De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 6 januari pagina 3

6 januari 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

A No. 1228 DE AMSTERDAMMER w K E K B L A D VOOR NEDERLAND. cte geheele bevolking en de industrie van bet land, zegt de heer Baker, en nemen we voor grif aan. «Statistieken en bet groote aantal nieuwe fabrieken die opeericht worden, bewijzen, welk een groot effect deze opleiding van de jeugdige werkers op Oostenriiksche nijver-. heid heeft, en de conversatie in trein of cafébewijst dadelijk, datdeOostenrijksche vakarbeider verstandelijk beter getraind is, dan de gemiddelde Engelsche hand werksman." In n woord, alles wat de hper Baker Mededeelt, is voldoende om het Eogelsche volk te alarmeeren. Dezer dagen wordt in de pers druk pefproken over eene mogelijke nijverheidsalliantie tussehen de Amerikaansche en Engelsche industrieelen. Geschiedt dit, zal de Amerikaansche nijverheidsgeest zich verbinden met de handelsgeest van den Engelschman, wél, dan zien wij mogelijk nog eens den Beer en den Adelaar zich vereenigen en zal het in de toekomst een wedijver worden van be lang, me op de wereldmarkt den grootsten invloed zal hebben. Voor de deskundigen en verstzienden op dit gebied is het echter een zaak van overtuiging, dat die natie in de toekomst zal naarcheeren aan de spita der industrteele volken, die de hoogst mogelijke ontwikke ling theoretische en praktische zal verzekeren aan het grootst mogelijk aantal mannelijke en vrouwelijke werkers met hoofd en hand. J. K. v. D. V. Londen, Christmas, 1000. temaak, <Sfcjy-.£v^Ey INUMIIIIIflIUflIllllfdlIIIIIMIIIflIlllliMIHilllimilMMIItMnflM WETENSCHAP. Gezifisreclit l, J. J. BACHOFBN, Das Mutterrecht. (Stuttgart. 1861). 2. J. F. M'LKNNAN, Primitioe Mariage. (London, 1865). 3.. L.H.MOBGA.N,System*of Consanguinity and affinity of tlie human f'amily. (New-York, 1870). 4. J. LÜBEOCK, The origin of civilisation and the primitive condition of man, (London, 1875). 5. . B. TYLOB, Die Ar>fange der Cultur. (Vert. Leipzig, 187.1). 6. FUSTEL DE COÜLA.NGËS, Li CitéAntique. (Paris, 1874). 7. A. GIBATJD?TEULON, Les Origine» de la familie. (Paris, 1874). 8. A. GIKATJD?TEULON HLS, La Mère. (Paris, 1867). , 9. Mr. H. J. KOENEN, Het recht in den lering van het gesin. (Rotterdam, 19DO). Aan het sub 9 genoemde werk, heb ik ge meend de hoofdlijnen der literatuur te moeten doen voorafgaan. Om twee redeaen. Vooreerst, om aanschouwelijk voor oogen te stellen, welke uitbreiding en richting het ondeizoek gekregen cf&uilkfon. HllMIllUtlHIKIIIIMMIIHH VERSTOORD GELUK. Een schets uit den Zuid-Afrik. oorlog. 3) DOOK F. A. VAN DER LOO. Oud-oorlogscorrespondent van de Volksstem te Pretoria. (SM.) Een oogenblik had zy gemeend haar bezin ning te verliezen, maar zich dadelijk weer her steld, frisch water in een kom gedaan en een laken stuk gescheurd om zijn wond op nieuw te verbinden. Zy knoopte den oebloeden doek les, wikkelde 't oude verband af en ijsde bij 't zien van de verschrikkelijke wond, die een dum-dum kogel veroorzaakt had. De geheele beneden arm was als 't ware verbrijzeld en oiferal staken stukjes been door 't verscheurde vleesch Zy zamelde al haar krachten bijeen om by dit ontzettend gezicht niet te bezwymen. De gewonde kreunde zacht, en leunde met gesloten oogen achterover in zijn stoel. Telkenmale wanneer 't koele water de bran dende wond bevochtigde, voelde hij de pijn aanmerkelijk verlicht en zag hy Jzijn vrouw dankbaar aan. Met uiterst zachte hand lei zij 't nieuwe verband om den afzichte'ijk verbryzelden arm en toen zij eindelijk daarmee klaar was, gaf zij hem enkele droppels Hoffman en e«n weinig van den brandewijn, dien zij als een schat in huis bewaarde. Dit scheen hem goed te doen. Hy sloeg den gezonden arm om 't middel zijner vrouw en drukte een langen, innigen kus op haar mond, haar dankend voor haar hulp en toewijding. My'n arme, kleine ding. Jij het banje zwaar gelij door die vervloekte rooineks," zei hy droevig, en toch is ons nog niet op die end. Hoe lati g zal die oorlog nog aanhou, en ik is al banje moei van die ding. Ons kèrls krij ? banje zwaar, maar jullie vroume-nsch lij nog zwaarder. Wat kom hullie hier maak, die vagebonden? Maar hullie moet nie denk, dat ons mecschen zal ingê! Ons zal hullie jaag en skiet als springbokkeD,datdielaatste eene verrek!" De gewonde boer had zich bij deze laatste woorden opgewonden en zijn vrouw, vreezend dat de opwinding hem veel kwaad zou doen, trachtte hem te kalmeeren. Je moet nie zoo raas nie Gert," knorde zij, de wond zal erger worden," en dan, als eens klaps aan iets denkend, vraagt zij angstig: Maar Gert, hoe zal ons nou die dokter kry 't" Gert, nu hij weer een oogenblik thuis is, vergeet alle py'n en ellende en vraagt op eens naar zijn kindje. In 't eerste oogenblik van verwarring en uitgeput door bloedverlies, had hy niet naar Danie omgekeken, maar nu voelt hy een onweerstaanbaar verlangen in zich op. komen om z\jn zoontje, dat hy zoo lang heeft moeten missen, aan zy'n hart te drukken. Zusie, waar is ons klein Danie," vraagt de vader, maar hy ziet meteen dat zijn vrouw bij die vraag, hem angstig in de oogen blikt. Een schok vaart hem door de leden, bij de gedachte dat Danie misschien in zy'n afwezig heid gestorven is. Zeg vrouw," klinkt 't haast onhoorbaar uit Gert's mond. Danie is toch niet " Verder kwam hy niet, want juist op heeft. Ten andere,' omdat daardoor, met n trek, beter dan door lange omschrijving, de plaats wordt aangewezen, die laststgemelde arbeid, naar opzet, plan en bouw had behooren in te nemen. Op zich zelf beschouwd, geeft het boek des heereu Koenen de onmi-kenbare blijken van studie, noch mangelt het den schrijver aan scherpzinnigheid. Aan die onmisbare vereischten is de vrucht zijner inspanning tchter niet even redig. Twee gebreken staan hare wetenschap pelijke waarde in den weg. De schrijver mist methode, en het, door hem, ingenomen stand punt benevelt zijn blik. Naar de zy'de der methode, vernemen wij, dat de schryver zoowel de materialistische als de spiritualistischa wereldbeschouwing verwerpt: Vraagt men thans welke van beide op/attingen van de rechtsgeschiedenis in de volgende bladzijden gehuldigd zal worden, dan luidt het antwoord : geen van beide, naardien ik mij op Chiistelyk-historisch standpunt wensch te stellen. Van de Christely'tte wereldbeschouwing toch zijn beide de bedoelde opvattingen bijkans even ver verwijderd, want de eerste is materialistisch, of hoogstens deistisch, de tweede pantheïstisch, althans onvereenigbaar met de Christelijke leer, dat de menscti van nature geneigd is tot alle kwaal (blz. XII.)" Wy' hebbeu het meer vernomen, doch laat ons elkander wél verstaan. In uwe opvatting", zijt ge volkomen ongehinderd en vrij, maar, wat ik u bidden mag, als ge over rechttshislorie spreken wilt, spreek dan over rechtshistorie. Pau) Louis Courier zeide eens : Si vous voulez dire: il pleut, dites: il plcut. Dit is tuch waarlijk de geringste eisch, dien men een' schryver stellen kan. Wat echter doet ds heer Koenen ? Hij kiest esn onderwerp, waarin het allerstrengste combinatievermogen des schrijvers aanvullen moet, wat, u.t den aard der zaak. aan gehalte, zekerheid, duidelijkheid, decisief vermogen dus, der bronnen ontbreekt. En op de beslissende punten, raakt hij zoozeer ver zeild in de wei ondiepe, maar uiterst breede wateren der Bijbelexegese, dat men verbaasd zich afvraagt, of de schryver temet van faculteit heeft verwisseld, en met zijne eigene schuilevinkje speelt. Wat het standpunt betreft, wordt ons mede gedeeld: Juist het aanschouwen van dat eigen standpunt des schrijvers zal den lezer prikkelen zich van zijn eige i standpunt rekenschap te geven. Het doel van dit boekje, hetwelk niet is machtspreuken ingang te doen vinden, waarop elk zich zou kunnen beroepen, maar belangstelling in te boezemen voor vraagstukken, die men uit verschillend oogpunt bezien kan, zal alzoo des te beter worden bereikt." (bli, XlV). De gedachte is even valsch, als de poging om haar te belichamen. Is het by de rechtshistorie, by de historie in het gemeen, om een standpunt", dan wel om feiten en waarheid te doen ? Nil veri taceat, nil falsi audeat historia, leerden de Ouden. Verzaakt de schrijver die les, en wil hy anderen tot gely'ke eenzijdigheid aansporen? De schryver wil niet machtspreuken ingang doen vinden"? Wat wil hij dan wél? Heeft het boekje het karakter eener belijden s en gevoelde de schryver behoefte, met Tertullianus, te getuigen: credo quia absurdum ? Dan ware zijn. werk beter in portefeuille gebleven. Wie schryft, drukt, betoogt, en nog wei, blijkens IIIMMIIMMIHIIIIIIIIIIIII1IIIII» dat oogenblik klonk een benauwd, b'affind hoesten van achter de gordijnen uit de bedstede. Naar de bedstee loopen en de gordijnen wegslaan was 't werk van n oogenblik. Mijn God, was dat zijn klein levenslustig jongske, dat altijd zoo dartel speelie en zoj wy's was. 't Kind lag daar met hijgend, piepend borstja, heen ea weer woelen i, allerlei wartaal uitslaand. Djor smart overstelpt, zonk de arme valer voor het bedje neder en drukte ontelbare kmsea op 't brandend heete handje van zijn lieveling. Eigen pijn vergetend, nu zijn oogappel daar met de laatste krachten van een jong en sterk leven ligt te worstelen met den dood, roept de radelooze vader 't zieke kind met allerlei lieve naampjes. Danie, m'n zoete kind, pa is hier. Pa het voor jou iets heel, heel moois meegebracht. Hoor een beetje voor pa an. Ons gaat morre weer rij naar die koppies, en dan mag Danie ook mee." Op deze wijze trachtte hy 't zieke kind tot de werkelijkheid terug te roepen, mair de koorts woedde hevig in dat jonge lichaam en maakte Danie vol komen gevoelloos. Daar lag nu de jonge vader, die duizend maal den dood op 't slagveld getrotseerd had, geknakt en willoos voor 't ziekbed van zijn kind. Eensklaps greep hij d J hand van zijn vrouw en beduidde haar om op de knieën den bestand van den Allerhoogsten in te roepen : Heer, laat dezen drinkbeker voor mij voorbij gaan, neem my alles, maar laat mij dit, mijn eenigst kindje behouden. En zoo Gij anders mocht beschikken, Heer! welnu, Uw wil ge schiede, maar neem mij, arme zondaar, dan ook tot U," bidt de Boer, ootmoedig met zijn vrouw en hun gebeden vereenigen zich tot n innig gebed, een gebed niet om 't behoud van have of goed, maar een gebed om 't behoud van een dierbaar j jng leven. Langzaam richtten zij zich op. Gert wankelde naar een stoel en heete tranen stroomden hem langs de ingevallen kaken, tot in zy'n baard. Op dit oogenblik voelde hij zich zoo klein, zoo nietig, zoo hulpeloos, hy die anders boven op de kopjes nooit 't vijandelijk lood geschroomd had. Zusie de diepe smart van haar man ziende zonk voor hem neder op haar knieën, vatte z^jn rechterhand en trachtte hem moed in te spreken. Kom Gert, wees een man, Danie zal wel weer beter worden. Die ding zal wel weer rechtkom." Mismoedig schudde hij het als had hy een voorgevoel dat ook d.. . nem niet gespaard zou worden. Daar dacht bij ineens aan zijn paard dat buiten stond, 't Arme dier met voorover ge bogen kop wachtte geduldig op de terugkomst van zijn meester, e,sn hongerig en uitgeput als hy. Gert ging L3tr buiten en zadelde, geholpen door zyn vrou ', 't paard af, waarna het een paar bossen manna kreeg. Gert en Zu&ie kwamen daarna weer binnen en hij begon te vertellen van zyn wedervaren, van 't aan vankelijk succes der Boeren en de ontzettende slachting onder de Engelschen bij Magersfontein aangericht. Daarna verhaalde hij vaa de over stelpende overmacht van den vy'and, die hen gedwongen had stelling voor stelling pry's te geven, van de gruwelen door de Ecgelsche lanciets bedreven en 't verbranden der hoeven door de Britsche horden. Hij vertelde zyn vrouw, dat hij nooit als prisonnier in de handen van de Engelschen wil vallen en daarom voor dag-breek weer naar 't commando zal gaan om zich bij de ambu lance te melden. het titelblad voor juris'en en leeken", wil aanhangers winnen. Waarschuwt hijzelf tegen machtspreuken" des te beter, want het werk des heeren Koenen vloeit er van over. Hij weet niets, of' liever, verkiest niets te weten, van de uitkomsten der biologische, cosmologische, geologische weter.schappen, niets, abso luut niets, van de slotsommen der tekstkritiek, die onzen Kuenen deden scbryven: De oudste berichten over den Mozaïschen tijd stonden van Israëls wetgever even ver af, als wij, Nederlanders, van het begin der Hoekscheen Kabeljouwsche twisten'' 1) Ongeschreven. verder is, voor den heer Koenen, de uitspraak des zooeven genoemden hoogleeraars: De meeste [Sinaïetische] wetten, («y'n) uit geheel verschJlende behoeften geboren en met het oog op ver uiteenloo ende toestanden ontworpen, maar dan ook hoogstwaarschijnlijk door een tydsruiinle niet van j»ren maar van eeuwen gescheiden" 2). Den heer Koenen daarentegen, is de Bijbel, in traditioneel chronologische volgorde, eene eenhoid, maatstaf en kenbron van alle onder zoek, alpha en omega van alle wetenschap. Hij baseert het huwelijk op Adam's rib (^Iz. 7f>). Hij weet precies, dat het verlaten van vaüer en mo'eder gezegd wordt viu Adam, met en benevens hatgee i er in dat woord it" (blz. 31, 32). Hij verkondigt, dat volgens de schtpp ng, de man het hoofd der echtvereeniging is. Want Adam is eerst gemaak', daarna Eva, Adam tot hulpe'' doch de overheersching door den man is er bijgekomen na dea val" Cilz. l'6, 107) Hy is, als ware hij aan gesteld tot Wereldraad in gewonen dienst, vol maakt ingewijd, in Gjdes raadslag en bestier. Hy weet, dat rnoederrechti-lijke verhoudingen, door Genesis 2, zijn veroordeeld (hlz. 3i) Hen is bekend, dat het geval met de dochters van Zelafe'»d" weik geval bevoorrechting van den mansstam illustreert niet voor niets op drie plaatsen ter sprake wordt gebracht," zoodat zich vergaapt aan den schijn, wie oor deelt: alsof Mozes zich vergist had" (blz. f5, 56). Hij onderscheidt behoorlijk en ordentelijk tus:chen de particuliere of zaligmakende genade, welke individueel werkt", en de gemeene of maatschappelijke genalewerking" (bl^. 70). Ja zelfs geeft bij blrjk van op benijdenswaarden voet van gemeenzaamheid met de Voorzienig heid te staan, door te onderstellen, dat de Heer voor een oogenhlik als het ware meeging" m=t de beschouwing van Mozes, nopens een scheidbrief, teneinde Zijne hoogere opvat ting vaa het huwelijk" in te scherpen (blz. 95). Wij on- en mingeloovigen zouden dit spelletje eigenlijk meer htt werk achten van een compcre ds comedie, maar blijkbaar zyn wij niet op de hoogte van hetgeen ia dierbare kringen oorbaar wordt geacht. Met dit alles nu, is de heer Koenen volmaakt in zijn recht. Hij make echter zich en anderen niet diets, dat het niet machtspreuken zijn. In zijn werk, vindt men drieledige gedachtenreeks. Aan de methode en het standpunt is het te wijten, dat zij zijn saamg estrengeld tot 1) A. Kuenen. Da godsdienst van Israël. (Haarlem 1869). I blz. 19. 2) A. Kuenen, Histor-critisch onderzoek naar het ontstaan en de verzameling van de boeken des ouden Verbonds. (Amsterdam 18:4) I, blz. 28. uiiimmmiiiiiiiiiiiiimtii Znsie smetkte hem om te blijven, zij is zoo alleen, zoj bang voor da EngeKcher, die .stellig den volgenden dag ook op deze plaats knmea zullen. Zij bad tiem, ter wille vad zi;n kind, toch niet weer heen te gaan. Hy was nu toch gewond en kon geen diensten inner aan zijn vaderland bewijzen. In hiar angst en ijver om haar man te doen blijven vergat zij dat de Engelichen hem, ondanks zyn onbruikbaarheid, toch als gevangene zouden medevoeren en wie weet wat dan zijn lot zou zijn iu een Engelsche ambulance of hospitaal, waar duizenden van eigen natie onvoldoriide verzorgd en verpleegd werden. Haar smeeken was vruchteloos. Nooit zouden de rooineks zoolang als Gert nog een flink paard onder zici had, hem in handen krijgen nooit zou men hem, zoolang er een restje knscht in hem overbleef, pnsonnier maken en toen dan ook de morgen aanbrak en de dageraad den omtrek der kojjes fkuw verlichtte was hy weg gereden, na nog een laatste vurige kus op het mondje van zijn kindje gedrukt te heuben. Lang en innig hadden de echtgenooten elkander omhelsd, besdïende dat dit misschien de laatste maal zou zijn dat zij elkander ontmoeten zouden op deze wereld. Lang tuurde Zusie baar echtvriend na, totdat hij achter een buitje verdwenen was. Hier richtte hy' zich in den zadel op en wuifde met de hand nog een vaarwel aan huis en hof, aan vrouw en kind. Zijn hart werd verscheurd bij de gedachte wat er nu moest worden van hen die voor hem 't dierbaarst waren in dit leven. Hij moest hen aan hun lot overlaten en hoe zou dit lot zijn? Verjaagd van huis en hof, beleedigd en gehoond, misschien schandelijk mishandeld. Hij wilde er niet meer aan denken, dreef zijn arm paard de sporen diep in de flanken en 't arme dier radeloos van pijn holde in woeste vaart vooruit, onmaf doogend door een. bijna zinneloos berijder tot bloedens toe gewond. Voort ging 't in wilde jacht totdat't commando bereikt was en Gert van pijn en overspanning bezwijmd in elkaar zakte. Liefderijk werd hij door de Hollandsche ambulance opgenomen. Toen Gert uit 't gezicht verdwenen was, waren ook de laatste krachten van Zusie uit geput. Als een blok zonk zij bij de deurpost in elkaar. Dat was te veel voor haar geweest, aan zulke zware slagen van 't Noodlot had zij geen weerstand kunnen bieden; maar als had dat zelfde Noodlot medelijden met de jonge moeder, spaarde het haar 't aanschouwen van den akeligen doodstrijd van haar kind, door haar gevoelloos te maken voor alles wat er om haar heen gebeurde. De kleine Danie was gestorren, de Dood had zich over hem ontfermd, en toen de zon vrien delijk door de vensterruiten blikte, bescheen zij de lichamen van moeder en kind, van het laatste slechts 't stoffelijk overblijfsel; het zieltje was naar betere gewesten overgegaan. III. Het onweer, dat gedurende den nacht hevig gewoed had, was bij 't aanbreken van den dag geheel bedaard. Vriendelijk scheen 't morgen zonnetje met verwarmende stralen op de arme bokjes, die van ongeduld blaatten om uit de kraal te worden gelaten. De koeien in den stal loeiden om hun voer. De oude kaffer en zijn vrouw, die den geheelen voornacht niet geslapen hadden, waren nog niet uit hunnen slaap gewekt en schrokken toen zij de zon reeds zoo hoog aan den hemel zagen. Haastig spoedde ouw Piet" de kaffer zich naar de kraal, ten een beeld, met weeke, onduidelijke, vervloeiende trekken. Des scbryvers hoogst loffelijk pogen had beter verdiend. Het eerste bestanddeel is van rech'sphilosophisdun aard. De rechtsphiloiophische gedachtenstrooming heelt bepaalde feitelijke onderlaag en bepaalde strekking. Ziehier, die onderlaag. Wij kennen den man, die hoofd is van een gezin, den naam daaraan geeft, de afstamming daarvan bepaalt, en (gelukkig 1) niet alleen de zoons doet erven Dit heet het patriarchaat. Nu zou men meenen, dat het altoos aldus geweeat is. Fustel (p. 41) schrijft fiksweg: La premiere institutioti que lareligion domestique ait tablie, tut vraiseinolablement lemariage" en omschrijft dan verder dit mariage", naar patriarchalen trant. Het is eene dwaling. Aan den historischen tijd, ging een voorhistorische vooraf, waarin precies het omgekeerde plaats greep. De moeder vormde het gezin, verleende den naam, gaf de afsiammingslijn aan, was middelpunt van erfrecht, en droeg dit over op hare dochters, met uitsluiting der zoons. De naam dier ordening was matriarchaat. Waarom stellen wij belang in dien v<5<5rhistoribchön, aan ons bewustzyn zoo vreemden, tijd ? Het slothoofdstuk van 'J ylors werk (II blz. 445 vlg.) geelt het antwoord. Kort saamgevat, om de strekking der vraag, die aan bedoelde ethnologische feiten zich verbindt. Die vraag luidt: geeft ook harerzijds de rechtsgeschiedenis steun aan de van elders waarschijnlijke leer, dat de ineu&chheid vaa lagere tot hoogere ordening, naar omvang en intensiteit, zich ontwikkelt? De Bybel heeren nu, van allerlei gading, be antwoorden deze vraag ontkennend. Vooreerst, kennen zij niet de rnenscaheid, maar hun kleine kapel. De rest is van oudsher verdoemd, dat spreekt. Vervolgens staat er geschreven, dat 's menschen aard kwaad is. Hij kan dus niet goed worden, dit is duidelijk. Eindelijk is de wedergeboorte", door kerkgeloof,individueel,en niet nationaal noch massaal, dit laat zich hooren. Getrouw aan de clericale leer, heeft dan ook bv. wijlen v. d. Hoeven, katholiek gewor den, zijn: kringloop der men-chheid" vast geknoopt aan Goethe's: Du bist am Ende was du bist. Setz' dir Penücken auf von Millionen Locken, Setz' deinen Fuss auf ellenhohe Socken, Du bleib^t doch immer, was du bist. vergetend, dat het de Booze is, die hier spreekt. Met het moedemcht nu, en zijne rechts philosophische strekking, zit de heer Koenen dan maar danig in de kiem. Over de mannen van de evolutie-leer", (blz. 133) is hij niet bijster goed te spreken (blz. IX Xl, 69 vlg.) ook al, ornaat hij, door dr. h.uyper, zich heeft laten wijs maken, dat evolutie'' niet ontplooing zijn mag, maar we.-ktuiglyk zijn mott (blz. 70 n. 1). Waarop dit decreet steunt, weel dr. Kuyper met, weet mr. Koenen niet, en weet ik ook niet, maar hei staat er, en wij, of liever zij, hebbeu hei dus devotelijk te aanvaarden. Gevolg verder van dit geharrewar is, dat men (?men" sluit hier den leek" in) van het voorhistorische tijdperk iets verneemt, als het boek zoüwat uit is (olz. 138). Toen een mon nik een hebreeuw.ch boek had te catalogiseeren, en daarmede niet raad wist, schreef hy kranig: Item, ein Buch das am Ende anfangt. Zoo ongeveer, doet de heer Koenen. Verder, pingelt einde de bokjes in vrijheid te laten, oiu daarna, met een emmer ^ewaiiend, da beesten te gaan melken. Dn oude kalrVrvnmw repte zich naar 't woonhuis om vuur ie maken en eenketeltje over te hangen voor kolliowater, ca in haar haa^t viel zij bijna over 't lichaam van ha»r meestere.-, die nog altijd in zwijm met 't gezicht voorover op den gro d ;ag. Gillend riep zy orn hulp, en ouw Piet", d^e 't melken in den steek gelaten had. kwam ijlings toegeschoten om te kijken wat er aau de hand was. Doodulyk verschrikt wisien beiden eerst niet wat zy zouden djen, totdat ouw Piet" zich eindelijk vermande, en zijn vrouw beval om zijn voorbeeld te volgen. Beiden tilden de schijnbaar levenslooze vrouw op en legden laar op de rustbank, en de oude kaiïervrouw trachtte door koele compressen haar meesteres tot 't leven terug te roepen. Hunne pogingen werden echter niet geen goeden uitslag uenroond, en niets baatte om de levensgeesten weer op te wekken. Troosteloos was het oude kafferpaar op den grond gaan zitten in afwachting dat de nooi ?weer by zou komen toen plotseling paardegetrappel in de verie weerklonk. Een oogenblik Hter kwain een afdeeling lanciers met een oülcier aan 't hoofd in vollen galop 't erf oprennen. Voor de deur hiel iea zij hun paarden in en de olficier uit 't zadel springend wierp dcii tengel aan zijn orderly" toe en wilda wilde 'c huis binnen treJen gevolgd door een paar minderen. Een oogenblik getioffen door 't gezicht der doodsbleeke in bezwijming liggende vrouw bleef hij staan, maar de krijgsman, gehard door de ijselijke tooneelen van een bloedigen krijg, her stelde zich even spoedig weer. Hij overschreed dea drempel en vroeg op harsenen toon aan d-.n ouden kaffer wat er gebeurd was, maar voor deze antwoord kon geven, ontwaakte Zusie uit haar bezwijming en richtte zich plotseling op. Als een doode, verrezen uit den eeuwigen slaap, stond zij voor den olticier en srrekte gebiedend den arm naar hem uit en daarna de hand op den mond leggend, verzocht zij hem als 't ware om stilte. De olficier, op wien de zaak blijkbaar weinig indruk maakte, stapte recht op haar af en haar heftig heen en weer schuddend, gelastte hij haar die comedie te staken. Waar is je man?" vroeg hij in 't Engelsen en toen de vrouw hem niet spoedig genoeg antwoordde beet de officier haar toe: Noi, ja, dat weten we wel, op commando, hè? Maar we zullen die vervloekte Boeren wel mores leeren." Zich daarna aan een tafel plaatsend, nam hij zyn schrijf boekje en wilde van haar weten, hoeveel beesten, bokken en bundels voer ze nog bezat. Aarzelend en bedeesd antwoordde Zusie en de officier, door de kleine getallen die zij opgaf, meenende, dat zij onwaarheid sprak, bulderde haar toe: Jou vervloekt boerenwijf, hoe durf je een officier van het Keizerlijke Britsche Leger voorliegen. Zeg op, en juiste getallen hoor, anders zal ik je heele nest in brand steken." Zusie verzekerde den olficier met tranen in de oogen, dat zij de waarheid, niets dan de waarheid sprak en smeekte hem toch medelydcn te hebben met haar en haar zieke kind. Zy' wist nog niet dat Danie dood was, en nu dacht ze op eens aan haar kind. Zij ijlde naar de bedstee, sloeg de gordijnen open, boog zich over haar kindje heen en drukte het een. kusje op de lippen. hij, en knibbelt hu, en sukkelt hy. en tob ny' met het moederrecht zelf, van By'be'scl standpunt, het aanduidend als promiscuiteit hetaerisine, wit dies meer zij (blz. 137, 149 176). Eindelijk en ten laatste, heeft hij d< stoutigheid van te verzekeren, dat het gezins leven der aartsvaders, eer uitzondering dar regel zal geweest zijn", (blz. 176) en dat, aan genomen de overgang van matriarchale ver. houdingen tot gezinsvorming, wij daarin Godi bestuur hebhen te herkennen" (blz. 149). Oj dit laatste zeggen wij, ongeloovigen" vai ganscher harte : Amen! Maar eilieve! was h dan wel de moeite waard, zich het vuur ui de sloftVn te loopen, tegen de mannen de evolutie?" Want _ de zaak is, dat, sedert Bachofen zy overweldigend en overstelpend boek schree het moederrecht, als Recht (<ioed begrepen als Recht) niet gemetseld als een rauu--, man geworteld als een rots, vaststaat. Het huwely is de verovering der vrouw, vrucht van haa bewust verzet tegen het haar verlagend hetm risme. De lijn loopt van het matriarchaat nat het patriarchaat, al kan men dien loop slecht stuksgewijs volgen. Tal van aanwijzingen b( staan daarvoor: ds Orestéide da Etruscisch grafschriften, de vóórhelleensche vrouwenhee; schaj py, de Amazonenraythe. Ja zelfs, tot de huidigen dag toe, is de herinnering aan hi matriarchaat, den Basken, het belangweikem volk, waaraan Wilhelm von Humboldt ziji studiën wijdde, bijgebleven. Het oude reci wordt, in een volkslied, verheerlijkt, dat Teuh fils (p. 42) meedeelt. II. Celles de Barèges, En dépit de leurs parents, Choisitsaient leurs poux Oh! quel doux privilege! III. En Davantaygne, il faut aller, Pour voir comme on s'y désole, Tont est en pleurs, Dans les bom.es maisons Surtout les héritières Qui se voient retirer. Le droit de coaimtnder. Ah ! les superbes ménagères. IV. Gardènes, Luquet et Séran Sont en grande désolation. out est en deuil Dans les maisons, Surtont les héritières. Maudit soit Ie roi Qui a fait ia loi t'ontre les héritières! Tegen eene reeks getuigenissen van ( aard. die de ethnographie bijeengaart, en < spreken, valt, met min of meer vrome ont! zemingen, gelijk die des heeren Koenen, ( 134, l;-5, 337, 146. ICO), niets uit te ricli Of het matriarchaat de geheele mensch omvatte, gelijk Bachofen, M'Lennan, Mor met niet gering gezag, volhouden, en Lub (blz. 91 vlg.) betwijfelt, acht de heer KOI (blz. 140, 177) van weinig belang". Ik alle reden om te gelooven, dat het aan ! en niet aan de vraag ligt. In allen geval'" Met een schreeuw* vai ontzetting vlu> arme moeder terug. Toen zij de ijsl lipj \s van 't lijkje aangeraakt bad, begre^ als bij intuïtie, dat haar kindje was heenge voor immer en dat zij nu haar grootsten, eenigsten schat verloren hal. Zy jaa,ii en weeklaagde en wrong de handen in naai wee. Beesten, moord naar*!" gilde zi Engehchen tegen, jullie heb mijn kii.d' moord, mijn geluk vei woo.tst.... verniel er bram) nu ook nog mijn plaats en maak mij dan b n jullie immers pas tevreden, laf b ontuig, die hier komt om tegen vrouwe kinderen te vechten. Een kaffermeid kan een huis in brand steken en j ui ie zijn meer dan laffe kafl'ermeiden, bloedhor.den Zij had deze woorden in 't Engelscl sproken, zondat de soldaten woord voor w verstaan Ladden. De driestheid van deze mooie jonge boe vrouw, tot 't uiterste toe getergd, een gelijk, had den otficier een weinig uit het geslagen, maar woedend was hij uaarna o sprongen en had Zusie bij den arm gegrc haar woest heen en weer geslingerd en h van kwaadheid haar toegeheten: Wijf pas op, je zult niet straffeloos officier beleedigen," en toei tot zijn? r schappen: Giat binnen en onderzoek 't geh huis of er soms patronen zijn" en to;u \ tot Zusie, en ik waarschuw j J als er gevor worden, blijft geen steen op den anderen sta Zusie zweeg, met over do borst gekru armen ging zij voor de doodsponde van t kind staan. Zij wist dat riair patronen la; zij wist nu ook wat haar lot zou zijn, m nooit, nooit zou zij dulden dat een schende vandalen hand 't kleine Irkje van haar kii zou aanraken. Zij zou 't verdedigen me de kracht die nog in haar was, tot zij er on bezwijken zou. De lanciers, die oogenblikke aan 't bevel van hunnen commandant vo!d hadden, smeten 't geheele huis 't ondei boven. Alles werd doorzocht en alle leve middelen werden meegenomen. Patronen vi men echter niet. Daar kreeg de officier op eens den inv de munitie zal wel in de bedstee verborj zijn en hij gelastte een paar lanciers om d< te onderzoeken. Dadelijk traden een paar lanciers toe, gen om 't bevel van hun meester op te volg; gereed om heiligschennis te plegen. Maar Zusie greep beide lanciers met bov< menschelijke kracht bij de borst en slinger hen weg. Als een leeuwin' die haar welp verdedigt, stond de jonge vrouw en tartte l geweld. En toen eensklaps 't lijkje van haar kind de armen grijpend, baande zij zich een w tüsschen de menschen door, niet hoerende h de beide soldaten haar vreeselijke vloekt achter na zonden. Zusie met haar vracht in de armen, hol maar steeds voort totdat ze uitgeput van ve moeienis niet meer kon. Daar barstte de jon, vrouw in schaterlachen uit, sprak met den kleii en liefkoosde haar kind als ware 't nog leven Arme, arme moeder! Arme Zusie! Ze w. krankzinnig geworden! Toen de zon den volgenden morgen we( even vriendelyk als den vorigen dag over d kopjes heen kwam gluren hpsrhpRn zii ne verbrandde hoeve, de pui. woest geluk.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl