Historisch Archief 1877-1940
DE A M STER D A M M E ft WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1226
K
vreemd en niet bagrypbaar, een oprecht artiest
en heelemsal gén doener gelyk Diaz zoo
meermalen. No. 56 dankt my hier de voor- j
treffelijkste der vier aanwezige stokken. Van j
den groeten Millet z\ja er twee schilderyen en
twee teekeningen. Behalve enkele gedeelten in
No. 51, als de man die om den hoek der deur
een schotel komt toereiken aan de vrouw 'die
met haar- kind daarbuiten is neergezeten, moet
ik erkennen niet tot de appreciatie te zyn
kannen komen, evenredig aan de beteekenis van
dien grooteu kunstenaar. Vooral No. 52 «Lief
dadigheid" is mjj volkomen een raadsel. De
teekening «Korenraapsters" is my' zeker on
eindig liever.
De techniek van Courbet wil my wel eens,
zoo niet gemaniêreerd, dan toch wat al te over
laden toelyken. Zoo ook dat wildstuk met een
woud-achtergrond. Maar de
«Slaapwandelaarster" is zeer belangwekkend en een vergelijking
lokt die kop uit met het hoofd van Johannes
de Dooper op een schotel, door Henner. By
Courbet mag dan werkelyk gesproken worden
van visie, by' Henner niet meer dan van een
conventionneele vertooning, met de voorstelling
van een aan tering gestorvene uit een
wassenbeeldengallery'
Een schilder tusschen de moderne Franschen,
met een zeer dramatiseren kant in zijn talent,
is Decamps geweest. >De dood van den hout
hakker" kan hem hier krachtig in die hoe
danigheid doen gelden.. Een klein landschapje,
vaat van bouw en massief van kleur, is mede
een voordeelige vertegenwoordiging van dien
meester.
Van Delacroix is de aanwezigheid der »Na
den slag van Waterloo" naast »de Schaking"
zeer welkom te noemen. Een grooten naam
brengt zoo menigeen van de wys by
het oordeel, maar na aanschouwing van het
bravoure-stuk, zoo opzichtig gemonteerd,
als laatstgenoemd stuk is, zal het eerste
ons duidelyker inzicht kunnen schenken, bui
ten alle bedenkingen van eenzijdigheid om,
der werkelijke waarde van dien beroemden
romantieker. De »Melkbocht" van Roussean
is een interessante pochade: een geestig in
klenr geschetste troep koeien op een luchtig
goudoker-frottis, ter aanduiding van boom
partijen in een bosch. Ook nog van denzelf
den een zware boomgroep als een massale
donkere silhouette tegen een lichte lucht by
zonsondergang.
Van den niet altyd in neiging tot sensatie
stukken vry gebleven, maar toch zeer warm
aanziener van het landschap, Jules Dupré, ia
er een groot en een klein doek, en van G.
Michel twee landschappen, waarin invloeden
van Rembrandt duidelijk te onderkennen zijn,
Tot het opmerkelijkste van deze tentoon
stelling, noem ik verder drie werken die sterk
van elkaar onderscheiden zijn in aard van
hoedanigheid: een scènetje uit het landleven
geschilderd door den grooten caricaturist, met
zyn hooge begrip der uiterlijke
mensch-verschyning, Danmier, een prachtig doorwerkte
aquarel, met brokken er in zooals de achter
grond, die den besten hollandschen aquarellist
waardig zyn, van Fortuny, en een precieuse
teekening van een portret door Ingres.
Hiermede nu, heb ik nog niet alle namen
opgenoemd op deze tentoonstelling vertegen
woordigd.
Er is by'v. nog een vry groot stuk van den
Spaansche- kunst-gezinden Ribot, maar my' wat
al te star ditmaal, drie schilderyen van Troyon,
waaronder een zeer aantrekkelijke avond
impressie, en verder werken van Jacque,
Marilhat, Van Marcke, Jules Breton. Bougereau,
Benjamin Constant, Bastien Lepage, De
Neuville etc. zelfs nog.
Maar ik meen dat met bovenstaand reeds
voldoende is kenbaar gemaakt, dat er thans in
Pulchri een zeer merkwaardige tentoonstelling
wordt gehouden.
W. S.
Een onbekende RembraDflt?
In de laatste aflevering van »Oud-Holland"
staat o. m. een kort stukje van Jhr. Dr. J. Six,
dat eindigt met den zin:
?Het feit zou zeker merkwaardig wezen, dat
een van de twee eenige schilderyen van Rem
brandt, die sedert zij door een tijdgenoot van
den meester vermeld werden, niet van plaats
zyn verwisseld, thans in alle lijsten van zyn
werken gemist worden, terwyl het in een
lange jaren gemakkely'k toegankely'ke verza
meling, hangt in een stad waar meer kunst
kenners samenstroomen dan in eenige anderei"
Dit betreft een schilderij op naam van
Titiaan, die zich te Rome moet bevinden en
door Prof. Six, by gelegenheid van een bezoek
aan de verzameling in het Paleis Doria, vroe
ger Pamphili, in 1888, reeds werd aangeduid
als een vroege Rembrandt. Nu verwy'st hy'
naar de Studie van E Michel over den
Italiaanschen biograaf en tydgenoot, (a peu pres)
van Rembrandt, Baldinucci, welk stuk te vin
den is in Oud-Holland jaargang 1890.
Daaruit leeren we dan, dat Baldinucci in
het laatst der 17e eeuw twee schilderyen van
Rembrandt in Italiëkende waarvan hy de
eene beschreef als: »a Rome, dans la Galerie
Pamphili, une tête de vieilllard portant une
barbe courte et coifféd'un turban."
Ook een andere schryver van iets later,
Richardson, duidt ginds naast het portret van
Innocentius X door Velazquez, en ter
vergelijking hiermee, een portret aan, door Rem
brandt geschilderd.
't Is misschien wel wat vreemd, dat Prof.
Six die zaak na zooveel jaren sinds zyn be
zoek aan genoemde verzameling en het
verschynen van Michels' studie, op 't tapijt brengt.
Maar zoo de onderstelling in zyn slotzin ge
uit, naar waarheid mocht bly'ken te zyn, is
het zeker nog niet te laat, en zelfs te
opmerkelyker dat, nu we in de laatste jaren her
haaldelijk van nieuw ontdekte Rembrandt's
hooren, in een voornaam kunstcentra zóó'n
kapitale naamverwisseling vredig blijft
doorbestaan.
= W. S.
intwoord aan den neer de Krnüff.
In het Weekblad No. 1223 heb ik beweerd,
dat de heer de Kruijff als middel om te zien
of een interieur »het deed", indertijd aanraadde
om in de kamer eenige boeketten te plaatsen
en dan te zien of er harmonie was tusschen
de kamer en de boeketten.
De heer d. K. wy'st het vaderschap van deze
toetsmethode met beslistheid af. Hy weet zoo
iets nooit gezegd te hebben en ik weet
het me toch te herinneren.
Debat over de zaak is dus erg onvruchtbaar,
want wie er nu gelyk heeft zou eerst dan
uitgemaakt kunnen worden, als een andere
oud-leerling mededeelde zich hetzelfde te
herinneren.
Maar het al of niet gely'k hebben doet er
m. i. weinig toe, als ik er uitdrukkelijk óp wys,
dat by my volstrekt de bedoeling niet kan
hebben voorgezeten hetgeen de heer d. E.
schijnt te denken als zoude ik hem betichten
indertijd iets zeer ominnigs gezegd te hebben.
Stellen wy op den voorgrond dat een boeket
zóó kan zyn, dat het natuurlijk karakter der
bloemen niet behoeft te lijden onder de wyze
van samenvoeging. De proef berust dan niet
op het zien of de kleuren van een of andere
kamer harmonieeren met die van eenige bloe
men, maar wel: om door het aanbrengen van
iets natuurlijke in een omgeving van gekun
steldheid en onnatuur een tgenstelling te
verkrygen, zóó sterk, dat ze zelfs den ongevoelige
zou opvallen.
En al moge nu evenmin als eenig andere
het brengen van frissche bloemen in een kamer
een niet geheel afdoende methode zyn om het
min of meer gekunstelde van 'n vertrek in het
oog te doen vallen, mal is ze in geenen deele.
Daarom zou dus de heer de K. weer rustig
kunnen voortgaan met »in de afzondering
stelselmatig zyn best te doen om van alle
menschelyke ijdelheid zoetjes aan los te worden",
overtuigd als hy kan zy'n, dat de aan hem
toegeschreven methode laag zoo mal niet is
als waarvoor hy ze nu wel wil laten doorgaan.
J. E. VAN DER PEK.
H i 11 e g o m, 18 Dec. 1900.
llllllllllliliiillimiMlllllilllllllllllllll
Een boek met Ylaaiscne verzen.
Vlaanderen beet te ontwaken tot een apart
van het Frausche onafhankelijk, leven; het
Vlaamsche dialect wordt verheven tot een kunst
taal, en Ontwaking en de Ahoorder beeten de
bladen waarin deze taal beoefend zal worden.
Verklaarbaar, maar toch wat infconsekwent lijkt
in verband met dien lust tot ontwaken, de
liefde tot het Vlaamseh verleden van voor vijf
honderd jair : het ontwaken tot den droom van
Maerlandt en Quentin Matsijs ... mag het eigen
lijk wel een ontwaken heeten?
Het boek Verzen door Herman Teerlinck is
een der vormen waarin zich dezen zucht tot
bewustworden, langs de kunst-opvatting van
het verleden, openbaart. Handpers van Juul de
Praetere staat er op het grauwe kaftje, dat ver
sierd is met een paar laurierboomen, die een
vierkant dragen, waarop de tit°l en een klaver
blad pronkt. Sinte-Martens Laetheu aan de
Leie heet de plaats van herkomst, een naam
die al direct terugvoert tot den tijd, toen kloos
terbroeders slechts dichters en schilders waren.
Juul de Praetere, met naam, woonplaats en
daad heeft er dus voor gezorgd, dat de geest
van Vlaanderen's verleden niet verre bleef van
Herman Teerlinck's verzenboek. En ook de
dichter-zelve laat dit niet na: hij begint met
tot een soort inleiding te zeggen: hier hebbe
ik gezongen het lied van al mijn jonge leed en
al mijn jonge leute," en geeft dan... neen de
ware oud-Vlaamsche toon weet hij niet dadelijk
te vatten. Hij begint een beetje kloosiaanseh
met zijne regelen:
Zoo schoon en waart ge niet door uw gelaat alleen,
Noch door het blikken uwer blauwe wonderoogen,...
Eerst in het tweede vers heeft de dichter den
eigen oprechten Vlaamschen toon te pakken, in
een «.Ballade", een dichtvorm, in de jonge lite
ratuur nog onbekend.
Het is de vlug-verhaalde, vlot berijmde ge
schiedenis van een boer, die thuiskomend zijne
vrouw dood op het bed vindt, dan, berustend
in het ongeluk, kaarsen aansteekt, zijne vrouw
het gelaat waso'it en //een schoon kruis-heven
Heer, van donker eiken hont, langs hare magere
handen, zachtbiddend saamgevouwd", nederlegt.
Maar de vrouw smijt het dek op zij, slaat haar
mantel om en gaat stillekens naar de deur,
waarna ze op den eenzamen weg in 't donker
verdwijnt. Zeer vlot berijmd, is deze ballade
ook vol van behendige beschrijvingen.
Zoo heet het van het oogenblik, waarop de
boer zijn doode vrouw bezien heeft:
Hij keek hoe schoon de nacht begon
Alom de vensterruit,
Heel langzaam tertte de zon
Den verren boomgaart uit.
Een Onweer's-avond" beschrijvend zegt de
dichter in een ander gedicht:
Ei l het hotsebotsend wonder \
Grollend rolt de holle donder
Van den hooge tot naar onder
Rolt in onze schouwe ueer....
en in een liefdes-poëem deze eenvoudige, vrien
delijke regelen:
Weer zijt ge mijn, al kwam ik u te vinden
In 't liofken van mijn zonnig hert.
In het boofd-gedicht van het verzenboek komt
echter de dichter eerst aan den dag met al de
merkwaardige kwaliteiten van rijn jong Vlaamsch
hart. 't Jaar Omme" zoo luidt de titel, en men
zou het een dramatische idylle kunnen noemen.
Want zoogenaamde brokken leven", die men zich
denkt in van uit Frankrijk ingevoerde of in Neder
land naar Fransch voorbeeld vervaardigde lite
ratuur komen hier niet in voor, zooals men ook
in ond-Vlaamsche schilderijen niet het leven van
de natuur vindt, dat men in het tegenwoor
dig impressionisme mooi vindt. Op voorbeeld van
Vlaamsche voorgangers in een ver verleden, heeft
de dichter Teerlinck ingezien, dat het niet
noodig is, steeds der. mensch in de literatuur
te geven als subject, als hem, met wien de
schrijver zich vereenzelvigt; de handeling van
het leven kan vergaan als de schijn van het
z\e\s-wezen; maar evengoed kan men het wezen
geven in de uiterlijkheid van de handeling, die
dan geen schijn meer is. Men geeft dan
rhetoriek, die dok mooi kan wezen, zelfs mér kans
op mooi-zijn heeft, dan het literair impressio
nisme, want er is minder eenheid in dit en
meer toeval. En het, is een schoone opgaaf de
entourage van eene romantische of andere han
deling te doen verworden tot ne eenheid met
deze; men verkrijgt daarmee een stuk literatuur,
waar het bij anderen opzet tot brokken leven"
blijft.
In Herman Teerlinck's idyllisch-dramatisch ge
dicht zoeke men dus geen meesterlijk afgebeelde
personen, en schoon het stuk speelt ergens op
een Vlaamsch dorp, vooral geen boeren en
boerinnen zooals ze er werkelijk zijn. Eerroof en
vuistgevecht vonden in het gedicht geen plaats,
en ook de taal, die er gesproken wordt, zal wel
niet zóó zijn, als ze door ware Vlaamsche boeren
wordt gebezigd. Zelfs verdenken we den dicht er
ervan zijn Vlaamsch, hier en daar met aan oude
geschriften ontleende, of zelf gevonden termen
wat te hebben aangedikt, waar het den indruk
niet schaden kon en ons verder weg brengen
mocht van de werkelijkheid en het heden. Het,
gedicht is fantasie, zooals de taal fantasie is ;
de inhoud, zoo wat overdreven in het slot, is
zuiver menschelijk en eenvoudiger nog van vorm,
en armer aan uitingen vooral, dan het leven
zich gemeenlijk voordoet; de reden, waarom de
dichter de figuur van zijn personen, de ikheden
uit zijn verhaal tot het kleinste en simpelste
terag bracht, is immers duidelijk: niet in hen,
wordt het geval verhaald, maar in de gestalten
der natuur, die met »'t jaar-omme" wisselen na
lente tot zomer, herfst en eindelijken winter.
Vandaar ook dat het begrip der idyllo zoo onaf
scheidelijk aan het gedicht verbonden is; de
handeling is er intusscnen dtoevig genoeg voor,
het stuk dramatisch te noemen, want de hij''
en de zij" beiden eindigen met zich in een
besneeuwd bosch op te hangen.
De aanvang, de lente-periode, door Juul de
Praetere met een outbottend boompje, in welks
takken een vogel- nestje, gesierd, begint met de
beschrijving van het ? moede moeke Mele," die
aan het spinnewiel zit, terwijl:
Het schemert vroeg. De moede muschjes keeren
Zacht sjilpend naar den suffen pereleere
Maar koeien loeien uit de verre verte.
De oude Mele zegt, dan tot haar zoon: Ree,
jonden, trouw met Zale niet. Het zal u kosten
veel verdriet en spijt." En ze voegt, er dan bij, dat
//die menschen" geen koe, geen vaars, geen geit,
zelfs geen konijnen hebben. Alles wat ze bezit
ten zijn acbt hennen, waarvan bet pover haantje
onlangs gestorven is. Kleeren, lijnwaad heeft
't meisje evenmin. Twee rokskens, een Hjveke
per week, 's Zondags een mantel, en een wollen
deken ... Acut hennen, Ree, wat, doet de gij
daarmede P zegt ze aan het slot van haar toe
spraak nog eens waarschuwend.
Maar de zoon stoort zich niet aan de waar
schuwing zijner moeder, en in de volgende alinea
van het gedicht is bij reeds met Zale, de arme
boerendochter getrouwd. Met hun stoere lichamen
bewerken zij het land. En in den avond, ter
wijl 't beekje zijn zilveren liêken hinkepin
kend" nedergiet, spreken zij vau 't planten en
den oogst, en lacht de hoop op een schoone
toekomst hun tegen. Ze gaan naar huis, waar
Zale dan meWforschen zwier en krachtig wen
den" het huishouden doet. Ree, haar man, lacht
tevreden terwijl hij zijn pijpje rookt; alleen
moeder Mele denkt, op haren stoel gebogen."
Den Zaterdag voor Paschen gaat moeder Mele
naar de kerk en tot de Moeder Gods spreekt
ze van haar verdriet: Ik hebbe ze gewaarschuwd,
zegt ze, maar Meleke is oud en Zale pront en
schoone. Ik heb het ze gezcid. Ze is gekomen
en ik, die moeder was, moet henengaan." Ze
weet dat Zale zwanger is, dat er een kindje
komen moet en ze wil het niet zien, dat kind,
dat met zijn moeder haar plaats is komen inne
men in het hart van Ree. En Mele fluistert
het toe aan Maria : ze wil met dood te zijn
het huis (van haar zoon) verzachten."
En als de pereboom, met zijn knoestigen stam
het jong loover doet uitbotten, dat de zilveren
bloemtrosse nog verborgen houdt, als de bijen
beginnen te gonzen en lederen bloemkelk be
zoeken, en het alles wordt een djeute meie
mijmering," dan ligt moeke Mele dood op haar
bed en blikt ze naar blauwe hemelen." En op
haar doode trekken leest Ree nog eens haar
waarschuwing: dat zijn liefde alleen van vleesch
was, en dat hij later nog wel eens aan zijn
moeder denken zal.
Zale wordt moeder, als de zomer komt; het
kind wotdt gedoopt, en groeit voorspoedig op.
En als Ree, //die onder 't grof geweld der
zilveren zeis het hooigras heeft neergeveld"
's avonds naast zijn vrouw zit en 't kindje haar
wangen streelt met zijn kleine handje, voelt hij
zich gelukkig nog. Maar als 't donkerder wordt,
en de vleermuis rond het huis vliegt, dan denkt
hij toch weer aan zijn doode moeder, en meent
hij haar soms over het erf te zien loopen.
Op een Zondag gaat hij naar het kerkhof
naar moeders graf en hij spreekt de doode toe:
Moederke, ik weet niet wat mij overkomt...
ik kan niet eten, noch drinken. Ik peis altijd
op u en in mijn droomen zie ik u uit 't graf
weeromme komen: ik lijde veel verdriet." En
naar het graf daalden twee vlinders, spelend, en
togen weldra weer naar omhoog.
Het wordt herfst; Zale's kind zat op haar
breeden schoot,; drie koeien grazen rustig in de
weide. En Ree staat in de deele van zijn
woning en kijkt naar de mooie natuur; maar
hij had er geen genoegen in; zijn machtig lijf
was loom, en dwalend en droef keken zijn
oogen. Buiten hebben kindereu de hoopjes ver
dord aardappelloof aangestoken, de rook drijft
langzaam heen, en spoedig bluscht het vuurtje
uit. Ree gaat het koren zaaien voor de vol
gende leute; maar hij is droevig:
Mijn zoete moederken, waar zijt gij heen
Zoover van mij, zooverre sveggedreven?
'k Begreep mij niet en 'k leef eri heel mijn leven
Begrijpt uw dood-zijn niet.
Ree kan het niet uithouden zonder zijne
moeder; hij gaat naar het graf en in het stille,
nattige herfstweer graaft hij in de zware aarde ...
zonder iets te vinden.
't Werd koud en nieuwjaarsdag kwam. Zale
bakt oliebollen en tegen den avond vertelt Ree
aan haar van zijn verdriet, en Zale voelt het
verdriet van haren man, begrijpt het, en lijdt
het mede. . . . Zamen verlaten ze hun kind,
dat in de wieg ligt te spelen. Ze komen in
het bosch. En Ree spreekt tot zijne vrouw:
ik had een rustig leven, zonder wroeging; ik
ben dat leven kwijt, ik had een moeder; en gij
hebt mij het haar lievend hart genomen.. . .
Ge zijt niet schoon meer en ook jou ben ik
dus kwijt,..."
Man en vrouw stierven dus, zich beiden
offerend aan de liefde vau den zoon tot zijne
moeder; sneeuw valt op hun beider lijk:
De sneeuw is het '/oet begraven van volbrachte
En onherroepelijke dingen, 't staag
Begraven van gedane daden, 't /aelit
Vergeten, 't niet meer denken aan 't verleen
Noch aan 't geen komen moet. ...
Kan men zich eenvoudiger gegevens denken
voor een gedicht? Eene voorstelling van het,
idyllische dat er in ligt uitgedrukt, verkrijgt
men eerst, met de kennis van de taal, zooals
ze, behandeld door den dichter Teerlinck, uit
het Vlaamsche dialect geworden is. De adem
van den boerea-arbeid m het rijke Vlaanderen
komt er u uit tegen, waar ze het land en dien
arbeid zelf beschrijft. Passie kan niet blijven,
gedragen door de kloeke klanken en toonwendingen
van dit Vlaamsch ; is er voor de Vlaamsche
taal daa wel schooiier mogehikheid, dan de
idylle? ' TH. P.
Stille tocht
De Stille kracht" van Couperus heeft mij
veel te denken gegeven. De litterarische ver
diensten, die ik overigens zeer hoog schat, laat
ik buiten beschouwing, maar het boek heeft
mij bijzonder getroffen, omdat het zoo waar is,
waar van het eerste tot het laatste woord. In
de Stille kracht" wordt zoo duidelijk aan
gegeven de antipathie van het Oosten tegen
het Westen, eene antipathie die voor een ge
deelte voortspruit uit het natuurlyk gevoel van
den overheerschte tegenover den overheerscher,
maar voor een veel grooter deel wortelt in
verschil van denkwijze, van godsdienst, van
begrippen over moraliteit, van opvatting omtrent
goed en kwaad. Ik heb altijd beweerd de
inlander en de Europeaan zijn voor elkander
een gesloten boek, en ze zullen dat alty'd
bnjven" en jnist dit heb ik in de Stille kracht"
zoo treffend bevestigd gevonden. Ieder heeft
zijne goede eigenschappen en zijne gebreken.
Ik wil hier niet de vraag behandelen wie van
die twee hooger staat, maar een ding is zeker.
Ze zyn anders.
Uit den aard der zaak staan de inlandsche
kinderen tusschen de twee: Zy' die hunne op
voeding in Euiopa hebben gehad, naderen meer
tot den Europeaan; zij die op Java steeds in
de lagere kringen hebben verkeerd, en meestal
hun omgang met hunne gelijken en Javanen
hebben gehad, staan dicht aan de zy'de der
inlanders; maar is het te verwonderen dit zelfs
by de eersten eene groote sympathie bestaat
voor het land hunner geboorte, eene sympathie
die zijn oorsprong heelt niet in het goede dat
zy er vinden en die een Europeaan ook hebben
kan, maar voortspruitende uit het gevoel dat
het hun land is, hun ingegeven door het bloed
dat in hunne aderen vloeit. En wederkeerig
heeft de inlander meer sympathie voor hen dan
voor den Europeaan, de laatste moge veelal
oprechter, rechtvaardiger, eerlijker zyn, niet
tegenstaande dit zal de inlander meer voelen
voor het inlandsche kind, hij is een hunner,
geboren in hetzelfde land, van zyn eerste jeugd
af ingeademd hebbende dezelfde lucht.
De itilauder denkt anders dan wij, wa', wij,
Europeanen een deugd vinden; laat hem vrij
onverschillig. Wat by ons niet zeer in tel is,
wordt bij hen hoog gehouden. Vergryp tegen
de eerlijkheid b.v. wordt door ons als een groot
kwaad beschouwd: De inlander denkt daar
anders over, en de inlandsche bediende, die
zich toeeigent wat in het huishouden niet voor
hem bestemd is, is veel minder toerekenbaar
dan zijn Europeesche collega in Nederland
zyn zou.
Gastvrijheid, mededeelzaamheid, gulheid voor
den mindere, staat daarentegen bij hem veel
hooger dan bij ons, en de regent of andere
hoogere inlander, die de heele familie en nog
zoo vele anderen laat mede eten uit den
grooten pot, vindt zich volstrekt niet verdien
stelijk; deed hij het niet, zoo zou het hem als
een kwaad worden toegerekend. Zouden wij
daarvan niets kunnen leeren?
Ik heb lang op Java in de binnenlanden
vertoefd en heb veel met inlanders omgegaan.
Toen ik voor 't eerst de administratie van de
onderneming R. aanvaarde ik had toen
eenige jaren op de hoofdplaatsen vertoefd en
veel gehoord over het weinig betrouwbare van
inlanders en inlandsche kinderen van lage
ontwikkeling wilde ik dat zoo grif niet
aannemen en meende veel op rekening van
minder goede behandeling te moeten schrijven.
Zy gevoelden dat ik sympathie voor hen had
en onze verhouding was goed. Intusschen, de
een voer, de ander na kwam in zijn geldelijke
verantwoording te kort en moest ontslagen
worden. De sympathie verminderde natuurlijk
aan beide zijden, 't geen een der opzichters
de woorden in den mond gaf: vroeger was
onze chef van goud, nu is hy van zilver.
Van mijn Europeesch standpunt, van my',
die een geldelijke verantwoording te voeren
had, was dat ontslag wegens oneerlijkheid vol
komen correct en in eene zaak op Europee
sche leest geschoeid, waren, wat wij noemen
ontrouwe dienaren niet te gebruiken.
Zij beschouwden het van een heel andere
kant, en waren die menschen, omdat ik ze in
myn zaak nu niet kon gebruiken, absoluut
slecht? Ik wil daarover niet oordeelt n. Wel
weet ik dat ze eenvoudig waren, met weinig
tevreden, altijd hulpvaardig, nooit dronken,
kortom vele ondeugden misten die eerlijke
Europeanen dikwijls ontsieren. Zij achtten mij
minder, omdat ik dit alles niet liet wegen en
hen ontsloeg alleen omdat zy' wat minder
eerlijk waren. Daar konden zij niet by'.
Couperus geeft meesterlijke kijkjes op de
indische samenleving, meesterlijk ook daarom
omdat ze eerlyk zijn. Hij verheelt niet het
kwade, maar noemt ook het goede. Naast het
triviale van de rozenstruiken met paardenvijgen
bemest, noemt hij het grootsche van de
palmboomen.
Meesterlijk is zyne beschrijving van de huis
houding op de suikerfabriek Patjaram, en men
moet dieper in den inlandschen gedachtengang
doorgedrongen zijn dan met de meeste Euro
peanen het geval is, om terug te kunnen geven
de gevoelens van mevrouw de Luce met al
haren trots eener Solosche prinses, die neerziet
op den resident, die hoe hoog in rang ook,
voor haar toch maar een parvenu is Ook de
toenadering van Theo en Si Oudijck tot elkan
der, twee personen uit zoj anderen stand en
zoo geheel anders opgevoed is begrijpelijk
voor hem die gevoelt wat het zeggen wil beiden
kinderen van hetzelfde land te zijn.
Is dus de hoofdstrekking van het boek, de
stille kracht meesterlyk terug gegeven, toch
acht ik het niet vrij van fouten. Naast het
verdorven karakter van Leonie had ik er gaarne
eene andere op Java geboren vrouw in
geteekend gezien die hoogere principes was toege
daan, al ware het slechts om weg te nemen
den verkeerden indruk die zich licht vestigen zal
dat Leonie de type van de op Java geboren
vrouw is. Goddank zijn er ook andere en betere.
En de hoofdfout van het boek vind ik, dat
men er de conclusie uit trekken zal dat elke
Europeaan op Java achteruit moet gaan, zooals
met de drie in hoofdzaak daarin geteekende
personen het geval is. Eldersma, Eva en Van
Oudijck, de eerste door overwerken, de tweede
door hare bijzonder gevoeligen aanleg, de derde
door de bovennatuurlijke ontmoetingen die
eindigen met hem te machtig te zijn.
Zeker er wordt in Indiëveel en hard ge
werkt, maar personen die zich overwerken zijn
toch uitzondering. Voor karakters als Eva mogen
de natuur overweldigend, de levensomstandig
heden wegens hare eentonigheid doodend zijn,
de meeste naturen zijn beter geëquilibreerd en
ondervonden dien noodlottigen invloed niet, ec
de ontegenzeggelijk edele, krachtige persoon
lijkheid van Van Oudijck zoude, zooals hij
zelf zegt, niet te gronde zijn gegaan zonder
die bovennatuurlijke omstandigheden die ge
lukkig op Java groote uitzonderingen zijn.
Wie op Java onbevangen in de Europeetche
maatschappij verkeerd heeft, kan onmogelijk
den indruk aan zoo groote achteruitgang der
Europeanen krijgen en het komt mij voor aat
de vele uit Java teruggekeerde Europeanen ook
in den regel geen aanleiding tot zoo zwaar
moedige opvattingen gaven.
Maar niettegenstaande dat acht ik de Stille
kracht" een goed geschreven boek, omdat er
zoo duidelijk in wordt aangetoond dat de
naturen van den oosterling en den westerling
te veel uit elkaar loopen om ooit elkander te
verstaan, en ooit elkander te apprecieeren, en
daarin ligt een wenk die het goed is niet
over het hooid te zien. W.
daarmee de belangstelling in de lands
verdediging opgewekt. Een druk geschrijf
van allerlei meer of minder bevoegde en
deskundige schrijvers gaf daarvan een
sprekend bewijs. Uiteenlopend waren de
wegen, die aangewezen werden om tot ver
sterking van onze weerbaarheid te komen ;
maar op n punt waren alle schrijvers 't
wel eens: een soldaat moet kunnen schieten.
Hoe ten slotte de legerorganisatie uitval t,
hoe lang de oefeningstijd wezen zal, of we
een leger moeten hebben naar Pruisies of
naar Zwitsers model, in elk geval zullen
we mannen nodig hebben, die 't geweer
niet alleen kunnen hanteren bij de exerci
tie, want dat is iets van ondergeschikt
belang?, maar die schieten kunnen, d.w.z.
het geweer aftrekken met grote trefkans.
Oefening, veel oefening is daarvoor nodig ;
en de eens verkregen bedrevenheid moet
daarna onderhouden worden, alweer door
oefening. Daarom is het de aangewezen
weg voor alle Nederlanders die in aan
merking kunnen komen om het land te
verdedigen, of die zich in tijd van nood
daartoe beschikbaar zouden willen stellen,
zich aan te sluiten bij een bestaande
schietvereniging of schietverenigingen op te
richten. Zullen die verenigingen geheel
aan 't doel beantwoorden, dan moeten ze
ook gelegenheid geven om zich in 't schieten
te oefenen aan jonge mensen die binnen
kort worden opgeroepen om hun
militieplichten te vervullen, en ook aan degenen
die met groot verlof zijn, of wier diensttijd
verstreken is. Door zulke verenigingen
geldelik te steunen kan elkeen, die om
welke reden ook nooit in de gelederen zal
hebben plaats te nemen, er toe meewerken
om bruikbare elementen voor het leger aan
te kweken.
Voor wie in deze richting werken willen
bevat een boekje dat verleden jaar uitkwam,
en dat door een «samenloop van omstan
digheden" tot nu toe niet in 't Weekblad
aangekondigd werd, heel veel nuttige wenken.
Het heet: »Een en ander nopens de op
en inrichting van schietvereenigingen" 1)
en is geschreven door de heer W. van
Waning, de voorzitter van de «Koninklijke
vereeniging van Nederlandsche scherp
schutters.'' Het bevat onder meer een
duidelijk toegelicht plan voor een misschien
wat dure, maar praktiese en veilige
schietbaan ; een ontwerp reglement voor op te
richten schietverenigingen, velerlei inlich
tingen omtrent het in bruikleen ontvangen
en aanschaften van rijksgeweren en 't ver
strekken van patronen enz.
Besturen van bestaande verenigingen
zullen wél doen met dit boekje te raad
plegen, al had de schrijver in de eerste
plaats nieuw op te richten verenigingen op
net oog.
De heer van Waning blijkt voorstander
van verplichte oefening met rijksgeweer en
munitie. Al kan er moeilik bezwaar tegen
gemaakt dat geoefende oudere schutters ook
blijven schieten met een geweer waaraan
ze eenmaal gewoon zijn nu ons leger een
geweer heeft dat niet alleen als oorlogs-,
maar ook als juistheidswapen aan hoge
eisen voldoet, is het tot verhoging van de
volksweerbaarheid noodzakelik dat iedereen
zich oefent met het rijksgeweer; en aanbe
veling verdient het voor de jongeren om
dadelik met dat geweer te beginnen. Het
enige bezwaar daartegen: dat het geweer
wat licht is, il niet overwegend.
Het denkbeeld om in het reglement een
voor alle leden verplichte reeks van oefe
ningen op te nemen, verdient ernstige over
weging, als men ten minste een zo groot
mogelik getal van geoefende schutters aan
kweken wil, en nog iets anders op 't oog
heeft dan met succes op een wedstrijd uit
te komen.
Het kan zijn nut hebben, dat dit boekje
betrekktlik zo laat nog hier besproken
wordt: de belangstelling in
weerbaarheidskwesties, verleden jaar zo plotseling levendig
feworden, is bij velen verflauwd, nu de
ans in Z.- Afrika gekeerd is, en moet weer
opgewekt worden. Ook schijnen de bestaande
schietverenigingen nog minder dan
wenselik is in 't belang van de zaak onze
weerbaarheid, party getrokken te hebben
van de denkbeelden, door de heer van
Waning ontwikkeld. Zo komt dus deze
uitgestelde aankondiging nog niet te laat.
M.
1) Hoorn, Vermande Zonen.
Inhoud van Tijdschriften.
'±aal en Letteren. Afl. 12: J. Koopmans,
Starings Christendom. Kalvinisme en Huma
nisme (dr. A. Kuyper.) Bakboord. Dr. J. W.
Muller, De nieuwe uitgave van Maerlant's
Strophische Gedichten. (Slot.) Rytmiek
(Albert Verwey.) Toekomst-opvoeding (prof.
dr. Alex. Wernicke.) Vooruit, niet achteruit
(Ernst Scblee.)
Eigen Haard, no. 51. Het Kerstkindje, door
Miriam Irgen. Vernietigend, door Esjee.
De Stadhouders van Friesland uit het huis van
Nassau, door Mr. M. C. Kijland, met afbeel
dingen. (Slot). Wapenoefening der
Schieloopers op de bergen in Noorwegen in 1796,
door W. van Roekei, met afbeelding. De
Aanbidding der Herders, naar de schilderij
van Bernhard Fabritius. in de «National Gallery"
te Londen, met bijschrift. Het Woning
vraagstuk, door M. P. de Clercq, I. De
Pottenbakkerskunst der Javanen, door J. E,
Jasper, Asp.-Contr. B B., met afbeeldingen
naar photo's van H. Versnel (firma H. Salzwedel
en Co.), I. »Een Straattooneeltje", door
Jeanne H. Cornelis Stoffel, door C. Heijman,
met portret. Feuilleton.
iirafiiiuMmtummmMMuiiiiw
Reclames.
Een weerbaarlieiilslielanE,
De oorlog in Zuid-Afrika heeft
Nederland het nationaliteitsgevoel
m
en
H6.3O
en hooger 14 Meter! Franco en
vrij van invoerrechten toegezonden!
Staien ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte
en gekleurde Henneberg-ZUde" van
45 et. tot 11 11.1O per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
Piano-, Oriel- en Mizieta
MEYBOOS «k KALSHOVEN.
Arnhem, Eoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur
Repareeren Stemmen Ruilen.