De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 16 december pagina 5

16 december 1900 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No.1225 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De mm in fle sterreMe. 't Ig geloof ik, niet algemeen bekend dat vrouwen veel gedaan hebben aan astronomie, en daarin iets van beteokenis hebben tot stand gebracht. Hoogstens zal men zich de namen herinneren van Caroline Herschei en Mary ? Somerville maar van de andere vele vrouwen, die zich aan de sterren-wetenschap gewijd heb ben, zullen weinigen van weten. Mejuffrouw dr. Klumpke, de gunstig bekende astronorae die aan de Parysche sterrewacht werkt, heeft onlangs op het vrouwencongres te Londen, hierover 't een en ander verteld. In haar uit stekende voordracht verdeelt zij de geschiedenis der vrouw in de astronomie ia drie phasen. De eerste laat zij beginnen bij de grijze oudheid en eindigen met de renaissance. De tweede, met het weer nieuw opleven der sterrekundige wetenschap, tot het begin der negentiende eeuw. De derde eindelyk, neemt een aanvang bij de photografische en spektroskopische astronomie en bevat de geschiedenis der hedendaagsche vrouwelijke astronomen. Bjj het eerste ontstaan dezer wetenschap was vél, 200 niet alles, nog in duister gehuld; verwarde ideeën heerschten over de afmetingen en afstanden der hemellichamen. Men nam toen aan dat de aarde het middenpunt vormde van 't zichtbare htelal. In dien ty'd bloeide 't bijgeloof sterk. Toch was er een zekere praktische uitoefening van de astronomie, waaraan de vrouwen reeds deelnamen. Plutarchus bijv., spreekt van Aganike, een Egyptische prinses, die uit den stand der hemellichamen toekomstige gebeurtenissen kon voorspellen. Een andere vrouw in Thessalië, Aglaonike, bepaalde te voren de zon- en maansverduisteringen, Asclepigenia in Athene, en later Hypatia in Alexandrië, deelden haar wetenschap aan. oud en jong mede, en Hypatia bracht in de stilte der nacht vele uren door met de waarneming der sterren, die zy in haar loop volgde en naging. De tweede phase omvat de 15e, 16e, 17e en 18e eeuw. Gedurende deze tyden kwam er hoe langer hoe meer licht in de wetenschap der sterren kunde. De nieuwe ontdekkingen van Copernicus, Galilei, Kepler en Newton deden de by'geloovige opvattingen als kaartenhuizen ineenstorten. De aarde wordt niet meer als 't middenpunt van 't heelal beschouwd. Ze is slechts een planeet die om onze zon draait, waarvan ze licht, leven en warmte ontvangt, en onze heelal-groot gewaande aarde bly'kt een zand korrel te zijn, vergeleken bij de talrijke andere hemellichamen. In deze periode doet de tele scoop wonderen: hy' verwijdt het gezichtsveld van den astronoom. De beweging der hemellichamen wordt berekend volgens de wet der aantrek kingskracht, planeten en kometen kunnen aan de zoekende blikken der astronomen niet meer ontgaan. Al kan hy ze met het ongewapende oog niet zien, hij weet waar hij ze zoeken en vinden kan. Door waarnemingen en met behulp van tabellen en logarithmen-reeksen, berekent hij met de grootste nauwkeurigheid die de oude astronomen in stomme verbazing zouden hebben gebracht lange jaren vooruit den loop der kleinste deelen van 't zonnensysteem. By' dit ernstige, gewichtige werk der waarne ming, hebben de vrouwelijke astronomen zeer te roemen diensten bewezen. Men vindt ze overal aan het werk, in Duitschland, Engeland, Italië, Frankrijk, ofschoon haar aantal niet groot is. De Duitsche Marie Cunitz staat op de lijst der vrouwelijke sterrekundigen boyenaan. In 1650 gaf zy onder don titel: Urania Propitia" een verzameling van Rudoltinische tabellen uit, waardoor men haar op een lijn stelde met Hypatia. De echtgenoote en tevens assistente ?van Helvetius, werkte gedurende 27 jaar in het observatorium te Danzig met haar man samen. De waarnemingen die zij gemaakt hadden, gaven zy uit in het boek Prodromus Astronomiae", waarbij een katalogus gevoegd werd van 18S3 sterren. Margarethe Kircher gaf sterrekundige almanakken uit voor Berlijn, Breslau, Dresden, Nürnberg. Haar zoon werd de eerste directeur van het Berlynsche observatorium. Frau Bümker, de echtgenoote van den directeur van het Hamburgsche obser vatorium, deelde vol yver en ambitie het werk van haar man. In Frankrijk waren op ditzelfde tijdstip mér vrouwen werkzaam op dit gebied. Jeanne Dummée, met baar commentaar op Copernicus' bekend werk De Revolutionibus Orbium Caelestium"; de markiezin du Chalet, door de vertaling van Newton's Principia", mad. Lepante, door haar met Clairault tezamen bepaalde stellingen van de lichtsterkte van Halley's kometen, en door haar werk: La connaissance da temps"; mad. Dupierry, door haar vast stellingen van zon- en maansverduistering en door haar sterrekundige voordrachten die zij te Parys hield. Dan Jeanne Amelie Latonde, mad. Yillarceau, enz. In Italiëzyn het de zusters van den direc teur van het observatorium te Bologna, Teresia en Madelaine Monfredi, die de toen malige sterrenwetenschap veel diensten bewezen. Tegen het einde der tweede phase, in de 19e eeuw, ontdekte signora Scarpellini een komeet, in 1866 nam zij de Leonidengroep waar, gaf een astronomisch maandschrift uit, en richtte een meteorologisch station in Italiëop. In Engeland valt de Hannoversche Caroline Herschei op, die, ofschoon aanvankelijk geheel opgevoed voor de plichten en werkzaamheden van het huisely'k leven, dien kring verliet om haar beroemden broeder in zy'u wetenschap by' te staan, waardoor zy' zich later tot een zeer achtenswaardige sterrekundige ontwikkeld heeft. Behalve de werken die zy gemeenschappelijk met haar broeder uitgaf, ontdekte zij nog acht kometen en een groot aantal nevelvlekken. In 1797 bood zy de Royal Society een kata logus aan, bevattende 540 nieuwontdekte sterren, en na den dood van haar broeder voltooide z\j op 72-jarigen leeftijd diens nagelaten levenswerk en bepaalde zij de plaatsen van 2500 nevelvlekken. Caroline Herschei vormt den overgang van de 2e en 3e phase der sterrekundige werkzaamheden cier vrouw. In de 3e phase komt het eerst voor, dat de vrouw uit haar wetenschappelijke studiën en waar nemingen, de middelen kan winnen voor een bescheiden levensonderhoud. Caroline Herschei was de eerste vrouw die als assistente een geregeld honorarium betrok. Tevens treedt in die phase voor 't eerst op den voorgrond: de algemeene gelijkstelling met den man. Het onderwy's is verplichtend ge worden; geestelyk voedsel wordt zoowel aan vrouwen als aan mannen verstrekt, en terwijl de menschelyke belangen een grooter aanslui ting zoeken by de natuur, is 't de natuur-zelve a .«. die aan de menschen haar diepste verborgenheden openbaart. In deze periode bepaalt zich de sterreknnde niet meer alleen tot vaststelling en onderzoek van planeten aan 't firmament. In de 19e eeuw verleenen de vrouwen krachtigen steun. In de verschillende onderdeelen der sterrekundige studie, trachten zy zich meer en meer te bekwamen. In de photografische astronomie van de nationale sterrewachten van Parys, Kaapstad, Helsingfors, Toulouse, Potsdam, Greenwzch en Oxlord, hebben vrouwen deelgenomen en dragen nog by' tot de samen stelling der internationale hemelkaart. Aan 't Parvjsche observatorium werd in 1892 't bureau van opmetingen aan de leiding van mevr. dr. Klumpke toevertrouwd. In Greenwich werd aan mrs. Russel Mannder de mikrometische zonnenopmeting opgedragen. De eerste die een dergelyken arbeid in 1874 volvoerde was Ida Martin, uit Columbia's College Observatory. Op het gebied der spektroskopische astronomie is lady Huggins de vaste medewerkster van den beroemden astronoom. Aan het Harvard college is een staf van vrouwen werkzaam onder de zeer te roemen leiding van Minna Fleming. Menige ontdekking van beteekenis hebben zy' tot stand gebracht. De theoretische astronomie werd in Zweden door de te vroeg gestorven Sonja Kowalewski vertegenwoordigd, in Enge land door Mary Somerville, wier werk Mechanism of the heavens" de algemeene aandacht trok. Op gebied der historische en literarische astronomie heeft zich zelfs de vrouw in de persoon van miss Agnes Clerke overtroffen. Het zeer gewaardeerde werk behaalde in 1893 de Eaton pry's. In de Amerikaansche colleges van Vassar, Smith en Swarthmoore volgen vrouwelijke sterrekundigen als professoren de voetstappen van Maria Mitchells, haar beroemde voorgangster. De Britsche sterrekundige vereeniging was een werk van de gestorven EHsabeth Brown, die de eerste leiding daarvan op zich genomen had. Terwijl in vele groote steden ook soortgelijke instellingen door vrouwen ge presideerd worden. Het aangehaalde getal, dat lang niet alle namen bevat der in de astronomie werkzame vrouwen, heeft bewezen dat de vrouwen zich in deze wetenschap noemenswaardige verdien sten hebben verworven. Zooals dr. Klumpke terecht meent, hebben de vrouwen bewezen dat zij tot deze ernstige studie de twee noodige eigenschappen bezitten: concentratie en enthousiasme. L. Miss Rye en Mar werl. Op 37 Engelsche mijlen van Londen, in Hemel-Hampstead leeft in stille afzondering een oude vrouw, vergeten door de wereld, maar niet vergeten door de talrijke schaar, die zij eens uit liet slijk van Londens straten ophief en voor wie zij een nieuw, nuttig en gelukkig leven ontsloot, door liefde, zorg en toewijding Deze vrouw is Miss Rye. Vervuld van innig medelijden met de ongelukkige dak-, ouderlooze, verwaarloosde of verlaten meisjes van Engelands hoofdstad, peinsde zij op middelen om ben voor algeheelen ondergang te bewaren. Daar zij duidelijk inzag, dat hare jonge beschermelingen, wilde er iets van hen te recht komen, niet alleen moesten onttrokken worden aan de om geving, waarin zij tot dusverre hadden verkeerd, maar daarin ook nooit moesten terugkeeren, rijpte in haar het denkbeeld hen ver van vader land en verwanten te doen opleiden tot dienst boden of voor het landbouwbedrijf en hen later ook daar zoo mogelijk een betrekking te bezor gen. Haar keuze viel voor dit doel op Canada, ten eerste omdat het klimaat daar minder ont zenuwend is dan in andere Engelsche koloniën ea de levensvoorwaarden, vooral onder de land lieden eenvoudiger, meer in overeenstemming met het moederland dan elders, ten tweede, omdat zij wist, dat Canada groote behoefte had aan vrouwelijke werkkracht. In 1802 en volgende jaren had zij reeds met het meeste succes een tal van arbeidsters, dienstboden, huishoudsters, onderwijzeressen, die het in het vaderland aan werk ontbrak, naar Canada gezonden, waar allen uit muntende betrekkingen hadden verkregen. Eerst bracht zij nu 60 meisjes direct uit hetarmhuis en 10 van de straat opgenomene over de zee. In een vroegere gevangenis in de nabijheid van den Niagarawaterval gelegen, werden de kinderen onder dak gebracht. Eenige noodzakelijke ver anderingen werden aan het gebouw verricht, het verkreeg een waranda, er werd geborgd, dat zon en licht in ruime mate overal kouden doordringen, terwijl de 13 morgen groote ooft- en groententuin de bewoners rijkelijk van al het noodige voorzag. Hier werden nu de meisjes voor het boerenbedrijf opgeleid, la verrassend korten tijd had zij voor haar 70 leerlingen een plaatsing gevonden. Toen keerde Miss live naar Enge land terug, verzamelde opnieuw hulpbehoevende meisjes om zich lieen, en kocht voor hen liet voormalige heerenhuis in Peckham ia L. S. aan. Voortaan werden de meisjes dus in Londen opgeleid. Waren zij klaar, dan vertrok zij met hen naar Canada, bleef daar bij hen in het tehuis bij den Niagara, tot zij goed verzorgd waren en keerde dan weer terug. Jaarlijks ondernam zij gewoonlijk twee reizen, vergezeld door ongeveer een honderdtal meisjes, die daar ginds met open armen werden ontvangen eu niet alleen in hun vaderland geen ledige plaats achterlieten, maar integendeel door hun vertrek, den achtergeblevenen meer vrijheid van beweging verschaften. Niettegenstaande die voortdurende verplaatsing bleek Avenue house ia Peckham weldra te klein om het aantal der hulpeloozen, die van alle kanten kwamen aanstroomen, te bevatten. Wel werd er een filiaal aan de andere zijde der straat geopend, dat dan ook eenigen tijd in de bestaande behoefte voorzag, maar in den loop der jaren moest Miss Rye, zij het dan ook met bloedend hart, menig meisje, dat om opname smeekte, uit gebrek aan ruimte, afwijzen. De som tot uit breiding der inrichting, bijeengebracht door haar zelf en door de mildheid harer medeburgers, was nog niet groot genoeg, men meest dus geduld hebben en wachten. Miss Rye bleef met al haar kweekelingen voortdurend in verbinding, ook nadat zij het 18de levensjaar hadden bereikt en zelfstandig waren gewerden. Tot aan dien leeftijd luidde ook het contract met de farmers, bij wie de meisjes in dienst waren. Ofschoon zij van haar 18den geboortedag af het recht hadilen over zich zelf te vervoegen, zoo verliet zelden n harer het huis, waarin zij door bemiddeling van Miss Rye waren geplaatst, bijna zonder uitzondering waren zij zoo dankbaar voor de goedheid en de liefde, die zij daar ondervonden hadden, dat zij er niet van konden scheiden. Velen hunner waren zelfs als kind aangenomen door den boer of de boerin, wier eigen dochters gehuwd of gestorven waren, anderen weder'waren gehuwd, allen waren nuttige leden der maatschappij ge worden. Welk een verschil er dan ook bestaat in de reeks photographieën, van hetzelfde meisje, alle bij Miss Rye aanwezig het eerste gemaakt bij de opneming in het huis, het tweede afge nomen na een verblijf van eenige maanden aldaar, het laatste overgezonden uit Canada, de afge beelde voorstellend, hetzij als dienstbode, hetzij als aangenomen kind van dea farmer, hetzij dan als gelukkige echtgenoote en moeder, is niet te zeggen. Is dat lieve, vroolijke, open gelaat, dat ik hier voor mij zie, en dat droeve, moedelooze gezichtje daar, n en hetzelfde persoontje? het is onmogelijk en toch is het zoo. En dat is niet het geval met n, met enkelen, neen men mag gerust zeggen met allen! Miss Rye, dat is uw werk! Geen wonder, dat de velen, die gij door uwe toewijding, door uwe opoffering, door uwe groote menschenliefde aan het leven hebt teruggegeven, u prijzen en danken en u eu uw heerlijk werk nooit zullen vergeten. In 1896 deed de edele vrouw, die reeds lang gevoeld had dat hare krachten niet meer toe reikend waren voor haar groote levenstaak, na lang beraad met haar vrienden de ge bouwen in Londen en Canada over aan de Maatschappij tot zorg voor de verwaarloosde jeugd van beiderlei geslacht", welke vereeniging reeds lang iu denzelfden geest werkte als zij. Miss Rye's voorbeeldige inrichting is dus in goede handen overgegaan. Moge zij onder het nieuwe bestuur hetzelfde heil stichten voor de verwaarloosde Londensehe jeugd! L. Als il groot ben. (Historisch). Zwaar tomber hangt over de schier-eindelooze ruimte, die aandreigt naar het hooge poort gewelf van het Rijksmuseum, een grauw wolkge vaart. Dat doet de holle leegte daar, nog meer uitkomen, en de stilte, die daar heerscht, drukt machtiger nog het stempel van verlaten heid op die droeve vlakte. Maar, naderend het Suasso-huis, klinkt plots, vfln daar komend, hel gejubel van een en al vroolijk ieven. Ais goudenen zonnestralen, verjagen frissche jongensstemmen nu snel die droefgeestige stilte en opgewekt gejuich neemt haar plaats in. My'n weg leidt naar de richting van waar die stemmen komen en nu zie ik, op de vlakte, naast het Stedelijk Museum, een jongensbent, football spelen. Langs het hek van breede, zwart-geteerde latten, waartusschen maar smalle ruimtestreepen, staan toeschouwers, meest allen knapen van gelijken leeftijd als de spelenden. Vol belangstelling volgen zij het spel. Een slagers jongen, scheef staand door de mand, die nu op de heup rust, geeft zijn buurman, een kruideniersloopertje, die, met n hand zijn fiets stevig houdend, de andere tegen een lat laat rusten, by eiken, hem juist lijkenden bal worp een duw. Een veertien- of vyftienjarige instructeur", houdt, gezeten op zijn rijwiel, met de linker eenige gummibanden, terwy'l de rechter het hek gegrepen heeft; als deskun dige" hij is immers sportbroeder geeft hij blijkbaar in groot wiohtig-doen, zijn op- en aanmerkingen. Ook deftiger" jongens zijn onder 't toekijkend publiek, jongens die van hun vry'en Woensdagmiddag genieten en nu, als namen zy zelven deel aan het spel, elke beweging schier ademloos volgen en bij wei gerichte boogvormingen van den bal luid hun bewondering luchten. Het tafreel zoo vol bruisend leven, volle frissche bestaanslust, trekt my dermate, dat ook ik mij nu bij het hek posteer en, schoon niets vattend van wat om mij heen af en toe zoo groote bewondering wekt, geniet ik van wat mij treft. Daar hoor ik naast mij een hoog zwak stem metje, als van een joig kir,d: laat me ook es kyke opoe, toe, eve maar kijke, 't gaat zoo goed!" De als opoe" aangesprokene is een oude vrouy, met geel-mager rimpelgezicht en iets erg-goedigs in nog levendige donkere oogen, waarom glad gestreken zilver-wit haar een lijst vormt. Ze steekt bjofeltjes in de kieeren, te dun voor het onaangename najaarsweer. Zacht hoofdschuddend, antwoordt ze: neen Keesde, kom mee joggie, 't is niks goed voor je dat stil staan." Het kind echter, flink en warm in wollen pelerinejas gestoken, heeft zich reeds los gemaakt van grootmoeders hand en met n been op een laaghoutea paaitje, heeft hij de beide magere knookhandjes tusschen de latten gewrongen, die nu goed vasthoudend, om zich aldus een beter overzicht te verschaffen. Het hooid wordt zóó gehouden dat de groote oogen juist tusschen de reten alles nu goed kunnen gadeslaan. Niets hoort hij meer van het zwakke protest der oude vrouw, hij vergeet waar hij is en, schoon 't zich houden, met dat ne been op het paaltje hem blijkbaar inspant, speurt hij dat niet. Gretig neemt hij 't als ware in zich op, elke beweging van die krachtig gebouwde rappe knapen, hij, de gebochelde zwakkeling, verliest geen oogenblik n der spelenden uit 't oog, heel zijn ziel is in het spel en luid en opge wonden geeft hij zijn goed-of af keuring te kennen. Even ontstaat een klein verschil van opinie onder de medewerkers; het spel staakt. Het kind wendt nu snel het groote bleeke hoofd om: Als ik óók zoo groot ben, dan mag ik óók voetballe opoe"... Nog vóór de oude vrouw eenig antwoord kan geven, volgen de oogen weer het hervatte spel, en is het mis maakte ventje weer geheel er in. Arm schaap,'' fluister ik zacht over het kind heen, voelend dat de weemoedsvolle blik van het oude vrouwtje naar een begrijpen hunkert. Och juffrouw," wordt nu mijn uiting beant woordt, och jufi'rouw, 't is zoo'n lobbert en dat zoo'n engel van 'n joggie! Zen moeder", zoo gaat steeds fluisterend zij nu door, zen moeder is in d'r kraambed van 'm gestorve, ze was mijn eenige dochter, en ik hot d'r motte belove, dat ik 'm bij me zou houe, want z'n vader lustte 'ra en die zou niks geweest zijn voor zoo'n wurm. Z'n twee zussies ginge in 't huis, en z'n vader is gauw daarop as koloniaal gegaan; we hebbe nooit nog ies van 'm gehoord. Hij was eerst zoo recht van lijf en leedjes als uwes en ik, maar toe kreeg-ic stuipies en toe engelsche ziekte, daarmee begon 't getob, en toen is ie van lieverleje zoo scheef geworde. 'r kwam ook kliere bij, zei de dokter en dat maakt dat het wurm zoo akelig ziet en niks groeit. Nou verlede jaar zomer, 't was op z'n verjaardag, kreeg-ie voor 't eerst de koors, en die komp nou zoo iedere drie vier maande terug. Ik ben al naar 't kinderziekehuis met 'm gegaan, maar ze zegge daar ook al dat-ie de zestien wel niet hale zal... en 't is zoo'n engel juffrouw !" De oogen der oude vrouw zy'n nu dof van tranenvocht. Wat was daar te troosten ? Het kind droeg immers het doodsmerk, reeds te zicht baar, om ydele woorden van hoop te uiten? Ik schudde het hoofd, voelend het leed dier moeder, en ik moest nu ook weten dat de dokter haar gisteren gezegd had, hem maar zoo veel het ging, als 't droog was in de lucht te laten gaan; hij had nu pas weer de koors achter de rug". Het kind was intusschen van het paaltje afgestapt, zijn krachten lieten zulk een houding niet langer toe. Van 't geen daar van zijn lijdensgeschiedenis werd medegedeeld speurde bet niets; het tuurde maar naar het grasveld naar de zich ras bewegende bent, die nu en dan in een spoutaan hoera een der medespelenden complimenteerde of wel op jongenswijze eene afkeuring uitdeelde. Het is zoo jammer, 't is zoo jammer," werd mij nu verder toegefluisterd, dat-ie niet eens op school kan gaan. Ik ben 't wel tien keer met 'm begonnen, maar hy' kwam aldeur ziek naar huis, totdat de dokter zei dat ik 't maar op mos geve. Nou geeft m'n oudste zoon, die zelvers schoolmeester is, 'm af en toe 'n lesje, maar die zei 't Zondag nog: moeder zei-die, je weet niet wat 'n flinke kop d'r op zit, ik heb ze nog nooit zoo in m'n klas gehad, zeidie .... als ie maar wat flinker was, je zou 's zien moeder, daar kwam een beste meester van Daar kwam een scherp hoesten van waar het kind stond. Het tot nu, zoo bleeke gezicht was plots opgezet, rood, maar de handjes lieten nog niet los van de houten planken en de oogen bleven ook nu nog, trots de benauwdheid, gericht op den bal, die hoog vloog, in sierlijken boog. Kom, Keesie, kom nou ventje, 't is oramers veel te koud voor jou om zoo stil te staan. Kom nou, anders hét je van avond weer de koors." Het is of het schrikbeeld van de koorts de armpjes verlamt, snel zakken zij; de vingers verlaten het hek en gedwee wendt het kind zich om... Als ik groot ben opoe, dan..." een nog heviger hoestbui overvalt den armen bocheling. Benauwend lang, ook om daar bij te staan in onmachtsgevoel van te kunnen helpen, duurt die wreede kwelling. Eindelijk bedaart het hoesten en met nog uitgepuilde oogen wendt zich het hoofd naar het grasveld. Als ik groot ben ..." De oude vrouw leidt hem nu, zorgzaam hem bij de hand voerend, langzaam weg! Nog een lijdensblik komt tot mij uit die oude oogen, die nog zoo krachtige liefdetaai spreken, nog een hoofdwending van h<!t kind, naar de plek waar hij gestaan heeft, dan zie ik de mond zich weer bewegen. Ik weet nu wat die kinderlippen ztggen: als ik groot ben, ga ik óók voetballen..." VIIOUWKB. HlllllllllMIIMIIIIIIIMIIIIltniltlllllMIIIHIl Paul Kruger te Driebergen. Mevrouw Peilt. l'Aiglon. Minna (janth. Ijegioen van eer. L'union des dames de la poste. Geparfumeerde glycerine. In den regel spelevaren autoriteiten op den aanzwellenden stroom hunner welsprekendheid, die zoo dikwijls in breedsprakigheid verloopt. Een zeer gunstige uitzondering op dien bijna algemeenen regel maakte de burgemeester van Driebergen, mr. W. II. Baron van Heemstra, toen big j.l. Donderdag Paul Kruger begroette aan 't station te Driebergen. De toespraak van den burgemeester, die wij hier letterlijk doen volgen, is ernstig, waardig, vol litteraire schoonheden als Oom Paul's ge liefde By'bel. »Mijnheer de President! Eene korte begroeting wordt ons vergund. Eene innerlijke ontroering gry'pt ons aan, wanneer wij u mogen zien, u den oudtestamentischen vrome, u den oudtestamentischen held. Wij voegen u op uwe eerste dagreize in ons vaderland de verkwikkende woorden toe van de vrome Ruth: »Uw God is mijn God, uw Volk ia mijn Volk." Wij verzekeren u dat wij in deze lange bange maanden van strijd, met u en onze staraverwanten van Zuid-Afrika hebben gebeden en geleden. Wij hebben met heilige bewon dering u gevolgd en gedacht aan den ouden profeet, die ook vele dagen kon voortgaan in de kracht des Ileeren. Wij stellen ons voor dat gij ons een wijle zult komen verkwikken met uw Abraham's geloof en wij wenschen van harte dat God u in deze lage landen menige liefelijke ure bereiden zal. Wy bieden u de palmen onzer kinderen aan als een voorsmaak voor u van de palmen hierboven voor de geestelijke overwinningen hier op aarde behaald. Voorts... goede reis!" De breed geschouderde gestalte van den krassen, ouden man met het sterk gerimpeld en doorgroefd gelaat, stond blootshoofds, deu somber-ernstigen blik voor zich uit aan het geopend portierraam. Zulke woorden zijn geheel naar den geest van Kruger. liet zal hem te moede zy'n ge weest, als sloeg iemand voor hem eenige zin rijke bladzijden van den By'bel om. Een dergelyke toespraak verkwikt den moedigen strijder voor rechtvaardigheid zonder hem te vermoeien. * * Mejufvrouw Jeanne Chauvin, die nadat zy gepromoveerd was in de rechten, nog talloos veel bezwaren uit den weg te ruimen had, om toestemming te kry'gen voor de balie te pleiten, heeft reeds een concurrente. Mevrouw Petit heeft voor het openbaar ministerie te Parys, ook in tegenwoordigheid van haren man, den rechtsgeleerde Petit, den ambtseed afgelegd. Haar toga was geheel in den vorm der «robe princesse"; de baret hield zij in de hand. Ook zij mag nu in 't openbaar pleiten. Ge lukkig! Een vrouw is dank zij haar sterk intuïtief vermogen, een geboren advokaat. Dat er vrouwen gevonden worden, die met goed gevolg zich door de dorre studie van 't recht heenslaan, is wederom een bewijs, dat het niet langer aangaat, haar te bestempelen als wezens van geestelyk inférieur gehalte. ; * * _.! * Tout vient fi temps fi qui sait attendre. Het nieuwe drama van Elmond Rostand, dat den loden Maart van dit jaar, voor het eerst »ging" te Parijs, in het theater Sarah Bernhardt, is eindelyk in druk verschenen. Ik bestelde het boek in het begin van Mei en dezer dagen was het ten langen leste in mijn bezit. Reeds ty'dens de repetities van »l'Aiglon" was Edmond Rostand ernstig ongesteld. Hoewel hy' volkomen herstelde, zal dit toch waarschynlijk de oorzaak zy'n der late verschijning van zijn drama. Treuzelen ligt niet in den aard van 't haastig gebakerde Fransche volk. «La grande divine Sarah," speelt de rol van den ongelukkigeu »Aiglon" den hertog van Reichstadt, nu in Amerika. Van den grooten dichter en dramaturg Edmond Rostand is een prachtig portret te krijgen, vervaardigd door den artist Fernand Desmoulin. Edmond Rostand draagt zy'n nieuwe drama in ges bedrijven op aan.: «Mon fils Maurice"; hiermee zou hy hebben kunnen volstaan nietwaar? Neen! Mauritsje alleen was niet genoeg..." et a la mémoire de son héroïque arrière-grand-père Maurice, comte Gérard, Maréehal de France." * * * De Finsche schrijfster Minna Canth heeftin het maandblad Die Frau eene eigen levensbeschry'ving gegeven. Te Tommerfors in 1844 geboren, huwde zy op twintigjarigen leeftyd den lector in de natuurwetenschappen J. F. Canth en werd evenals hy' journalist. Zy schreef zulke felle artikelen tegen de nationale Finsche plaag, de drankzucht en zulke geavanceerde over het feminisme, dat zij het ongeluk had .haar man uit zy'n betrekking te »pennen". Gelukkig zijn er ook handige vrouwen, die haar gemaals in 't maatschappely'k zadel «beu ren1' of «praten". * * * Wederom hebben in Frankry'k twee vrouwen het legioen van eer verkregen. De hooge onderscheiding viel te beurt aan mevrouw Pégard, die al haar krachten ten beste gaf tot het welslagen der internationale tentoonstelling te Parijs; en aan de wakkere medewerkster der Fronde, mevr. Clémence Royer. * * * In Pary's hebben de vrouwelyke beambten van post, telegraaf en telefoon een eigen blad opgericht L'union des dames de la poste. Dit blad stelt zich ten doel op te komen voor de belangen van genoemde vrouwelyke ambtenaren. * « * De glycerine heeft in hooge mate de eigen schap om bloemengeur op te nemen. Vervolgens is zij, zooals men weet, zeer goed voor de huid, zoomede voor het haar, en in dat opzicht zelfs te verkiezen boven olijfolie. Indien men in een met glycerine gevulde vaas, bloemen zet, zooals geringer, hyacinten, narcissen, violen, rozen, jasmijnen enz. en daarin drie weken laat staan, zullen deze bloemen baren geur geheel aan de glycerine afgestaan hebben en zoodoende een olieachtige vloeistof verkregen zijn, welke door geen fabrikaat van den besten Franschen parfumeur te verbeteren is. Dergelyke glycerine vermengt zich met water, in elke verhouding, zoodat men door toevoeging van een scheutje er van aan zy'n waschwater, ook dit gemakkely'k welriekend kan maken. CAPRICE. Soufflévan kip. Ingrediënten: 500 gram rauw kippenvleesch, 90 gram boter, 4 eieren, 2ys deciliter slagroom, peper en zout. Hereiding: Hak het vleesch, wrijf het daarna fijn in den vijzel en voeg langzamer hand de boter, vier eieren, twee eiwitten, peper en zout toe; doe alles door een zeef. Klop twee eiwitten zeer styf, room niet al te styf kloppen en beiden aan de kippenpurée toevoe gen. Doe alles in een met boter ingewreven vorm en kook de souffléeen klein uur. Wordt gepresenteerd met witte saus van kippenbouillon. llllllllllHIlimiiiiiiiiiiiiiiiiHiimiHlllllMllllliiillliliiiiiiiiii Aan Mej. F. J. van Uildriks. Geachte Mejuffrouw, Geenszins wil ik u ontveinzen, dat uwe bespreking van «Van hart tot hart" door mevr. van Wermeskerketi?Junius, in het vorig nummer van dit blad, mij wat geërgerd heeft. Niet dat ik het voor dien bundel wil opnemen. Ook mij komt er te veel zoets en oppervlakkig» in voor; ook ik heb, met u, pret gehad over die onbenullige waarschuwing in het opstelletje tegen 't rooken van vrouwen; ook ik vond die «vorens" nog al vermakelijk. Maar! U eindigt uw stukje met twee aanhalingen, waarvan u, ironisch, de eerste «treffend in haar algemeenheid" en de tweede als 't heele boekje karakterizeerend noemt. Maar is dan die eerste aanhaling algemeener dan die, in hare algemeenheid juist zoo schoone en hier slechts wat omslachtiger en onbeholpener nagesproken vermaning van den grooten Meester: »Hebt uw naaste lief als u zelven" ? Of past het in den tegenwoordigen tijd niet meer uit den Bijbel te citeeren ? Als deze «liefde" ook waar het kritiseeren betreft wat meer betracht werd, zou men niet meer met een sarcastisch »amen" ernstig gemeende, zij het dan ook gebrekkige pogingen ter volbrenging van dat groote liefde-werk, belachelijk zoeken te maken. Met achting niet te min, Uw dw. MAUBITS ESSER. * * Aan den heer Maurits Esser. Zeer Geachte Heer, Zeker past het in den tegenwoordigen ty'd, zooals het in alle tijden zal bly'ven passen, uit den Bijbel te citeeren. Maar ik geloof niet, dat myn Amen! door u aangeduid als sarcastisch bedoeld, een aanhaling uit den Bijbel betrof! Ook bij herlezing moet ik blijven bij m\jn meening, dat de eerste aanhaling algemeener van strekking is dan de tweede, die enkel van lijdenden spreekt. In de eerste toch worden wy met onze liefde verwezen naar »alle menschen van alle standen in hunne moeilijkheden, in hunne dwalingen en fouten of ook in hunne triomfen en behaalde voordeelen". Is dat niet voor de lelietjes wat al te zwaar? Zou eenige beperking in dezen niet meer uitwerking hebben? Met de meeste hoogachting. Uw dienstwillige F. J. VAN UlLUBlKS. -O. SL SL n r e> n. GL &L -m voriTr is s c la. o m d e d ir st DO.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl