De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 2 december pagina 2

2 december 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1223 ooit gezegd ? Nergens en door niemand ! Maar wat is 't dan toch voor een dwaas heid een lijvige ecquête in te stellen naar de juistheid eener bewering, die nooit is uitgesproken! Openstaande deuren te willen open trappen is toch geen werk voor ern stige, eminente mannen als de directeuren' der Nijverheid-Maatschappij. Nimmer is beweerd dat voor de be staande jamfabrieken, meerendeels van zeer beperkten omvang en geheel of bijna geheel werkend voor binnenlandsche con sumptie, de crediteeiing van den suiker accijns een levemquaestie is. Directeuren der Maatschappij veronder stellen dat de uitkomst der ingestelde enquête voor velen een verrassing zou zijn. Deze veronderstelling is onjuist (althans wat betrtft de ingewijden); indien er al sprake ia van verrassing, dan is 't deze minder aangename, dat genoemde direc teuren zoo bitter slecht hebben begrepen wat in de laatste tijden over deze «question bruiante" is gezegd en geschreven. Dan is 't deze weinig aangename ver rassing, dat directeuren eener aanzienlijke Maatschappij onnoozele vragen stellen, waarop het antwoord reeds lang was te voorzien. En niet alleen was 't te voorzien dat onze inlandsche jam-fabrikanten de cre diteering zouden gering schatten, maar zeJfs dat ze onder de opgave van schijnledenen het nut en de beteekenis der crediteering zouden verkleinen. De redenen, die onze fabrikanten nopen aldus te handelen, zijn vroeger reeds ont vouwd. Directeuren dr Nijverheid Maat schappij behoeven De A» sterdammer maar na te slaan om die redenen te kennen. 't Is onnoodig thans, nu die bewijs voering niet wordt bestreden m aar ge woon wordt genegeerd, nogmaals aan te toonen dat bestaande jamfabrieken thans profijt kunnen trekken van de tegenwoordige accijnsheffing. De heer Baesjou heeft ge poogd deze te ontzenuwen; na de beant woording deed ZEd. niets meer van zich hooren. Doch misschien zijn er behalve Direc teuren der Mij. v. Nijverheid nog wel anderen, die niet hebben begrepen welk belang de bestaande jamfabrieken hebben bij de vigeerende regeling. Voor die «anderen1' is 't wellicht goed nog enkele feiten mede te deelen, die een eigenaardig licht werpen op de toestanden in de jarafabricage. Op een der te Breda gehouden bijeen komsten werd door een tweetal aanwezigen uitgelegd hoe bij uitvoer van jam een voordeelije" werd behaald door 't betalen en naderhand terug ontvangen van den suiker-accijns. Die vergadering werd bij gewoond door verschillende personen, belanghebbenden of finantieel geïnteresseer den bij de jamfabricage. Welnu, geen dier belanghebbenden heeft den moed gehad daar, van aangezicht tot aangezicht, de mededeeling te bestrijden! En een tweede feit, niet minder sprekend, is 't volgende. Gedurendede pauze derzelfde vergadering werd door een tweetal jamfabrikanten getracht den heer Dr. Van Hoek (rijkslandbouwleeraar te 's-Hertogenbosch) en ondergeteekende over te halen de beweging voor crediteering van den suiker-accijns te eindigen, wijl die crediteering verschil lende voordeelen der fabricage zou weg nemen. Wellicht behooren deze raadslieden wel tot de «bevoegde adviseurs" bij de enquête der Mij. v. Nijverheid! Is de crediteering van den suiker-accijns dus niet van beteekenis (en bij enkele minder fraaie praktijken zelfs hinderlijk) voor de bestaande fabriekjes, diezelfde crediteering is een levensvoorwaarde vror de groote jam-nijverheid die onze Tuin bouw behoeft, een levensvoorwaarde voor de fabriek, die tegen concurrente prijzen haar deugdelijk jamfabricaat wil plaatsen op de buitenlandsche markt. De binnenlandsche consumptie is beperkt voor deze zijn wettelijke maatregelen niet zoo dringend noodig. Maar vrijwel onbe perkt is ons productie-vermogen van de beste en smakelijkste vruchten. Reeds nu overtreft onze productie het binnenlandsch verbruik met ettelijke millioenen kilo's. En steeds meerdere Hectaren grond worden beplant met bessen, frambozen, aardbeien, enz. Deze steeds wassende vruchtenteelt zal een frisch-opbloeiende welvaart kunnen geven, indien de levensvoorwaarden voor de jamfabricage worden versterkt. En dit kan en dit zal geschieden door crediteering van den suiker-accijns. * * * Gelijk hierboven werd aangetoond is de enquête alleen ingesteld om een antwoord te verkrijgen op een vraag, die waarlijk niet gesteld behoefde te worden.' Geen der geraadpleegde deskundigen heeft ook (en zeer terecht, want daar vroeg de inquisiteerende Mij. v. Nijverheid niet naar) maar iets afgedaan tot de telkens geuite bewering en 't door niemand ont zenuwd bewijs dat crediteering beslist noodzakelijk is voor een zoodanige uit breiding der jamfabricage als de steeds toenemende teelt van zachte fruiten vereischt. Die hoofdzaak (en daar komt toch maar alles op neer!) blijft zorgvuldig onaangerperd. ja, indien onze wapenkamer nog niet voldoende was gevuld met snijdende arguinjenten zou de enquête der Maatschappij van IBtaBjIleid ons, voorstanders der cre_t ^ menig wapen hebben verschaft. ._ t 7f<fec&n/2«artikel lees ik b. v.: »(bij crediteejtng) kan met minder bedrijfskapi taal worden volstaan," (pag. 440); en iets verder: »dat de maatregel groot finantieel gevolg zal hebben." Welnu, dat is vol komen gelijk keer op keer is beweerd en dat de enquête nu eens kranig zou weer leggen ! En de deur wordt gesloten door de mededeeling op pag. 447, »dat bij productie van 100,000 Kg. een kleine duizend gul den zou worden bespaard." Dit is geen bewering van mij of een der andere accijns-beveehters, doch alleen een onvoorzichtige oprechtheid van den ondervraagden jamfabrikant. Bij productie van 100,000 Kg. (dus een kleine fabriek) wordt weggeworpen 1000 gulden, een groote fabriek, gelijk onze tuinbouw noodig heeft, moet dus naar denzelfden maatstaf jaar lijks 20 of 25 duizend gulden wegwerpen aan renteverlies door ac< ijnsbetaling! En tegenover alle argumenten der be pleiters van de crediteering, tegenover de eigen erkenning hier buven aangehaald, weten de »deskundige adviseurs" niets an ders aan te voeren dan: het noodzakelijk toezicht van rijksambtenaren, dat de onveraccijnsde suiker niet voor andere doel einden wordt gebruikt. Meer de waarheid getrouw zouden de antwoorden der jamfabrikanten zijn wan neer ze als redenen voor 't verzet tegen crediteering van den suiker-accijns opgaven: 1. Ik wil mijn betrekkelijk monopolie zoo lang mogelijk handhaven ; 2. Mijn bedrijf kan 't daglicht (in dit geval de contióle) niet al te best verdragen. Maar deze waarheden vinden we in geen der brieven van jamfabrikanten. Ook hier ia het papier weer eens een voortreffelijk middel om de gedachten te verbergen! Op zoo zwakke, zoo niets-zeggende rede neering bouwt de roemruchte Maatschappij van Nijverheid hare conclusies! En de Redactie van het Tijdschrift volgt dit voetspoor, ze meent er nog wat bij te moeten doen door te wijzen op de morale en action, die dan zou spreken uit de stichting van jamfabrieken in de laatste maanden zonder dat de oprichting werd afhankelijk gesteld van een andere hef fing van den accijns. Dit schijnbaar wichtig argument is toch inderdaad slechts een kaartenhuisje. Want de pleitbezorger der jarnfabrikanten ver geet dat deze nieuwe zaken zijn: <>f uit breidingen van bestaande fabriekjes, i'if worden gedreven door mannen, die nu eenmaal kennen de knepen en slinger paden der jamfabricage, of fabrieken, die zoowel pulp als jam fabriceeren. Als 'k me niet vergis zetelt de Redactie van 't Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid in Haarlem. Welnu, ook daar hebben we de laatste dagen kunnen zien de wording eener nieuwe iirma, eener pulpen jam fabriek. Ook daar zal de fabricage tweeledig zijn; jam voor binnenland (althans in. hoofdzaak), pulp (d. i. een kwart afge werkt fabrikaat, een lapmiddel) voor export. Zoo bevestigen de feiten de juistheid onzer bewering, dat slechts het lapmiddel, de pulpfabricage mogelijk is en de regeling van den suikeraccijns de ontwikkeling der jamfabricage in den weg slaat. De morale en action vermeen ik nu voldoende te hebben toegelicht; den on derzoeker kan 't nu duidelijk zijn, dat ook bij de enquête der Maatschappij van Nij verheid de geraadpleegde jamfabrikanten achter schijnredenen hun egoïstisch streven hebben verborgen. En wanneer 't nu directeuren der Maat schappij ter bevordering van Nijverheid of anderen nog niet duidelijk mocht zijn, dat de crediteering van den suikeraccijns moet worden geëischt als een dringende be staansvoorwaarde voor onzen tuinbouw, als dit nu nog niet duidelijk is, dan zal ondergeteekende alleen troost moeten zoe ten bij den klassieken versregel: Gegen die Dummheit kampfen seibst (iotter verget ens! B e v e r w ij k, 19 Nov. 1000. K. REYNE. Lamlbouw-vei'legenwoordigmg. In De Amsterdammer, van 11 November, komt dr. G. W. B. op tegen de benoeming van een inspecteur van den landbouw en wenscht hij de adviezen in landbouwzaken liever te doen uitbrengen door het Ned. landbouw-comifé. Uitdrukkelijk deelt de schiijver al dadelijk mede, niet ingenomen te zijn met de wijze van samenstelling en de manier van werken van het landbouw- comitéen daar heeft hij veel reden toe. De leden van het landbouw comitéworden gekozen door maatschappijen van land- en tuinbouw en door vereenigingen die met den landbouw zijdelings in verband staan, zonder eenige andere gegevens van kennis en geschikt heid, dan de stembus hun verleent. Het comitévergadert zoo ongeveer 5 uren per jaar en behandelt dan nog grootendeels huishoudelijke zaken. Wanneer men nu aan neemt dat de landbouw met den aankleve van dien, uit een tiental verschillende vakken be staat, dan vraagt men, hoe het mogelijk zoude zijn, dat een dergelijk lichaam adviezen uit brengt. Zoowel de Regeering die geen adviezen vraagt, als het Bestuur van het Comité, dat de te be handelen landbouw-onderwerpeD, vooraf door commissiën van deskundigen gedeeltelijk uit en gedeeltelijk buiten het comitégekozen, doet gereedmaken en de adressen over wetsont werpen of andere zaken, thans niet meer bij het comitéin behandeling brengt, maar alleen van het bestuur doet uitgaan, dat nu niet precies hetzelfde is, zijn overtuigd, dat het landbouw-comiténiet geschikt is om te adviseeren. Wanneer de regeerirg een advies verlangt, heeft zij in de eerste plaats een grooten staf deskundige ambtenaren en vervolgens een keus van deskundige particulieren die zij zelf uitzoekf, zonder gebonden te zijn aan de stem bus der landbouw-maatschappijen, zooals o. a. geschied is bij de samenstelling van het wets ontwerp der paardenfokkerij. De wetgevende macht echter, die uit den aard der zaak slechts een klein aantal leden met meer of minder landbouwkennis begaafd telt, kan van bovengenoemde adviesmiddelen geen gebruik maken en zou het voor haar veel waarde hebben hij de behandeling van begrooting, wetsontwerpen, enz., met dtn landbouw in verband staande, zich door de adviezen en uitspraken van een daartoe be voegd lichaam te doen voorlichten, zooals ook inderdaad wel eens in de debatten of voorloopige verslagen, de zienswijze van landbouw-com missie en landbouw-comitégeciteerd wordt. Voor de wetgevende macht, zou dus eene kundige en degelijke landbouw-vertegenwoordi-. ging groote waarde bezitten, waarvan ook de regeering gebruik zou kunnen maken, maar hoe hiertoe te geraken ? In een rapport aan het Genootschap van Nijverheid in de prov. Groningen, wordt een voorstel tot de oprichting van provinciale kamers van landbouw en daaruit te kiezen centralen landbouwraad gedaan, waarin uit sluitend landbouwers tot de kiesgerechtigden behooien en alleen verkozen kunnen worden zij die een bepaalde huurwaarde aan land in eigen exploitatie bezitten. Hierdoor worden wel is waar de non-valeurs, die niets met den landbouw te maken hebben uitgesloten, maar nog geen waarborg verkregen dat de kundigste en meest geschikte personen verkozen worden. Welbespraaktheid, rijkdom, maatschappelijke positie en dergelijke ver diensten zouden ook hier den doorslag kunnen geven bij de kenzs. De meest rationeele samenstelling vanadviseerende colleges zoude gevonden kunnen worden, door de uiteenloopeude deelen, dis het landbouw-comitéuitmaken weder van elknnder te scheiden. De paHrdenstamboelien zouden personen kunnen kiezen, die zich met paardenfokkerij bezighouden ; de rundveestamboeken met de Jandbouw-maatschappijen kiezen veehouders, déprovinciale maatschappijen, waar heide en boschteelt gevonden worder, en de heide-maatschappij verkiezen ontginners en houttelers, de tuinbouw-maatschappijen, tuin bouwer?, fruittelers, bloemkweskers, da land bouw- maatHchappijen akkerbouwers en vee houders. Kortom iedere vereeniging die zich met een onderdeel van den landbouw bezig houdt, kiest personen die dat bedrijf uitoefenen. Ook gediplomeerde personen in de resp. vakken. zjjn verkiesbaar. Uit de vele gekozen candidafen, doet de Regeering, gehoord de rijkslandbouwleeraren, zuiveleorisulenter, provinciale paarden- en veecommissiën enz. enz. eene keuze tot de vor ming van commissiën van advies, die ieder op zich zelf staan en waardoor men voorkomt dat bij?, over heideontginnirig en hontteeH geredeneerd en gestemd wordt door ZuidHollandera en Zeeuwen, paardenfokkers en tuinbouwers, of over veeteelt door tuinbouwers, heideonfginnerp, hijer;teeier?, gelijk bij het landbouw-comiléen de voorgestelde kamers van landbouw met centralen landbouwraad het ge val zoude zijn. Voor algemeen economisch'! onderwerper, zoude eene commissie benoemd kunnen wor den met veranderlijke samenstelling, gevormd uit af^evaardigen der bovengenoemde vakcotnmissiën, voor zoover die op het te behandelen onderwerp betrekking hebben. Deze denkbeelden zullen vermoedelijk niet veel bijval vinden hij het landbouw-comit en bij de besturen der tegf nwoordige landbouwinaakchappijen, grootendeels niet uit land bouwers of vaklieden bestaande, maar zij zul len de vertegenwoordiging van dan landbouw c.s. brengen ter pluatse waar die behoort te zijn. X. Financiën by Oorlog". Aan de Eedactie van De Amsterdammer. (Ingezonden). WelEdele Heeren! Bij de opneming van een door mij in de N. R. Ct. ingezonden stuk, wordt door u de '.vensch. uitgesproken, dat ik mij ook geroepen moge gevoelen mijne meen ing kenbaar te maken aangaande de juistheid van het hoofdartikel in Uw blad van 18 November. Hoe een Minister van Oorlog zijne bef/rooting weet laai/ te houden n.l. door voor twee ton aan laken uit den magazijns- of mobilisatievoorraad te nemen, ter voorziening in de behoefte van het a.s. jaar. Alhoewel van meening zijnde, dat, na hetgeen daaromtrent reeds door U werd in het midden gebracht, de verdere behan deling der onderwerpelijke aangelegenheid, met vol vertrouwen, aan de Volksverte genwoordiging kan worden overgelaten, deel ik U niettemin gaarne het volgende mede: ^ Onder dagteekening van oO Mei 1.1. bracht ik in mijne toenmalige betrek king van Hoofdintendant aan den Minister van Oorlog over het voorstel van den Directeur der Centrale Maga zijnen van militaire kleeding en uitrusting om op de begrooting voor 1001 /'200,000 meer te brengen tot aanschaffing van laken. Dit voorstel werd volgender wijze door mij ondersteund. »Daar het door mij overbodig wordt geacht voor Uwe Excellentie nader te betoogen, dat het mij noodzakelijk voor komt, aan het voorstel van den Directeur het vereischte gevolg te geven, zoo blijft mij slechts over Uwer Excellentie beschei den, doch met den meesten aandrang, in overweging te geven op deoorlogsbegrooting van het volgende jaar een zoodanig bedrag voor aanschaffing en aanmaak van klee ding te brengen, dat daaruit ook de vastgestelde voorraad laken kan worden verkregen." Het den 13eii Juni d. a. v. van den Minister ontvangen antwoord kwam daarop neer, dat Zijne Excellentie het niet bopaald noodig acht, dat behalve de hoe veelheid, welke ten dienste der schutterijen voorhanden is, nog eeue hoeveelheid laken voor eene waarde van plm. /'000.000 aan wezig is. De Munster voegde er nog aan toe, dat met het oog op de omstandigheid, dat, indien de thans aanhangige Wetsont werpen tot regeling van de samenstelling der Landmacht, tot Wet werden verheven, toch eene algemeene herziening van den voorraad kleeding en stoffen noodig is. Mitsdien werd door Zijne Exellentie be paald, dat de mobilisatievoorraad soldatenlaken met een derde werd verminderd. De Generaal-Alajoor Hoof intendant, b. d, VAN GENDT. 's Gravenhage, 27 Nov. 1000. Onder dankbetuiging aan den Generaal Van Gemlt voor de gedane mededeelingen, mogen wij de volgende opmerking niet achterwege houden: Uit 's Ministers antwoord blijkt alzoo, dat hij het wel noodig acht den mobilisatievoorraad laken voltallig te houden, raaar niettemin er voor /' 200,000 laat afnemen ; en dat, terwijl de Minister aan de Tweede Kamer hetft medegedeeld, dat. na aanneming van de aangehaalde wetten, belangrijke sommen zullen noodig zijn tot uitbreiding van den voorraad kleeding en stoffen, hij het nu bij de indiening zijner vierde begrooting raadzaam vindt maar ? te beginnen met den mobilisatie voorraad laken op te maken. RED. Mr. Paap en do drank wet. Het dogma der drankwet. Rekest aan de Tweede Kamer met toelichting, geschreven door W. A. PAAP. Am sterdam, W. Vtrsluis. (195 b!z.). Bij geschillen, wier beslissing voor den rechter gebracht worden, hangt het menig maal van een toeval af voor. wie van beide partijen de een of ander kundig advokaat optreedt. Al naar gelang bestu deert hij alsdan de kwestie van de eene of van (Ie andere zijde en brengt zijn verde diging te berde, met opeenhooping van de argumenten die daarbij te pas komen. Het Jiierboven genoemde omvangrijke geschrift komt ons voor zulk een werk te zijn ; de schrijver zeif, niet tot (ie onderteekenaars van het «rekest" behoorende, heeft van dezen blijkbaar de opdracht gekregen de verdediging hunner zaak op zich te nemen en een betoog te schrijven, waar door regeering en volk duidelijk wordt gemaakt, dat, de voorgestelde wijziging in de bestaande Drankwet niet moet worden aangenomen. Niemar.d zal ontkennen, dat hij zich niet met ijver van ilie taak heeft gekweten en alles heeft bijeengebracht om aan te toonen, dat de bestaande drankwet niets heeft uitgericht tot vermindering van het alcoholgebruik. Twee fouten treden daarbij echter o. i. op den voorgrond ; de eerste waar schijnlijk van den lastgever afkomstig en zich terstond openbarende in het opschrift: het dogma der drankwet. Wat enkele enthousiasten misschien ook hebben beweerd bij de voorbereiding der bestaande drank wet, op dit oogenblik is er bijna niemand. te vinden, die het hier en daar waarge nomen verminderde alcoholgebruik toe schrijft aan deze drankwet en bovendien durft staande houden, dat de drankgelegenheden ten gevolge dier wet eenige bedui dende vermindering hebben ondergaan. De voorop gezette stelling behoefde als niet bestaande dus eigenlijk niet bestreden te worden; de verdediger heeft zich daartoe echter niet bepaald en is in zijn ijver nog veel verder gegaan; niet alleen de drank wet zooals zij hier te lande op dit oogenblik bestaat, heeft niets uitgewerkt maar ook Strenger gehandhaafd en in den geest der voorstanders verbeterd door nieuwe wijzi gingen zal zij niets tot stand brengen, betoogt de verdediger der adressanten, en niet alleen deze wet niet, maar ook elke andere niet en evenmin hebben alle andere wettelijke maatregelen tot bestrijding van het drankgebruik ooit iets gedaan of zullen zij immers iets doen. Integendeel dit drankgebruik, meent de schrijver, staat in omgekeerde evenredigheid tot de drankgelegenheden en de pogingen om haar door het optreden der overheid te beperken (blz. 51). Behoudens zeer ge ringe afwijking voor Overijsel en Zeeland, is in alle provinciën de constantfe regel: hoe meer dranklocaliteiten hoe minder drankverbruik (blz. 47 en 55), vermeerdering van dranklocaliteiten, vermindering van verbruik is constant (blz. 48). De pogingen in het buitenland aange wend hebben al evenzeer niet het minste gevolg gehad. Algeheel verbod van drankverkoop, plaatselijk verbod, hoog vergunningsrecht, laag vergunningsrecht bleken niet de minste uitwerking te hebben, wat betreft het doel, dat men zich had voorgesteld (blz. 01). In België, in de Vereenigde Staten, in Canada, overal hetzelfde verschijnsel; zonder wettelijke maatregelen daling, met wettelijke maatregelen stijging van het drankgebruik i,blz. 71, 108). Qui prouve trop, ne prouve rien.' De vraagt dringt zich op de lippen, indien alle wettelijke maatregelen het drankgebruik doen ver meerderen, om welke redenen richten de belanghebbenden bij den drankhandel zich dau toch tot de regeering om deze maat regelen tegen te houden? Een andere bijzonderheid treft onze aandacht bij dit adres. De beweging is op touw gezet om te waken voor de be langen der pi.m. 8000 personen, wier ver gunning het volgende jaar zal worden ingetrokken. De naamlijst nagaande der ruim 200 onderteekenaars van het adres springt het terstond in het oog, dat tal van groote firma's, bierbrouwers, alcoholfabrikanten, distillateurs, likeurstokers, calé- en hutelhouders daartoe behooren, wier persoonlijke vergunning geen gevaar dreigt, al zijn er ook onder, die in onder nemingen met vergunning groote kapitalen, misschien een millioen hebben zitten (blz. 175). Hun zaken, hun handel, hun debiet zullen dus niet verminderen dooreene meer scherpe toepassing der drankwet, maar integendeel volgens de boven aan gegeven stelUngen zooals bij alle wettelijke maatregelen eerder toenemen; wij hebben hier dus te doen met bet merkwaardig verschijnsel, dat niet door de belang hebbenden zelf een adres wordt ingediend, maar ten gunste van hen door personen wier belangen daarmede in strijd zijn! De verdediger van het adres schreef natuurlijk zijne toelichting met een geheel tegenovergestelde bedoeling dan door ons daaruit is gelezen en meende de partij, wier opdracht hij vervulde, te steunen in haar wensch om afbreuk te doen aan de kans, dat weldra de drankwet vele nog bestaande vergunningen zal doen ver dwijnen ; 't is daarom te hopen, dat velen zich de moeite willen getroosten het om vangrijk betoog na te lezen om zich zelf te overtuigen. . BR. Officieel. Kruger zal dan toch officieel ontvangen worden door den Amsterdamschen gemeen teraad, ten stadhuix,e; ja, daar wasgeeii verschil over maar officieel. ... Hoe de Raad van Amsterdam het zou moeten aanleggen om iemand als Kruger plechtig ten Stadhuize te ontvangen, maar van 's raads zijde niet officieel..-. 't gaat ons arm begrip te boven. Maarfde Burgemeesterjc.s. wilde Kruger recipieeren, zonder dat... zij daardoor geacht zouden kunnen worden hem als President der Z. Afr. Republiek te erkennen. -Wtrtpwel^wat een voorzichtigheid! Zoo loopt de poes door de porceleinkast. H.M. de Koningin heeft haar telegram van gelukwensch gezonden aan den President Kruger. Loubet, de president van Frankrijk, heef c hem officieel ontvangen en een tegenbezoek gebracht; Ministers, burgemees ters, gemeenteraden, prefecten de hemel weet wat meer, hebben den, naar diploma tische formule, incognito reizende de eer van koningen en keizers waardig ge keurd ; eii daar komt de gemeenteraad der hoofdstad van het statnverwante volk, met een buitengewoon deftig vertoon, over wegen of voor ons die oude Kruger nog wel president Kruger zou zijn; rechtens en feitelijk, president van het allesbehalve veroverd Transvaal.JJ Sutorius had gelijk, deze potsierlijke discussie had men geheim moeten houden; men neme haar niet op iu het ge meenteblad, opdat zij niet geboekstaafd worde als een eeuwige schande voor Am sterdam. Of was het de oude grootheid en hoog heid der Amstelstad, ie Burgemeester e. a. nog eens naar het hoofd steeg .... en het brein benevelde ? Vreesde men, (daV Engeland aan de machtige koopstad 'den oorlog zou verklaren, indien het ver nemen moest dat Vening Meinesz den president als Excellentie had toegesproken ? O, foei! ?iiiiiiiitiMHiiiitiiiiiiiiiniBniKiHiiimniiiiiiiintiHiiiiiiiiiiniiiininiHi Mnzielc in de Hoofdstad. Wanneer een muzikaal w(rk een halve eeuw j geleden geschreven is en bet bewijst thans nog zóó levenskrachtig te zijn, dat men het eerst in de laatste dagen voltooid zou kunnen, wanen, dan voorzeker pleit dit voor het groot u talent van zijn componist. Peter Comelius is de man die, in zijn /,Barbier von Bagdad", ons eeu werk hetft nagt laten, tintelend van geest en humor, kleurrijk in zijn instrumentatie en met meesterlijke losheid en. ongedwongenheid in zijne contrapunctiscbe com plicaties. Een stuk, even reia en puur van opvatting, als gemoedelijk in zijn uitwerking. Een Komische Oper", waarin geen enkele zet of wending vcorkomt, die het daglicht maar half verdragen kan een dramatisch zangspel ten slotte, dat het genre Dittersdorf en Lortzing voortzet, zonder echter in den eenigszins groven boert te vervallen, die men bij beide genoemde toondichters aantreft. Cornelius heeft zijn onderwerp ontleend aan de sprookjes der duizend en een naclit, en, ervaren dichter als hij is, heeft hij ook zelf zijn stof bewerkt. Daarin staat hij dus naast zijn grootin tijdgenoot en vriend Richard Wagner. Waarom nu zul' een werk, met al die voor treffelijke eigenschappen, zooveel tijd heeft noodig gehad om door te dringen tot het publiek? Mij dunkt het antwoord is niet ver te zoeken. Het komt in de geschiedenis vaak voor, dat n groot genie zijn tijd geheel beheersclit en alles verduistert, wat zich dan om hem heen groepeert. Wij vinden dat bij Dante, Palestrina, Rapbaelenz, £u zijn nu Berlioz, Liszt, Cesar Franck. Cornelius, niet allen min of meer verdrukt geworden door de groote en euorme kracht, welke van Wagner uitging? Thans echter, na Wagner zich overal heeft baan gebroken, na zich nagenoeg niemand meer kan onttrekken, aan den magischen invloed van zijn genius, nu is het tijd om ook die anderen te ge denken, om goed te maken datgene, waarin de tijdgenoot te koit schoot, om ook heu te waar deeren, die in overtuiging en waarheid des bartec, in den vollen zin des woords dichters waren. Berlioz, Frsnck en Liszt, hebben reeds sedert een tiental jaren kampioenen gevonden. Hunne werken ontmoet men thans allerwege. Niet alzoo bij Cornelius. Mottl en Levi zijn voor hem in het strijdperk getreden en hebben ook navolgers gevonden. Geheel tot het volk doorgediongen is Cornelius echter nog niet. Onlangs eerst is htt werk onder het aegidium van Dr. Muck te Berlijn uitgevoerd. Het is overigens niet onmogelijk, dat Cornelius moeilijker doordringt dan de andere drie opge noemde meesters, omdat zijn muzikale bagage niet zoo omvangrijk is en zoo vol verscheidenheid, en vooral ook omdat er van hem geen sy mphonische werken bestaan, die in de concertzaal thuis behooren. Behalve «der Barbier", heeft Cornelius nog twee dramatische werkeu geschreven »der Cid" en Gunlöd", die eveneens in den laatsten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl