De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 16 december pagina 4

16 december 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. 1225 van een gezond beginsel. De vorm van een gebouw behoort in allen deele het uitvloeisel te zy'n van een aan het doel beantwoordende constructie. Is dit het geval, dan vindt hij een gebouw juist en noemt bij het schoon; il dit het geval niet dan keurt hy het ge bouw af." Tegen die uitspraak komt de heer ter Meulen in verzet en al is het mg nu ook niet duidelyk wat er aan die onwrikbare stelling, voor. iedereen, zou ik zeggen aanneembaar, te verwiggelen is, wensch ik me toch op dat terrein van dispuut te onthouden. Even wil ik maar wyzen op hetgeen de heer ter Meuten verscheidene regels verder, zelf zegt: >dat men de werken der oude gothiek lief heeft wegens hun bescheiden grootschheid, hun ongekunstelden uitgroei." Op dezelfde bladzijde van het Weekblad stond ook een stuk van v. d. Pek over ambachtskunst, waarin men, by' zy'n wenken tot het aanschaffen van huismeubelen, tusschen de regels door hetzelfde princiep kan lezen. Maar 't is me nu vooral te doen om aanmerking te maken op het beeld door den heer ter Meulen gekozen tot steun van zijn betoog. Hij bestrijdt de stelling van de Stuers, hierboven aangegeven, met het volgende: »Een vriend van mij, met wien ik over de zaak sprak, maakte de op merking, dat het menschely'k lichaam by iedereen ongeveer (I) op dezelfde wijze en dat wel, als wy' zoo mogen spreken, zeer oordeel kundig is samengesteld, maar dat wy toch sommige menschen mooi en anderen leely'k vinden. »0f mag," vroeg bij, (de vriend) het schoonheidsgevoel geen onderscheid maken tusschen een heks en b.v. eene van de drie Gratiën?" Mg dunkt, de heet ter Meuten had zich wel eens mogen bedenken hij het stellen van dit beeld, en niet zoo schielijk aan den ingenieusen inval van den vriend zyn by'val moeten geven. Want steekhoudend is die redeneering toch niet. Allereerst, vernietigt de vriend zelf onmiddelyk het verband der vergelijking. Hy' stelde tot beeld van logische constructie het men schely'k lichaam de natuur en toelichten der wy'ze noemt hy' een heks en een van de drie Gratiën, die men zich, wat de laatstgenoemde exemplaren toch zeker betreft niet anders kan voorstellen, dan als overzetting van natuur in kunst. Hoe we ons dan een »heks" hebben te denken bJy'ft ook nog zeer... be denk jly'k. In ieder ge «al mag twijfelachtig heeten, of in de registers van den burgelyken stand of wel by een opgegeven signalement tot op sporing van een vrouwelyk individu, ter aanduiding, van een heks of eene Gratie zal worden melding gemaakt. Maar, buiten deze misplaatste aanhaling dan, concludeert hij, dat we »hy twee menschen, op dezelfde manier ongeveer zeer oordeelkundig samengesteld'1, den een mooi, den ander leely'k kunnen noemen. Hier nu (behalve nog, dat we zeer zelden in de gelegenheid zy'n de samenstelling van het menschelyk lichaam te zien, en dus hoofdzakelijk naar het gelaat oordeelen) overziet by blijkbaar, en dat is de eerste fout in de redeneering, dat we onderscheid hebben te maken tusschen het vulgaire en het geestely'k mooivinden. Zoo spreken we in het dagelyksch verkeer van mooi en van leely'k weer; van het eerste als we het genotry'k vinden een wandeling te maken langs schoon e straten by een weldadige temperatuur, van 'het tweede, als we een boodschap hebben te loopen over morsige wegen en regen of gure wind ons hinderlyk is. Maar waar is het gewicht van die opvattingen by'v. by een schildery van Jacob Maris ? Zoo heeft ook by' ons mooi vinden van een vrouw, of omgekeerd, de be koring der sekse een gewichtig aandeel in het oordeel. Een mensch die dikwyls in den spiegel kjjkt, en met zelfbehagen zy'n uiterlijk mon stert, zal zich toch wel in een geheel ander mooi-vinden verlustigen dan Rembrandt, die, naar men meenen zou, alty'd een spiegel voor oogen had. By' zy'n zelfportretten maak ik my sterk, dat juist degene, waarop hij er naar de mondaine opvatting van mooi-zy'n het minst voordeelig uitziet, als kunstvoortbreng selen genomen, de schoonste exemplaren zy'n. Maar buiten dit alles nog, is er wat anders dat het betoog van den heer ter Meulen te niet doet. We kunnen geen parallel trekken tusschen het natuurverschijnsel en het kunstverachynsel. Het eerste zy'nde een goddelyke daad, waarin v»y' zelf ook opgaan, kunnen we niet binnen onze kritiek brengen gelyk het laatste: de mensebelyke daad. Alles wat bestaat is mooi, en in het bestaan zelf is het bewy's van schoonheid gelegen. In sommige gevallen kunnen we misschien van leely'k spreken, daar waar mensehelyke toeleg op den zelfgroei der natuur ingreep, hem belemmerde of overontwikkelde, by'v. een buitensporig ingerijgde vrouweleest, of de over dreven ontwikkelde spierbundels van een athleet. Dit zal de heer ter Meulen toch zelf ook wel vinden, en daarom verkende ik uit zijn oordeel van mooi en leely'k, de eerste fout. Van leely'k kunnen we alleen spreken by menschelyke voortbrengslen en leely'k is dan synoniem met nutteloos of een ongewettigd be staan. Want leely'k vinden is afkeuren. Schoonheid is niet iets positiefs, maar iets denkbeeldige; wy vinden het mooi door de natuur onder zekere aandoening te zien. Ze wortelt in onze liefde voor, onzen hang aan het leven, het leven dat van zy'n ontwikkeling en verwording ons de uitkomst toont, en waarvan wy', by' het doorspeuren der onvergankelyke wetten, die zy'n gang regelen, de geestelijke genietingen winnen van ons bestaan. Schoonheid is waarheid en de omzetting daarvan tot kunstwerk geschiedt door den mensch-wil; en zoo zouden we nu weer op de bescheiden grootschheid der oude Gothiek (wegens) den ongekunstelden uitgroei van haar werken en.... mogelijk tot de gewraakte uitspraak van den heer de Stuers kunnen terugkomen. W. S. Oude Hollandsehe Dorpen aan deZuidereee. Houtsneden door J. G. VELDHEER. Uitgave Erven F. BOHN te Haarlem. Eenigen ty'd geleden schreven we hoe het uiterlyk van het boek, de band en het bind werk, nog dikwyls zeer veel te wenschen overlaat. Niet alleen het uiterlyk echter maar ook het inwendige van het boek verkeert nog meestal in een toestand van verregaande onbegrepenheid. We bedoelen hier natuurly'k de verzor ging van het drukwerk en der versieringen, dat doorgaans in des uitgevers oog een zaak van zeer ondergeschikt belang is, of zoo hy' zich er al mede bezig houdt, geschiedt dit met een angstvallig zich afvragen, wat het publiek er wel van zeggen zou, en hoe het in deze zy'n bemoeiingen wel zou opvatten. De meerdere of mindere verkoopbaarheid is de hoofdfactor waar alles om draait en schy'nt helaas nooit ge zocht te worden in een meer of minder waardig niterlyk, of in innerlijke voornaamheid. We zouden haast zeggen een beleediging aan het publiek; maar al ware het zoo, dat het pu bliek ter wille van den inhoud, het verhaal, alles over het. hoofd zag,. dan ligt het ons inziens nog op den weg van drukker, bin der en uitgever, te doen zien hoe een boek er uit kon zien indien ieder met liefde voor zy'n vak, tracht te geven het beste wat hy vermag. Maar ook dan zal hy zich eerst zelf moeten ontdoen van al het verkeerde, onzinnige, dwaze en leely'ke, dat door de ty'den heen, voor schoonheid in hun handwerk werd aangezien, en na te zoeken waarin men het mooie weer terug kan vloden, dat misschien onbewust dan ook, een glorie der vroegere gildebroeders uitmaakte. Verloren gegaan is een gevoel (want het komt my voor dat dit meer gevoel dan weten was) voor verhoudingen, dat ons gaf in een boek een goed verdeelde titel en overeenstemming der pagina's, dat zorgde voor juiste grootte van letters Thans is een titel meestal een monsterkaart der lettersoorten die de drukker bezit; ook mist men eenig verband tusschen kleur en kwaliteit van papier en kracht van den druk, om niet te spreken nog van de extra aangebrachte versiesieringen, die doorgaans tot vorm noch zwaarte der letters in eenig verband staan, alsook van prenten, zoo die tnsschen den tekst als verduide lijking aangebracht zy'n en die zelden n geheel hiermede vormen en meestal zonder eenig begrip voor verhouding over den pagina verdeeld worden. Dit alles is echter een uitvoeriger bespreking wel waard die we ons dan ook voorstelden en nog voorbehouden tot een andere keer te bewaren, indien niet bet boek van den heer Veldheer, als een levend bewys ons deed zien hoe door meerdere en betere zorg, juist oor deel en liefde een werk tot stand kan komen, dat waarlijk aangenaam is om aan te zien, waarby het uiterlyk niet als iets van geringe waarde is geschat, maar dat blyken draagt van zeer ernstige en bewuste verzorging. Al is het omslag dan ook wellicht minder schoon, door te veel verdeeling en kleinigheden, het inwen dige bevat te veel goeds om hier niet over heen te stappen. Allereerst is zooals we reeds opmerkten de druk, verdeeling der letters en daar tusschen geplaatste roode hoofdletters, de geheele verhouding der titel, kortom het werk dat oudtijds geheel van den drukker uitging en. thans naar aanwyiing van den heer Veldheer geschiedde, een zeer groote verbetering by' wat we zelfs in prachtwerken, als drukwerk te zien krygen. Behalve echter zy'n toezicht op den druk zijn alle prenten en eveneens een zeer groot gedeelte van den tekst van den heer Veldheer afkomstig. Hoe belangryk nu ook de tekst, waaraan de heer Tuyn een gedeelte voor Volendam en Marken toevoegde, ook wezen moge, en die veelal uit oude kronieken is by'een gegaard; het zwaartepunt in dit werk toch zy'n de prenten, die in hout gesneden en van het blok zelve gedrukt ons verduidelyken het streven van den heer Veldheer en zoo mogelijk andere voorgangers, om te doen zien dat houtsnede een geheel eigen wy*e van bewerking mede brengt, en men niet haar grootste kracht moet zoeken iu het nabootsen van kry't en penteekeningen en zelfs van photographiën. Om dit goed te begry'pen, moeten we ons op een geheel ander standpunt plaatsen dan de houtgraveur, die zeer waarschy'nlyk het hier geleverde, onvolkomen Spielerei zal noe men ; si/jn grootste zorg is, door veelal meesterlyke technische vaardigheid, heel en half tinten, schaduwen, arceeringen, pointilles en wat niet al, de teekening weer te geven, zoo, als zag men haar zelve; terwijl de heer Veld heer en anderen met hem, hunne teekening inrichten naar de juiste eischen die men aan een houtsnede kan stellen, naar de wy'ze van bewerken die het houtblok zelf medebrengt. Daar hierby het insnyden van ly'nen eerder voor den band ligt dan het hoog laten staan en de techniek dus als van zelf wy'st op witte ly'nen in zwarten grond, is hierop voor een groot deel de teekening gebazeerd; terwy'l by repro ductie van een penteekening by'v. men juist het tegenovergestelde heeft, n.l. zwarte ly'nen op witten fond, zoo ook zwarte kruislynen, wat, in hout na te volgen, niet alleen zeer veel vaardigheid vereischt, maar dus ook eigenlijk met de wijze van bewerken in stryd is. Dat by een dergely'ke, mijns inziens zeer juiste opvatting, van wat een houtsnede moet z\jn, toch eveneens verschil in kleur en kracht, kan aar gebracht worden, bewyzen enkele zeer gevoelige prentjes in dit boek, waarby' door verschil van behandeling zeer goed verschil in stof is aangegeven. Een der besten is zeker wel, het gezicht op Nieuwendam met groote boomen op den voorgrond, waarachter een grasvlakte, en tegen de horizon hulpjes en een kerktoren. Niet minder goed geslaagd zy'n afbeeldingen op Volendam en Marken; door wegsnijden van meerder of minder wit is hier dikwijls een tegenstelling van kracht en tevens een zekere stemming verkregen die getuigt, van een te bereiken volkomenheid in deze zeer door gevoerde, op zich zelf staande opvatting der houtsnede. En ook juist in deze teekeningen waar het insnyden der witte ly'nen, de eigenlyke teekening vormde, is de heer Veldheer, het best geslaagd, want zoodra hy, in de luchten vooral, losse zwarte ly'nen laat staan, worden ze onrustig, en vallen om zoo te zeggen geheel uit het verband. De molens te Nieuwendam en de haven met schepen te Volendam by'v., worden hierdoor bepaald ver moeiend om te zien. In het streven van den heer Veldheer en in het hier en daar zelfs naby komen zit mijns inziens zoo veel goeds, dat we dan ook mogen verwachten, dat by nog grootere doorvoering, en meerdere acheveering, ook deze tekort komingen achterwege zullen bleven en we teekeningen zullen kry'gen die in hunne eigen wy'ze van behandeling toch een geheele vol komenheid geven. R. W. P. JR. Nienwe Tüilscimften. Frankryk maar vooral Duitschland schy'nt onuitputtely'k te zy'n, wat het uitgeven van kunst- of kunstaanverwante tydschriften be treft. Zoo verscheen nu onlangs weer een slllustrierte Monats-Zeitschrift", ditmaal echter »für dikttanten", zooals er ter verduidelyking waarschy'nlyk aan toegevoegd is. In hoeverre dilettantisme en kunst vereenigbaar zy'e, of liever in hoeverre liefhebberen in eenige kunst, al dan niet is af te keuren, is een kwestie die we op dit oogenblik moeten laten rusten, daar het ons te ver zou leiden eenigszins uitvoerig het voor en het tegen ervan na te gaan, om tot een zuivere beoor deeling te komen. Zeer mogelyk is het, dat dilettantisme in teeken- of schilderkunst, beeld houwkunst of muziek by' kan dragen tot 1 meerdere waardeering van het goede dat er in gepresteerd wordt, en misschien ook tevens doen inzien, hoe ontzettend veel .er toe noodig is, iets goeds voort te brengen; maar dan is het standpunt geheel anders dan dat waarop de redactie van genoemd tydschrift «Kunst gewerbe für's Haus" zich plaats, als zy' in de voorrede zegt: »Sie (diese Blatter) sollen den Dilettantismns mit seinen missverstandenen Schmuckprinzipien ablösen und zeigen,dasz auch in einfach, technisch dem Laienerreiohbarer Fertigkeit, Arbeiten gemacht werden können, die in Geschmack, Materialfolgerichtigkeit, logisch-organiachem Schmuck, vor strengem asthetischen Urteil bestehen." De verschillende prenten of liever voor beelden lichten, geloof ik, nog beter de be doeling der redactie toe: verschillende pro fessoren en andere zeer geleerde kunstenaars, geven hier Vorlagen o. a. für Mappen, Blocks u. s. w., für Tief brandtechniek, Zinn-arbeit en andere zaken die met geringe kennis van zaken, mits men goede voorbeelden beeft die op ware grootte er by'gevoegd worden, schoone resultaten moeten kunnen geven. Jammer echter dat nu nog die voorbeelden zoo onlo gisch zy'n, en men maps maakt met »losweg" een bloemen tak, en een Weihnachtsuhr, dat misschien zeer veel aan Weihnachten doet denken maar zeer weinig aan een Uhr. Neen, waar de redactie sehryft: »Es wird unser Bastreben immer ernster machen, den vielen Fehlern denen Dilettanten-werke anhaften, entgegen zu arbeiten und zu helfen das deutsche Haus, die deutsche Frau zur treuen Pflegerin eines blinenden, edlen deutschen Kunstgewerbes zu machen'', daar mag zy zeker wel betere voorbeelden geven, dan thans in deze aflevering opgenomen waren; want al is het nog niet eens ter navolging, maar uitsluitend ter ontwikkeling van smaak en kunstzin en om zich eenig begrip omtrent versiering te vormen, dan nog waren deze voorbeelden ongeschikt. Het eenige dat wellicht kon doen zien hoe iets zy'n moest, is een klein prentje met Alt. Schleswiger Textilarbeiten, die uitvoeriger afbeeldingen zeker verdienden. R. W. P. JB. Frits Reuter. Een eigenaardig genoegen voor velen is het, typische gezegden, kernachtige uitdrukkingen, juiste opmerkingen, van bekende of beroemde personen te verzamelen; en vele zijn dan ook de op deze wy'ze ontstane kalenders, die nu eens hare belangry'kheid óntleenen aan den persoon, die ze verzameld had, dan weer aan den schrijver van wien men de typische ge zegden had bijeengezocht. Het is onnoodig het aantal, aldus verschenen gedachten-bundels op te sommen, dat zich telkenjare weder herhaalt en slechts nu en dan met een nieuwe reeks wordt aangevuld. Zoo ontvingen wij thans een kalender waarvan ieder blaadje een min of meer behartigenswaardigen dagtekst, als we het zoo noemen mogen, bevat, geput uit de werken van Frits Reuter. Reuter is ten onzent geen onbekende meer; men kent hem, nu eens luimig en vermakelijk dan weer ernstig, maar steeds met een zucht naar humor die aangenaam aandoet. En een ieder die hetzy' in vertaling, hetzij in bet oorspronkely'k, meerendeels plat-mecklenburgsch, wat zelfs eenige verwandschap met het dialect in het oosten van ons land vertoont, met zy'n werken heeft kennis gemaakt, zal zich met genoegen Ut de Franzosentid", »[Jt mine Festungstid", »Ut mine Stromtid" en meer andere herinneren. Voor hem is ook Oakel Brasig, zooals Frits Triddelfitz zegt: »de hoofd persoon in de heele historie', een figuur die men niet licht vergeet, en die onafscheidelyk van Reuter geworden is. De uitgever dezer kalender de heer J. G. Broese te Utrecht, die, gedachtig aan Reuters geboorteland, haar aan den aanstaande gemaal onzer Koningin, Z H. Hertog van MecklenburgSchwerin opdroeg, gaf door het plaatsen van Inspector B^asig's figuur op het schild, haar dan ook een voor ieder begrypelyk cachet. Een zeer goed portret van Reuter zelf op het blok, dekt den gansenen schat, die een geheel jaar ons, by kleine beetjes toegediend, iets zal schenken van den gemoedelijker! eenvoud, van den fijnen humor en van den juisten opmerkingsgave van dezen vooral door het volk zoo geliefden schrijver. R. W. P. Jr. miHittüiiiiiiiimiimiMiMiiiHimiiiiiiitiii Een Italiaanscli symbolist. SILVIO PAGANI, Lo Specchio della dolorosa sistenza. SILVIO PAGANI, Seke pagane. Milano, Casa editrice Galli. Nauwelijks had ik in het Gids-nummer van Maart j.l. de aandacht gevestigd op den jongen Italiaanschen dichter Giuseppe Venanzio, wiens werk my als symbolistische arbeid voorkwam merkwaardig alleen te staan in de Italiaansche literatuur van het oogenblik, of mijn aandacht werd gevestigd op de twee boekjes, wier titels ik hierboven afschreef. Ook deze schryver werd my aangewezen als een der weinige Italianen, die in hun werken een sterke neiging tot symboliek doen blyken. In Duitschland had hij al belangstelling gevonden, blykens de in resden en Leipzig verschenen vertaling, door G. Locella, van het eerst vermelde werkje, onder den titel Menschenleid. My'n Gids-artikel nu zei onder meer het vol gende over de Italiaansche literatuur: »De Italianen toonen in hun werken weinig neiging tot het abstracte. Over het geheel ont breekt hun, als echte zonen van het Latynsche ras, de lust tot bespiegelen, tot vaag zich ver liezen in niet duidelyk te omschry'ven gevoelens. Hun werken zy'n meest klaar en scherp omly'nd van uitbeelding, opgebouwd uit realiteit en klassieke herinneringen. Een dichter-wy'sgeer als Dante bleef even plastisch in zy'n verbeel den als de fantastisch-epische Ariosto, en de scherp-critische ky'k op het reëele leven van een Boccaccio leeft nog voort in de romantiek en novellistiek van onze dagen". De boekjes van Silvio Pagani zouden met het dramatische gedicht van Venanzio tot de bewijzen behooren, dat ook by' de Italianen het symbolische in de literatuur talentvolle aanhangers vindt. Inderdaad komt het niet by my' op Silvio Pagani talent te betwisten, hij verdient dat zyn werk in wat wy'der kring bekend wordt; maar voor my hebben de boekjes meer beteekenis en waarde als een litterair verschynsel dan als uitingen van een bizonder oorspronkelijken geest. Interessant als litterair verschynsel. Want we zyn een te waardeeren by'drage tot de wetenschap, hoe een litteraire uitingswy'ze, die school maakt, verwordt onder ver schillende invloeden, en hoe haar voorstanders ze, huns ondanks, aanpassen aan hun eigen geestesrichting. Silvio Pagani is een Italiaansche Maeterlinck genoemd. We zouden dit een contradictie in terminis: een uitspraak met innerly'ke tegen spraak kunnen noemen. Maeterlinck, al schryft hy' Franscb, toont zich allerminst een Franschman, een zuiver afstammeling van het Latynsche ras. We herkennen in hem zy'n naam be vestigt het trouwens den Germaan, met sterk speculatieven geest; den peinzer, den grübler, wien het niet vóór alles te ,doen is om met klare, scherpe omtrekken zy'n gevoe lens uit te beelden, maar die ze als half aan geduide nevelige gestalten voor ons doet ver~ ry'zen,suggestief in hooge mate en belangwekkend niet minder. Niet in scherp-helderen zonne brand by de Italiaansche meren, maar in den nevel der lage landen heeft hij zy'n dichterdroomen gedroomd, en die atmosfeer hebben ze gehouden toen bij ze in zy'n drama's be lichaamde. Nu is deze Italiaan van nature wel met een verwanten aanleg bedeeld. Hy is hevig aan gegrepen door het leven en wil in zijn per sonen, hun verhoudingen en conflicten, de tragiek van het menschenleven voor ons doen opleven, maar zóó, dat we nooit denken aan een bizonder geval, dat zijn personen een algemeen karakter hebben, dat ze voor een algemeen begrip of gevoel staan, en ergo als symbolen worden. In zy'n eerste boekje »De Spiegel van het droef Bestaan", een dramatische handeling in vy'f bedryven, met den ondertitel: «Eerste dag van het Mysterie der bly'de en droeve Menschheid," geeft hy maar aan enkele personen een naam. Elk bedrijf brengt andere figuren. De eerste acte heet »De reine dooden," en geeft de begrafenis van een schoolkind. We hooren kleine meisjes samen babbelen. Enkele hebben een bloem om by het lijkje te brengen, dat in de zijkamer ligt. Hun praaijes zy'n heel reëel gehouden, en nu en dan klinkt de stem der meesteres die tot orde vermaant. Twee aan twee gaan ze naar hun dood makkertje. Dan volgen de jongens, die wat stiller zyn, maar ook tegen elkaar over ziek zy'n, over de brandende kaarsen, het lijkje en medicijneninnemen praten. Dan hooren we buiten een gesprek van eenige vrouwen, die door een venster in de sterfkamer gluren en in korte zinnen haar indrukken meedeelen. De eigen aardige verdienste van deze dialogen is, dat ze ons in de sterf-kamer het doode kind doen zien, zonder dat de schryver er ons brengt. Het volgend tooneel geeft de begrafenis op helderen zonne-morgen bij klokgelui. Kinderen dragen het witte kleed. Dan staan we op het kerkhof bjj het grafje. De graver is het aan het dichten, vrouwen strooien nog bloemen. Den kleinen jongens begint dit alles te ver velen, zij sluipen stillekens weg. Dan praten nog een oud en een jong man een paar woorden samen. De jonge: 't Ly'kt wel een feest, zijn be grafenis. De oude: De dood van ieder onzer moest zulk een feest zy'n. De tweede acte heet: Het hoog-ite Heil. Dit is een vry lugubere geschiedenis. Aan een jong echtpaar is een kind geboren. En nu wonen we een familie-vergadering by, waarin zusters en broers met den jongen vader beraadslagen, hoe zy het kleine kind zoo spoedig mogelyk uit dit ellendige leven zullen helpen. »In een stillen nacht, in het maanlichte bosch, waar onverpoosd fonteinen ruischen, en rozen geuren ... daar ... heel zachtjes, zullen wy hem de deur van 't paradys ontsluiten." Maar de beraadslaging is overbodig: het kind sterft. De man kust zyn nog zwakke vrouw en zegt: >Nu zy'n we weer twee schuldeloozen.'' Bij deze acte, waar ik vanzelf aan de Prediker (IV vs. 2 en 3) moest denken, geeft de auteur in een noot de verklaring, dat ze een illustratie is van een citaat uit Leopardi's Gsschiedenis der Menschheid: »Toen er niets nieuws meer onder de zon was, en de verveling en de levensverachting steeds toenamen, kwam er zulk een neerslachtigheid onder de menschen, dat zy', naar luid van oude historiën, byeenkwamen tot droefheidsbetoon by geboorte en tot feestvieren by' overlyden." Het derde bedry'f is getiteld «Barmhartige Onmenschen", en voert een pas gehuwd paar op, waarvan de vrouw, beu van het feestvieren der bruidsdagen, en vol meelyden met de groote menigte armen, die, tegen de traliehek ken der verlichte lusthoven dringend, de pracht der overdaad aanzien, haren echtgenoot weet over te halen om boven het gewone menschzyn op te sty'geri. Hun eerste huwely'ksnacht wordt het bestygen van een toren. »En onze liefde ?" vraagt by nog. «Dat was eene zoete dwaasheid" antwoordt zy. En als zy boven op het torenplat staan, spreken zy' overeen toe komst-leven van hulp-brengen aan dely'dende menschheid. »Wy zyn geen man en vrouw in den gewonen zin. Denk je niet, dat het nmenschelijk zal ly'ken aan onze feestvierende gasten van gisteren ?" »Ja het is i-menschelyk... Ieder onzer is niet meer enkel een mensch, elk onzer is de geheele menschheid en nog meer." In de 4e acte gaat een oude vrouw met twee jonge meisjes over een langen weg. De meisjes zien alles mooi, zonlicht en bloemen, hooren vogelgezang, ruiken zoete geuren, willen naar de verte waar hun alles nog mooier ly'kt. Maar de oude vrouw merkt van al dat mooie en lieflijke niets meer. Zy is moe, doodmoe, klaagt dat zy niet meer mee kan, zegt dat zij niet meer mee wil. Langs den weg kronkelt zich een donkergroene rivier. En de oude weet na lang smeeken de jonge meisjes over te halen haar daarin te werpen. De vy'fde handeling plaatst ons op een onaf zienbare vlakte, tegen het vallen van den avond. Een vy'ftal reizigers trekken over den een zamen weg. Twee van hen zyn muzikanten, maar zij hebben hun instrumenten verloren. Tusschen da reizigers loopt een naakt jong meisje. De zon is achter hen. Nu en dan ziet er een om. Het meisj? huivert, en de reizigers geven haar een paar kleedingstukken om zich tegen de avondkilte te beschermen, 't Wordt meer en meer duister. 'Ze steken fakkels aan, die nachtvlinders en nachtvogels met geheim zinnig geruisch om hen heen lokken. Het jonge meisje wil niet langer mee. Een wild bruisende stroom terzy van den weg spoedt zich in tegen gestelde richting. Zy springt erin en de golven dragen haar snel terug. In haar plaats komt nu een oude vrouw. Het weer versombert meer en meer. Zy naderen een donker wond. Daar moeten ze doorheen: aan de andere zy wacht een gastvrij oord en een feestmaal. Zy spreken over het meisje dat terugvloog met den stroom. Waarom hebben ze haar niet gedwongen mét hen te gaan? De Oude Vrouw zegt het: «Niemand denkt er ooit aan ze daartoe te dwingen. Niemand kent haar vóór zy weg is." Want dat meisje is de Vreugde en de Oude Vrouw, die haar vervangt, 3e Dood. Een waan is dat gastvrij oord dat feestmaal er bestaat achter dat woud niets meer. Zy leidt hen in het nare bosch, waar de bodem een moeras is, waarin ze wegzinken. Een paar zy'n wanhopig, een ander vloekt het woud, maar een der muzikanten ziet door de duisternis den Dageraad, ziet opnieuw de Vreugde in de Zalige Hoven. Zoo is het einde van dit drama. Gewoon is het zeker niet. Maar ik meen dat dit beknopt overzicht volstaat om het groote onderscheid tusschen deze symboliek en de beste van Maeterlinck of Ibsen aan te toonen. Wil symboliek een diepen indruk maken, dan moet ze als vanzelf ontstaan, het symbool de vanzelf gerijpte vrucht der handeling zyn. Op die wijze wordt het werk van alle groote dichters symboliek. Zy wordt gesuggereerd door het gevoel, de aandoening, de ontroe ring en het medelyden, die zich niet kunnen bly'ven beperken by het geval, maar de quintessens ervan als een eeuwige waarheid ervaren. Hier is het gansch anders. Hier is het een symboliek geheel-en-al met voorbedachten rade. De dichter heeft naar een dramatische inkleeding voor zyn ideeën, voor zyn wy'sgeerige inzichten gezocht. En hy heeft zeer klare pessimistische begrippen, die hy' stellig zeer duidelijk weet te formuleeren. Welnu hy geeft ons de formule in kunstvorm. En hierdoor verwordt zyn symboliek tot allegorie. Ziedaar het markante verschil. Niettegenstaande enkele poëtische treijes, niettegenstaande het ongewone der voorstelling, ontroert dit werk ons niet. Het is daarvoor te opzettely'k. In den dialoog is wel hier en daar korte, her halende van Maeterlinck, maar al doet dit somtyds iets, 't is alles veel te klaar, te ver standig doordacht en bedoeld om er door geboeid te worden, 't Laat te weinig meer te denken en vooral te voelen over. De Italiaan is geheel-en-al in zyn sfeer gebleven van klare, scherpe omlijningen. Zy'n tweede drama is meer tot een eenheid geworden. Het heet Heidensche Wouden en geeft den strijd tussehen de vroolyke Heidensche vryheids-opvatting van het leven, en de strengernstige, plichtmatige. Deze twee zijn te kwader ure vereenigd. Het huwelyk van een steil predikant ergens in het Noorden met een levendig Zuiderkind moet de vereeniging verzinnebeelden. De jonge vrouw verkwynt in koude en nevel. Zy houdt het niet uit, vlucht van haar man, en werpt haar kinderen voor de wolven. Nu is ze weer geheel vrij, kan zy doen naar welbehagen. En zij trekt uit, predikende het evangelie der blij beid, der levensvreugde, der onmaatsuhappelyk-, der onchristely'kheid. Allen zal zy bevrijden van vooroordeelen. Allen zal zij leeren het leven in vryheid te genieten. Dui zenden volgen haar op haar zegetocht. Tot ze eindelyk na veel zwervens met haar vreugdeleger stuit op een ander leger: van armen, deerniswaardigen, ernstigen, plichtgetrouwen, in wier midden haar man, den bleeken pre diker met het streng gezicht. De haar vooruitsnellende jubelenden bly'ven staan, de vreugdevlammen om hen heen verbleeken, en als i ondanks hun zelven knielen zij neer voor den aanvoerder der zwakken en armen en vermoeiden. Er is ongetwijfeld iets grootsch in de opvat ting van dit conflict, en de dichter heeft met dit werk meer bereikt dan met zyn eersteling Maar ook van dit drama geldt hetzelfde: 't is alles te wél overdacht, het zy'n geen menschen, maar belichaamde begrippen, die we met elkaar in botsing zien komen. Iets nieuws in de Italiaansche literatuur is het, ondanks zyn thans ongewoon uiterlyk, dan ook niet. Want te onzaliger uur werd het gewijde drama in Italiëbesmet door de smakelooze Fransche moraliteiten, en betrad in de 16a eeuw de y'skoude allegorie ook het Italiaansche tooneel. Welnu van deze alle gorie l;jken mij de dramatische werken van Silvio Pagani een verbeterde voortzetting. 30 Oct. 1900. W. G. VAN NOUHUYS. IIHHJUmilHIU Reclames. TRADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers KOOPMAtfS «& BRUINIER, Wijnhandelaars te Amsterdam. PfjjzenvaEaf/25öperFlescli. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG, Horiaal-folartitelei. K. F. DBÜSCHLB-BBNOBB, Amsterdam, Kaherstr. JSf, Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. ECHT VICTÓRIAWATER. Piano-, Orpl- en Mtóetaiel MEYROOS & KALSHOVEJT, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl