De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 2 december pagina 4

2 december 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER W EEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1223 l " Daarop teeken ik aan: riet zon beter zijn geweest na ,een wijde Trede" op te houden. Want wat doet dat ,innig genot" nog na dien rvrede", Is het een ?wisseling van vrede en genot, dan had dat daar duidelijker moeten staan. Maat de auteur wist van geen ophou den en eens op de watereu zijner woordgolvin gen aan het tpjlevaren liet bij zijn schuitje maar gaan. In der Beschrankung zeigt sieh erst der Meister. Qtu ne aait se borner ne sut jamais crire. / * * f * Tonen en Tinten, door E. B. KOSTEB, Hilversum, Seyler en Reddingius. Het was een goed idee van dezen auteur oai de s'eden en landschappen die bij bezocht in dichter'ijke herinnering te kleeden. Doch dat dit niet zoo gemakkelijk is bewijzen meerdere bladzijden van dezen bundei. De suggestieve bizonderheid te kunnen kiezen uit de veelheid van beelden die in de herinnering bij den reizi ger opdoemen is slechts weinigen gegeven. Het geheel moet een vast aaneengesloten geheel vormen in een adem neergeschreven onder de bij de herinnering weer opkomende emotie of de separate zinnen moeten zulke scherp geziene details geven, dat zij het tnsscbenliggende van zelf suggereeren. Het eene noch het andere is door den heer Koster gedaan. Gelukkiger was hij hier en daar b.v. in de beschrijving vaneen concert, een prozastuEje en in v Vogels" een gedicht met groote allure maar niet geheel zuiver in uitvoering. Men hoore den aanhef: Aether-dronkene vogelscliaren, Jagend met rhytmisch geklapwiek door de ruime luchten, Rijzend en dalend gaan uw vleugelen op en neder, neer en op, Als zeilen nu door den wind gebold en dau weer inwaarts schiftend Bij 't menigvuldig heen en weer laveerea van de boot, Statig varende roeiers der ruiachende hemelzeeën, Tuim'lende stijgende reizigers, Luchtige schouwers der diep, diepliggende landen, Borend met spichtige snebben den vlammenden aether, Snijdend den woest om u dansenden wind, Stout beklimmend de duiz'lige steilten, die voeren ten hoogen, Men ziet het, onder het geforceerde aanzetten zijoer stem slaat deze wel eens over. De te groote krachtsinspanning werkt steeds noodlottig. De vlucht bleek hier en daar te hooj; ea te dicht bij de zon smolten de vleugelen der ver beelding om neer te stooten op den barden grond der banaliteit. Maar magna valuisse sat est, en ik zal de laatste zij a om onnoodiga steenen te gooier. Er zijn in dit boekje enkele gelukkige regels, sommige goede bladzijden: zoo dat sonnet ge titeld ,Mist". Maar waarom staat achter of vóór geen lijst of inhoudsopgave der titels ? Dit zou toch bij zoo veel verscheidenheid van onder werpen dunkt me, zeer aangebracht zijn. GKEGOB.IUS. Marionetten, door W. VAN AMSTERDAM. Uitgegeven door H. D. Tjeenk Willink en Zoon. Marionetten noemt W. van Amsterdam eene verzameling teekeningen van het menschenbeeld. Of daarom de naam Marionetten de juiste z\j ? ... oordeelende naar Dt Straat jongen ja, want dit menscbjosbeeld handelt te veel naar den wil van den auteur, is werkelijk een e marionet, by welke men de hand en de draadjes van den auteur ziet, die er veel te veel by vertelt. Bovendien gelooft men soms, niet een straatjongen, maar een schooier te zien. Want och, 'n straatjongen kan zoo'n aardige jongen zjjn. Is hy dat niet doorgaans ? En zeggen zelfs de mama's, niet zonder zeker ver borgen genot, tegen hun zoontje: »Je ly'kt wel een straatjongen l" heimelijk bly, dat het zoontje geen akelig jongeheertje wordt, geen nagelaar, geen betweter, geen brave-Hendrik. Maar... De Majoor; De Brugwachter; De Hit; Sam in Sam's Huwelijk; Jeancourt; de Fransche Kapper (uit de Heerenstraat of van den Blauwburgwal ?) in Een Maneschijntje, en de heerlyke brave Jodenman Mozes in Ter Tereehtzetting, wél, dat zyn allerminst marionetten, dat zyn menschen. Al die menschen zyn door den auteur goed en met liefde waargenomen en goed nageteekend. Hy laat de menschen spreken, ieder volgens eigen aard en ontwikkeling, en in den toestand, waarin wy hen zien. De auteur, die groote gave voor het waarnemen der volkstaal heeft, laat zy'ne personen ook spreken in hunne eigene taal. Bij geen auteur heb ik nog zoo juist de volksuitspraak »van aued" voor «van avond'' gelezen. De meeste «Marionetten" 'k zal ze zoo bly ven noemen om den auteur pleizier te doen, want nog eens, bijna allen zyn menschen behooren tot de Amsterdammers, een enkele als De Majoor komt van buiten. De auteur verbergt zich, om het Amsterdamsche waarschynlyk, achter den schuilnaam: W. van Amsterdam. Een Amsterdammer ontdekt hem toch, om en uit z'n werk, in z'n schuilhoek, en kan zelfs zyne g.loofsbelydenis bepalen, zynde: de Doopsgezinde. Want slechts een Doopsgezinde kan voor 'n preek het woord vermaning kiezen, een naam, die te Zaandam l b.v. ook aan het kerkgebouw gegeven wordt. Marionetten is een kostelyk boek, een schat voor een voordrager als Herman Lamberts, die zich, Gode zy dank, nog niet bezondigd heeft aan het vew lende monologengenre. Als hy b.v. De Majoor voordraagt de auteur zou het slot wat puntiger dienen te maken, door b.v. den majoor nog iets flinks en pootigs en komisch van uitwerking te laten zeggen zal hy groote voldoening hebben en zyn gehoor behagen, terwijl hy van 'n suecèa fou zal kunnen spreken met de voordracht »<m action" van den braven, ouwen Mozes in Ter Terechtzettiwg, vooral daar Lamberts de kunst verstaat, de poëzie van het Joodsche dialect te doen uitkomen even als het trouw hartige van een oprechten Jodenkoopman. Is 't verhaal van Mozes voor 't gerecht, niet als geschreven voor Lamberts! »Ede-achtba-è, 'smohges ha-ef ag, ga 'k met me kag met chines appewe na me pwaas, en toe 'k da komp, sthaat hy" ? Mozes wy'st naar den getuige Cahen «met zyn kag op mijn pwaas". Wa mot je", zeg ik, »vöwat sthajehieg? Je hoot hie niet, ga weg!" zeg ik. »Weg?" zeid ie, »ga jij weg ! Ove wat za'k hie niet maghe sthaan ?" . . Ore wat ?" zeg 'k, »'t is my'n pwaas !" zeg 'k. >Ik stha hie toch a, veehüg jaag? »Wat zou 't?" zeid ie, «dan stha jehieg a vee te wang !" ... Ia dat 'n zeghe, Edeachba-è, teges 'n oud man ? Hei ju geen vade gehad !'' zeg 'k. «Mot jy 'n oudmanmisweedige ? Je mot weg l" zeg ik. Is de sthad niet ghoot genog ?" Pak me dan ma op", zeid ie, »pak ma op, en zet me K h weg ! Ik za' je wat zeghe", zeid ie, ik stha hieg en ik bhijf hie sthaan ! Ga jy met je kag de sthad in en verkoop j-a ghotte waag an wie ze wihhe". Wat zeg je ?" zeg 'k, «ghotte waag, ik, ghotte waag ?" Ji", zeid ie, hoo je niet: «ghotte waag zeg 'k". En dat ie dat zeid, Ede-achtba-è, geef ie ze kag 'n dhaai, dat ie met khach en a tege de myne komp, en vahde a me appewe, die opgesthaped op me kag aghe, do mekaag en op de sthaat. Ik heef nog nooit me bande uitgesthoke, Ede-achtba-è, ma toe ie dat deej, wie 'k zoo gif, da'k 'm, vu 'k reeb wis, wa 'k deej' 'n khap in se nakede gezien gaf! En zoo besthaat de zaak in waarheid, Ede-achtba-è!'» Als Lamberts want niemand dan hy en Justus van Maurik kunnen 't echt en goed doen zoo iets, en dat is een zeer klein gedeelte van de terecbtzetting voordraagt, hangen de menschen aan zyn lippen. Laat hy', ook niet j onopgemerkt laten: 31 Augustus 1897. Uit stekend by de aanstaande huwelyksfeasten der Koningin. Wanneer Herman Lamberts mocht besluiten uit Marionetten voor te dragen, en het wordt bekend, zal menig Nutsdepartement, menige sociëteit hem voor die voordrachten uitnoodigen. En Nuts- zoowel als Societeitsheeren zullen een aangenaam avondje hebben. W. van Amsterdam heeft zyn boek opgedragen aan mevr. de wed. F. Adama van Scheltema te Amsterdam en aan de echtgenoote van mr. Samuel Muller Fzn. te Utrecht. J. H. R. Het Keezenboek, door Jou. H. BEEN. Uit gegeven by S. L. van Looy, Amsterdam. Weinig ty'dp, nadat de Noorsche schryver Björnson uit Amerika terug was; 't hoofd vol van het liberale en groote wat hy er ervaren had, vervuld van de zegenryke gevolgen voor de Amerikaansche jeugd van de werkzaamheden der schoolartsen, schreef hy een boek: «De vlaggen waaien over zee en land," waarin hy aantoonde hoe verkeerde neigingen, hoe erfzonden naar lichaam en geest, door deugdelyke opvoeding en onderwys in den kiem verstikt kunnen worden. De vorm, dien Björnson voor zijn boek koos, was een eigenaardige. Hij deed het voorkomen, alsof het was bewerkt naar oude documenten. Dat documentachtige is hy van 't begin tot het einde in zyn merkwaardig en lezenswaard werk getrouw gebleven. Een Brielenaar, Joh. H. Been, wiens geest «verzopen" is in kronieken, wiens opstaan en naar bed gaan de geschiedenis is, de geschie denis van den Briel, hem lief als de appel zy'ner oogen, heeft hetzelfde gedaan. Hij heeft een boek geschreven, Het Keezenboek, zooals hy het noemt, waarin hy het dry ven en woelen der Patriotten (Keezen) en Prinsgezinden te Brielle in 't laatst der 18e eeuw niet beschryft, maar laat opleven. Hy deed daarmede eene poging eene poging, die welgeslaagd is om den betrekkely'k nog onpopulairen patriottentijd in breederen kring bekend te maken. Had hy dien ty'd weergegeven, zooals hy hem schier dag aan dag, in den geest doorleefd had, by het maken van alphabetische klappers op de talryke folianten, die de offiiieele beraadslagingen, in den Briel uit die jaren bevatten, dan zou de lezer eene eenzijdige voorstelling gekregen hebben, al bestaan de protesten der patriot tische minderheid weinig minder dan een paar honderd bladen. Gelukkig voor den auteur bevinden zieh in het Brielsche archief de talrijke manuscripten van Jan Kluit, die eveneens schier van dag tot dag de gebeurtenissen mededeelt in zijn Na jaren van voorbereiding vooral ook om de getuigenissen, voor en tegen, in zyn geest tot rust te laten komen, te laten zinken als het ware heeft hy, op verkleinde schaal, zich een vry juist beeld kunnen vormen van dien ty'd. De auteur mag na lezing van dit boek komt men tot dit besuit dus met volle overtuiging zeggen: Ik heb dien ty'd doorleefd. Vanzelf rypte by den auteur het denkbeeld om wat hy te zeggen bad, te kleeden in den vorm van memoires. Het Keezenboek heeft iets gekregen van de boeken uit vroeger ty'd zooals Jacob van Lsnnep eene geschiedenis van Nederland schreef «Aan myne kinderen verhaald". In het verhalen en in den verhaal trant, zelfs in het omslachtige van dien vorm, is Joh. H. Been meester. Hij vertelt prachtig, het is, hem hoorende vertellen, alsof men in den keezentyd leeft; alles is echt, waar, men gevoelt het en eenvoudig dramatisch voorge steld. Het jongens- en groote menschenleven der 18a eeuw leven we mede. Wy zien hoe de lieden gekleed gingen, hoe de kinderen opgevoed werden, hoe het toaging op school, in kerk, in huis, by de ry'ken en by' de armen. Aan dat maatschappelijk en kerkelijk leven heeft Joh. Been geen afzonderlijke hoofdstukken gewp, neen en dit is een zeer groote ver dienste hy heeft dat leven saamgeweven met de gebeurtenissen, zoodat het werkely'k is alsof men in den keezentyd leeft. Dat ia uitnemend gezien van Joh. Been, want tijden en gebeurtenissen, vooral de denkbeelden hangen saam met kleeding, met haartooi, met zeden en gebruiken. Een kenner van kostuum en haardracht kan uit kleed en haar tooi den geest der eeuw verklaren. Makkelijk is 't om den drommel niet. De verdienste daarom te grooter. Johan Been leeft in z'n eigen boek. Want het jongetje in Het Keezenboek, dat by m'nheer Kluit komt schryven en nieuwtjes brengen, wie is het anders dan Johan Been zelve! Die jongen heeft dan ook heel zyn hart; hy is vleesch van zijn vleesch, en bloed van zijn bloed. Ook Jan Been pardon, 't is Johan Been, maar ik dacht aan dezen aardigen jongen by m'nheer Kluit zou voor Oranje geweest zyn; want hoe onpartydig het Keezenboek ook geschreven zy, toch ontgaat het niemand dat Joh. Been een echte Oranjeklant is, bovenal Brieleoaar. Den Briel heeft al zijn liefde. Vaak wordt hy poëtisch bij de schoonheid van het stedeke, lyrisch by de herinnering aan de roemrijke geschiedenis dezer kleine veste. Joh. Baen heeft weer getoond dat een archi varis de waarheid en niets dan de waarheid kan schrijven, zonder droo^ te zijn, als hy liefde heeft voor 't onderwerp en bet vuur der jeugd brandend wordt gehouden. Want als Joh. Bsen het over de jongens heeft, dan raakt hy eerst recht op dreef. Daarom is Het Keezenboek niet alleen een mooi boek voor groote menscheri, maar ook voor jongens van dertien, veertien jaar en ouder. Een enkele keer gebruikt Joh. Been verkeerdely'k reeds afgesleten moderne woorden als: gedoe. 0/erigens loopt zyn taal voor een smakelyk verteller als gesmeerd, en heeft hij aan zijne hoofdstukken opschriften gegeven, waarop indien hij nog leefde mr. Jacob van Lennep jaloersch zou zyn. Wat ook in Joh. Been te prijzen ip, hy gaat niet over y's van een nacht. Hy kleedt wel het verhaal aan en!dan toch altijd strikt his torisch maar het wezen rust op grondig onder zoek, op bezien van het onderwerp van alle kanten. Waar hij zich van eigen, bronnen moest verwyderen, om de noodige, meer algemeene be schouwingen te geven, heeft hy zich bediend van de beste der gedrukte werken over de Patriottenty'd door dr. H. F. Colenbrander en mr. Groen van Prinsterer. Joh. Been is zóó nauwkeurig, dat hy' van de handelende personen, zelfs den dag en het uur zou kunnen opgeven van de handeling, die zy in Het Keezenboek verrichten. Geen wonder, dat men dan by zulk een smakelyk en gezellig verteller, als Joh. Been. is, geheel en al in den ty'd der Patriotten en Prinsgezinden verplaatst wordt, waartoe niet weinig by'draagt de zwierige en yle teekeningen in kleurendruk door den heer van der Laars, algemeen bekend geworden door den Oranje kalender, door hem voor Het Nieuws van den Dag vervaardigd, door ervaren heraldici en menschen van smaak algemeen geroemd. Nog eens : Het Keezenboek is een mooi boek, voor jong en oud.. Het bevestigt de uitspraak van prof. Fruin, in: «Een Hollandsche stad in de Middeleeuwen : In de historie, evenals in de natuur, gaat niets boven het concrete. J. H. R. NIEUWE UITGAVEN. Geïllustreerd W eekblad voor Fotografie. No.47. Apeldoorn, Laurens Hansma. Cosmos. No. 11. Revue illustrée, mensuelle, poly^lotte. Littérature et sciences. Rédacteurs : H. J. A. BOISSBVAIN, B. MICOLEAU et Jhr. A. W. G. VAN RIEMSDIJK. Amsterdam, C. A. J. van Dishoeck. Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem. Amsterdam, J. H. de Bussy. Eenige opmerkingen over het middelbaar examen in de Fi ansche taal, door LE RENSEIGNÉ. Roermond, Roermonflsche Stoomdrukkery'. S. M C. VAN WERMBSKERKEN JUNIÜS. (JOHANNA VAN WOUDS). Van hart tot hart. Amsterdam, L. J. Veen. Amsterdamsch Jaarboekje voor 1901, onder redactie van E. W. MOES. Amsterdam, L. J. Veen. Deutsche Litteratur- Geschichte aus der Vogel schau. Amsterdam, Eduard H. Sikken. Keisindrukken in het Oosten, door dr. L. HELDKIXO, ten voordeele van het Doorgangshuis te Hoenderloo. Geïllustreerd. Rotterdam, J. M. Brerlee. Noord en Zuid. Tijdschrift ten dienste der Nederlandsche taal en letterkunde, onder redactie van TACO H. DE BEEK. No. 6. XXlIIe jaargang. Culemborg, Blom & Olivierse. Tijdschrift voor onderwijs en opvoeding. IHe jaarg 1900. Vlle afl. Amsterdam, W. Versluys. De Wijsgeer, door J. EIGENHUIS. Haarlem, Erven Loosjes. Orttwijdiitg, doof GEHARD VAN ECKEBEN. Amsterdam, C. L. G. Veldt. PBOSPEK VAN LANGENDONCK. Verzen. Amster dam, W. Versluys. GHAHAM TBAVERS. Mono, Maclean, medisch studente, door G. M. BORNEMAN. 2 deelen. Utrecht, W. de Haan. Iltt leven der taal, inzonderheid dat van het Nederlandsch, door P. J. VAN MAESSEN Jz. 's Gravenhage, Martinus Nyhoff. Dt Arbeid. Maandschrift voor Nederland en België, gewijd aan litteratuur en kunst. 3a jaarg. afl. 2. Amsterdam, C. A. J. van Dishoeck. Antwerpen, Den Ned. Boekhandel. Van de koele Meren des doods Een verhaal door FREDEIUK VAN EEDEN. Amsterdam, W. Versluys. Dr. J. D. BIERESS DE HAAN. Levensletr waar de beginselen van Spinoza. 's Gravenhage, Martinus Ny'hoff. miiMiiiiiiiiiiMtiiMiiiiuiiiiiriiiiiiiili IIIIIIIMIIIIIINIIIItll DAMEjS. _9 Een aardig boel zonder meiy'es. Wilde Bub, door JOH. C. KIEVIT. Oranje bibliotheek voor jongens en meisjes. Geïllustreerd door WM STEEMNK. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Ekk wat wils hebben de heeren Holkema & Warendorf gedacht, toen ze als tweede nommer van de serie in hun Oranje Bibliotheek op De Kleindochters van Mevrouw Westlandt >Wilde Bob" lieten volgen. Traden in het eerste nummer de meisjes sterk op den voor grond, hier hebben we uitsluitend met jongens te doen. Een aardige snuggere jongen, Dorus Volmaar, zoon van een bloemist, vertelt het verhaal, dat over jongens en hun guitenstreken handelt en waarin meitges zoo volkomen ont breken, dat zelfs in de gesprekken van de jongens nooit van zusjes of nichtjes sprake is, zoodat de geschiedenis wel in een omgekeerd Amazonenryk schynt te spelen. Of nee, zoo is het niet heelemaal; er komen nog enkele vrouwelyke wezens op hettooneel, maar die dienen enkel om aan de jongens materiaal te leveren, dat een beetje voor den gek kan worden gehouden, meiden, wier glazenspuiten worden buitgemaakt en met wier boezelaars en mutsen men zich tooit; een tante, wier buitengewone statigheid niet van afgekorte namen houdt en wier liefde voor de natuur op harde proef wordt gesteld door de ontvangt van een doos vol meikevers, en zoo nog .een enkele meer, o. a. een heel dom dochtertje van een schoenmaker, dat de stroopkan op straat omkeert, om te zoeken naar de tor, die volgens Bobs zeggen er onder in moest liggen. Verder zyn 't allemaal jongens, vernuftige, vroolyke, dolle jongens, die .in grappen gras duinen en de eene dwaasheid op de andere laten volgen, maar uit wier guitenstukken toch af en toe wat goeds voortkomt, zooals toen Bob, onder de preek naar boven sluipend, in den kerktoren by 't uilennest het geld vond van den diefstal, waarin de lezers door al wat ervan verhaald was, levendig belang waren gaan stellen. Hoe dat alles in elkaar zat en hoe open en eerly'k Wilde Bob is b\j al zyn ondeugendheden, moeten de Weekbladlezers, als ze vaders en moeders zyn, maar eens zien te weten te komen van hun jongens, nadat ze hen voor Sint Nicolaas met het boek gelukkig hebben gemaakt. F. J. VAN UlLDRIKS. Lappenkoning en Andere Verhalen, door mevr. H. STUTBN?VAN USSELSTEIU. Met illustraties van L. W. R. WENOKEBACH. Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boek handel. Aan het eind van een der lange houten tafels in de eetzaal" der kindervoeding" zaten vy'f kleine meisjes by elkaar. Er was weinig bekoorlyks aan het groepje; zy zaten daar in kleurlooze armelui's jurkjes, met schortjes, die aan flarden hingen en een das als een vuil touwtje om den hals. Zy spelen met de tinnen lepels... Kom", zei de juffrouw die bediende, als jullie netjes en vlug de boontjes opeten, zal ik terwy'l een mooi verhaaltje vertellen." En zy' vertelde het sprookje van de Droomen uit mevrouw v. Stutens nieuwste boekje, zij vertelde hoe de Droomen langs het maan licht afdaalden naar het bedje van het kindje en over zyn blauwe dekentje al de gouden sterren strooiden, zoo trisch van den hemel meegenomen. Een oogenblik tooverde het sprookje een gouden glans in de oo&jes der arme kinderen; bly en verrast keken zy elkan der aan 'en lachten om het wonder van die dansende en flikkerende sterretjes, waarmede het slapende kindje werd versierd. Onbewust gevoeld«n zy de poëzie van deze voorstelling : bet kindje met zyn blonde krulletjes, zelve een prachtstukje der natuur, omringd van de meest illustere schoonheid, die de natuur bezit, de sterretjes van den nacht. Het is de rijke fantasie van deze schrijfster, die het geheele bundeltje tot een bron van genot voor de kinderen maakt. Bij haar leeft alles. De Oude Muur, die. nie^s meer hoort van het hatelijk gebluf van het Denneboompje, vervuld als hij is van de zorg voor het kleine nestje, dat zoo heel zacht tusschen zijn oude steenen ligt; de grijslionen lap, die zoo warm het kleine meisje verdedigt, waarvan hij eens het heldere schortje was, de Gedachten die wegvliegen van de lei en heerlyk met de wolken en de zon gaan spelen dat alles tintelt van leven. Paddestoelen, knikkers en waterdroppels wor den personen. En de meeste verhaaltjes hebben een dieperen zin, die ongemerkt voor den dag komt. Leuk", zeggen de kinderen. Een enkel maal treedt de allegorie te veel op den vo^rgrond, als in het laatste verhaaltje: Van een Prinsesje." Er was eens een Prinsesje zonder naam en 't zocht iets, maar 'f wist niet wat. Zulk eene voorstelling is te vaag voor een sprookje. En de beteekenip, dat het prinsesje geen geluk vond by de eer der kroning, noch in de kamers der Wy'zen, maar eerst toen haar hartje werd wakker gemaakt door de stralende gedaante van een vrouw uit het Oosten, die beteekenis staat ver buiten den gedachtenkring van de kinderen. Bovendien, als het verhaal niet mooi is, dan laat alle mogelijke beteekenis het kind koud. In geen van de andere verhaaltjes komt die vaagheid van voorstelling echter voor, behalve misschien in de figuur van de bloemenkoningin die steeds onzichtbaar is, terwy'l de bloemenzieltjes de meest schitterende kleuren hebben. Dat de schryfster overigens goed thuis is in de kinderwereld en ook buiten het sprookje veelzeggend vertellen kan, bewy'st het verhaal van Jantjes lievelingspop, Lappenkoning, en van Mary'ke, het boerenmeisje, dat niet van breien hield en niet graag met aardappelschillen naar het varken ging omdat het daar zoo vies rook" en toch dat alles deed toen moeder ziek was en 's avonds het gevoal had of er iets heel prettigs gebeurd was". De stijl van het boekje heeft iets voornaams en is toch hoogst eenvoudig, diezelf Ie eigenschappen hebben de illustraties van Wenckebach. De druk is fraai en goed verzorgd, het geheel is een klassiek boekje voor kinderen van 5 tot 10 jaar, om uit voor te lezen, om jonge lezertjes zelt in handen te geven. Jammer maar dat zulke mooie uitgaven alleen verkrijgbaar zijn voor de kinderen der gegoeden, terwijl het juist de arme kinderen zyn, die zooveel behoefte hebben aan een ontwikkeling van het schoonheidsgevoel, verfijning van geest en gemoed van de soort als dit boekje biedt. M. W. B. v. B. lii&n oud devies, door LOÜISE B. B. Utrecht, A. W. Bouma & Zoon. Achter den titel van dit boek, dat we met warmte aan allen ter lezing aanbevelen, die meeleven kunnen met hen geheel onbekende personen, achter dien titel had o. i. nog moeten staan: »en twee andere verhalen." Zoo'n byvoeging moge voor onzen ty'd wat verouderd schynen, zoo geheel mis zouden wy' haar toch niet vinden; dan toch wist iedereen, dat het boek drie stukken bevat, drie meesterstukken van karakterteekenirg. In het eerste, dat denzelfden naam draagt als 't geheele boek, leeft men mee het doellooze, akelig-leege en daardoor tot zooveel «wenschens" aanleiding gevende leven van Robert Savernius en zijne »tante" mevrouw de weduwe Savernius, maar niet minder het zeer moeilijke leven van de flinke, hoewel innerly'k zoo zwakke juffrouw Helmond, die wij gelooven het vast na haar dood een blyvenden indruk naliet op die twee ouderen, die beiden toen eerst gevoelden, dat zy' ook een mensch van gelyke beweging was geweest als zij, maar tevens dat Victoire met haar eenvoudige kordaatheid en rein gemoed haar oud devies steeds hoog gehouden had. »Vaillant et fier" was zy' gebleven tot aan haar stervensure. Vernederd had zij zich geen oogenblik, wel nederig zich geschikt, als hoogbeschaafden haar gevoel niet spaarden, haar op zoo verschillende wy'zen trachtten te gebruiken als een voorwerp dat men nuttig keurt of begeerlyk acht... Deze zoo welgelukte schets leest prettig, en, al eindigt zy met geen «gelukkige ontknooping", ons bevredigde zij daardoor iles te meer. Na den Storm! is een heerlyke, aanhoudende teekening van menschen, wien niets menschelijks vieemd is. Een storm daarbuiten op de zee, die de schrijfster ons laat zien, een storm daarbinnen in het arme, felgeplaagde menschenhart, die zy ons laat voelen, zóó dat we ontroeren en met die weduwe van Hendrik Vervooren dien Hugo Valette gaan haten.... En toch, hoe wraakzuchtig ook geworden, omdat ons deze haat deze afkeer, zoo natuurly'k schynen, wy danken de schrijfster voor het slot, een pakkend en heerlyk mooi slot. En attendant is de titel van de derde penteekening, niet minder waar en duidelyk ge schetst. De opvolgende indrukken die wy krijgen van de zoozeer in karakter, opvoeding en levenswy'ze verschillende Familën, waarvan de eene aldaar, jaren aaneen, leeft «an attendant" op al de dingen die komen zullen, en waarvoor de dood van wel drie tantes en het daardoor «openkomea" van het landgoed Everaertsberg in Holland nummer n zal zyn, die indrukken doen ons zoo hartelijk lachen. Wat geeft dat wachten op zooveel genot als een hooge titel veel eer en gunst bij de menschen schenken kunnen, terwy'l die kunstjes het reeds zoo bovenst best hebben, een mallen indruk, maar ook wat erger is wat beneemt het hun menig oogenblikkely'k genot, omdat zy, al wachtende, steeds angstig vragen of alles wat nu is en straks zyn zal, wel geheel strookt met 't geen waarnaar zij zoo angstig jagen. Mevrouw de baronesse Wangelen van Hoorn van den Everaertsberg moge alles eindelyk nog al goedenop-z'n-pootjes-terecht-gekomen vinden, wij betwyfelen het zeer dat hare dochter als gravin van Arkel altijd den rechten zielenvrede heeft gekend en kunnen bewaren, zelfs toen zij wist dat de zoo hoogstaande, innemely'k fijnbeschaafde Hendrik Graanboom, wiens gansche leven zy' verwoestte, in 't verre Insulinde aan cholera gestorven was en dus haar pad nimmermeer kruisen kon.... gelukkig. Wie eens hartelyk lachen wil, maar toch liever met den schoonen ernst des levens eindigt, omdat een gulle lach lichamelijk heil zaam werkt, maar ernst opvoedend en ver sterkend werkt op de ziel, leze dit boek van eene vrouw die beide, scherts en ernst, zóó schoon geteekend uit hare pen liet vloeien en daarmee velen aaa zich verplichtte, ook hen die in deze dagen angstvallig vragen: wat toch voor een goed boek als St. Nicolaas geschenk zou kunnen dienen ? Hun raden wy' met aandrang: koopt E;n Oud Devies! L. 20 Nov. 1900. G. C. S.-J. nifiniiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiliiiiiiiiliiliiiiillliiiN Luxe-artikelen. Rational Dress League. Barthold Auerbach. Eerelidmaatschap. Malvida von Meysenbug. Om op odeur terug te komen. Alles is aan mode onderhevig, dus ook parfum. Er was een ty'd, dat men ia Londen overal cherry-blossom snoof. Op straat, in restaurants, in winkels, in concert- of schouwburgzaal, overal geurde de cherry-blossom u tegen. Een paar jaar geleden waren in Parijs de vestiaires en gangen van alle theaters doortrokken van heliotrope blanc. Fo d! men kreeg neus- en keelkriebelingen van die sterke, opdringerige, weeë, zoetelijke geur. Niets is zoo gauw getroffdn, gestreeld en ver zadigd als onze reukzenuwen. Het is een groote kunst zich bekoorly'k en behoorlijk te parfu meeren. Un soupi;on moet hst zyn, vooral niets meer. Juist genoeg om anderen te beh*»gea en onvoldoende om hen te .hinderen. De nieuwste parfums zyn de Kaori en de Céonothis; daarom heen groepeeren zich de Neasari, de Renaissance en de Lilas de Chine. Alles is een kwestie van smaak, maar de ka; sen van de Kaori staan zeer gunstig. Met mate gebruikt, zooals men spaarzaam met alle exquise dingen moet omgaan, heeft deze parfum alle gegevens om toegang te krijgen tot salon en boudoir. Een réclame-roffeltje slaan voor het huis Rimmel, Kalverstraat 20j4, zou gelijk staan met uilen naar Athene dragen, oupire que cela! Dit ligt ook niet in mijn bedoeling, maar ik wil niet aan de dames verzwijgen, waar ik, op 't gebied van parium, mijn licht ging ontsteken. Trouwens, er zijQ meer, vél meer dingen waarop ik u met het oog op den aanstaanden Sint Nico laas zou willen wijzen en c at kan ik ook maar niet zoo ins Blaue hinein doen. Goede bronnen zijn der vermelding waard. Addison zegt: Vrouwen zijn met waaiers gewapend, zooals mannen met zwaarden " En, dikwijls maakt de fijne har.d, die vol gratie den waaier beweegr, meer slachtoffers dan de ruwe vuist, die in woesten greep het zwaard omklemt. Er zijn booze, zedige, schuchtere, nukkige aanmatigende, vroolijke, wreede, vél-aeggende, veelbelovende, niets en alles toestaande waaier bewegingen. Mevrouw de Staal, niet mevrouw de StaëJ, dochter van Necker, minister van financiën van Lodewijk XVI, maar mevrouw As Staal, orderdaan van Ie RDI Soleil, van Lodewyk XIV, schreef: Men onderscheidt een prinses van een gravin een markiezin van een röturière aan haar waaier-beweeg." Tegei.woordig zijn kleine waaiers de cride )a saison." Groote waaiers worden in rijtuigen en tuinen gebruikt. Zooals een Spaansche schoone in haar ry'tuig gezeten, zich met den waaier schut tegen de zonnestralen en met dien waaier vrienden en bekenden groet, is een festijn voor de oogen. Verrukkelyk van gratie. Une toilette veut tre portee" dat is een feit, maar niet minder waar is het, qu'un ventail veut tre manie. Op het luchtig waaier-gebied ie alles style empire. Neen, maar! die schatten die ik zag opduiken uit het elegante zwarte meubeltj e met de breede platte laden! Waaiers met prach tige schilderingen, zóó fijn, zoo harmonisch van lijn en tint, dat men onmiddellijk voelt het werk van een artist voor oogen te hebben. Waaiers gedeeltelijk beschilderd en gedeeltelyk met zy'de geborduurd. Ivoren en perlmoeren waaiers, streng in zwart-en-wit gehouden met zilveren n. e n. o r f r issoïio:n.clo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl