadering
werd door een tweetal jamfabrikanten
getracht den heer Dr. Van Hoek
(rijkslandbouwleeraar te 's-Hertogenbosch) en
ondergeteekende over te halen de beweging
voor crediteering van den suiker-accijns
te eindigen, wijl die crediteering verschil
lende voordeelen der fabricage zou weg
nemen.
Wellicht behooren deze raadslieden wel
tot de «bevoegde adviseurs" bij de enquête
der Mij. v. Nijverheid!
Is de crediteering van den suiker-accijns
dus niet van beteekenis (en bij enkele
minder fraaie praktijken zelfs hinderlijk)
voor de bestaande fabriekjes, diezelfde
crediteering is een levensvoorwaarde vror
de groote jam-nijverheid die onze Tuin
bouw behoeft, een levensvoorwaarde voor
de fabriek, die tegen concurrente prijzen
haar deugdelijk jamfabricaat wil plaatsen
op de buitenlandsche markt.
De binnenlandsche consumptie is beperkt
voor deze zijn wettelijke maatregelen niet
zoo dringend noodig. Maar vrijwel onbe
perkt is ons productie-vermogen van de
beste en smakelijkste vruchten. Reeds nu
overtreft onze productie het binnenlandsch
verbruik met ettelijke millioenen kilo's.
En steeds meerdere Hectaren grond worden
beplant met bessen, frambozen, aardbeien,
enz. Deze steeds wassende vruchtenteelt
zal een frisch-opbloeiende welvaart kunnen
geven, indien de levensvoorwaarden voor
de jamfabricage worden versterkt. En dit
kan en dit zal geschieden door crediteering
van den suiker-accijns.
* *
*
Gelijk hierboven werd aangetoond is de
enquête alleen ingesteld om een antwoord
te verkrijgen op een vraag, die waarlijk
niet gesteld behoefde te worden.'
Geen der geraadpleegde deskundigen
heeft ook (en zeer terecht, want daar vroeg
de inquisiteerende Mij. v. Nijverheid niet
naar) maar iets afgedaan tot de telkens
geuite bewering en 't door niemand ont
zenuwd bewijs dat crediteering beslist
noodzakelijk is voor een zoodanige uit
breiding der jamfabricage als de steeds
toenemende teelt van zachte fruiten
vereischt.
Die hoofdzaak (en daar komt toch maar
alles op neer!) blijft zorgvuldig
onaangerperd.
ja, indien onze wapenkamer nog niet
voldoende was gevuld met snijdende
arguinjenten zou de enquête der Maatschappij
van IBtaBjIleid ons, voorstanders der
cre_t ^ menig wapen hebben verschaft.
._ t 7f<fec&n/2«artikel lees ik b. v.: »(bij
crediteejtng) kan met minder bedrijfskapi
taal worden volstaan," (pag. 440); en iets
verder: »dat de maatregel groot finantieel
gevolg zal hebben." Welnu, dat is vol
komen gelijk keer op keer is beweerd en
dat de enquête nu eens kranig zou weer
leggen !
En de deur wordt gesloten door de
mededeeling op pag. 447, »dat bij productie
van 100,000 Kg. een kleine duizend gul
den zou worden bespaard."
Dit is geen bewering van mij of een
der andere accijns-beveehters, doch alleen
een onvoorzichtige oprechtheid van den
ondervraagden jamfabrikant. Bij productie
van 100,000 Kg. (dus een kleine fabriek)
wordt weggeworpen 1000 gulden, een groote
fabriek, gelijk onze tuinbouw noodig heeft,
moet dus naar denzelfden maatstaf jaar
lijks 20 of 25 duizend gulden wegwerpen
aan renteverlies door ac< ijnsbetaling!
En tegenover alle argumenten der be
pleiters van de crediteering, tegenover de
eigen erkenning hier buven aangehaald,
weten de »deskundige adviseurs" niets an
ders aan te voeren dan: het noodzakelijk
toezicht van rijksambtenaren, dat de
onveraccijnsde suiker niet voor andere doel
einden wordt gebruikt.
Meer de waarheid getrouw zouden de
antwoorden der jamfabrikanten zijn wan
neer ze als redenen voor 't verzet tegen
crediteering van den suiker-accijns opgaven:
1. Ik wil mijn betrekkelijk monopolie
zoo lang mogelijk handhaven ;
2. Mijn bedrijf kan 't daglicht (in dit
geval de contióle) niet al te best verdragen.
Maar deze waarheden vinden we in geen
der brieven van jamfabrikanten. Ook hier
ia het papier weer eens een voortreffelijk
middel om de gedachten te verbergen!
Op zoo zwakke, zoo niets-zeggende rede
neering bouwt de roemruchte Maatschappij
van Nijverheid hare conclusies!
En de Redactie van het Tijdschrift volgt
dit voetspoor, ze meent er nog wat bij te
moeten doen door te wijzen op de morale
en action, die dan zou spreken uit de
stichting van jamfabrieken in de laatste
maanden zonder dat de oprichting werd
afhankelijk gesteld van een andere hef
fing van den accijns.
Dit schijnbaar wichtig argument is toch
inderdaad slechts een kaartenhuisje. Want
de pleitbezorger der jarnfabrikanten ver
geet dat deze nieuwe zaken zijn: <>f uit
breidingen van bestaande fabriekjes, i'if
worden gedreven door mannen, die nu
eenmaal kennen de knepen en slinger
paden der jamfabricage, of fabrieken, die
zoowel pulp als jam fabriceeren.
Als 'k me niet vergis zetelt de Redactie
van 't Tijdschrift der Maatschappij van
Nijverheid in Haarlem. Welnu, ook daar
hebben we de laatste dagen kunnen zien
de wording eener nieuwe iirma, eener
pulpen jam fabriek.
Ook daar zal de fabricage tweeledig
zijn; jam voor binnenland (althans in.
hoofdzaak), pulp (d. i. een kwart afge
werkt fabrikaat, een lapmiddel) voor export.
Zoo bevestigen de feiten de juistheid
onzer bewering, dat slechts het lapmiddel,
de pulpfabricage mogelijk is en de regeling
van den suikeraccijns de ontwikkeling der
jamfabricage in den weg slaat.
De morale en action vermeen ik nu
voldoende te hebben toegelicht; den on
derzoeker kan 't nu duidelijk zijn, dat ook
bij de enquête der Maatschappij van Nij
verheid de geraadpleegde jamfabrikanten
achter schijnredenen hun egoïstisch streven
hebben verborgen.
En wanneer 't nu directeuren der Maat
schappij ter bevordering van Nijverheid of
anderen nog niet duidelijk mocht zijn, dat
de crediteering van den suikeraccijns moet
worden geëischt als een dringende be
staansvoorwaarde voor onzen tuinbouw,
als dit nu nog niet duidelijk is, dan zal
ondergeteekende alleen troost moeten zoe
ten bij den klassieken versregel:
Gegen die Dummheit kampfen seibst (iotter
verget ens!
B e v e r w ij k, 19 Nov. 1000. K. REYNE.
Lamlbouw-vei'legenwoordigmg.
In De Amsterdammer, van 11 November,
komt dr. G. W. B. op tegen de benoeming van
een inspecteur van den landbouw en wenscht
hij de adviezen in landbouwzaken liever te doen
uitbrengen door het Ned. landbouw-comifé.
Uitdrukkelijk deelt de schiijver al dadelijk
mede, niet ingenomen te zijn met de wijze
van samenstelling en de manier van werken
van het landbouw- comitéen daar heeft hij veel
reden toe.
De leden van het landbouw comitéworden
gekozen door maatschappijen van land- en
tuinbouw en door vereenigingen die met den
landbouw zijdelings in verband staan, zonder
eenige andere gegevens van kennis en geschikt
heid, dan de stembus hun verleent.
Het comitévergadert zoo ongeveer 5 uren
per jaar en behandelt dan nog grootendeels
huishoudelijke zaken. Wanneer men nu aan
neemt dat de landbouw met den aankleve van
dien, uit een tiental verschillende vakken be
staat, dan vraagt men, hoe het mogelijk zoude
zijn, dat een dergelijk lichaam adviezen uit
brengt.
Zoowel de Regeering die geen adviezen vraagt,
als het Bestuur van het Comité, dat de te be
handelen landbouw-onderwerpeD, vooraf door
commissiën van deskundigen gedeeltelijk uit
en gedeeltelijk buiten het comitégekozen, doet
gereedmaken en de adressen over wetsont
werpen of andere zaken, thans niet meer bij
het comitéin behandeling brengt, maar alleen
van het bestuur doet uitgaan, dat nu niet
precies hetzelfde is, zijn overtuigd, dat het
landbouw-comiténiet geschikt is om te
adviseeren.
Wanneer de regeerirg een advies verlangt,
heeft zij in de eerste plaats een grooten staf
deskundige ambtenaren en vervolgens een keus
van deskundige particulieren die zij zelf
uitzoekf, zonder gebonden te zijn aan de stem
bus der landbouw-maatschappijen, zooals o. a.
geschied is bij de samenstelling van het wets
ontwerp der paardenfokkerij.
De wetgevende macht echter, die uit den
aard der zaak slechts een klein aantal leden
met meer of minder landbouwkennis begaafd
telt, kan van bovengenoemde adviesmiddelen
geen gebruik maken en zou het voor haar
veel waarde hebben hij de behandeling van
begrooting, wetsontwerpen, enz., met dtn
landbouw in verband staande, zich door de
adviezen en uitspraken van een daartoe be
voegd lichaam te doen voorlichten, zooals ook
inderdaad wel eens in de debatten of voorloopige
verslagen, de zienswijze van landbouw-com
missie en landbouw-comitégeciteerd wordt.
Voor de wetgevende macht, zou dus eene
kundige en degelijke landbouw-vertegenwoordi-.
ging groote waarde bezitten, waarvan ook de
regeering gebruik zou kunnen maken, maar
hoe hiertoe te geraken ?
In een rapport aan het Genootschap van
Nijverheid in de prov. Groningen, wordt een
voorstel tot de oprichting van provinciale
kamers van landbouw en daaruit te kiezen
centralen landbouwraad gedaan, waarin uit
sluitend landbouwers tot de kiesgerechtigden
behooien en alleen verkozen kunnen worden
zij die een bepaalde huurwaarde aan land in
eigen exploitatie bezitten.
Hierdoor worden wel is waar de non-valeurs,
die niets met den landbouw te maken hebben
uitgesloten, maar nog geen waarborg verkregen
dat de kundigste en meest geschikte personen
verkozen worden. Welbespraaktheid, rijkdom,
maatschappelijke positie en dergelijke ver
diensten zouden ook hier den doorslag kunnen
geven bij de kenzs.
De meest rationeele samenstelling
vanadviseerende colleges zoude gevonden kunnen
worden, door de uiteenloopeude deelen, dis
het landbouw-comitéuitmaken weder van
elknnder te scheiden. De paHrdenstamboelien
zouden personen kunnen kiezen, die zich met
paardenfokkerij bezighouden ; de
rundveestamboeken met de Jandbouw-maatschappijen kiezen
veehouders, déprovinciale maatschappijen, waar
heide en boschteelt gevonden worder, en de
heide-maatschappij verkiezen ontginners en
houttelers, de tuinbouw-maatschappijen, tuin
bouwer?, fruittelers, bloemkweskers, da land
bouw- maatHchappijen akkerbouwers en vee
houders. Kortom iedere vereeniging die zich
met een onderdeel van den landbouw bezig
houdt, kiest personen die dat bedrijf uitoefenen.
Ook gediplomeerde personen in de resp. vakken.
zjjn verkiesbaar.
Uit de vele gekozen candidafen, doet de
Regeering, gehoord de rijkslandbouwleeraren,
zuiveleorisulenter, provinciale paarden- en
veecommissiën enz. enz. eene keuze tot de vor
ming van commissiën van advies, die ieder op
zich zelf staan en waardoor men voorkomt
dat bij?, over heideontginnirig en hontteeH
geredeneerd en gestemd wordt door
ZuidHollandera en Zeeuwen, paardenfokkers en
tuinbouwers, of over veeteelt door tuinbouwers,
heideonfginnerp, hijer;teeier?, gelijk bij het
landbouw-comiléen de voorgestelde kamers van
landbouw met centralen landbouwraad het ge
val zoude zijn.
Voor algemeen economisch'! onderwerper,
zoude eene commissie benoemd kunnen wor
den met veranderlijke samenstelling, gevormd
uit af^evaardigen der bovengenoemde
vakcotnmissiën, voor zoover die op het te behandelen
onderwerp betrekking hebben.
Deze denkbeelden zullen vermoedelijk niet
veel bijval vinden hij het landbouw-comit
en bij de besturen der tegf nwoordige
landbouwinaakchappijen, grootendeels niet uit land
bouwers of vaklieden bestaande, maar zij zul
len de vertegenwoordiging van dan landbouw c.s.
brengen ter pluatse waar die behoort te zijn.
X.
Financiën by Oorlog".
Aan de Eedactie van
De Amsterdammer.
(Ingezonden).
WelEdele Heeren!
Bij de opneming van een door mij in
de N. R. Ct. ingezonden stuk, wordt door
u de '.vensch. uitgesproken, dat ik mij
ook geroepen moge gevoelen mijne meen ing
kenbaar te maken aangaande de juistheid
van het hoofdartikel in Uw blad van 18
November. Hoe een Minister van Oorlog
zijne bef/rooting weet laai/ te houden n.l.
door voor twee ton aan laken uit den
magazijns- of mobilisatievoorraad te nemen,
ter voorziening in de behoefte van het
a.s. jaar.
Alhoewel van meening zijnde, dat, na
hetgeen daaromtrent reeds door U werd
in het midden gebracht, de verdere behan
deling der onderwerpelijke aangelegenheid,
met vol vertrouwen, aan de Volksverte
genwoordiging kan worden overgelaten,
deel ik U niettemin gaarne het volgende
mede: ^
Onder dagteekening van oO Mei 1.1.
bracht ik in mijne toenmalige betrek
king van Hoofdintendant aan den
Minister van Oorlog over het voorstel
van den Directeur der Centrale Maga
zijnen van militaire kleeding en uitrusting
om op de begrooting voor 1001 /'200,000
meer te brengen tot aanschaffing van
laken. Dit voorstel werd volgender wijze
door mij ondersteund.
»Daar het door mij overbodig wordt
geacht voor Uwe Excellentie nader te
betoogen, dat het mij noodzakelijk voor
komt, aan het voorstel van den Directeur
het vereischte gevolg te geven, zoo blijft
mij slechts over Uwer Excellentie beschei
den, doch met den meesten aandrang, in
overweging te geven op deoorlogsbegrooting
van het volgende jaar een zoodanig bedrag
voor aanschaffing en aanmaak van klee
ding te brengen, dat daaruit ook de
vastgestelde voorraad laken kan worden
verkregen."
Het den 13eii Juni d. a. v. van den
Minister ontvangen antwoord kwam daarop
neer, dat Zijne Excellentie het niet
bopaald noodig acht, dat behalve de hoe
veelheid, welke ten dienste der schutterijen
voorhanden is, nog eeue hoeveelheid laken
voor eene waarde van plm. /'000.000 aan
wezig is. De Munster voegde er nog aan
toe, dat met het oog op de omstandigheid,
dat, indien de thans aanhangige Wetsont
werpen tot regeling van de samenstelling
der Landmacht, tot Wet werden verheven,
toch eene algemeene herziening van den
voorraad kleeding en stoffen noodig is.
Mitsdien werd door Zijne Exellentie be
paald, dat de mobilisatievoorraad
soldatenlaken met een derde werd verminderd.
De Generaal-Alajoor Hoof intendant, b. d,
VAN GENDT.
's Gravenhage, 27 Nov. 1000.
Onder dankbetuiging aan den Generaal
Van Gemlt voor de gedane mededeelingen,
mogen wij de volgende opmerking niet
achterwege houden:
Uit 's Ministers antwoord blijkt alzoo,
dat hij het wel noodig acht den
mobilisatievoorraad laken voltallig te houden,
raaar niettemin er voor /' 200,000 laat
afnemen ; en dat, terwijl de Minister aan
de Tweede Kamer hetft medegedeeld, dat.
na aanneming van de aangehaalde wetten,
belangrijke sommen zullen noodig zijn tot
uitbreiding van den voorraad kleeding en
stoffen, hij het nu bij de indiening
zijner vierde begrooting raadzaam vindt
maar ? te beginnen met den mobilisatie
voorraad laken op te maken. RED.
Mr. Paap en do drank wet.
Het dogma der drankwet. Rekest aan
de Tweede Kamer met toelichting,
geschreven door W. A. PAAP. Am
sterdam, W. Vtrsluis. (195 b!z.).
Bij geschillen, wier beslissing voor den
rechter gebracht worden, hangt het menig
maal van een toeval af voor. wie van
beide partijen de een of ander kundig
advokaat optreedt. Al naar gelang bestu
deert hij alsdan de kwestie van de eene
of van (Ie andere zijde en brengt zijn verde
diging te berde, met opeenhooping van
de argumenten die daarbij te pas komen.
Het Jiierboven genoemde omvangrijke
geschrift komt ons voor zulk een werk te
zijn ; de schrijver zeif, niet tot (ie
onderteekenaars van het «rekest" behoorende,
heeft van dezen blijkbaar de opdracht
gekregen de verdediging hunner zaak op zich
te nemen en een betoog te schrijven, waar
door regeering en volk duidelijk wordt
gemaakt, dat, de voorgestelde wijziging in
de bestaande Drankwet niet moet worden
aangenomen.
Niemar.d zal ontkennen, dat hij zich
niet met ijver van ilie taak heeft gekweten
en alles heeft bijeengebracht om aan te
toonen, dat de bestaande drankwet niets
heeft uitgericht tot vermindering van het
alcoholgebruik. Twee fouten treden daarbij
echter o. i. op den voorgrond ; de eerste waar
schijnlijk van den lastgever afkomstig en
zich terstond openbarende in het opschrift:
het dogma der drankwet. Wat enkele
enthousiasten misschien ook hebben beweerd
bij de voorbereiding der bestaande drank
wet, op dit oogenblik is er bijna niemand.
te vinden, die het hier en daar waarge
nomen verminderde alcoholgebruik toe
schrijft aan deze drankwet en bovendien
durft staande houden, dat de
drankgelegenheden ten gevolge dier wet eenige bedui
dende vermindering hebben ondergaan.
De voorop gezette stelling behoefde als
niet bestaande dus eigenlijk niet bestreden
te worden; de verdediger heeft zich daartoe
echter niet bepaald en is in zijn ijver nog
veel verder gegaan; niet alleen de drank
wet zooals zij hier te lande op dit oogenblik
bestaat, heeft niets uitgewerkt maar ook
Strenger gehandhaafd en in den geest der
voorstanders verbeterd door nieuwe wijzi
gingen zal zij niets tot stand brengen,
betoogt de verdediger der adressanten, en
niet alleen deze wet niet, maar ook elke
andere niet en evenmin hebben alle andere
wettelijke maatregelen tot bestrijding van
het drankgebruik ooit iets gedaan of zullen
zij immers iets doen.
Integendeel dit drankgebruik, meent de
schrijver, staat in omgekeerde evenredigheid
tot de drankgelegenheden en de pogingen
om haar door het optreden der overheid
te beperken (blz. 51). Behoudens zeer ge
ringe afwijking voor Overijsel en Zeeland,
is in alle provinciën de constantfe regel:
hoe meer dranklocaliteiten hoe minder
drankverbruik (blz. 47 en 55), vermeerdering
van dranklocaliteiten, vermindering van
verbruik is constant (blz. 48).
De pogingen in het buitenland aange
wend hebben al evenzeer niet het minste
gevolg gehad.
Algeheel verbod van drankverkoop,
plaatselijk verbod, hoog vergunningsrecht,
laag vergunningsrecht bleken niet de minste
uitwerking te hebben, wat betreft het doel,
dat men zich had voorgesteld (blz. 01).
In België, in de Vereenigde Staten, in
Canada, overal hetzelfde verschijnsel;
zonder wettelijke maatregelen daling, met
wettelijke maatregelen stijging van het
drankgebruik i,blz. 71, 108). Qui prouve
trop, ne prouve rien.' De vraagt dringt
zich op de lippen, indien alle wettelijke
maatregelen het drankgebruik doen ver
meerderen, om welke redenen richten de
belanghebbenden bij den drankhandel zich
dau toch tot de regeering om deze maat
regelen tegen te houden?
Een andere bijzonderheid treft onze
aandacht bij dit adres. De beweging is
op touw gezet om te waken voor de be
langen der pi.m. 8000 personen, wier ver
gunning het volgende jaar zal worden
ingetrokken. De naamlijst nagaande der
ruim 200 onderteekenaars van het adres
springt het terstond in het oog, dat tal
van groote firma's, bierbrouwers,
alcoholfabrikanten, distillateurs, likeurstokers,
calé- en hutelhouders daartoe behooren,
wier persoonlijke vergunning geen gevaar
dreigt, al zijn er ook onder, die in onder
nemingen met vergunning groote kapitalen,
misschien een millioen hebben zitten
(blz. 175). Hun zaken, hun handel, hun
debiet zullen dus niet verminderen dooreene
meer scherpe toepassing der drankwet,
maar integendeel volgens de boven aan
gegeven stelUngen zooals bij alle wettelijke
maatregelen eerder toenemen; wij hebben
hier dus te doen met bet merkwaardig
verschijnsel, dat niet door de belang
hebbenden zelf een adres wordt ingediend,
maar ten gunste van hen door personen
wier belangen daarmede in strijd zijn!
De verdediger van het adres schreef
natuurlijk zijne toelichting met een geheel
tegenovergestelde bedoeling dan door ons
daaruit is gelezen en meende de partij,
wier opdracht hij vervulde, te steunen in
haar wensch om afbreuk te doen aan de
kans, dat weldra de drankwet vele nog
bestaande vergunningen zal doen ver
dwijnen ; 't is daarom te hopen, dat velen
zich de moeite willen getroosten het om
vangrijk betoog na te lezen om zich zelf
te overtuigen. . BR.
Officieel.
Kruger zal dan toch officieel ontvangen
worden door den Amsterdamschen gemeen
teraad, ten stadhuix,e; ja, daar wasgeeii
verschil over maar officieel. ...
Hoe de Raad van Amsterdam het zou
moeten aanleggen om iemand als Kruger
plechtig ten Stadhuize te ontvangen, maar
van 's raads zijde niet officieel..-. 't gaat
ons arm begrip te boven. Maarfde
Burgemeesterjc.s. wilde Kruger recipieeren, zonder
dat... zij daardoor geacht zouden kunnen
worden hem als President der Z. Afr.
Republiek te erkennen.
-Wtrtpwel^wat een voorzichtigheid! Zoo
loopt de poes door de porceleinkast. H.M.
de Koningin heeft haar telegram van
gelukwensch gezonden aan den President
Kruger. Loubet, de president van Frankrijk,
heef c hem officieel ontvangen en een
tegenbezoek gebracht; Ministers, burgemees
ters, gemeenteraden, prefecten de hemel
weet wat meer, hebben den, naar diploma
tische formule, incognito reizende de eer
van koningen en keizers waardig ge
keurd ; eii daar komt de gemeenteraad der
hoofdstad van het statnverwante volk,
met een buitengewoon deftig vertoon, over
wegen of voor ons die oude Kruger nog
wel president Kruger zou zijn; rechtens
en feitelijk, president van het allesbehalve
veroverd Transvaal.JJ
Sutorius had gelijk, deze potsierlijke
discussie had men geheim moeten houden;
men neme haar niet op iu het ge
meenteblad, opdat zij niet geboekstaafd
worde als een eeuwige schande voor Am
sterdam.
Of was het de oude grootheid en hoog
heid der Amstelstad, ie Burgemeester
e. a. nog eens naar het hoofd steeg ....
en het brein benevelde ? Vreesde men,
(daV Engeland aan de machtige koopstad
'den oorlog zou verklaren, indien het ver
nemen moest dat Vening Meinesz den
president als Excellentie had toegesproken ?
O, foei!
?iiiiiiiitiMHiiiitiiiiiiiiiniBniKiHiiimniiiiiiiintiHiiiiiiiiiiniiiininiHi
Mnzielc in de Hoofdstad.
Wanneer een muzikaal w(rk een halve eeuw
j geleden geschreven is en bet bewijst thans nog
zóó levenskrachtig te zijn, dat men het eerst
in de laatste dagen voltooid zou kunnen,
wanen, dan voorzeker pleit dit voor het groot u
talent van zijn componist.
Peter Comelius is de man die, in zijn
/,Barbier von Bagdad", ons eeu werk hetft nagt laten,
tintelend van geest en humor, kleurrijk in zijn
instrumentatie en met meesterlijke losheid en.
ongedwongenheid in zijne contrapunctiscbe com
plicaties. Een stuk, even reia en puur van
opvatting, als gemoedelijk in zijn uitwerking.
Een Komische Oper", waarin geen enkele zet
of wending vcorkomt, die het daglicht maar
half verdragen kan een dramatisch zangspel
ten slotte, dat het genre Dittersdorf en
Lortzing voortzet, zonder echter in den eenigszins
groven boert te vervallen, die men bij beide
genoemde toondichters aantreft.
Cornelius heeft zijn onderwerp ontleend aan
de sprookjes der duizend en een naclit, en,
ervaren dichter als hij is, heeft hij ook zelf
zijn stof bewerkt. Daarin staat hij dus naast
zijn grootin tijdgenoot en vriend Richard Wagner.
Waarom nu zul' een werk, met al die voor
treffelijke eigenschappen, zooveel tijd heeft noodig
gehad om door te dringen tot het publiek? Mij
dunkt het antwoord is niet ver te zoeken. Het
komt in de geschiedenis vaak voor, dat n
groot genie zijn tijd geheel beheersclit en alles
verduistert, wat zich dan om hem heen groepeert.
Wij vinden dat bij Dante, Palestrina, Rapbaelenz,
£u zijn nu Berlioz, Liszt, Cesar Franck.
Cornelius, niet allen min of meer verdrukt
geworden door de groote en euorme kracht,
welke van Wagner uitging? Thans echter, na
Wagner zich overal heeft baan gebroken, na
zich nagenoeg niemand meer kan onttrekken,
aan den magischen invloed van zijn genius,
nu is het tijd om ook die anderen te ge
denken, om goed te maken datgene, waarin de
tijdgenoot te koit schoot, om ook heu te waar
deeren, die in overtuiging en waarheid des
bartec, in den vollen zin des woords dichters
waren. Berlioz, Frsnck en Liszt, hebben reeds
sedert een tiental jaren kampioenen gevonden.
Hunne werken ontmoet men thans allerwege.
Niet alzoo bij Cornelius. Mottl en Levi zijn
voor hem in het strijdperk getreden en hebben
ook navolgers gevonden. Geheel tot het volk
doorgediongen is Cornelius echter nog niet.
Onlangs eerst is htt werk onder het aegidium
van Dr. Muck te Berlijn uitgevoerd. Het
is overigens niet onmogelijk, dat Cornelius
moeilijker doordringt dan de andere drie opge
noemde meesters, omdat zijn muzikale bagage
niet zoo omvangrijk is en zoo vol verscheidenheid,
en vooral ook omdat er van hem geen sy mphonische
werken bestaan, die in de concertzaal thuis
behooren. Behalve «der Barbier", heeft Cornelius
nog twee dramatische werkeu geschreven »der
Cid" en Gunlöd", die eveneens in den laatsten