Historisch Archief 1877-1940
1226
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
P-v
r -IÜU1 hïfrran zonder al te veel kosten tot
V «ttbHoatie. van de minder omvangrijke
resul>."&*«i vut' enquête's te komen, die anders juist
hun betrekkelijke kleinheid onKekend
s
s
f
«enden blijven in wijder kring.
' Indien de redactie haar taak breed opvat
«n M is niet de minste reden daaraan te
'' twijfelen dan kry'gt onze periodieke litte
ratuur over sociale quaesties hier een zeer
bruikbare en gewenschte aanvulling, die be
halve TOOT particuliere steun ook voor die van
het Rijk zeer in aanmerking komt.
H.
HHHMiMIIIHHHMMi
Brieyen nit treclit,
door JAN VAN 'T STICHT.
Wat het aangezicht van onzen gemeenteraad
in de laatste kwart-eeuw toch veranderd is!
Niet verouderd, maar veranderd, verjongd zou
men kunnen zeggen. En in hare samenstelling
is een geheele ommekeer gekomen. De plaatsen
van jonkheeren, baronnen en professoren zyn
van lieverlede by'na geheel ingenomen door
vertegenwoordigers van onzen nyveren mid
denstand" wier jjver zoo groot is dat er onder
zyn, zooals de heer Das van zichzelf verklaarde,
die 16 a 17 uren per etmaal werken. Van die
nyveren" hebqen we er in onzen Raad tegen
woordig twaalf, onder welk aantal dan ook de
heer Van Beuningen verscholen is. Van de
hooggeleerde heeren hebben we er nog maar
n in den persoon van professor de Louter,
die ons, willens of onwillens, alty'd de vroegere
hoogleeraren de Geer en Fruin, in herinnering
brengt, die den Raad door hun geestige of
njnbeschaafde redevoeringen in verrukking
brachten.
Meesters in de rechten hebben we er nog
negen en die gaan voort hunne onmisbaarheid
te bewyzen in een college, dat maar al te
dikwyls geroepen wordt verordeningen te maken,
die diep grijpen in de belangen der burgerij.
Als straks baron van Lynden ons zal verlaten
hebben, om zich aan den wereldvrede te gaan
wy'den, honden we nog slechts n jonkheer
over in onzen wethouder de Beaufort, een man
die om zyn grooten liefdadigheidszin geacht,
de traditiën van zyn oud geslacht in eere houdt.
Dan wemelt het hier van liberalen! 't Zou
me niet verwonderen of er zyn er wel
drieen-twintig, die zich dien naam toeëigenen.
Voorts hebben we twaalf clericalen, waarvan
vy'f Roomsen-katholieken, veel te weinig in ver
houding tot het aantal stadgenooten, die zy
vertegenwoordigen. Maar ik herinner my den
tyd nog heel goed dat de katholieken zich met
drie zetels moesten vergenoegen. By elke ver
kiezing werd hun aan 't verstand gebracht,
dat Het zóó nu al mooi was en zij maar tevreden
moesten zyn. Maar met de gutta-persja vol
harding, aan de katholieke party eigen, hebben
zy toch in den loop der jaren nog twee zetels
veroverd en het zou my' niets verwonderen als
zy by de volgende verkiezingen er nog een
paar wisten machtig te worden, vooral nu
het aantal leden met twee vermeerderd en op
39 zal worden gebracht.
Maar van ne party zou ik wel haast durven
voorspellen, dat zy bij de aanstaande periodieke
verkiezingen versterkt zal worden. Het is de
sociaal-democratische l Reeds een paar jaren
had de heer Van Hassel zitting in den Raad
als de eenige vertegenwoordiger der volksparty
en kan hy er op bogen, dat hy door zijn bedaard
optreden reeds herhaalde malen eenig sucses
behaald heeft. En dat zal zeker nog wel ver
meerderen nu de jongste verkiezingen hem een
moeilyk te overschatten steun hebben gebracht
in den heer Oudegeest. Die treedt nu juist
niet zoo erg bedaard op! Hy lei dadely'k zyn
kaarten bloot, nadat hy aan het verzoek van
den burgemeester voldaan had om in ons
midden plaats en aan onze beraadslagingen
deel te nemen." Al heel spoedig kondigde hij
zich aan als sociaal-democraat en wierp zyn
collega's een emmer koud water over het lyf
door zyne vraag waarom er toch altyd zooveel
bezwaren werden gemaakt wanneer er eens een
maatregel genomen moest worden, om het lot
llluillliiiiiiminiiiiiiuiiiiHiiiii
VERSTOORD GELUK.
Een schets uit den Zuid-Afrik. oorlog.
DOOR
F. A. VAN DER LOO.
Oud-oorlogscorrespondent van de Volksstem
te Pretoria.
't Was erg stormachtig. De wind huilde en
gierde en zweepte onmeedoogend de kleine
perzikkenboomen, die in den boomgaard voor
de woning zoo zorgvuldig geplant waren en
dreigde de tengere stammen te breken. De
zinken platen, die 't dak der schamele boeren
woning vormden, werden door den feilen wind
een weinig opgelicht en lieten een kouden
stroom door 't huis gaan, zoodat 't mestvuur
de vertrekken niet voldoende kon verwar
men. Geen enkel sterretje flonkerde aan
't firmament. Dikke, loodzware, zwarte wolken
pakten zich saam en werden door den wind
voortgedreven. Men hoorde slechts 't kletterend
geluid der dakplaten en 't doffe loeien der
windvlagen. Eensklaps begon de hemel zich
te ontlasten en viel de regen in dikke stroomen
neder, vermengd met hagelsteenen.
't Scheen alsof de elementen samen span
den, om 't kleine huis, dat onwrikbaar
bleef, al kraakten en rammelden ook deuren
en vensters, te verdelgen. Een paar magere
koeien, de eenige overgebleven van de kudde,
slechts ten deele beschut voor den woedende
storm door den ouden wrakken stal, waarvan
't dak vol gaten zat, begonnen te loeien en
aan hun spantouwen te rukken. De kaffers
kropen in hun rondavels en hulden zich diep
in hun kombeersen, terwijl een smeulend
milistronkenvuurtje een armoedige warmte ver
spreidde en de wanden schaars verlichtte.
Een klein klompje broodmagere schaapjes, stond
blatend en dicht tegen elkander gedrukt in de
kraal, geheel blootgesteld aan den regen. Nu en
dan verlichtte een felle bliksemstraal huis en hof
en deed een ratelende donderslag de venster
ruiten trillen. De arme schaapjes stoven dan
wild uit elkaar om een oogenblik later weder
tegen elkander aan te dringen. In huis, ia 't
woonvertrek hearschte een akelige, angstige
stilte, nu en dan verbroken door 't benauwde
droge hoesten van een ziek kind, dat met in
koortshitte gloeiende wangen nederlag en bij
van den werkman te verbeteren, terwy'l men in
andere gevallen zoo vrijgevig was.
En den heer Van Beuningen bespotte hy
een beetje toen die verklaarde dat hy by
niemand wenschte achter te staan in het behar
tigen van het behing van den werkman. Zelfs
de heer Van Beuningen" lachte Oudegeest wil
niet achterstaan by den grootsten sociaal
democraat !"
Nu ja, dat is niet alleen de heer Van Beuningen,
maar dat zyn ze alle 37, Oudegeest en Van
Hassel incluis. Allen y'veren in het belang van
den werkman maar ... in het wél begrepen
belang, ziet u, en aangezien de begrippen daarom
trent nog al uiteen loopen, zullen er nog heel
wat woorden over uwe lippen moeten vloeien,
meneer Oudegeest, eer u de behartigers zóó
hebt omgepraat, dat de behartigden er mede
tevreden zyn. Het mocht u immers nu nog
niet eens gelukken om den langen arbeidsdag
van arbeiders op gemeentewerken van elf op
tien uren te brengen. De meerderheid der
leden was het met den voorzitter blykbaar eens
dat men zulke quaestien geleidelijk moet toe
dienen zeker zóó of het medicijnen zyn:
ieder uur een lepel, om de 5 of 10 jaar een
uurtje minder werken.
Maar ik heb goeden moed: Oudegeest is een
handig debater! Dat toonde hy o. a. toen hij
een beeld overnam dat prol. de Louter in een
vorige zitting had gebruikt, waarschuwende dat
we met die arbeidsduur- en loonbepaling op een
hellend vlak ons bevonden, waarop we toch
vooral niet meer dan n stap, vooral geen
drie of vier tegelyk moesten doen. Oudegeest
keerde dat beeld om en beweerde dat we niet
op, den top maar aan den voet van het hellend
vlak stonden op den drassigen bodem, waaraan
we zoo spoedig mogelijk moesten trachten te
ontkomen (desnoods met zevenmy'ls laarzen)
opdat ook den werkman toch eindelyk eens
een weinig zonneschijn op den top zon bestralen.
De heer Van Straaten, die opmerkte dat er
strijd bestond tusschen de bewering van socia
listische zy'de: dat men onrechtmatig de werk
lieden als kinderen ' behandelde door hun het
kiesrecht te onthouden, en den nu gehoorden
eiscb om hen te teletten zoolang te werken
als zy zelf verkozen, werd pnmiddellyk van
antwoord gediend. Door den werkman dat
langere werken te verbieden ontnam men hem
alleen de vry'heid.... om zich te laten dwingen
door de patroons tot veel te afmattenden arbeid.
Op die vry'heid stelden de werklieden niet den
minsten prys en als de heer Houtzagers de
vrees uitdrukte dat dit niet zou te controleeren
zyn, verzekerde de heer Oudegeest dat al de
werklieden er wel voor zouden zorgen dat
niemand hunner de bepaling zou overtreden
zonder dat dit ter bevoegde plaatse bekend werd.
De heer Oudegeest is een nog jong man, met
een intelligent gelaat, en welbespraakt. Hij
heeft zich reeds eenige jaren aan het arbeiders
vraagstuk gewijd en staat bij het personeel aan
den Staatsspoorweg, waarvan hij deel uitmaakt,
in hoog aanzien. Hy' beweegt zich vrij en
ongedwongen in de hem nog onbekende omge
ving en zal, wanneer hij zich ook in de ge
meente/aken wat meer heeft ingewerkt wat
van iemand met zyne werkkracht spoedig ver
wacht kan worden een niet te minachten
tegenstander zijn. Ongetwijfeld gaan wy' inte
ressante raadszittingen tegemoet en ofschoon
het te verwachten is dat onze beraadslagingen"
vooral in den eersten tyd niet bekort zullen
worden door het deelnemen daaraan van den
heer Oudegeest, zoo kan men er toch ook wel
zeker van zijn dat als hij een poosje
meege'daan heeft, het aantal sprekers zal beperkt
worden tot degenen, die werkelyk iets
vanbeteekenis te zeggen hebben. Oudegtest heeft
nu al een stuk of zeven collega's, zoo geheel
in 't voorbygaan, de scherpte van zijn tong laten
bespeuren en ik denk, dat hy met zijne ge
bleken vrymoedigheid en scherpzinnigheid",
zooals de heer Van Beuningen prees, nog heel
wat medeleden er toe bewegen zal eerst eens
goed te overdenken wat zy in den Raad zullen
zeggen.
Als het lidmaatschap van den Gemeenteraad
niet te vereenigen was met dat van de Tweede
Kamer dan houd ik mij overtuigd dat men zoo
elke hoestbui krampachtig de kleine, tengere
vingertjes tot vuisijes balde. Voor den haard
gezeten, 't hoofd leunend in beide handen,
staroogend in de zacht-opflikkerende vlammen,
zat een jonge Boerenvrouw van omstreeks twee
en twintig jaren. Een nauwsluitend jakje van
bruine stof omsloot de tengere doch
welgemaakte buste. Op het hoofd had zy een
kapje, dat weleer wit en keurig netjes moest
geweest zijn, zoodat men de kleur van 't hoofd
haar niet kon onderscheiden. Om den blanken,
welgevormden hals droeg zij een versleten hals
doekje, van voren neerhangende met een punt
over de borst, terwy'l een verschoten, donker
blauwe rok met een paar roode kousen en witte
klompen haar kleedy voltooiden. Nu en dan,
wanneer een bliksemstraal 't hemelgewelf door
kliefde, of als haar ziek kindje zacht kermend,
haar wakker schudde uit die doffe wezenloos
heid, sprong zij op en staarde wild en angstig
in 't rond. Dan vloog zij naar 't bedje, lief
koosde haar zieke lieveling in haar armen, en
gaf 't te drinken, warme bloechemthee", de
eenigste drank, die zij voor de zieke in huis
had. In stomme smart zonk zy neder, wanneer
haar kind, haar eenigste lieveling, in haar armen
dreigde te stikken. O God l machteloos te wezen en
hulpeloos alleen te staan waar hulp nog baten
kon. Maar zy was alleen. De oorlog ~brak uit.
Haar man moest op commando en nam de
twee paarden mee, die zij bezaten. De genees
heer van 't op 6 uur (te paard) afstand gelegen
dorp was ook naar 't oorlogsterrein vertrokken
en de fleschjes met huismiddelijes waren reeds
lang ledig. En wanneer haar kindje weder
voor een poosje kalm geworden was, vouwde zij
de vermagerde handen en bad tot God, smeekend
dat zij haar alles, haar wereld, haar kindje
toch mocht behouden, nu Hy' haar toch reeds
zoo zwaar beproefd had, waar de oogst verloren
was gegaan omdat er geen handen waren om
hem in te halen en waar nu ook geen oogst
voor 't volgend jaar zou zyn omdat er niet
gezaaid was.
Zy' moest eens mooi geweest zyn, die
jonge vrouw; zooals zij nu daar stond,
spraken de donkerblauwe oogen, hoewel dof en
uitgebluscht van verdriet, van een diepe be
rusting in hetgeen er over haar komen zou,
de enkele rimpels in 't mooie, bleeke gezichtje
getuigden van k mmer en verdriet, en om den
kleinen mond had zich allengs een mismoedigen
trek gelegd. Langzaam, met onzekere schreden,
na nog even een angstigen blik op haar kindje
te hebben geworpen ging zy naar 't haardvuur
terug en verzonk in diepe mijmering Als een
warrelend droombeeld ging haar voorbij, haar
kindertijd, toen zy zoo gelukkig was op vaders
plaats, Tweefontein. Zij waren met nog twee
zusters en een grooten broer, die voor hen den
spoedig mogelyk het middel zon aangrijpen
om hem hier kwy't te raken door hem naar
den Haag te zenden. Maar dat zal niet lukken
we houden hem hier tóch!
iilllMimiimitiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiHiuniniiiiiiitiiiitiiiii
imiLN
Muziek i de Hoofdstad.
Nadat de eerste opvoering van »Het Meilief
van Gulpen", opera van Coenders?Bouman,
al eenigen tyd geleden aangekondigd was bij
de Nederlandsche opera, maar toen uitgesteld
werd, wegens gemis aan tyd voor de noodige
voorbereiding, had ik my zooveel mogelijk op
de hoogte gesteld van tekst en muziek; ik
verheugde my dan ook op de eerste
voorsteiling, welke thans op 18 dezer bepaald was.
Tot my'n teleurstelling werd de opvoering
ten tweeden male verschoven. In den grond
mogen wij ons echter hierover verheugen; er
blijkt uit, dat men zich bewast wordt, dat
nieuwe werken, vooral van jonge componisten
die geen beroemden naam bezitten, goed moeten
voorbereid worden, willen ze in hunne ware
verdiensten geapprecieerd worden. Het gebeurde
vroeger wel eens anders. Nu hoop ik echter
maar, dat ik de werkelijke première niet behoef
te verzuimen.
LI. Dinsdag werd toen gegeven Hans en
Grietje van Humperdinck en Paljas van
Leoncavallo. Mevr. Engelen- Sewing, onze vroegere,
zoo gevierde eerste zangeres, thans te
Hannover, trad als gast op in beide werken en
verleende daarmede aan de uitvoering een
bijzonderen glans. Het is nu juist zes jaren
geleden dat Hans en Grietje het eerste levens
licht aanschouwde(n). En zonder nu geheel
mede te gaan met Siegfried Wagner, die be
weert, dat deze opera zijns leermeesters de
beste is welke na Richard Wagner geschreven
werd (Siegfried had toen zyn Barenhauter nog
niet gereed) ik zeg, zonder nu met deze uit
spraak geheel mede te gaan, moet ik toch
erkennen, weer zeer byzonder getroffen te zijn
geworden door de groote schoonheden van het
onderwerp en van de muziek.
De dichteres Adelheid Wette heeft met
groot talent den kindertoon getroffen. Dat is
alles juist en natuurlijk, zoo echt het kinder
leven afgekeken; het is kinderlijk zonder kin
derachtig te zyn en daarom boeit het en be
koort het de grooten. Wel is ons land niet de
eigenlijke bodem voor het waardeeren van een
dergelyk onderwerp; wel zullen er juist in
ons land velen gevonden worden, die er met
eenigszins nuchtere begrippen tegenover staan
en niet toegankelijk zyn voor de charme van een
zoo onschuldige stof; het stuk is ook een echt
Duitsche opera en gedacht voor een Duitsch
publiek, dat met zijn sschwarmerische" neigin
gen dadely'k meer zal voelen voor die poëzie.
Ook de componist heeft het zoo begrepen. Zeer
! gelukkig heeft hy' verschillende Duitsche
volksj liederen door zijne bewerking geweven en zoo
wel in zijne instrumentatie als in de zang
stemmen daarvan gebruik gemaakt. De dialoog
is overigens zeer vloeiend en de instrumentatie
met groot meesterschap en' kennis van het
orchest geschreven.
Het verheugde my 1.1. Dinsdag te bemerken,
dat het werk meer bijval vindt, dan in den
tyd toen het voor het eerst hier ter stede
werd opgevoerd. De schouwburg was goed
bezet; maar zeer zeker zal hiervan de mede
werking van Mevrouw Engelen?Sewing mede
oorzaak zijn.
Zij zong dan ook buitengewoon frisch de party
van «Grietje". Zoowel haar stem als haar actie
gaven een mooi, natuurlyk beeld van het lieve,
ondeugende kind. Mevrouw Tijssen
Bremerkamp stond haar waardig ter zijde als »Hans".
Dit tweetal dames speelde en zong zoo mooi,
jnmiiiiiiiiHitiiiiiiiiiiiiiiiii
geitebok aan 't wagentje spande waarmede zij
dan gingen rijen, soms heele verre einden naar
Aantï" 1) toe en dan kregen ze van Aant
een heerlijke kop chocolade en cakes en moch
ten zij vry uit in de pronkkamer spelen, iets
wat ze thuis nooit mochten doen. Wat was
't een groote pret als Aantïperzikjes schilde
en ze ook mee mochten helpen, maar veel werd
er niet geschild voor Aanti, echter wel voor 't
eigen mondje, dat perzikjes zoo graag lustte.
En als Aanti dan, quasi-boos, 't jonge goed
weer in den tuin stuurde, omdat er anders
van 't inmaken van vruchten niets komen zou,
lachten de guiten de lieve, goede vrouw
nog uit, op den koop toe. Wat was dat een
beerlijken, zonnigen tijd en wat waren ze
toen ondeugend! Ze sluit haar oogen, een
glimlach komt op haar gelaat, nu ze weer
voor zich ziet 't ouderlijke huis en 't huis van
Aanti Sanna, maar eensklaps denkt ze met
schrik aan haar familie. Toen zij trouwde, is ze
Gert Botha, haar man, gevolgd en op een
grooten afstand van de anderen gaan wonen.
In langen tijd had zij noch van vader en
moeder, noch van Aanti, noch van haar man
de minste tijding gehoord. Zouden de gehate
rooineks haar ouderlijke woning ook vernield
en verwoest, 't vee vermoord of meegevoerd
hebben? En wat was er van die ar-ne, oude
Aanti Sanna, die geheel alleen deze woeste
horden zou moeten trotseeren, geworden? Zy
had gehoord, dat de Engelschen niets ontzagen,
zelfs al smeekte een oude arme vrouw hen om
't behoud van leven, have en goed.
Wat zou er met Aanti gebeurd zyn. Paard
en kar om te vluchten, had zij niet, misschien
had de een of andere medelijdende vriend
haar wel opgenomen, maar dan moest ze
nu in de felle koude en 't gure weder met de
lagers meetrekken, voor een oude vrouw een
ras naderenden dood. Hoewel zelve in kommer
en ellende verkeerend. gevoelde zij, haar eigen
leed vergetende, hoe de arme vrouw, die voor
haar dikwijls een moeder geweest was, bitter
zwaar de gruwelen van dezen onmenscnelijken
en onrechtvaardigen oorlog moest ondervinden.
Zij balde haar vuisten in machtelooze woede,
tegen de gehate indringers, die als vandalen
't land overstroomden en niets dan ellende en
leed brachten. Als vrouw dacht zij natuurlijk
't eerst aan koningin Victoria. Was die dan
ook niet echtgenoot en moeder geweest, had die
dan den grond niet lief, waar zij geboren en
getogen was, waar haar kinderen 't eerste
levenslicht aanschouwden. Was zy dan geen
vrouw, die begreep dat in dezen oorlog de
vrouwen en kinderen 't zwaarste zouden lijden
waar door haar soldaten menigmaal met een
1) Aantï", tante.
dat zoowel oog als oor geheel door haar geboeid
werd. Mevrouw v. Westerhoven gaf een goede
moeder te aanschouwen en te hooren en de stem
des heeren Yan den Hoeck klonk prachtig in de
rol van den vader. Mej. Lozin (was zy het werke
lijk?) had zich een voortreffelyken kop gemaakt,
zij was waarlyk om bang van te worden. Mej.
Farber en mej. Idzerda zongen de party'tjes van
het zand- en het dauwmannetje. De heer Peter
Raabe dirigeerde met groote omzichtigheid en
met energie. Het orchest was goed van klank,
doch over het algemeen te sterk, vooral in de
strijkinstrumenten. Wat zou een mooi piano
den klank nog verfraaien en buitendien, hoe
veel gemakkelijker zouden de zangstemmen
zich gehoor kunnen verschaffen.
Tot my'n leedwezen heb ik verscheidene
uitvoeringen moeten missen, die ik ter wille
der volledigheid nog even regjstreeren wil.
Ten eerste de tweede soiree van de heeren
Messchaert en Röntgen, die als ware kunste
naars hun auditorium weer groot genot moeten
hebben verschaft dan, het abonnements
concert in het Concertgebouw waarop Ferruccio
Busoni het zelden uitgevoerde A-dur concert
van Liszt gespeeld heeft voorts, den eersten
avond van het Hollandsche Trio uit Berly'n
(de heeren Bos, v. Veen en v. Lier) die zich
in het muzikale en veeleischende Berly'n een
zeer geachte plaats hebben veroverd en ook
hier gelukkig veel byval hebben gevonden
en dan nog een avond in het Concertgebouw
waarop door Mej. v. d. Velden en den heer
Scager kamermuziek is gemaakt.
Eveneens ter wille der volledigheid wil ik
nog releveeren dat het «Klein v. Koor a Cappella"
onder mijne leiding, Zondag 16 dezer zyn twee
en twintigste uitvoering heeft gegeven, waarop
werden uitgevoerd drie nummers van Palestrina,
een motet van Orlando di Lasso, n van
Nanini, n van Giovanni Gabrieli, het
zesstemmige Crucifixus van Lotti, Psalm 72 van
onzen Sweelinck en het koraal-motet van Brahms
op de woorden »0 Heiland, reiss die Himmel
auf".
Ook ditmaal viel het op hoe de styl van
deze werken, behalve het laatste, allen uit de
vocaal-periode onzer muzikale kunst, groote
verscheidenheid aanwijst, ondanks de uiterlyke
gelykenis der compositiën.
Vergelyk by'v. een Crucifixus van Palestrina,
den grooten meester uit Rome verheven en
engelachtig rein in zyn stemming, met het
bovengenoemde zesstemmige van Lotti, den
Napolitaan, met zyn grooteren gloed
enhartstochtely'ker tinten dus twee werken waar
dezelfde woorden door verschillende compo
nisten uit de vocaalperiode op zoo
uiteenloopende wyze zyn weergegeven en men
zal aanstonds gewaar worden het verschil in
styl en stemming. Daartusschen komt dan nog
Giovanni Gabrieli, van wien tot dusverre nog
niets werd uitgevoerd, die weer iets geheel
persoonlijks heeft en duidelijk aantoont, dat de
Venetiaansche school, waaruit hy' voortspruit,
geheel afwy'kt van die uit Rome en die uit
Napels.
Reeds vroeger heb ik er op gewezen dat de
oude kerkmuziek moeilijk toegankelijk is en
dat partituuruitgaven der werken uit de vocaal
periode zelden onder het bereik komen van
hen, die er belang in stellen, hetzij als
kunstuiting, of wel als integreerend bestand
deel eener deugdelyke muzikale opvoeding;
dat dus die muziek nog te veel terra inco
gnito, is. Dit is te betreuren, daar geen
enkele componist van a capellamuziek uit
den tegenwoordigen tyd, ook maar in de
schaduw kan staan van de oude meesters; en
daar waar thans kamermuziekwerken in de
Payne-partituurtjes en zelfs orchestwerken in
goedkoope uitgaven verkrygbaar zijn, mag het
wel wenschely'k genoemd worden, dat de uit
gevers hieraan hunne aandacht aan besteden.
Voor hen, die slechts bedoelen eene impressie
op te vangen van die werken,' is het niet strikt
noodzakelyk zich te verdiepen in de studie
dier kunst. Zy laten den indruk over zich
komen en genieten zonder bepaald zich reken
schap te geven van het groote kunnen der
oude meesters.
Heb ik nu eveneens vroeger beweerd, dat
een dirigent van dergelyke muziek wel het
meest doorgedrongen zal zyn in het karakter
dezer aparte kunst, die zoo ver van den grooten
heirweg verwijderd is en dat deze daarom het
gemakkelykst zal kunnen beoordeelen in hoe
verre de omstandigheden kunnen samenwerken
om de juiste stemming in de uitvoering te
verwekken dezer dagen las ik een vervalscht
en verdraaid apercu van eenige zinsneden, die
ik toen geschreven heb. Als daaruit nu moet
blyken, dat men tegen deze, my'ne meening
wil opkomen ... dan, het zy zoo! Tegen welke
meening wordt wel eens niet opgekomen!
Ware het echter dan niet beter geweest my'ne
woorden niet te verdraaien en my geen uit
drukkingen toe te dichten, die ik niet heb
gebruikt ?
AST. AVEBKAMP.
?mHllllMMIIIMIIIIMIIIIIIUIIIMIIIIIIIIIIIimilllllimEmiMNIIIIMnillUMIIfl
schaterlach de wieg met 't jongste kindje in
't brandende huis werd teruggeslingerd. Had
zij dan een hart van steen, dat zy geen veto
uitsprak en daardoor een einde maakte aan
't moorden, plunderen en branden. Bedacht zy
dan niet, dat 't eens zoo vreedzame land tot
een eindelooze woestenij zou gemaakt worden
waar de grond week zou zijn door al het
onschuldig vergoten bloed. Was er dan geen
rechtvaardig God in den hemel die deze
vrouwkoningin zou straffen voor al de wreedheden
die in haar naam bedreven werden? Maar neen
God zou rechtvaardig zijn. Hij zou wel weten
waarom hy hen in deze tijden zoo zwaar be
proefde en 't pastte haar niet tegen zijn han
delingen te murmureeren. Zij stond op, keek
even naar haar kindje en nam den Bijbel,
waaruit zy trachtte enkele hoofdstukken te
lezen. Aanvankelijk had zij haar gedachten
niet bij hetgeen zij deed, maar langzamerhand
gelukte het, haar denken te bepalen bij wat
zij las; de lijdensgeschiedenis van Jezus Christus,
die zooveel meer geleden had dan zij Zij
vond eenige sterkte, eenigen troost daarin!
De Bijbel gleed haar uit de hand en viel
met doffen slag op de vuurplaat. Zonder dat
ze 't merkte, was ze weer aan 't mijmeren
geraakt. Ditmaal waren het haar meisje jaren,
die haar voor den geest kwamen, toen zy door
haar vermogenden vader naar de kostschool te
Bloemfontein gezonden was, waar ze met
haar vriendinnetjes die arma teachers" zoo
gfplaagd had, waar ze zoo dikwijls geheime
briefjes van de jongetjes van 't dorp" had
gekregen, die haar om strijd roemden als 't
mooiste nooitje" en op deze wijze trachtten
een kans te kry."
En als ze dan gingen pic-nicken, dan dwaalden
zij quasi onwetend af en hadden samenkomsten
met een jongetje. Verdriet had ze gehad, toen
ze weer naar haar ouders terug moest, omdat
vader dacht, dat ze nu wel genoeg geleerd
zou hebben. Zij had een hartelijk afscheid
genomen van al haar vriendinnen en teachers"
en men had elkander duizend-uit beloofd, maar
och, daar was zoo weinig van gekomen. Wat
vond ze 't vervelend, die eerste dagen thuis.
Zij schreide dikwyls in stilte heete tranen en
dan liet ze haar vosje zadelen en reed naar
Aanti Sanna, waar ze troost zocht en vond
en die haar weer moed insprak: Die ding
zal wel weer heeltemaal recht kom", bemoe
digde Aanti Sanna dan en 't onbezorgde kind
vergat dan weer alles en Jachtte hartelyk mee
al» ze Aanti vertelde van al de ondeugende
streken die zy te Bloemfontein uitgehaald had.
Jij is daarom maar al te stout geweest" knorde
Aanti Sanna dan quasi boos, terwijl zy toch 't
lieve kind een kus op de frissche lipjes drukte,
Jij moet nou een goeie, verstandige kind wees"
\iiiitinmiiiiiniiiiiiiiuiHiiiititlil
iitiiiiiiliiiiiiliiiiiiimmlin
In PnlcM Studio,
Daar wordt een zeer belangryke tentoon
stelling gehouden op 't oogenblik. De expo
sitiezaal is gevuld met een drie en zeventigtal
schilderyen en teekeningen van Fransche
meesters, bijeengebracht uit verschillende
collectie's, waaronder ook de beroemde verzame
ling van Mesdag een gewichtig aandeel heeft.
Wel is waar zyn daar veel bekende by, maar
het is toch verkwikkend zoo'n uitgelezen
groepje weer eens samen te vinden. De ver
tegenwoordiging van Daubigny is daar wel het
ruimste en het glansrykste, met acht schilde
ryen. En van verschillende kanten laat zyn
groot talent zich daarin bewonderen. Men ziet
hem in den breeden zwier, in het overtuigend
expressieve van zyn nooit weifelende penseel
voering, by de NOS. 22 en 23, men wordt
getroffen, nu weer, door zyn meesleepende
kracht in het onbevangen uiten van verleden
indrukken, als by die avondzee, waar hy
stoutweg de zon laat uitbloeden over het ruime
watervlak, van een geprononceerd blauw,
dan weer minder als de magistrale
aanteekenaar, ziet men hem in de kwaliteit van den
straffen doorwerker van zyn sujet, waar de verf
gedegen wordt tot substantiëele kleur, als by dat
ry'pe schildery'tje »de Molen".
Maar my dunkt, in »de Vallei" No. 17, heeft
zyn indrukwekkende factuur en zyn aange
boren juiste aanslag zich, tusschen zyn overig
hier aanwezige stukken, in de meest grootsche
beweging geuit, 't Is een zeer sober geval:
van af den voorgrond naar achter, eenigszins
oploopend, in heuvelachtige ligging, een
gely'kmatig begroeid grasveld, links begrensd
door een helling, bedekt met struikgewassen
waartusschen nauw merkbaar een enkele boom ;
en alles in n toon van groen,
donkergedoft, flauw overstreken met neveltint tegen
het warme hellicht van een avondlucht, waar
tusschen enkele zwakke, n wolk zich krachtig
opwerkt. Een landschap van imposante een
voud, met een zeker monumentaal cachet als
een klassiek werk.
Zooals Daubigny zich in zyn landschappen
de rasschilder toont, zoo Vollon in zyn stillevens.
i Het kapitale Vischstuk uit de collectie Mesdag,
j velen zeker wel bekend, is hier ook aanwezig.
i Dat is een stuk »peinture" waarvan moeilyk
! een wederga valt aan te wy'zen. Dat is van
een techniek die doet denken aan een water
val, die verloopt over allerlei oneffenheden,
over elke hindernis baanbrekende zyn vry'en
loop. Van Corot zyn er zes schilderyen, waar
onder zeer complete uitingen van dien
idyllischen schilder, den zoeten zinnenstreeler,
zonder week te zyn.
Wufter kunst is wel zeler die van Diaz,
y'deler zijn paradeeren met mooie kleuren en
gewilde lichteffecten. In Turksche kinderen
verloopt dat tot in het suikerachtige, een dot
achtige lievigheid van kinderfiguren als poppetjes
van jou jou. Wel zeer onwaar is het, wat ik
in een beschouwing over de Centenale op de
Parysche tentoonstelling vond uitgesproken,
dat, langs n lijn Monticelli na Diaz verder
; nog in decadentie was geraakt. Monticelli is een
door kleurweelde verbysterde, zoo men wil, een
vermetele verwerker der openbaring die hem
daaruit sloeg, maar hoewel voor menigeen
uiiiiiiiiiiiiMiiiiimiiiiiiiiiiiiiii
en Zusi beloofde dan ook getrouw, verstandiger
te zijn, maar toch moest Aanti Sanna er nog
dikwijls bij te pas komen, als moeder over
den wildzang haar nood kwam klagen. //Ons
kan die ding niet recht krij" mopperde de
moeder dan, en Aanti Sana vergoelijkte en
bepleitte de zaak voor nicht Zusi".
En zoo was 't eindelyk gekomen, dat ze Gert
Botha lief gekregen had. Gert was knecht bij
haar vader en bezat niets als zyn mooie, forsche
gestalte, glasheldere, vriendelijke oogen en dik
hoogblond kroeshaar. Hy was altijd zoo vrien
delijk en voorkomeiid voor de jonge nooi" en
trachtte hare minste we schen te voorkomen.
Haar vosje werd altijd door hem zelve goed
verzorgd en als Zusi" rijden wilde, blonk
zijn huid als een spiegel en hielp hy haar met
een krachtigen druk van zijn forsch gespierden
arm in den zadel. Als ze thuis kwam, opge
wonden en hoog rood van 't woeste ryden,
stond Gert weer klaar, hielp haar uit den zadel
en weer voelde zij zijn krachtige doch zachte
aanraking. Langzaam en voorzichtig zette hy
haar op den grond, als was hij bang om Zusi"
pyn te doen en wanneer dan een vriendelijke
blik uit haar lieve oogen hem trol en 't zilveren
stemmetje hem dankte, dan werd de jonge,
krachtige man bedeesd en verlegen en trok
zich ijlings terug met vosje aan den teugel,
om 't van zweet kletsnatte dier koud te leiden.
Had zy' in 't begin niet veel lust in ryden
gehad, nu deed zij 't bijna dagelyks, alleen
maar om door hem geholpen te worden. Zij
snakte naar zijn hulp en had er behoefte aan.
En eindelijk, hoe 't gekomen was wist ze zelf
niet meer, had hij haar bij 't afstijgen een kus
gedrukt op de frissche wangetjes en toen waren
zij en hy, alles om zich heen vergetende in eikaars
armen gevallen en had hy haar onstuimig gekust
opbaar oogen, haar mondje, hals en wangen en
woordjes van liefde gefluisterd. Wat had ze
dat zalig en heerlijk gevonden en toen hij haar
tusschen ontelbare vurige kussen door vroeg,
of zy hem lief had en zyn klein vrouwtje wilde
worden, had zy' geen oogenblik geaarzeld en
hem tot antwoord een langen, innigen kus op
den mond gedrukt. En toen beiden tot de
werkelijkheid teruggekomen waren was zy' op
gewonden en met blozende wangen ylings 't
huis ingevlucht en had moeder, die haar vroeg,
wat haar scheelde tot bescheid gegeven, dat ze
een wtinig te wild gereden bad en dat vosje
by' een draai plotseling voor een boomstam
schrikte, waardoor 't dier op hol geslagen was
en door Gert tot staan gebracht werd. Zij was
geschrikt maar 't was niets, 't zou wel over
gaan. De moeder gerustgesteld vroeg gelukkig
niets meer en beknorde haar kind alleen om
haar onvoorzichtigheid.
(Wordt vervolgd).