Historisch Archief 1877-1940
A
No. 1228
DE AMSTERDAMMER w K E K B L A D VOOR NEDERLAND.
cte geheele bevolking en de industrie van
bet land, zegt de heer Baker, en nemen we
voor grif aan.
«Statistieken en bet groote aantal nieuwe
fabrieken die opeericht worden, bewijzen,
welk een groot effect deze opleiding van de
jeugdige werkers op Oostenriiksche nijver-.
heid heeft, en de conversatie in trein of
cafébewijst dadelijk, datdeOostenrijksche
vakarbeider verstandelijk beter getraind
is, dan de gemiddelde Engelsche hand
werksman."
In n woord, alles wat de hper Baker
Mededeelt, is voldoende om het Eogelsche
volk te alarmeeren.
Dezer dagen wordt in de pers druk
pefproken over eene mogelijke
nijverheidsalliantie tussehen de Amerikaansche en
Engelsche industrieelen.
Geschiedt dit, zal de Amerikaansche
nijverheidsgeest zich verbinden met de
handelsgeest van den Engelschman, wél,
dan zien wij mogelijk nog eens den Beer
en den Adelaar zich vereenigen en zal het in
de toekomst een wedijver worden van be
lang, me op de wereldmarkt den grootsten
invloed zal hebben.
Voor de deskundigen en verstzienden
op dit gebied is het echter een zaak van
overtuiging, dat die natie in de toekomst
zal naarcheeren aan de spita der industrteele
volken, die de hoogst mogelijke ontwikke
ling theoretische en praktische zal
verzekeren aan het grootst mogelijk aantal
mannelijke en vrouwelijke werkers met
hoofd en hand.
J. K. v. D. V.
Londen, Christmas, 1000.
temaak,
<Sfcjy-.£v^Ey
INUMIIIIIflIUflIllllfdlIIIIIMIIIflIlllliMIHilllimilMMIItMnflM
WETENSCHAP.
Gezifisreclit
l, J. J. BACHOFBN, Das Mutterrecht.
(Stuttgart. 1861).
2. J. F. M'LKNNAN, Primitioe Mariage.
(London, 1865).
3.. L.H.MOBGA.N,System*of Consanguinity
and affinity of tlie human f'amily.
(New-York, 1870).
4. J. LÜBEOCK, The origin of civilisation
and the primitive condition of man,
(London, 1875).
5. . B. TYLOB, Die Ar>fange der Cultur.
(Vert. Leipzig, 187.1).
6. FUSTEL DE COÜLA.NGËS, Li CitéAntique.
(Paris, 1874).
7. A. GIBATJD?TEULON, Les Origine» de
la familie. (Paris, 1874).
8. A. GIKATJD?TEULON HLS, La Mère.
(Paris, 1867).
, 9. Mr. H. J. KOENEN, Het recht in den
lering van het gesin. (Rotterdam, 19DO).
Aan het sub 9 genoemde werk, heb ik ge
meend de hoofdlijnen der literatuur te moeten
doen voorafgaan. Om twee redeaen. Vooreerst,
om aanschouwelijk voor oogen te stellen, welke
uitbreiding en richting het ondeizoek gekregen
cf&uilkfon.
HllMIllUtlHIKIIIIMMIIHH
VERSTOORD GELUK.
Een schets uit den Zuid-Afrik. oorlog.
3) DOOK
F. A. VAN DER LOO.
Oud-oorlogscorrespondent van de Volksstem
te Pretoria.
(SM.)
Een oogenblik had zy gemeend haar bezin
ning te verliezen, maar zich dadelijk weer her
steld, frisch water in een kom gedaan en een
laken stuk gescheurd om zijn wond op nieuw te
verbinden. Zy knoopte den oebloeden doek
les, wikkelde 't oude verband af en ijsde bij
't zien van de verschrikkelijke wond, die een
dum-dum kogel veroorzaakt had. De geheele
beneden arm was als 't ware verbrijzeld en
oiferal staken stukjes been door 't verscheurde
vleesch Zy zamelde al haar krachten bijeen
om by dit ontzettend gezicht niet te
bezwymen. De gewonde kreunde zacht, en leunde
met gesloten oogen achterover in zijn stoel.
Telkenmale wanneer 't koele water de bran
dende wond bevochtigde, voelde hij de pijn
aanmerkelijk verlicht en zag hy Jzijn vrouw
dankbaar aan. Met uiterst zachte hand lei zij
't nieuwe verband om den afzichte'ijk
verbryzelden arm en toen zij eindelijk daarmee klaar
was, gaf zij hem enkele droppels Hoffman en
e«n weinig van den brandewijn, dien zij als een
schat in huis bewaarde. Dit scheen hem goed
te doen. Hy sloeg den gezonden arm om 't
middel zijner vrouw en drukte een langen, innigen
kus op haar mond, haar dankend voor haar
hulp en toewijding.
My'n arme, kleine ding. Jij het banje
zwaar gelij door die vervloekte rooineks," zei
hy droevig, en toch is ons nog niet op die end.
Hoe lati g zal die oorlog nog aanhou, en ik is
al banje moei van die ding. Ons kèrls krij
? banje zwaar, maar jullie vroume-nsch lij nog
zwaarder. Wat kom hullie hier maak, die
vagebonden? Maar hullie moet nie denk, dat
ons mecschen zal ingê! Ons zal hullie jaag en
skiet als springbokkeD,datdielaatste eene verrek!"
De gewonde boer had zich bij deze laatste
woorden opgewonden en zijn vrouw, vreezend
dat de opwinding hem veel kwaad zou doen,
trachtte hem te kalmeeren.
Je moet nie zoo raas nie Gert," knorde zij,
de wond zal erger worden," en dan, als eens
klaps aan iets denkend, vraagt zij angstig:
Maar Gert, hoe zal ons nou die dokter kry 't"
Gert, nu hij weer een oogenblik thuis is,
vergeet alle py'n en ellende en vraagt op eens
naar zijn kindje. In 't eerste oogenblik van
verwarring en uitgeput door bloedverlies, had
hy niet naar Danie omgekeken, maar nu voelt
hy een onweerstaanbaar verlangen in zich op.
komen om z\jn zoontje, dat hy zoo lang heeft
moeten missen, aan zy'n hart te drukken.
Zusie, waar is ons klein Danie," vraagt de
vader, maar hy ziet meteen dat zijn vrouw
bij die vraag, hem angstig in de oogen blikt.
Een schok vaart hem door de leden, bij de
gedachte dat Danie misschien in zy'n afwezig
heid gestorven is. Zeg vrouw," klinkt 't haast
onhoorbaar uit Gert's mond. Danie is toch
niet " Verder kwam hy niet, want juist op
heeft. Ten andere,' omdat daardoor, met n
trek, beter dan door lange omschrijving, de
plaats wordt aangewezen, die laststgemelde
arbeid, naar opzet, plan en bouw had behooren
in te nemen.
Op zich zelf beschouwd, geeft het boek des
heereu Koenen de onmi-kenbare blijken van
studie, noch mangelt het den schrijver aan
scherpzinnigheid. Aan die onmisbare vereischten
is de vrucht zijner inspanning tchter niet even
redig. Twee gebreken staan hare wetenschap
pelijke waarde in den weg. De schrijver mist
methode, en het, door hem, ingenomen stand
punt benevelt zijn blik.
Naar de zy'de der methode, vernemen wij,
dat de schryver zoowel de materialistische als
de spiritualistischa wereldbeschouwing verwerpt:
Vraagt men thans welke van beide
op/attingen van de rechtsgeschiedenis in de volgende
bladzijden gehuldigd zal worden, dan luidt
het antwoord : geen van beide, naardien ik
mij op Chiistelyk-historisch standpunt wensch
te stellen. Van de Christely'tte
wereldbeschouwing toch zijn beide de bedoelde opvattingen
bijkans even ver verwijderd, want de eerste
is materialistisch, of hoogstens deistisch, de
tweede pantheïstisch, althans onvereenigbaar
met de Christelijke leer, dat de menscti van
nature geneigd is tot alle kwaal (blz. XII.)"
Wy' hebbeu het meer vernomen, doch laat
ons elkander wél verstaan. In uwe opvatting",
zijt ge volkomen ongehinderd en vrij, maar,
wat ik u bidden mag, als ge over rechttshislorie
spreken wilt, spreek dan over rechtshistorie.
Pau) Louis Courier zeide eens : Si vous voulez
dire: il pleut, dites: il plcut. Dit is tuch
waarlijk de geringste eisch, dien men een'
schryver stellen kan. Wat echter doet ds heer
Koenen ? Hij kiest esn onderwerp, waarin het
allerstrengste combinatievermogen des schrijvers
aanvullen moet, wat, u.t den aard der zaak.
aan gehalte, zekerheid, duidelijkheid, decisief
vermogen dus, der bronnen ontbreekt. En op
de beslissende punten, raakt hij zoozeer ver
zeild in de wei ondiepe, maar uiterst breede
wateren der Bijbelexegese, dat men verbaasd
zich afvraagt, of de schryver temet van faculteit
heeft verwisseld, en met zijne eigene
schuilevinkje speelt.
Wat het standpunt betreft, wordt ons mede
gedeeld: Juist het aanschouwen van dat eigen
standpunt des schrijvers zal den lezer
prikkelen zich van zijn eige i standpunt rekenschap
te geven. Het doel van dit boekje, hetwelk
niet is machtspreuken ingang te doen vinden,
waarop elk zich zou kunnen beroepen, maar
belangstelling in te boezemen voor
vraagstukken, die men uit verschillend oogpunt bezien
kan, zal alzoo des te beter worden bereikt."
(bli, XlV). De gedachte is even valsch, als de
poging om haar te belichamen. Is het by de
rechtshistorie, by de historie in het gemeen,
om een standpunt", dan wel om feiten en
waarheid te doen ? Nil veri taceat, nil falsi
audeat historia, leerden de Ouden. Verzaakt
de schrijver die les, en wil hy anderen tot
gely'ke eenzijdigheid aansporen?
De schryver wil niet machtspreuken ingang
doen vinden"? Wat wil hij dan wél? Heeft
het boekje het karakter eener belijden s en
gevoelde de schryver behoefte, met Tertullianus,
te getuigen: credo quia absurdum ? Dan ware
zijn. werk beter in portefeuille gebleven. Wie
schryft, drukt, betoogt, en nog wei, blijkens
IIIMMIIMMIHIIIIIIIIIIIII1IIIII»
dat oogenblik klonk een benauwd, b'affind
hoesten van achter de gordijnen uit de bedstede.
Naar de bedstee loopen en de gordijnen
wegslaan was 't werk van n oogenblik. Mijn
God, was dat zijn klein levenslustig jongske,
dat altijd zoo dartel speelie en zoj wy's was.
't Kind lag daar met hijgend, piepend borstja,
heen ea weer woelen i, allerlei wartaal uitslaand.
Djor smart overstelpt, zonk de arme valer
voor het bedje neder en drukte ontelbare kmsea
op 't brandend heete handje van zijn lieveling.
Eigen pijn vergetend, nu zijn oogappel daar
met de laatste krachten van een jong en sterk
leven ligt te worstelen met den dood, roept
de radelooze vader 't zieke kind met allerlei
lieve naampjes. Danie, m'n zoete kind, pa
is hier. Pa het voor jou iets heel, heel moois
meegebracht. Hoor een beetje voor pa an.
Ons gaat morre weer rij naar die koppies, en
dan mag Danie ook mee." Op deze wijze
trachtte hy 't zieke kind tot de werkelijkheid
terug te roepen, mair de koorts woedde hevig
in dat jonge lichaam en maakte Danie vol
komen gevoelloos.
Daar lag nu de jonge vader, die duizend
maal den dood op 't slagveld getrotseerd had,
geknakt en willoos voor 't ziekbed van zijn
kind. Eensklaps greep hij d J hand van zijn
vrouw en beduidde haar om op de knieën den
bestand van den Allerhoogsten in te roepen :
Heer, laat dezen drinkbeker voor mij voorbij
gaan, neem my alles, maar laat mij dit, mijn
eenigst kindje behouden. En zoo Gij anders
mocht beschikken, Heer! welnu, Uw wil ge
schiede, maar neem mij, arme zondaar, dan
ook tot U," bidt de Boer, ootmoedig met zijn
vrouw en hun gebeden vereenigen zich tot n
innig gebed, een gebed niet om 't behoud van
have of goed, maar een gebed om 't behoud
van een dierbaar j jng leven.
Langzaam richtten zij zich op. Gert wankelde
naar een stoel en heete tranen stroomden hem
langs de ingevallen kaken, tot in zy'n baard.
Op dit oogenblik voelde hij zich zoo klein, zoo
nietig, zoo hulpeloos, hy die anders boven op
de kopjes nooit 't vijandelijk lood geschroomd
had.
Zusie de diepe smart van haar man ziende
zonk voor hem neder op haar knieën, vatte
z^jn rechterhand en trachtte hem moed in te
spreken. Kom Gert, wees een man, Danie
zal wel weer beter worden. Die ding zal wel
weer rechtkom."
Mismoedig schudde hij het als had
hy een voorgevoel dat ook d.. . nem niet
gespaard zou worden.
Daar dacht bij ineens aan zijn paard dat
buiten stond, 't Arme dier met voorover ge
bogen kop wachtte geduldig op de terugkomst
van zijn meester, e,sn hongerig en uitgeput
als hy. Gert ging L3tr buiten en zadelde,
geholpen door zyn vrou ', 't paard af, waarna
het een paar bossen manna kreeg. Gert en
Zu&ie kwamen daarna weer binnen en hij begon
te vertellen van zyn wedervaren, van 't aan
vankelijk succes der Boeren en de ontzettende
slachting onder de Engelschen bij Magersfontein
aangericht. Daarna verhaalde hij vaa de over
stelpende overmacht van den vy'and, die hen
gedwongen had stelling voor stelling pry's te
geven, van de gruwelen door de Ecgelsche
lanciets bedreven en 't verbranden der hoeven
door de Britsche horden.
Hij vertelde zyn vrouw, dat hij nooit als
prisonnier in de handen van de Engelschen wil
vallen en daarom voor dag-breek weer naar
't commando zal gaan om zich bij de ambu
lance te melden.
het titelblad voor juris'en en leeken", wil
aanhangers winnen. Waarschuwt hijzelf tegen
machtspreuken" des te beter, want het werk
des heeren Koenen vloeit er van over. Hij
weet niets, of' liever, verkiest niets te weten,
van de uitkomsten der biologische,
cosmologische, geologische weter.schappen, niets, abso
luut niets, van de slotsommen der tekstkritiek,
die onzen Kuenen deden scbryven: De oudste
berichten over den Mozaïschen tijd stonden
van Israëls wetgever even ver af, als wij,
Nederlanders, van het begin der Hoekscheen
Kabeljouwsche twisten'' 1) Ongeschreven.
verder is, voor den heer Koenen, de uitspraak
des zooeven genoemden hoogleeraars: De meeste
[Sinaïetische] wetten, («y'n) uit geheel
verschJlende behoeften geboren en met het oog
op ver uiteenloo ende toestanden ontworpen,
maar dan ook hoogstwaarschijnlijk door een
tydsruiinle niet van j»ren maar van eeuwen
gescheiden" 2).
Den heer Koenen daarentegen, is de Bijbel,
in traditioneel chronologische volgorde, eene
eenhoid, maatstaf en kenbron van alle onder
zoek, alpha en omega van alle wetenschap.
Hij baseert het huwelijk op Adam's rib (^Iz.
7f>). Hij weet precies, dat het verlaten van
vaüer en mo'eder gezegd wordt viu Adam, met
en benevens hatgee i er in dat woord it"
(blz. 31, 32). Hij verkondigt, dat volgens de
schtpp ng, de man het hoofd der
echtvereeniging is. Want Adam is eerst gemaak', daarna
Eva, Adam tot hulpe'' doch de
overheersching door den man is er bijgekomen na dea
val" Cilz. l'6, 107) Hy is, als ware hij aan
gesteld tot Wereldraad in gewonen dienst, vol
maakt ingewijd, in Gjdes raadslag en bestier.
Hy weet, dat rnoederrechti-lijke verhoudingen,
door Genesis 2, zijn veroordeeld (hlz. 3i) Hen
is bekend, dat het geval met de dochters van
Zelafe'»d" weik geval bevoorrechting van
den mansstam illustreert niet voor niets
op drie plaatsen ter sprake wordt gebracht,"
zoodat zich vergaapt aan den schijn, wie oor
deelt: alsof Mozes zich vergist had" (blz. f5,
56). Hij onderscheidt behoorlijk en ordentelijk
tus:chen de particuliere of zaligmakende
genade, welke individueel werkt", en de gemeene
of maatschappelijke genalewerking" (bl^. 70).
Ja zelfs geeft bij blrjk van op benijdenswaarden
voet van gemeenzaamheid met de Voorzienig
heid te staan, door te onderstellen, dat de
Heer voor een oogenhlik als het ware
meeging" m=t de beschouwing van Mozes, nopens
een scheidbrief, teneinde Zijne hoogere opvat
ting vaa het huwelijk" in te scherpen (blz. 95).
Wij on- en mingeloovigen zouden dit spelletje
eigenlijk meer htt werk achten van een
compcre ds comedie, maar blijkbaar zyn wij niet
op de hoogte van hetgeen ia dierbare kringen
oorbaar wordt geacht.
Met dit alles nu, is de heer Koenen volmaakt
in zijn recht. Hij make echter zich en anderen
niet diets, dat het niet machtspreuken zijn.
In zijn werk, vindt men drieledige
gedachtenreeks. Aan de methode en het standpunt is
het te wijten, dat zij zijn saamg estrengeld tot
1) A. Kuenen. Da godsdienst van Israël.
(Haarlem 1869). I blz. 19.
2) A. Kuenen, Histor-critisch onderzoek naar
het ontstaan en de verzameling van de boeken
des ouden Verbonds. (Amsterdam 18:4) I,
blz. 28.
uiiimmmiiiiiiiiiiiiimtii
Znsie smetkte hem om te blijven, zij is zoo
alleen, zoj bang voor da EngeKcher, die .stellig
den volgenden dag ook op deze plaats knmea
zullen. Zij bad tiem, ter wille vad zi;n kind,
toch niet weer heen te gaan. Hy was nu toch
gewond en kon geen diensten inner aan zijn
vaderland bewijzen. In hiar angst en ijver
om haar man te doen blijven vergat zij dat de
Engelichen hem, ondanks zyn onbruikbaarheid,
toch als gevangene zouden medevoeren en wie
weet wat dan zijn lot zou zijn iu een Engelsche
ambulance of hospitaal, waar duizenden van
eigen natie onvoldoriide verzorgd en verpleegd
werden.
Haar smeeken was vruchteloos. Nooit zouden
de rooineks zoolang als Gert nog een flink
paard onder zici had, hem in handen krijgen
nooit zou men hem, zoolang er een restje knscht
in hem overbleef, pnsonnier maken en toen dan
ook de morgen aanbrak en de dageraad den
omtrek der kojjes fkuw verlichtte was hy weg
gereden, na nog een laatste vurige kus op het
mondje van zijn kindje gedrukt te heuben.
Lang en innig hadden de echtgenooten elkander
omhelsd, besdïende dat dit misschien de laatste
maal zou zijn dat zij elkander ontmoeten zouden
op deze wereld.
Lang tuurde Zusie baar echtvriend na, totdat
hij achter een buitje verdwenen was. Hier
richtte hy' zich in den zadel op en wuifde met
de hand nog een vaarwel aan huis en hof,
aan vrouw en kind. Zijn hart werd verscheurd
bij de gedachte wat er nu moest worden van
hen die voor hem 't dierbaarst waren in dit
leven. Hij moest hen aan hun lot overlaten en
hoe zou dit lot zijn? Verjaagd van huis en
hof, beleedigd en gehoond, misschien schandelijk
mishandeld. Hij wilde er niet meer aan denken,
dreef zijn arm paard de sporen diep in de
flanken en 't arme dier radeloos van pijn holde
in woeste vaart vooruit, onmaf doogend door een.
bijna zinneloos berijder tot bloedens toe gewond.
Voort ging 't in wilde jacht totdat't commando
bereikt was en Gert van pijn en overspanning
bezwijmd in elkaar zakte. Liefderijk werd hij
door de Hollandsche ambulance opgenomen.
Toen Gert uit 't gezicht verdwenen was,
waren ook de laatste krachten van Zusie uit
geput. Als een blok zonk zij bij de deurpost
in elkaar. Dat was te veel voor haar geweest,
aan zulke zware slagen van 't Noodlot had zij
geen weerstand kunnen bieden; maar als had
dat zelfde Noodlot medelijden met de jonge
moeder, spaarde het haar 't aanschouwen van
den akeligen doodstrijd van haar kind, door
haar gevoelloos te maken voor alles wat er om
haar heen gebeurde.
De kleine Danie was gestorren, de Dood had
zich over hem ontfermd, en toen de zon vrien
delijk door de vensterruiten blikte, bescheen
zij de lichamen van moeder en kind, van het
laatste slechts 't stoffelijk overblijfsel; het zieltje
was naar betere gewesten overgegaan.
III.
Het onweer, dat gedurende den nacht hevig
gewoed had, was bij 't aanbreken van den dag
geheel bedaard. Vriendelijk scheen 't morgen
zonnetje met verwarmende stralen op de arme
bokjes, die van ongeduld blaatten om uit de
kraal te worden gelaten. De koeien in den
stal loeiden om hun voer. De oude kaffer en
zijn vrouw, die den geheelen voornacht niet
geslapen hadden, waren nog niet uit hunnen slaap
gewekt en schrokken toen zij de zon reeds zoo
hoog aan den hemel zagen. Haastig spoedde
ouw Piet" de kaffer zich naar de kraal, ten
een beeld, met weeke, onduidelijke, vervloeiende
trekken. Des scbryvers hoogst loffelijk pogen
had beter verdiend.
Het eerste bestanddeel is van
rech'sphilosophisdun aard. De rechtsphiloiophische
gedachtenstrooming heelt bepaalde feitelijke onderlaag
en bepaalde strekking. Ziehier, die onderlaag.
Wij kennen den man, die hoofd is van een
gezin, den naam daaraan geeft, de afstamming
daarvan bepaalt, en (gelukkig 1) niet alleen de
zoons doet erven Dit heet het patriarchaat.
Nu zou men meenen, dat het altoos aldus
geweeat is. Fustel (p. 41) schrijft fiksweg: La
premiere institutioti que lareligion domestique
ait tablie, tut vraiseinolablement lemariage"
en omschrijft dan verder dit mariage", naar
patriarchalen trant. Het is eene dwaling. Aan
den historischen tijd, ging een voorhistorische
vooraf, waarin precies het omgekeerde plaats
greep. De moeder vormde het gezin, verleende
den naam, gaf de afsiammingslijn aan, was
middelpunt van erfrecht, en droeg dit over op
hare dochters, met uitsluiting der zoons. De
naam dier ordening was matriarchaat.
Waarom stellen wij belang in dien
v<5<5rhistoribchön, aan ons bewustzyn zoo vreemden,
tijd ? Het slothoofdstuk van 'J ylors werk (II blz.
445 vlg.) geelt het antwoord. Kort saamgevat,
om de strekking der vraag, die aan bedoelde
ethnologische feiten zich verbindt. Die vraag
luidt: geeft ook harerzijds de rechtsgeschiedenis
steun aan de van elders waarschijnlijke leer,
dat de ineu&chheid vaa lagere tot hoogere
ordening, naar omvang en intensiteit, zich
ontwikkelt?
De Bybel heeren nu, van allerlei gading, be
antwoorden deze vraag ontkennend. Vooreerst,
kennen zij niet de rnenscaheid, maar hun kleine
kapel. De rest is van oudsher verdoemd, dat
spreekt. Vervolgens staat er geschreven, dat
's menschen aard kwaad is. Hij kan dus niet
goed worden, dit is duidelijk. Eindelijk is de
wedergeboorte", door kerkgeloof,individueel,en
niet nationaal noch massaal, dit laat zich
hooren. Getrouw aan de clericale leer, heeft dan
ook bv. wijlen v. d. Hoeven, katholiek gewor
den, zijn: kringloop der men-chheid" vast
geknoopt aan Goethe's:
Du bist am Ende was du bist.
Setz' dir Penücken auf von Millionen Locken,
Setz' deinen Fuss auf ellenhohe Socken,
Du bleib^t doch immer, was du bist.
vergetend, dat het de Booze is, die hier spreekt.
Met het moedemcht nu, en zijne rechts
philosophische strekking, zit de heer Koenen
dan maar danig in de kiem. Over de mannen
van de evolutie-leer", (blz. 133) is hij niet bijster
goed te spreken (blz. IX Xl, 69 vlg.) ook al,
ornaat hij, door dr. h.uyper, zich heeft laten
wijs maken, dat evolutie'' niet ontplooing zijn
mag, maar we.-ktuiglyk zijn mott (blz. 70 n. 1).
Waarop dit decreet steunt, weel dr. Kuyper
met, weet mr. Koenen niet, en weet ik ook
niet, maar hei staat er, en wij, of liever zij,
hebbeu hei dus devotelijk te aanvaarden.
Gevolg verder van dit geharrewar is, dat
men (?men" sluit hier den leek" in) van het
voorhistorische tijdperk iets verneemt, als het
boek zoüwat uit is (olz. 138). Toen een mon
nik een hebreeuw.ch boek had te catalogiseeren,
en daarmede niet raad wist, schreef hy kranig:
Item, ein Buch das am Ende anfangt. Zoo
ongeveer, doet de heer Koenen. Verder, pingelt
einde de bokjes in vrijheid te laten, oiu daarna,
met een emmer ^ewaiiend, da beesten te gaan
melken. Dn oude kalrVrvnmw repte zich naar
't woonhuis om vuur ie maken en eenketeltje
over te hangen voor kolliowater, ca in haar
haa^t viel zij bijna over 't lichaam van ha»r
meestere.-, die nog altijd in zwijm met 't gezicht
voorover op den gro d ;ag. Gillend riep zy orn
hulp, en ouw Piet", d^e 't melken in den
steek gelaten had. kwam ijlings toegeschoten
om te kijken wat er aau de hand was.
Doodulyk verschrikt wisien beiden eerst niet
wat zy zouden djen, totdat ouw Piet" zich
eindelijk vermande, en zijn vrouw beval om
zijn voorbeeld te volgen. Beiden tilden de
schijnbaar levenslooze vrouw op en legden laar
op de rustbank, en de oude kaiïervrouw trachtte
door koele compressen haar meesteres tot 't
leven terug te roepen. Hunne pogingen werden
echter niet geen goeden uitslag uenroond, en
niets baatte om de levensgeesten weer op te
wekken.
Troosteloos was het oude kafferpaar op den
grond gaan zitten in afwachting dat de nooi
?weer by zou komen toen plotseling
paardegetrappel in de verie weerklonk.
Een oogenblik Hter kwain een afdeeling
lanciers met een oülcier aan 't hoofd in vollen
galop 't erf oprennen. Voor de deur hiel iea zij
hun paarden in en de olficier uit 't zadel
springend wierp dcii tengel aan zijn orderly"
toe en wilda wilde 'c huis binnen treJen gevolgd
door een paar minderen.
Een oogenblik getioffen door 't gezicht der
doodsbleeke in bezwijming liggende vrouw bleef
hij staan, maar de krijgsman, gehard door de
ijselijke tooneelen van een bloedigen krijg, her
stelde zich even spoedig weer.
Hij overschreed dea drempel en vroeg op
harsenen toon aan d-.n ouden kaffer wat er
gebeurd was, maar voor deze antwoord kon
geven, ontwaakte Zusie uit haar bezwijming
en richtte zich plotseling op.
Als een doode, verrezen uit den eeuwigen
slaap, stond zij voor den olticier en srrekte
gebiedend den arm naar hem uit en daarna
de hand op den mond leggend, verzocht zij
hem als 't ware om stilte.
De olficier, op wien de zaak blijkbaar weinig
indruk maakte, stapte recht op haar af en haar
heftig heen en weer schuddend, gelastte hij
haar die comedie te staken.
Waar is je man?" vroeg hij in 't Engelsen
en toen de vrouw hem niet spoedig genoeg
antwoordde beet de officier haar toe:
Noi, ja, dat weten we wel, op commando,
hè? Maar we zullen die vervloekte Boeren wel
mores leeren."
Zich daarna aan een tafel plaatsend, nam
hij zyn schrijf boekje en wilde van haar weten,
hoeveel beesten, bokken en bundels voer ze
nog bezat. Aarzelend en bedeesd antwoordde
Zusie en de officier, door de kleine getallen
die zij opgaf, meenende, dat zij onwaarheid
sprak, bulderde haar toe:
Jou vervloekt boerenwijf, hoe durf je een
officier van het Keizerlijke Britsche Leger
voorliegen. Zeg op, en juiste getallen hoor,
anders zal ik je heele nest in brand steken."
Zusie verzekerde den olficier met tranen in
de oogen, dat zij de waarheid, niets dan de
waarheid sprak en smeekte hem toch medelydcn
te hebben met haar en haar zieke kind.
Zy' wist nog niet dat Danie dood was, en
nu dacht ze op eens aan haar kind. Zij ijlde
naar de bedstee, sloeg de gordijnen open,
boog zich over haar kindje heen en drukte
het een. kusje op de lippen.
hij, en knibbelt hu, en sukkelt hy. en tob
ny' met het moederrecht zelf, van By'be'scl
standpunt, het aanduidend als promiscuiteit
hetaerisine, wit dies meer zij (blz. 137, 149
176). Eindelijk en ten laatste, heeft hij d<
stoutigheid van te verzekeren, dat het gezins
leven der aartsvaders, eer uitzondering dar
regel zal geweest zijn", (blz. 176) en dat, aan
genomen de overgang van matriarchale ver.
houdingen tot gezinsvorming, wij daarin Godi
bestuur hebhen te herkennen" (blz. 149). Oj
dit laatste zeggen wij, ongeloovigen" vai
ganscher harte : Amen! Maar eilieve! was h
dan wel de moeite waard, zich het vuur ui
de sloftVn te loopen, tegen de mannen de
evolutie?"
Want _ de zaak is, dat, sedert Bachofen zy
overweldigend en overstelpend boek schree
het moederrecht, als Recht (<ioed begrepen
als Recht) niet gemetseld als een rauu--, man
geworteld als een rots, vaststaat. Het huwely
is de verovering der vrouw, vrucht van haa
bewust verzet tegen het haar verlagend hetm
risme. De lijn loopt van het matriarchaat nat
het patriarchaat, al kan men dien loop slecht
stuksgewijs volgen. Tal van aanwijzingen b(
staan daarvoor: ds Orestéide da Etruscisch
grafschriften, de vóórhelleensche vrouwenhee;
schaj py, de Amazonenraythe. Ja zelfs, tot de
huidigen dag toe, is de herinnering aan hi
matriarchaat, den Basken, het belangweikem
volk, waaraan Wilhelm von Humboldt ziji
studiën wijdde, bijgebleven. Het oude reci
wordt, in een volkslied, verheerlijkt, dat Teuh
fils (p. 42) meedeelt.
II.
Celles de Barèges,
En dépit de leurs parents,
Choisitsaient leurs poux
Oh! quel doux privilege!
III.
En Davantaygne, il faut aller,
Pour voir comme on s'y désole,
Tont est en pleurs,
Dans les bom.es maisons
Surtout les héritières
Qui se voient retirer.
Le droit de coaimtnder.
Ah ! les superbes ménagères.
IV.
Gardènes, Luquet et Séran
Sont en grande désolation.
out est en deuil
Dans les maisons,
Surtont les héritières.
Maudit soit Ie roi
Qui a fait ia loi
t'ontre les héritières!
Tegen eene reeks getuigenissen van (
aard. die de ethnographie bijeengaart, en <
spreken, valt, met min of meer vrome ont!
zemingen, gelijk die des heeren Koenen, (
134, l;-5, 337, 146. ICO), niets uit te ricli
Of het matriarchaat de geheele mensch
omvatte, gelijk Bachofen, M'Lennan, Mor
met niet gering gezag, volhouden, en Lub
(blz. 91 vlg.) betwijfelt, acht de heer KOI
(blz. 140, 177) van weinig belang". Ik
alle reden om te gelooven, dat het aan !
en niet aan de vraag ligt. In allen geval'"
Met een schreeuw* vai ontzetting vlu>
arme moeder terug. Toen zij de ijsl
lipj \s van 't lijkje aangeraakt bad, begre^
als bij intuïtie, dat haar kindje was heenge
voor immer en dat zij nu haar grootsten,
eenigsten schat verloren hal. Zy jaa,ii
en weeklaagde en wrong de handen in naai
wee. Beesten, moord naar*!" gilde zi
Engehchen tegen, jullie heb mijn kii.d'
moord, mijn geluk vei woo.tst.... verniel er
bram) nu ook nog mijn plaats en maak mij
dan b n jullie immers pas tevreden, laf b
ontuig, die hier komt om tegen vrouwe
kinderen te vechten. Een kaffermeid kan
een huis in brand steken en j ui ie zijn
meer dan laffe kafl'ermeiden, bloedhor.den
Zij had deze woorden in 't Engelscl
sproken, zondat de soldaten woord voor w
verstaan Ladden.
De driestheid van deze mooie jonge boe
vrouw, tot 't uiterste toe getergd, een
gelijk, had den otficier een weinig uit het
geslagen, maar woedend was hij uaarna o
sprongen en had Zusie bij den arm gegrc
haar woest heen en weer geslingerd en h
van kwaadheid haar toegeheten:
Wijf pas op, je zult niet straffeloos
officier beleedigen," en toei tot zijn? r
schappen: Giat binnen en onderzoek 't geh
huis of er soms patronen zijn" en to;u \
tot Zusie, en ik waarschuw j J als er gevor
worden, blijft geen steen op den anderen sta
Zusie zweeg, met over do borst gekru
armen ging zij voor de doodsponde van t
kind staan. Zij wist dat riair patronen la;
zij wist nu ook wat haar lot zou zijn, m
nooit, nooit zou zij dulden dat een schende
vandalen hand 't kleine Irkje van haar kii
zou aanraken. Zij zou 't verdedigen me
de kracht die nog in haar was, tot zij er on
bezwijken zou. De lanciers, die oogenblikke
aan 't bevel van hunnen commandant vo!d
hadden, smeten 't geheele huis 't ondei
boven. Alles werd doorzocht en alle leve
middelen werden meegenomen. Patronen vi
men echter niet.
Daar kreeg de officier op eens den inv
de munitie zal wel in de bedstee verborj
zijn en hij gelastte een paar lanciers om d<
te onderzoeken.
Dadelijk traden een paar lanciers toe, gen
om 't bevel van hun meester op te volg;
gereed om heiligschennis te plegen.
Maar Zusie greep beide lanciers met bov<
menschelijke kracht bij de borst en slinger
hen weg. Als een leeuwin' die haar welp
verdedigt, stond de jonge vrouw en tartte l
geweld.
En toen eensklaps 't lijkje van haar kind
de armen grijpend, baande zij zich een w
tüsschen de menschen door, niet hoerende h
de beide soldaten haar vreeselijke vloekt
achter na zonden.
Zusie met haar vracht in de armen, hol
maar steeds voort totdat ze uitgeput van ve
moeienis niet meer kon. Daar barstte de jon,
vrouw in schaterlachen uit, sprak met den kleii
en liefkoosde haar kind als ware 't nog leven
Arme, arme moeder! Arme Zusie! Ze w.
krankzinnig geworden!
Toen de zon den volgenden morgen we(
even vriendelyk als den vorigen dag over d
kopjes heen kwam gluren hpsrhpRn zii ne
verbrandde hoeve, de pui.
woest geluk.