De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 23 december pagina 3

23 december 1900 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

1226 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. P-v r -IÜU1 hïfrran zonder al te veel kosten tot V «ttbHoatie. van de minder omvangrijke resul>."&*«i vut' enquête's te komen, die anders juist hun betrekkelijke kleinheid onKekend s s f «enden blijven in wijder kring. ' Indien de redactie haar taak breed opvat «n M is niet de minste reden daaraan te '' twijfelen dan kry'gt onze periodieke litte ratuur over sociale quaesties hier een zeer bruikbare en gewenschte aanvulling, die be halve TOOT particuliere steun ook voor die van het Rijk zeer in aanmerking komt. H. HHHMiMIIIHHHMMi Brieyen nit treclit, door JAN VAN 'T STICHT. Wat het aangezicht van onzen gemeenteraad in de laatste kwart-eeuw toch veranderd is! Niet verouderd, maar veranderd, verjongd zou men kunnen zeggen. En in hare samenstelling is een geheele ommekeer gekomen. De plaatsen van jonkheeren, baronnen en professoren zyn van lieverlede by'na geheel ingenomen door vertegenwoordigers van onzen nyveren mid denstand" wier jjver zoo groot is dat er onder zyn, zooals de heer Das van zichzelf verklaarde, die 16 a 17 uren per etmaal werken. Van die nyveren" hebqen we er in onzen Raad tegen woordig twaalf, onder welk aantal dan ook de heer Van Beuningen verscholen is. Van de hooggeleerde heeren hebben we er nog maar n in den persoon van professor de Louter, die ons, willens of onwillens, alty'd de vroegere hoogleeraren de Geer en Fruin, in herinnering brengt, die den Raad door hun geestige of njnbeschaafde redevoeringen in verrukking brachten. Meesters in de rechten hebben we er nog negen en die gaan voort hunne onmisbaarheid te bewyzen in een college, dat maar al te dikwyls geroepen wordt verordeningen te maken, die diep grijpen in de belangen der burgerij. Als straks baron van Lynden ons zal verlaten hebben, om zich aan den wereldvrede te gaan wy'den, honden we nog slechts n jonkheer over in onzen wethouder de Beaufort, een man die om zyn grooten liefdadigheidszin geacht, de traditiën van zyn oud geslacht in eere houdt. Dan wemelt het hier van liberalen! 't Zou me niet verwonderen of er zyn er wel drieen-twintig, die zich dien naam toeëigenen. Voorts hebben we twaalf clericalen, waarvan vy'f Roomsen-katholieken, veel te weinig in ver houding tot het aantal stadgenooten, die zy vertegenwoordigen. Maar ik herinner my den tyd nog heel goed dat de katholieken zich met drie zetels moesten vergenoegen. By elke ver kiezing werd hun aan 't verstand gebracht, dat Het zóó nu al mooi was en zij maar tevreden moesten zyn. Maar met de gutta-persja vol harding, aan de katholieke party eigen, hebben zy toch in den loop der jaren nog twee zetels veroverd en het zou my' niets verwonderen als zy by de volgende verkiezingen er nog een paar wisten machtig te worden, vooral nu het aantal leden met twee vermeerderd en op 39 zal worden gebracht. Maar van ne party zou ik wel haast durven voorspellen, dat zy bij de aanstaande periodieke verkiezingen versterkt zal worden. Het is de sociaal-democratische l Reeds een paar jaren had de heer Van Hassel zitting in den Raad als de eenige vertegenwoordiger der volksparty en kan hy er op bogen, dat hy door zijn bedaard optreden reeds herhaalde malen eenig sucses behaald heeft. En dat zal zeker nog wel ver meerderen nu de jongste verkiezingen hem een moeilyk te overschatten steun hebben gebracht in den heer Oudegeest. Die treedt nu juist niet zoo erg bedaard op! Hy lei dadely'k zyn kaarten bloot, nadat hy aan het verzoek van den burgemeester voldaan had om in ons midden plaats en aan onze beraadslagingen deel te nemen." Al heel spoedig kondigde hij zich aan als sociaal-democraat en wierp zyn collega's een emmer koud water over het lyf door zyne vraag waarom er toch altyd zooveel bezwaren werden gemaakt wanneer er eens een maatregel genomen moest worden, om het lot llluillliiiiiiminiiiiiiuiiiiHiiiii VERSTOORD GELUK. Een schets uit den Zuid-Afrik. oorlog. DOOR F. A. VAN DER LOO. Oud-oorlogscorrespondent van de Volksstem te Pretoria. 't Was erg stormachtig. De wind huilde en gierde en zweepte onmeedoogend de kleine perzikkenboomen, die in den boomgaard voor de woning zoo zorgvuldig geplant waren en dreigde de tengere stammen te breken. De zinken platen, die 't dak der schamele boeren woning vormden, werden door den feilen wind een weinig opgelicht en lieten een kouden stroom door 't huis gaan, zoodat 't mestvuur de vertrekken niet voldoende kon verwar men. Geen enkel sterretje flonkerde aan 't firmament. Dikke, loodzware, zwarte wolken pakten zich saam en werden door den wind voortgedreven. Men hoorde slechts 't kletterend geluid der dakplaten en 't doffe loeien der windvlagen. Eensklaps begon de hemel zich te ontlasten en viel de regen in dikke stroomen neder, vermengd met hagelsteenen. 't Scheen alsof de elementen samen span den, om 't kleine huis, dat onwrikbaar bleef, al kraakten en rammelden ook deuren en vensters, te verdelgen. Een paar magere koeien, de eenige overgebleven van de kudde, slechts ten deele beschut voor den woedende storm door den ouden wrakken stal, waarvan 't dak vol gaten zat, begonnen te loeien en aan hun spantouwen te rukken. De kaffers kropen in hun rondavels en hulden zich diep in hun kombeersen, terwijl een smeulend milistronkenvuurtje een armoedige warmte ver spreidde en de wanden schaars verlichtte. Een klein klompje broodmagere schaapjes, stond blatend en dicht tegen elkander gedrukt in de kraal, geheel blootgesteld aan den regen. Nu en dan verlichtte een felle bliksemstraal huis en hof en deed een ratelende donderslag de venster ruiten trillen. De arme schaapjes stoven dan wild uit elkaar om een oogenblik later weder tegen elkander aan te dringen. In huis, ia 't woonvertrek hearschte een akelige, angstige stilte, nu en dan verbroken door 't benauwde droge hoesten van een ziek kind, dat met in koortshitte gloeiende wangen nederlag en bij van den werkman te verbeteren, terwy'l men in andere gevallen zoo vrijgevig was. En den heer Van Beuningen bespotte hy een beetje toen die verklaarde dat hy by niemand wenschte achter te staan in het behar tigen van het behing van den werkman. Zelfs de heer Van Beuningen" lachte Oudegeest wil niet achterstaan by den grootsten sociaal democraat !" Nu ja, dat is niet alleen de heer Van Beuningen, maar dat zyn ze alle 37, Oudegeest en Van Hassel incluis. Allen y'veren in het belang van den werkman maar ... in het wél begrepen belang, ziet u, en aangezien de begrippen daarom trent nog al uiteen loopen, zullen er nog heel wat woorden over uwe lippen moeten vloeien, meneer Oudegeest, eer u de behartigers zóó hebt omgepraat, dat de behartigden er mede tevreden zyn. Het mocht u immers nu nog niet eens gelukken om den langen arbeidsdag van arbeiders op gemeentewerken van elf op tien uren te brengen. De meerderheid der leden was het met den voorzitter blykbaar eens dat men zulke quaestien geleidelijk moet toe dienen zeker zóó of het medicijnen zyn: ieder uur een lepel, om de 5 of 10 jaar een uurtje minder werken. Maar ik heb goeden moed: Oudegeest is een handig debater! Dat toonde hy o. a. toen hij een beeld overnam dat prol. de Louter in een vorige zitting had gebruikt, waarschuwende dat we met die arbeidsduur- en loonbepaling op een hellend vlak ons bevonden, waarop we toch vooral niet meer dan n stap, vooral geen drie of vier tegelyk moesten doen. Oudegeest keerde dat beeld om en beweerde dat we niet op, den top maar aan den voet van het hellend vlak stonden op den drassigen bodem, waaraan we zoo spoedig mogelijk moesten trachten te ontkomen (desnoods met zevenmy'ls laarzen) opdat ook den werkman toch eindelyk eens een weinig zonneschijn op den top zon bestralen. De heer Van Straaten, die opmerkte dat er strijd bestond tusschen de bewering van socia listische zy'de: dat men onrechtmatig de werk lieden als kinderen ' behandelde door hun het kiesrecht te onthouden, en den nu gehoorden eiscb om hen te teletten zoolang te werken als zy zelf verkozen, werd pnmiddellyk van antwoord gediend. Door den werkman dat langere werken te verbieden ontnam men hem alleen de vry'heid.... om zich te laten dwingen door de patroons tot veel te afmattenden arbeid. Op die vry'heid stelden de werklieden niet den minsten prys en als de heer Houtzagers de vrees uitdrukte dat dit niet zou te controleeren zyn, verzekerde de heer Oudegeest dat al de werklieden er wel voor zouden zorgen dat niemand hunner de bepaling zou overtreden zonder dat dit ter bevoegde plaatse bekend werd. De heer Oudegeest is een nog jong man, met een intelligent gelaat, en welbespraakt. Hij heeft zich reeds eenige jaren aan het arbeiders vraagstuk gewijd en staat bij het personeel aan den Staatsspoorweg, waarvan hij deel uitmaakt, in hoog aanzien. Hy' beweegt zich vrij en ongedwongen in de hem nog onbekende omge ving en zal, wanneer hij zich ook in de ge meente/aken wat meer heeft ingewerkt wat van iemand met zyne werkkracht spoedig ver wacht kan worden een niet te minachten tegenstander zijn. Ongetwijfeld gaan wy' inte ressante raadszittingen tegemoet en ofschoon het te verwachten is dat onze beraadslagingen" vooral in den eersten tyd niet bekort zullen worden door het deelnemen daaraan van den heer Oudegeest, zoo kan men er toch ook wel zeker van zijn dat als hij een poosje meege'daan heeft, het aantal sprekers zal beperkt worden tot degenen, die werkelyk iets vanbeteekenis te zeggen hebben. Oudegtest heeft nu al een stuk of zeven collega's, zoo geheel in 't voorbygaan, de scherpte van zijn tong laten bespeuren en ik denk, dat hy met zijne ge bleken vrymoedigheid en scherpzinnigheid", zooals de heer Van Beuningen prees, nog heel wat medeleden er toe bewegen zal eerst eens goed te overdenken wat zy in den Raad zullen zeggen. Als het lidmaatschap van den Gemeenteraad niet te vereenigen was met dat van de Tweede Kamer dan houd ik mij overtuigd dat men zoo elke hoestbui krampachtig de kleine, tengere vingertjes tot vuisijes balde. Voor den haard gezeten, 't hoofd leunend in beide handen, staroogend in de zacht-opflikkerende vlammen, zat een jonge Boerenvrouw van omstreeks twee en twintig jaren. Een nauwsluitend jakje van bruine stof omsloot de tengere doch welgemaakte buste. Op het hoofd had zy een kapje, dat weleer wit en keurig netjes moest geweest zijn, zoodat men de kleur van 't hoofd haar niet kon onderscheiden. Om den blanken, welgevormden hals droeg zij een versleten hals doekje, van voren neerhangende met een punt over de borst, terwy'l een verschoten, donker blauwe rok met een paar roode kousen en witte klompen haar kleedy voltooiden. Nu en dan, wanneer een bliksemstraal 't hemelgewelf door kliefde, of als haar ziek kindje zacht kermend, haar wakker schudde uit die doffe wezenloos heid, sprong zij op en staarde wild en angstig in 't rond. Dan vloog zij naar 't bedje, lief koosde haar zieke lieveling in haar armen, en gaf 't te drinken, warme bloechemthee", de eenigste drank, die zij voor de zieke in huis had. In stomme smart zonk zy neder, wanneer haar kind, haar eenigste lieveling, in haar armen dreigde te stikken. O God l machteloos te wezen en hulpeloos alleen te staan waar hulp nog baten kon. Maar zy was alleen. De oorlog ~brak uit. Haar man moest op commando en nam de twee paarden mee, die zij bezaten. De genees heer van 't op 6 uur (te paard) afstand gelegen dorp was ook naar 't oorlogsterrein vertrokken en de fleschjes met huismiddelijes waren reeds lang ledig. En wanneer haar kindje weder voor een poosje kalm geworden was, vouwde zij de vermagerde handen en bad tot God, smeekend dat zij haar alles, haar wereld, haar kindje toch mocht behouden, nu Hy' haar toch reeds zoo zwaar beproefd had, waar de oogst verloren was gegaan omdat er geen handen waren om hem in te halen en waar nu ook geen oogst voor 't volgend jaar zou zyn omdat er niet gezaaid was. Zy' moest eens mooi geweest zyn, die jonge vrouw; zooals zij nu daar stond, spraken de donkerblauwe oogen, hoewel dof en uitgebluscht van verdriet, van een diepe be rusting in hetgeen er over haar komen zou, de enkele rimpels in 't mooie, bleeke gezichtje getuigden van k mmer en verdriet, en om den kleinen mond had zich allengs een mismoedigen trek gelegd. Langzaam, met onzekere schreden, na nog even een angstigen blik op haar kindje te hebben geworpen ging zy naar 't haardvuur terug en verzonk in diepe mijmering Als een warrelend droombeeld ging haar voorbij, haar kindertijd, toen zy zoo gelukkig was op vaders plaats, Tweefontein. Zij waren met nog twee zusters en een grooten broer, die voor hen den spoedig mogelyk het middel zon aangrijpen om hem hier kwy't te raken door hem naar den Haag te zenden. Maar dat zal niet lukken we houden hem hier tóch! iilllMimiimitiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiHiuniniiiiiiitiiiitiiiii imiLN Muziek i de Hoofdstad. Nadat de eerste opvoering van »Het Meilief van Gulpen", opera van Coenders?Bouman, al eenigen tyd geleden aangekondigd was bij de Nederlandsche opera, maar toen uitgesteld werd, wegens gemis aan tyd voor de noodige voorbereiding, had ik my zooveel mogelijk op de hoogte gesteld van tekst en muziek; ik verheugde my dan ook op de eerste voorsteiling, welke thans op 18 dezer bepaald was. Tot my'n teleurstelling werd de opvoering ten tweeden male verschoven. In den grond mogen wij ons echter hierover verheugen; er blijkt uit, dat men zich bewast wordt, dat nieuwe werken, vooral van jonge componisten die geen beroemden naam bezitten, goed moeten voorbereid worden, willen ze in hunne ware verdiensten geapprecieerd worden. Het gebeurde vroeger wel eens anders. Nu hoop ik echter maar, dat ik de werkelijke première niet behoef te verzuimen. LI. Dinsdag werd toen gegeven Hans en Grietje van Humperdinck en Paljas van Leoncavallo. Mevr. Engelen- Sewing, onze vroegere, zoo gevierde eerste zangeres, thans te Hannover, trad als gast op in beide werken en verleende daarmede aan de uitvoering een bijzonderen glans. Het is nu juist zes jaren geleden dat Hans en Grietje het eerste levens licht aanschouwde(n). En zonder nu geheel mede te gaan met Siegfried Wagner, die be weert, dat deze opera zijns leermeesters de beste is welke na Richard Wagner geschreven werd (Siegfried had toen zyn Barenhauter nog niet gereed) ik zeg, zonder nu met deze uit spraak geheel mede te gaan, moet ik toch erkennen, weer zeer byzonder getroffen te zijn geworden door de groote schoonheden van het onderwerp en van de muziek. De dichteres Adelheid Wette heeft met groot talent den kindertoon getroffen. Dat is alles juist en natuurlijk, zoo echt het kinder leven afgekeken; het is kinderlijk zonder kin derachtig te zyn en daarom boeit het en be koort het de grooten. Wel is ons land niet de eigenlijke bodem voor het waardeeren van een dergelyk onderwerp; wel zullen er juist in ons land velen gevonden worden, die er met eenigszins nuchtere begrippen tegenover staan en niet toegankelijk zyn voor de charme van een zoo onschuldige stof; het stuk is ook een echt Duitsche opera en gedacht voor een Duitsch publiek, dat met zijn sschwarmerische" neigin gen dadely'k meer zal voelen voor die poëzie. Ook de componist heeft het zoo begrepen. Zeer ! gelukkig heeft hy' verschillende Duitsche volksj liederen door zijne bewerking geweven en zoo wel in zijne instrumentatie als in de zang stemmen daarvan gebruik gemaakt. De dialoog is overigens zeer vloeiend en de instrumentatie met groot meesterschap en' kennis van het orchest geschreven. Het verheugde my 1.1. Dinsdag te bemerken, dat het werk meer bijval vindt, dan in den tyd toen het voor het eerst hier ter stede werd opgevoerd. De schouwburg was goed bezet; maar zeer zeker zal hiervan de mede werking van Mevrouw Engelen?Sewing mede oorzaak zijn. Zij zong dan ook buitengewoon frisch de party van «Grietje". Zoowel haar stem als haar actie gaven een mooi, natuurlyk beeld van het lieve, ondeugende kind. Mevrouw Tijssen Bremerkamp stond haar waardig ter zijde als »Hans". Dit tweetal dames speelde en zong zoo mooi, jnmiiiiiiiiHitiiiiiiiiiiiiiiiii geitebok aan 't wagentje spande waarmede zij dan gingen rijen, soms heele verre einden naar Aantï" 1) toe en dan kregen ze van Aant een heerlijke kop chocolade en cakes en moch ten zij vry uit in de pronkkamer spelen, iets wat ze thuis nooit mochten doen. Wat was 't een groote pret als Aantïperzikjes schilde en ze ook mee mochten helpen, maar veel werd er niet geschild voor Aanti, echter wel voor 't eigen mondje, dat perzikjes zoo graag lustte. En als Aanti dan, quasi-boos, 't jonge goed weer in den tuin stuurde, omdat er anders van 't inmaken van vruchten niets komen zou, lachten de guiten de lieve, goede vrouw nog uit, op den koop toe. Wat was dat een beerlijken, zonnigen tijd en wat waren ze toen ondeugend! Ze sluit haar oogen, een glimlach komt op haar gelaat, nu ze weer voor zich ziet 't ouderlijke huis en 't huis van Aanti Sanna, maar eensklaps denkt ze met schrik aan haar familie. Toen zij trouwde, is ze Gert Botha, haar man, gevolgd en op een grooten afstand van de anderen gaan wonen. In langen tijd had zij noch van vader en moeder, noch van Aanti, noch van haar man de minste tijding gehoord. Zouden de gehate rooineks haar ouderlijke woning ook vernield en verwoest, 't vee vermoord of meegevoerd hebben? En wat was er van die ar-ne, oude Aanti Sanna, die geheel alleen deze woeste horden zou moeten trotseeren, geworden? Zy had gehoord, dat de Engelschen niets ontzagen, zelfs al smeekte een oude arme vrouw hen om 't behoud van leven, have en goed. Wat zou er met Aanti gebeurd zyn. Paard en kar om te vluchten, had zij niet, misschien had de een of andere medelijdende vriend haar wel opgenomen, maar dan moest ze nu in de felle koude en 't gure weder met de lagers meetrekken, voor een oude vrouw een ras naderenden dood. Hoewel zelve in kommer en ellende verkeerend. gevoelde zij, haar eigen leed vergetende, hoe de arme vrouw, die voor haar dikwijls een moeder geweest was, bitter zwaar de gruwelen van dezen onmenscnelijken en onrechtvaardigen oorlog moest ondervinden. Zij balde haar vuisten in machtelooze woede, tegen de gehate indringers, die als vandalen 't land overstroomden en niets dan ellende en leed brachten. Als vrouw dacht zij natuurlijk 't eerst aan koningin Victoria. Was die dan ook niet echtgenoot en moeder geweest, had die dan den grond niet lief, waar zij geboren en getogen was, waar haar kinderen 't eerste levenslicht aanschouwden. Was zy dan geen vrouw, die begreep dat in dezen oorlog de vrouwen en kinderen 't zwaarste zouden lijden waar door haar soldaten menigmaal met een 1) Aantï", tante. dat zoowel oog als oor geheel door haar geboeid werd. Mevrouw v. Westerhoven gaf een goede moeder te aanschouwen en te hooren en de stem des heeren Yan den Hoeck klonk prachtig in de rol van den vader. Mej. Lozin (was zy het werke lijk?) had zich een voortreffelyken kop gemaakt, zij was waarlyk om bang van te worden. Mej. Farber en mej. Idzerda zongen de party'tjes van het zand- en het dauwmannetje. De heer Peter Raabe dirigeerde met groote omzichtigheid en met energie. Het orchest was goed van klank, doch over het algemeen te sterk, vooral in de strijkinstrumenten. Wat zou een mooi piano den klank nog verfraaien en buitendien, hoe veel gemakkelijker zouden de zangstemmen zich gehoor kunnen verschaffen. Tot my'n leedwezen heb ik verscheidene uitvoeringen moeten missen, die ik ter wille der volledigheid nog even regjstreeren wil. Ten eerste de tweede soiree van de heeren Messchaert en Röntgen, die als ware kunste naars hun auditorium weer groot genot moeten hebben verschaft dan, het abonnements concert in het Concertgebouw waarop Ferruccio Busoni het zelden uitgevoerde A-dur concert van Liszt gespeeld heeft voorts, den eersten avond van het Hollandsche Trio uit Berly'n (de heeren Bos, v. Veen en v. Lier) die zich in het muzikale en veeleischende Berly'n een zeer geachte plaats hebben veroverd en ook hier gelukkig veel byval hebben gevonden en dan nog een avond in het Concertgebouw waarop door Mej. v. d. Velden en den heer Scager kamermuziek is gemaakt. Eveneens ter wille der volledigheid wil ik nog releveeren dat het «Klein v. Koor a Cappella" onder mijne leiding, Zondag 16 dezer zyn twee en twintigste uitvoering heeft gegeven, waarop werden uitgevoerd drie nummers van Palestrina, een motet van Orlando di Lasso, n van Nanini, n van Giovanni Gabrieli, het zesstemmige Crucifixus van Lotti, Psalm 72 van onzen Sweelinck en het koraal-motet van Brahms op de woorden »0 Heiland, reiss die Himmel auf". Ook ditmaal viel het op hoe de styl van deze werken, behalve het laatste, allen uit de vocaal-periode onzer muzikale kunst, groote verscheidenheid aanwijst, ondanks de uiterlyke gelykenis der compositiën. Vergelyk by'v. een Crucifixus van Palestrina, den grooten meester uit Rome verheven en engelachtig rein in zyn stemming, met het bovengenoemde zesstemmige van Lotti, den Napolitaan, met zyn grooteren gloed enhartstochtely'ker tinten dus twee werken waar dezelfde woorden door verschillende compo nisten uit de vocaalperiode op zoo uiteenloopende wyze zyn weergegeven en men zal aanstonds gewaar worden het verschil in styl en stemming. Daartusschen komt dan nog Giovanni Gabrieli, van wien tot dusverre nog niets werd uitgevoerd, die weer iets geheel persoonlijks heeft en duidelijk aantoont, dat de Venetiaansche school, waaruit hy' voortspruit, geheel afwy'kt van die uit Rome en die uit Napels. Reeds vroeger heb ik er op gewezen dat de oude kerkmuziek moeilijk toegankelijk is en dat partituuruitgaven der werken uit de vocaal periode zelden onder het bereik komen van hen, die er belang in stellen, hetzij als kunstuiting, of wel als integreerend bestand deel eener deugdelyke muzikale opvoeding; dat dus die muziek nog te veel terra inco gnito, is. Dit is te betreuren, daar geen enkele componist van a capellamuziek uit den tegenwoordigen tyd, ook maar in de schaduw kan staan van de oude meesters; en daar waar thans kamermuziekwerken in de Payne-partituurtjes en zelfs orchestwerken in goedkoope uitgaven verkrygbaar zijn, mag het wel wenschely'k genoemd worden, dat de uit gevers hieraan hunne aandacht aan besteden. Voor hen, die slechts bedoelen eene impressie op te vangen van die werken,' is het niet strikt noodzakelyk zich te verdiepen in de studie dier kunst. Zy laten den indruk over zich komen en genieten zonder bepaald zich reken schap te geven van het groote kunnen der oude meesters. Heb ik nu eveneens vroeger beweerd, dat een dirigent van dergelyke muziek wel het meest doorgedrongen zal zyn in het karakter dezer aparte kunst, die zoo ver van den grooten heirweg verwijderd is en dat deze daarom het gemakkelykst zal kunnen beoordeelen in hoe verre de omstandigheden kunnen samenwerken om de juiste stemming in de uitvoering te verwekken dezer dagen las ik een vervalscht en verdraaid apercu van eenige zinsneden, die ik toen geschreven heb. Als daaruit nu moet blyken, dat men tegen deze, my'ne meening wil opkomen ... dan, het zy zoo! Tegen welke meening wordt wel eens niet opgekomen! Ware het echter dan niet beter geweest my'ne woorden niet te verdraaien en my geen uit drukkingen toe te dichten, die ik niet heb gebruikt ? AST. AVEBKAMP. ?mHllllMMIIIMIIIIMIIIIIIUIIIMIIIIIIIIIIIimilllllimEmiMNIIIIMnillUMIIfl schaterlach de wieg met 't jongste kindje in 't brandende huis werd teruggeslingerd. Had zij dan een hart van steen, dat zy geen veto uitsprak en daardoor een einde maakte aan 't moorden, plunderen en branden. Bedacht zy dan niet, dat 't eens zoo vreedzame land tot een eindelooze woestenij zou gemaakt worden waar de grond week zou zijn door al het onschuldig vergoten bloed. Was er dan geen rechtvaardig God in den hemel die deze vrouwkoningin zou straffen voor al de wreedheden die in haar naam bedreven werden? Maar neen God zou rechtvaardig zijn. Hij zou wel weten waarom hy hen in deze tijden zoo zwaar be proefde en 't pastte haar niet tegen zijn han delingen te murmureeren. Zij stond op, keek even naar haar kindje en nam den Bijbel, waaruit zy trachtte enkele hoofdstukken te lezen. Aanvankelijk had zij haar gedachten niet bij hetgeen zij deed, maar langzamerhand gelukte het, haar denken te bepalen bij wat zij las; de lijdensgeschiedenis van Jezus Christus, die zooveel meer geleden had dan zij Zij vond eenige sterkte, eenigen troost daarin! De Bijbel gleed haar uit de hand en viel met doffen slag op de vuurplaat. Zonder dat ze 't merkte, was ze weer aan 't mijmeren geraakt. Ditmaal waren het haar meisje jaren, die haar voor den geest kwamen, toen zy door haar vermogenden vader naar de kostschool te Bloemfontein gezonden was, waar ze met haar vriendinnetjes die arma teachers" zoo gfplaagd had, waar ze zoo dikwijls geheime briefjes van de jongetjes van 't dorp" had gekregen, die haar om strijd roemden als 't mooiste nooitje" en op deze wijze trachtten een kans te kry." En als ze dan gingen pic-nicken, dan dwaalden zij quasi onwetend af en hadden samenkomsten met een jongetje. Verdriet had ze gehad, toen ze weer naar haar ouders terug moest, omdat vader dacht, dat ze nu wel genoeg geleerd zou hebben. Zij had een hartelijk afscheid genomen van al haar vriendinnen en teachers" en men had elkander duizend-uit beloofd, maar och, daar was zoo weinig van gekomen. Wat vond ze 't vervelend, die eerste dagen thuis. Zij schreide dikwyls in stilte heete tranen en dan liet ze haar vosje zadelen en reed naar Aanti Sanna, waar ze troost zocht en vond en die haar weer moed insprak: Die ding zal wel weer heeltemaal recht kom", bemoe digde Aanti Sanna dan en 't onbezorgde kind vergat dan weer alles en Jachtte hartelyk mee al» ze Aanti vertelde van al de ondeugende streken die zy te Bloemfontein uitgehaald had. Jij is daarom maar al te stout geweest" knorde Aanti Sanna dan quasi boos, terwijl zy toch 't lieve kind een kus op de frissche lipjes drukte, Jij moet nou een goeie, verstandige kind wees" \iiiitinmiiiiiniiiiiiiiuiHiiiititlil iitiiiiiiliiiiiiliiiiiiimmlin In PnlcM Studio, Daar wordt een zeer belangryke tentoon stelling gehouden op 't oogenblik. De expo sitiezaal is gevuld met een drie en zeventigtal schilderyen en teekeningen van Fransche meesters, bijeengebracht uit verschillende collectie's, waaronder ook de beroemde verzame ling van Mesdag een gewichtig aandeel heeft. Wel is waar zyn daar veel bekende by, maar het is toch verkwikkend zoo'n uitgelezen groepje weer eens samen te vinden. De ver tegenwoordiging van Daubigny is daar wel het ruimste en het glansrykste, met acht schilde ryen. En van verschillende kanten laat zyn groot talent zich daarin bewonderen. Men ziet hem in den breeden zwier, in het overtuigend expressieve van zyn nooit weifelende penseel voering, by de NOS. 22 en 23, men wordt getroffen, nu weer, door zyn meesleepende kracht in het onbevangen uiten van verleden indrukken, als by die avondzee, waar hy stoutweg de zon laat uitbloeden over het ruime watervlak, van een geprononceerd blauw, dan weer minder als de magistrale aanteekenaar, ziet men hem in de kwaliteit van den straffen doorwerker van zyn sujet, waar de verf gedegen wordt tot substantiëele kleur, als by dat ry'pe schildery'tje »de Molen". Maar my dunkt, in »de Vallei" No. 17, heeft zyn indrukwekkende factuur en zyn aange boren juiste aanslag zich, tusschen zyn overig hier aanwezige stukken, in de meest grootsche beweging geuit, 't Is een zeer sober geval: van af den voorgrond naar achter, eenigszins oploopend, in heuvelachtige ligging, een gely'kmatig begroeid grasveld, links begrensd door een helling, bedekt met struikgewassen waartusschen nauw merkbaar een enkele boom ; en alles in n toon van groen, donkergedoft, flauw overstreken met neveltint tegen het warme hellicht van een avondlucht, waar tusschen enkele zwakke, n wolk zich krachtig opwerkt. Een landschap van imposante een voud, met een zeker monumentaal cachet als een klassiek werk. Zooals Daubigny zich in zyn landschappen de rasschilder toont, zoo Vollon in zyn stillevens. i Het kapitale Vischstuk uit de collectie Mesdag, j velen zeker wel bekend, is hier ook aanwezig. i Dat is een stuk »peinture" waarvan moeilyk ! een wederga valt aan te wy'zen. Dat is van een techniek die doet denken aan een water val, die verloopt over allerlei oneffenheden, over elke hindernis baanbrekende zyn vry'en loop. Van Corot zyn er zes schilderyen, waar onder zeer complete uitingen van dien idyllischen schilder, den zoeten zinnenstreeler, zonder week te zyn. Wufter kunst is wel zeler die van Diaz, y'deler zijn paradeeren met mooie kleuren en gewilde lichteffecten. In Turksche kinderen verloopt dat tot in het suikerachtige, een dot achtige lievigheid van kinderfiguren als poppetjes van jou jou. Wel zeer onwaar is het, wat ik in een beschouwing over de Centenale op de Parysche tentoonstelling vond uitgesproken, dat, langs n lijn Monticelli na Diaz verder ; nog in decadentie was geraakt. Monticelli is een door kleurweelde verbysterde, zoo men wil, een vermetele verwerker der openbaring die hem daaruit sloeg, maar hoewel voor menigeen uiiiiiiiiiiiiMiiiiimiiiiiiiiiiiiiii en Zusi beloofde dan ook getrouw, verstandiger te zijn, maar toch moest Aanti Sanna er nog dikwijls bij te pas komen, als moeder over den wildzang haar nood kwam klagen. //Ons kan die ding niet recht krij" mopperde de moeder dan, en Aanti Sana vergoelijkte en bepleitte de zaak voor nicht Zusi". En zoo was 't eindelyk gekomen, dat ze Gert Botha lief gekregen had. Gert was knecht bij haar vader en bezat niets als zyn mooie, forsche gestalte, glasheldere, vriendelijke oogen en dik hoogblond kroeshaar. Hy was altijd zoo vrien delijk en voorkomeiid voor de jonge nooi" en trachtte hare minste we schen te voorkomen. Haar vosje werd altijd door hem zelve goed verzorgd en als Zusi" rijden wilde, blonk zijn huid als een spiegel en hielp hy haar met een krachtigen druk van zijn forsch gespierden arm in den zadel. Als ze thuis kwam, opge wonden en hoog rood van 't woeste ryden, stond Gert weer klaar, hielp haar uit den zadel en weer voelde zij zijn krachtige doch zachte aanraking. Langzaam en voorzichtig zette hy haar op den grond, als was hij bang om Zusi" pyn te doen en wanneer dan een vriendelijke blik uit haar lieve oogen hem trol en 't zilveren stemmetje hem dankte, dan werd de jonge, krachtige man bedeesd en verlegen en trok zich ijlings terug met vosje aan den teugel, om 't van zweet kletsnatte dier koud te leiden. Had zy' in 't begin niet veel lust in ryden gehad, nu deed zij 't bijna dagelyks, alleen maar om door hem geholpen te worden. Zij snakte naar zijn hulp en had er behoefte aan. En eindelijk, hoe 't gekomen was wist ze zelf niet meer, had hij haar bij 't afstijgen een kus gedrukt op de frissche wangetjes en toen waren zij en hy, alles om zich heen vergetende in eikaars armen gevallen en had hy haar onstuimig gekust opbaar oogen, haar mondje, hals en wangen en woordjes van liefde gefluisterd. Wat had ze dat zalig en heerlijk gevonden en toen hij haar tusschen ontelbare vurige kussen door vroeg, of zy hem lief had en zyn klein vrouwtje wilde worden, had zy' geen oogenblik geaarzeld en hem tot antwoord een langen, innigen kus op den mond gedrukt. En toen beiden tot de werkelijkheid teruggekomen waren was zy' op gewonden en met blozende wangen ylings 't huis ingevlucht en had moeder, die haar vroeg, wat haar scheelde tot bescheid gegeven, dat ze een wtinig te wild gereden bad en dat vosje by' een draai plotseling voor een boomstam schrikte, waardoor 't dier op hol geslagen was en door Gert tot staan gebracht werd. Zij was geschrikt maar 't was niets, 't zou wel over gaan. De moeder gerustgesteld vroeg gelukkig niets meer en beknorde haar kind alleen om haar onvoorzichtigheid. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl