Historisch Archief 1877-1940
iflïSislt^
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1228
De Algemeene consignatie Bank alhier heeft
de inschryving tegen 100 pet op 500 aandeeien
van f 1000 op 7 Januari as. opengesteld ten
kantore van de heeren. De Vlaming & Co.
alhier en Adr. Offers & Zn. te Rotterdam.
De storting moet op 14 Januari a s. gedaan
worden. De prospectus vermeldt dat over de'
eerste negen maanden van het bestaan der
Bank een bruto winst van 71 duizend gulden
is behaald. Het bestuur zon voornemens zijn
in de eerstkomende jaarlykiche algemeene
vergadering aan aandeelhouders voor te stellen
om, na afschryving van alle onkosten oprich
tingskosten etc. en nadat pi. m. / 12000 op
het reserve fonds geSoekt is, een dividend
uit te keeren van 7Vs pet. De offlcieele
noteering te Amsterdam en te Rotterdam zal
worden aangevraagd.
In de groep van de
scheepvaart-maatsehappyen ontmoet ik de 4y2 pot. obüg. Zuid-Amer.
Hjn op 94% geprjjsd; ae vorige noteering was
100 pet. r; Uit de dezer dagen gepubliceerde
mededeelt' igen van de directie teeken ik aan:
«Over het materieel dat onze m pij thans bezit
hebben wij alle reden volkomen tevreden te
zp. Zeer te betreuren is het echter dat da
kostbare inrichtingen voor vervoer van levend
vee tot nu toe niet tot haar recht gekomen
zjjn, daar sedert April de invoer van
argentijnsch we in Engeland, wegens het uitbreken
van mond- en klauwzeer in Argentinië, ver
boden is. Wel is waar is de ziekte thans vrywel
geweken, maar het is niet te bepalen wanneer
Engeland het verbod van invoer weder zal
intrekken; zonder dezen tegenslag zon het
resultaat en het vooruitzicht van ons bedrijf
beduidend gunstiger zijn".
De buitengewone algemeene vergadering van
aandeelhouders in de stoomvaartmaatschappy
Oostzee alhier heeft het voorstel van het be
stuur tot de uitgifte van een obligatieleening
van ten hoogste u millioen gulden met alge
meene stemmen aangenomen in verband met
de bizonder gunstige resultaten.
De petroleumgroep doet eenige daling
conetateeren voorde Moeara-Enim. De
PetroleumIndustrial and Technical Review geeft evenwel
bizondere goede berichten omtrent de pro
ductie.
De productie- cijfers van de Koninklyke waren
over de twee laatste maanden van het oude
jaar niet onbeduidend hooger dan die van de
vorige maanden ; voor December wordt een pro
ductie van 185 duizend units gepubliceerd.
Toch zal de productie nog heel wat moeten
toenemen om het uitzicht op een dik dividend
te openen. Wat men hoopt, gelooft men zoo
gaarne. Zou dit, de koers in aanmerking ge
nomen, ook niet gelden voor de koopers van
de koninklijke aandeeien?
Am s t,, Januari 1901. D. STIGTEK.
Van 31 Dec. 1900 op l Jan. 1901.
(Een Impressie).
Treulich gefuhrt
Ziehei dahin,
Wo euch der Segeu der Liebe bewahr,1
Siegreicher Muth,
Minnegewinn
Eint euch im Treue zum seligsten Paar.
Onder aandachtig zwijgen van
feestgenooten, waarmee ik in een der huizen op
den Dam het oude jaar vierde, speelde de
klok van het Paleis de marsch van
Lohengrin, den Zonne-Held, welke door een kamp
tegen de machten der Duisternis zijn bruid
? Elsa, de Aarde, veroverde. En als je dan
op zoo'n oogenblik bepeinst, dat er een heele
eeuw, en de grootste, die ooit de Mensebheid
heef t gek end, zjjn allerlaatste seconden
doorsnelt, dat een ganeche wereld de allerlaatste
mijlen op zijn spiraal van een aaneenge
bonden honderdtal ellipsen' doorkentelt,
dan wil je aan zooveel tegelijk denken, dat
alles juist daardoor vervaagt tot het enkele
besef: er gebeurt iets ontzaggelijks en
flauw, terwijl je op een bord, een gevuld
wijnglas, het verlichtte tafellaken staart,
schemeren om je heen de gezichten van je
dischgenooten
Bomm... bomm... Nu, geweldig van de
zwaar-grauwe bouw op het donkere plein,
omrezen door andere huizen-kolossen, klon
ken niet, maar boenkten de djeuninj,«n
van metaal het einde van de XIX*, den
aanvang van de XXe Feuvt.- JÉQ dan een
oogenblik te leven Vusschen die buitenge
woon grooten Tijd van het gas, de stoom, de
electriciteit, die verdwijnt, verdwijnt en die
nog grootere.die komt, aangekondigd door
zoo rnaehtige slagen, zóó groot, dat men
?. er,voor duizelt als voor de Zon, wanneer
-? 'toen haar door een telescoop zou kunnen
zien in volle grootte, en het omvatten er
van direct opgeven moet, zoo iets is een
emotie, welke niet eenmaal alle
menscheneeslachten ondervinden kunnen... Bom...
Bom... Veel heil en zegen in het Nieuwe
Jaar, veel heil en zegen in de Twintigste
Eeuw. Hoera, hoerah! En buiten als een
blijde toekomstzang van Grooter Holland
zingen op eens mannen-stemmen:
Kent gij dat volk vol heldenmoed
En toch zoo lang geknecht...
Dan is ook dat weer voorbij. Maar
zooals de globe, die ons draagt, zijn
vastelanden voortslingert om zijn as en
voortijlt door den Aether zonder vertraging, zoo
zijn er raderwerken van de maatschappij
machine, die nooit rusten : de post, de spoor,
de telegraaf, de telephoon en de pers. De
ijzeren waaiers van haar drukwerktuigen
~; klepperen door, dag en nacht, en toen mijn
waarde lezer denkelijk al slapen ging na
. een fuifje, zag ondergeteekende een halve
- maan, bleek-geel op de brug naar het
{ Waterloo-plein, boven de huizen bij de
; Munt'met zijn ronding schuin neerzinken
: in een lucht-gloed als van koper, van bran
dend metaal, als een rosse schijn van gas.
Dat was de nagloor van de vervlogen Eeuw.
En toen U je waarschijnlijk nog eens lekker
omdraaide, toen, omdat ik me voorgenomen
had de impressie te doorleven der zons
opgang van zulk een eersten Januari, toen
was ik ter reportage, tot het weergeven van
zulk een ochtendstond er al weer op uit.
Want journalisten kennen geen normale
arbeidsdag en de persen bonzen voort,
altiid maar voort, als de treinen
dondeloor bergen en over rivieren, van
>t dag, vanjaar tot jaar, van Eeuw
uw!...
\ volgenden morgen schitterde een
van de koepel boven het Paleis van
vlijt in het jonge licht, wit-goud. Ik
e kant uit en daar, achter een tuin
ing tusschen het huizenblok van het
nde, dat achter de leuning van de
ssluis wegzinkt een brandende
pracht van vlammen uittongend van den
zonnecirkel, die half uitgluurde van den
hoek tusschen een huiswand en de heining
en geweldig groot leek.
Het daghet in den Oosten
Het licht schijnt overal
zoo zong het plots in mij op, gelijk het wel
licht geneuried werd bij zulk een dageraad,
toen de Eeuw aanving van Laurens Jans
zoon Coster, van Luther, van Spinoza, van
Rousseau, van Darwin.
Van de breed uitbanende brug gleed in
olijfgroen de kleur der hoop een post
auto aan, de koetsier ineengedoken achter
het stuur, voor de scherpe wind. Snel vloog
het voertuig hetFrederiksplein op,overladen
met wenschen van heil en zegen. Dat was
een plezierig-modern gezicht, dat was
vingtièine siècle! Maar aardig op die wan
deling, na een tweede aanblik van de zon
in laaiend goud staande onder twee spitse,
donkerpaarsche wolkschichten, juist boven
de daken van de Weesperaj, rijzend
over den felbewogen stroom, stijgend over
Amsterdam toen te zien, dat gewone
leven, dat leuk-weg doorgaat of er niet
iets heel grootsch gebeurde: dat sterven
van de XIX6 eeuw en of er niet een
nog groott-r feit plaats had, de geboorte
van de XX8.
De arbeiders gingen naar hun werk, de
slagersjongens brachten vleesch rond, de
bakkeis brood, een trein voerde trouw als al
tyd reizigers aan in het station van de
Staatsspoor en pufte, pufte zijn stoom naar de kap.
In de verte stond een locomotief, waarvan
de damp violet kleurde in het licht, het
mystieke violet, dat de tint was van mijn
gedachten dien morgen vol vermoedens en
verwachtingen, de bloemengloed van de
lente, die mij herinnerde aan Lohengrin,
den Zonne-Held, het Voorjaar strijdend
ter bevrijding van Elsa, de Aard-Bruid.
Trams lingelden wat verder op, die weer
begonnen te rijden als den vorigen dag,
in de vorige Eeuw. Alleen de rijtuigen
raderden harder dan gewoonlijk.
En op mijn wandeling dacht ik op nieuw
aan eeu gekleurde plaat, welke op Oude
Jaarsdag voor het raam stond bij Buffa
genaamd: l'Aiglon. Men ziet er ondereen
heet-roode zon in nevels van droom Na
poleon te paard met zijn maarschalken en
voor hen uit boven gewapper van tricolores
de adelaars van kurassiers regimenten neer
storten boven de wijkende carré's van
vijanden en vooraan op een heuvel in
witgouden, oostenrijksche uniform diens zoon,
radeloos zwaaiend met degen en steek,
onmachtig zoo groot te zijn als zijn vader.
O tijd, die thans het begin zal zijn van
de XXe Eeuw, als men u een naatn wilde
geven, ik zou er geen betere voor kennen
dan: Aiglon. Want als die jongeling,
droomend van viktorie, maar niet in staat
te triomfeeren,zoo zie ik ook U in blank-goud
gewaad, drillend den degen en wuivend de
steek, worstelend als Zonne-Held met de
machten der Duisternis, maar nog te bevan
gen in de leugens, door de drogbeelden van
vorige geslachten om de vijanden te verdel
gen, waartegen gij den kamp begint. Moed
gehouden, witte Strijder des Lichts, want
de zwarte legioene,n der plutocratie, die gij
moet verpletteren zooals onder de Revolutie
en het Keizerrijk de Franschen veertig
heirscharen achter elkaar uiteen deden stuiven
als voorde wind vlagen, s Jaaii de uit hun vanen
gij zult ze overwinnen in een nieuwer pbase
van deze jon^e Eeuw, dan die thans is
ingetreden. Was op, machtige tijdgeest van
arends-telg tot adelaar. ? En dan : aan U
de victorie, aan U <le gansche Aarde als
Bruid, opdat er wat minder ellende is dan op
deze wereld met haar afschuwelijke kwalen
van oorlog, honger, prostitutie eri financieele
slavernij, opdat de toekomt licht worde voor
alle volken, azuur als de hemel. Hien ik bij
den eersten Dageraad van de XXe Eeuw
zag welven over de glas- en ijzeren
Phalansière, het Paleis van Volksvlijt, Amstel's
Tempel der Democratie. Gegroet, gegroet:
Aiglon!
J. K. RENSBUEG.
mimuiiiitiiutiiiiiHitiiiiiiiiiiiiiuimiiiiiiiiiitimiuiiiitiiimilR
Hf-TSJES
S1]]»,
door PIET PEIN.
Wie was daar?"
Och niets, een sinjo, die een baantje kwam
zoeken; vrij wel een verloopen sujet. Niet veel
aan verloren als-ie crepeert."
Alzoo een samenspraak tusschen twee Euro
peanen, de n staande aan de poort der
suikerfabriek, de ander daar binnen, terwijl de
aldus gekwalificeerde slechts weinige passen
van dien ingang verwijderd, nog binnen 't
gehoorsbereik is en met langzamen moeien gang
het pad volgt, dat van de fabriek naar den
grooten weg voert.
Op diens onderdanige vraag om werk, heeft
hij een kort, stug: Neen" ontvangen. Toen
kon hij gaan!.... Waarheen? Hij weet geen
antwoord.
Het hoofd gezonken op de borst, het schrale
lichaam nauw torsbaar voor de knikkende
knieën, gaat hij daar: een toonbeeld van ellende,
van hemelschreiende onrechtvaardigheid ..
Mager, droog-mager is zijn figuur,
sterkbruin zyn tint, het gelaat zwaar-beenig terwijl
de nu slap neerhangende handen, door hun
knokerigheid, meer nog dan elk ander lichaams
deel, den Indischen halfbloed verraden.
Veel bagage voert bij niet mee op zijn een
zamen tocht. Een klein pikje onder den arm
en verder wat hij aan 't lichaam heeft, en dat
is van niet veel gewicht. Een groezelig pak,
eens wit, de bloote voeten in schier geheel
vergane schoenen, een gedeukten zonnehoed
die ook van vele dienstjaren getuigt en
waarvan de gescheurde linnen overtrek hier
en daar de voering laat zien, meer heeft hij
niet om 't ly'f, want tusschen de knoopgaten
van zijn jas, door herhaaldelijk wasschen in de
Kali en droogen in de zon sterk gekrompen,
komt de gebruinde borst te voorschyn.
Treurige figuur, die jonge, maar zoo oud
uitziende man: Europeaan noch Inlander, voort
sukkelend daar, zonder eenige veerkracht in
zyne bewegingen.
Wat is hij, dan een levende aanklacht tegen
de maatschappij, waartoe hij wettelijk behoort,
die hem echter niet wil, die weigert hem in
haar kring op te nemen en toch hem vasthoudt...?
Het is maar een sinjo." Hoe vaak nu
heeft hy dat woord, zoo hard, zoo boosaardig
reeds moeten hooren, hoe machteloos staat hij
tegenover die wreedheid, begaan veelal door
hen, van wie hij weet, dat zij hun positie slechts
danken aan protectie, aan kruiwagens die hen,
de onvermengden", voortduwen, ook al staat
hun weten in niets hooger dan het zijne, al is
hun ijver aan hun kennis gelyk. En zulken,
ze voelen zich hoog verheven boven hem,
den sinjo, en ze laten hem dat voelen dagelijks,
wreed, meedoogenloos ...." Toch zijn zij 't
die het bestaan van den sinjo" op hun geweten
hebben, zij, of de hoogere" heeren, die den
half-rassige, met den nuodlotsstempel op het
lichaam, de wereld in zenden!
Sinjo".... waar hy zich toont, daar staat,
schier zonder uitzondering, onwelwillendheid
tegenover heoi, daar wacht hem die eigenaar
dige blik, zoo vau onder naar boven.... hm!
een Sinjo l"
Van Galen, 't werk is je niet toevertrouwd.
Ik verlang een geschikten persoon ia jou plaats,
met 't eind van de maand geef ik jeje oi.tslag.
Het spyt me, maar ik ben niet verantwoord."
Ik ben niet verantwoord." Mooie zin l Zoo
makkelyk óók, om over elk onrecht eeu doek
te doen ghjden ! Had hij niet even vlijtig ge
werkt als de ijverigste, soms minder ambitie
getoond dan de beste onder de employés ?....
Niet geschikt.... uit....
Hij had 't zien aankomen, zyn ongeluk, 't voelen
naderen met kleine gluippasjes enoniaachtig voeld
hy' zich, het te weren. Hy wist al sinds maan
den, dat hy bij alle inspanning geen j;oed kon
doen by den n.'euwen administrateur. Van zijn
vroegeren chef had hy nooit eenige aanmerking
vernomen, die had hem dcor menig blijk vau
tevredenheid, nog tot meerdere inspanning aan
gespoord. Maar die had hem gewild", die
had hem medelijden betoond, toen zyn vader,
na twintig jaar aan de fabriek werkzaam te
zijn geweest, plotseling stierf en hy' daar stond
hél alleen, zonder voldoende schoolkennis,
zonder geregelde opleiding te hebben genoten
voor eenig vak !
Sinjo", hoe vervloekte hij r.d inwendig dat
woord, hoe vloekte hij zijn bestaan ! Sinjo l
eens had 't hem niet boosaardig geklonken,
toen hoorde hij 't thuis bij zijn vader en zijn
reeds lang nu gestorven inlandsehe maar zoo
liefdevolle, goede moeder, die hem al gegeven
had, wat zij geven kon. Toen had 't niets te
beteekenen dan rjoijgetje" niets meer. Dat
was zijn goede ty'd geweest, onbewust cog als
hij was van de onnadenkende zorgeloosheid,
de wreedheid van zijn vader, om hem te doen
intreden in een hem vijandige wereld, onvoor
bereid, ongewapend door kennis of door geld.
En de toenmalige administrateur had iets
gevoeld van het onrecht dat hem was gedaan
en had hem een opzichtersbaantje gegeven, en
hij wist 't, hij bud zijn best gedaan, hy w;
ijverig en oplettend geweest en... hij ver
diende voldoende, ja, nog iets meer dan hij
noodig had en hij zag de toekomst in vol moed
en vertrouwen.
Maar ook die ty'd ging voorbij... De admi
nistrateur repatrieerde en een ander nam zijn
plaats in, een, die hem van den beginne af
zijn antipathie, den antipathie voor den
kleurling deed voelen. Telkens weer voelde hij den
wegkijkenden, kouden blik van zijn nieuwen
superieur, hij begon, stil zijn werk doende,
voor hem weg te kruipen, hem te vermijden.
Zijn angst voi/r ontslag deed hem zijn plicht
met de uiterste nauwlettendheid vervullen,
maar tóch... bij wist: hij, de sirjo kon geen
goed meer doen, had de adminis;rateur zich
niet reeds uitgelaten, dat hy geen tinjo's onder
zijn personeel wenschte?... Ontslag nemen?
iJe plaats verlaten waar hij opgegroeid, waar
elk piekje hem bekend was; en... elders?
Zou men di'uir den lirjo dan wel aannemen?
Hij kon den moed niet vinden zelf' een einde
te maken aan een toch onhoudbaren toestand.
Toen kwam het gevreesde... hij was op straat
gezet, hij had geen middel meer van bestaan,
en dat was hem ontnomen omdat zijn vader
een kind gewekt had by een vrouw van een
ander ras dan het zijne, en voor dat kind. door
hem geboren, onvoldoende bad gezorgd! En
hij begon wrok te voelen tegen zijn vader, tegen
die maatschappij van blanken, die zich hoog
stellen boven den kiturling, boven den Javaan
boven allen en niets beter, neen wreeder is,
wreeder dan allen, wien zij haar minachting
toont!
Een wijle is hij aan de kant van den weg
gaan zitten om te rusten, maar voort moet hij;
nog eens beproefd bij de drie paal verder ge
legene onden,eming, beproefd .. . om weer heen
gezonden te worden en ... wat dan ? Hij hoorde
reeds: Ik heb niemand noodig" en hij voelde
reeds de wantrouwende blikken op hem, den
landlooper, den sinjo gericht, door de Europeeschie
employés, die in hun wreedheid niets voelen
vau zrjn lijden, niets beseffen van den vloek
van zulk een bestaan, maar ook was hij zich
bewust van den spotblik op hem, den quasi
Europeaan door den inlander geworpen, op
hem den sjofelen heer ...
Maar waarom dan niet in eens en voorgoed
gebroken met wat hem nog bond aan die
wreede maatschappij der blanken, waarom zich
dan niet liever gevoegd bij zijn moeders'
rasgenooten en geleefd zooals zij?
Reeds meermalen was zij bij hem opgekomen
die gedachte, maar zijn beetje opvoeding was
er telkens mee in strijd gekomen, en tot heden
had die invloed de overwinning behaald. En
ook rui, diep ellendig als hy was, ook mi weer
kon bij niet tot dat besluit komen ... Nog
nmaal zal hij 't beproeven... en verder
gaat hij.
Nederig betreedt hij 't emplacement, iemand,
zoekend die hem terecht zal wijzen ... dan
staat hij tegenover den administrateur, maar
diens gelaat reeds zegt, vóór nog de mond het
woord uitspreekt, dat ook hier niets te wachten
is. En hij gaat, na de woorden van afwijzing
nu ook met de ooren te hebben gehoord.
Een employéwien hij, van de
koffie-onderneming, als zoon van zijn vader nog in her
innering is gebleven, ontmoet hem heengaande.
Zyn berooide toestand wekt daar medelijden
en hij neemt hem mee naar zijn woning en
geeft hem wat hartelijke woorden en een maal...
Dat kleine blijk van menschelijkheid, hoe
goed doet het den ongelukkige! Dan, onder
het maal komt de lijdensgeschiedenis, zoekt
het hart, van lijden vol, een medeweter, een
raadgever....
De humane blanke ziet het hopelooze van
den stry'd tusschen dien jongen half-bloed, zoo
onverzorgd achtergel iten, en zijn maatschappij
van zuiver-ras, hij zelf weet zich helaas mach
teloos, hem verder te helpen. Hij voelt maar
al te goed wat den ongelukkige weerhoudt in
de uitvoering van zijn in ellende gevormd plan:
te breken met wat hem nog bindt aan dat
geslacht van harteloozen, toch moet hij hem
als eenige uitkomst tot den stap overhalen.
Nog een zwak verzet
Eenige oogeiiblikken later treedt een inlander
het huis uit met sarong en hoofddoek en dankt
in warm zuiver hollandsch den menschelijken
gastheer voor diens hulp....
Q/J
ng&zcn
MllinillllllItllllllllllllilllllllllllllllllllMMIMIIII'llllllllllllllllllllltlllllll
WareliroetlerscIiaB(?)flf:Feestenileuen
dood tegemoet (?)
«Feestende den dood tegemoet", deze woorden
heeft de heer notaris Vriesendorp bedacht als
titel voor een stuk in het nummer van 30 Dec.
van dit weekblad, een stuk, waarmee hij de
lezers tot hunne stichting een blik laat werpen
(door zijn bril wel te verstaan) op de Broe
derschap van Candidaat-notarissen in Nederland
en zyne Koloniën.
Van eenigen melodramatischen bijsmaak is
dat opschrift niet vrij, maar de heer Vr. mag
zeker wel gecenseerd worden te weten, hoe
men het best de aandacht der lezers op zijn
schry'ven vestigt en daarom koos ik thans een
opschrift, waaraan die bijsmaak in nog wat
sterkere mate te bespeuren valt!
In zy'ne keuze van een opschrift was de
heer Vr. blijkbaar gelukkig, het past zoogoed
bij den inhoud, dat beide wedy veren in onjuist
heid, want ik aarzel niet het stuk eene groote
onjuistheid te noemen en de titel lijdt geheel
aan hetzelfde gebrek.
Er is gean sprake van, dat de betrokken
Broederschap »den dood te gemoet" gaat. Een
groot feest ter eere van haar vyftisjarig be
staan moge niet in haar belang, moge daarmee
strydig zyn, een gevaar voor haar bestaan
levert het niel op. Men zal des heeren
Vriesendorp's apodictische bewering van het tegendeel
wel tegen deze mijne uitspraak willen
compenseeren.
Dit wat betreft den titel, enkele woorden
nu nog over den inhoud.
Het is niet waar, dat de Broederschap prof.
Treub den bons gaf, omdat deze haar in een
verkeerd spoor had geleid. Zij keurde een
door hem genomen maatregel af en als gevolg
daarvan bedankto hij, zeer tot de oprechte
teleurstelling en tegen de verwachting der
meerderheid.
Het is nut waar, dat de hem als voorzitter
opvolgende A. D. Stumphius aftrad, omdat het
drijven der »feestelirgen" hem te machtig
werd. Zijn besluit om (wegens gezondheids
redenen) in 1ÏKW af te treden, was, zooals
blijkt uit het verslag der
hoofdbestuursvergadering van den derden Juni 1899 reeds ge
nomen voordat de quaestie der feestviering
den vijf-en-twintigsten d. a. v. weer t<"r sprake
werd gebracht.
Het is niet waar, dat den heer Mr. Mijs,
omdat hij was een der overgebleven
boofdbestuursleden, die tegen een groot feest waren,
het leven zoo zuur is gemaakt, dat hy be
dankte (men vrage dit slechts aan Mr. My's
zelf). Dit zegt de heer Vr. dan ook zeer
voorzichtig niet letterlijk, maar elk zijner
lezers, die niet reeds op de hoogte was,
(voorzoover daarvan sprake kan zijn met de duisternis,
die de ontslagname van Mr. My's nog omgeeft)
moet den indruk hebben gekregen, dien ik
zoofiven als onwaar kenschetste.
Waarom spreekt verder de heer Vr. over
de anonieme toezending van een voor den heer
Mr. Mijs zeer onaangenaam verelag eener hoofd
bestuursvergadering aan ingezetenen van
Middelharnis ? Is dit soms ook al pen blaam op
het schild der Broederschap ? Weet soms de
heer Vr, dat deze toezending door een lid
der broederschap is geschied ? Zoo ja, dan
is hij boven alle andere leden bevoorrecht en
dan wordt hij door zijn stilzwijgen daarover
haast medeplichtig, zoo neen dan had by (en
dat ware in beide gevallen wenschelyk geweest)
zich behooren te onthouden daarvan te dezer
plaatse melding te maken, waardoor hij het
gevaar loopt der broederschap een onverdiende
smet te meer aan te wrijven. Het had in ieder
geval van meer deferentie tegenover de lezers
van dit weekblad getuigd, wanneer hij hun de
mededeeling dezer onsmakelijke, niets terzake
afdoende bizonderheid had bespaard.
De Broederschap van candidaat-notarissen
is haar buitengewoon lid voorzeker groote
dankbaarhsid schuldig voor de moeite, die hij
zich geeft haar voor de buitenwereld in een
mooi licht te doen verschynen. Alsof het niets is,
noemt bij haar.... »eene vereeniging van can
didaat-notarissen, wier toekomst slechter en
slechter wordt, wier gehalte daardoor meer en
meer daalt, waardoor ook het notariaat al
merkbaar achteruitgegaan is!" Prosit.' Men
doet wel eene dergelijke opmerking met een
schouderophalen voorbij te gaan en men bewijst
er zeker niet te weinig eer aan door ze zonder
mefir onbewezen te noemen.
Tot slot krijet nog me.er in het bizonder
de afdeeling Noord-Brabant?Xeeland
deiBroederschap een veeg uit de pan. Ook daarbij
dwaalt de heer Vr., ik wil aannemen te goeder
trouw, maar dan toch door een zeer licht
vaardig concludeeren. Inderdaad is kort ge
leden nog eens door prof. Treub op luister
rijke viering van het zilveren feest aangedrongen
en inderdaad is hij door de vergadering dor
afdeeling N.-Brabant?Zeeland tot eandidaat
voor het H. B. gesteld. In die vergadering is
echter bij de bespreking dier candirtatuur -met
geen woord gerept over zijne gezindheid aan
gaande de feestviering; als lid dier afdeelir.g,
tegenwoordig op die vergadering en als degeen,
die daar 't eerst eene candidatuur-Treub voor
stelde en verdedigde, stel ik er prijs op dit
uitdrukkelijk te verklaren. Ten zeerste pro
testeer ik tegen de aantijging, dat onze verga
dering zich zoo weinig de ernst van haar taak
zou iijn bewust geweest, dat zij iemand tot
eandidaat voor het hoofdbestuur stelde »omdat
hij er ons door een feest bovenop zou helpen."
Wij hebben geene verontschuldigir.j; vsn
noode, anders ware nog wel een enkel v/oord
te zeggen over de welwillendheid v,racrmee de
heer Vr. ons »Zuiderleden" -nieis verwijt',
omdat wij »ilen toestand niet zuiver zien'',
dus bij voorbaat reeds door de feestdampen
beneveld zijn!
Wat dan wel onze redenen waren om Prof.
Treub eandidaat te stellen ? Ik acht het
overbodig deze hier te ontvouwen; vele leden
der broederschap weten en de lezers, voor
wie hij toch zeker ook geen onbekende i,«,
zullen mij wel gelooten als ik zeg, dat Prof.
Mr. M. W. F. Treub nog wel andere bizon
dere eigenschappen bezit dan eene neiging
tot luisterrijke viering van een zilveren feest,
eigenschappen, die hem tot een gewenscht
Hoofdbestuurder onzer vereeniging maken!
Il faut laver son licge sale en familie. De
heer Vr. schijnt het hiermee niet eens te zijn.
Waarom dezen strijd niet gestreden op eigen
terrein? zal men vragen. Ja, waarom? Notaris
Vr. heeft deze vraag voorzien en antwoordt
by voorbaat:... »omdat men r, bah in het eigen
orgaan, noch in de vergaderingen ooren heeft
gehad voor de vele waarschuwende stemmen,
die luider en luider opgaan".
't Zal wel aan my liggen, maar de kracht,
de waarde van dit antwoord ontgaat mij geheel.
Hoe hij door dit schrijven in de «Groene" »in
alle stilte" denkt te kunnen bereiken, wat die
stemmen luider en luidfr opgaande vlak by
de ooren der Broederschap tot heden niet
vermochten, 't is mij een raadsel.
Mij dunkt het had van waren broederacbapszin
en van een meer praktischen blik getuigd,
wanneer hij zyne grieven en vermaningen had
geuit in het offiaieële, wekelijks verschijnende
orgaan der vereeniging, waardoor zij rechtstreeks
zouden zijn gebracht onder de oogen van hen,
die ze aangaan.
Maar 't is nu eenmaal niet anders, de heer
Vriesendorp, die zoo vaak er voor ijverde de
Pars te noodigen of' toe te laten op de
afdeelingsvergaderingen, heeft haar thans de primeur
gegund van eenige saillante opmerkingen over
huishoudelijke aangelegenheden der Broeder
schap ; aan haar en hare lezers om deze weldaad
op de juiste waardo te stellen. »Het gaat over
aanstaande notarissen" !
Breda, J. A. F. VAN
30 December 1900.
AanteeMngeii.
Onder voorbehoud om later nog op de zaak
terug te komen, kan ik, den heer van Asperen
op den voet volgende, alvast opmerken:
dat er wél sprake is van »den dood tegemoet" in
het Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt
en Registratie van 24 November 1900 (No. 1013)
waar dezelfde woorden op blz. 258 (lees 558)
zyn uitgesproken door den heer G. Fikkert
te Werkendam, (Brabant) aan wien ik die
woorden heb ontleend;
dat ik mij nitt kan verzetten tegen de be
wering, dat de heer Treub bedankte, omdat
de Broederschap een door hem genomen maat
regel afkeurde, ik schijn my vergist te hebben
door te denken, dat de Broederschap den heer
Treub daarmee den bons gaf;
dat zeer zeker de heer Stumphius om gezond
heidsredenen bedankte, maar dat juist zyn
gezondheid had te lijden van het drijven der
feestelingen, zooals hij mij zelf heeft verklaard ;
dat ik niet heb gezegd, dat men den heer
Mijs het leven zuur maakte omdat hij tegen
een groot feest was - omdat is tusschengevoegJ
door den heer van Asperen;
dat ik daarentegen wel gezegd heb, dat de
heer Mijs bedankte, omdat hem het leven zuur
werd gemaakt. (Reeds in November 1899 ver
langde men zijn aftreden. Was dit niet zuur ?
Zie voormeld Wkbl. van 19 November 1899
no. 3500 blz. 514 *);
dat het Hoofdbestuur der Broederschap,
daartoe door mij op 14 December 1900 en
ook later op allerlei wijzen aangezocht, heeft
geweigerd my behulpzaam te zijn bij het zoeken
naar den verantwoordelijken «afzender'' der
blaadjas-Mijs;
dat ik daarop dat onderzoek persoonlijk heb
ingesteld en daarmee thans nog bezig ben,
omdat ik niet verkies, dat de verdenking bly'ft
rusten op welk lid der Broederschap ook,
aangezien de pogingen van het Hoofdbestuur
oia die verdenking weg te nemen onvoldoende
zijn (W. P. N. R. enz. 1(510 blz. 521, dd. 3 Nov.
1909 en no. 1G14 blz. b'J), dd. l Dec. 1900),
dat het varj algemeene bekendheid mag
worden geacht, dat reeds in 1885 en vroeger
geklaagd werd over de toekomst der
candidaatnotarissen, getuige de vele wetsontwerpen tot
wijziging der wet op het notarisambt en den
steeds langer wordenden wacht-ter mijn.
dat ik gaarne geloof, dat de heer Treub niet
was feest eandidaat der Afdeeling
Noord-Brabant-Zeeland ; bij zelfstelt echter als eisch voor
de candidatuur van het Hoofdbestuur, dat de
candidaten «vooraf hunne meening te kennen
geven of zij bereid zijn om mede te werken
tot luisterrijke viering van het gouden feest".
(De brief in W. P. N. R. 24 Dec. 1900 no. l GIT)
dat ik nergens gezegd heb, dat de heer Treub
eandidaat gesteld zou zyn »omdat liij er ons
door een feest bovenop zou helpen";
dat de Brabantsche Afdeelicg dan toch de
fout beging van te gelooven aan de mogelijk
heid, dat een Oud-Voorzitter tevens Eerelid.
zitting zou nemen als gewoon lid van het
Hoofdbestuur;
dat het mij voorkomt, dat de Jeuke stelling
van het linye uile voor aanstaande openbare
ambtenaren niet opgaat.
A m s t., 2 Jan. 1901. J. VRIKSENDOEP.
*) Dit werd zelfs in de dagbladen o. a.
Telegraaf 14 Nov. 189!) en N. H. C
bedektelijk uitgesproken. (Zie hetzelfde 1T. l'. N. K.
blz. 51i')).
Rectificatie,
De heer F. P. ter Meulen heeft mij berispt,
wijl ik zijn woorden orguist citeerde. Bij
het zinnetje tusschen de aanhalingsteekens,
neme hij in aanmerking, dat ik te voren
de bewuste uitspraak, waarop zijn betoog
moest steunen, volledig en juist had aan
gehaald, en waarvan hij nu den zin door
mijn vrije en gedeeltelijke herhaling verdraaid wil
heeten. In plaats van groei («fgroei te citeeren,
is incorrect bij het aanhalen van iemand?
woorden, ik erken het, maar. minder subtiel
woordontleder waarschijnlijk dan de heer ter
Meulen, kan 'k maar niet inzien dat het woord
met dat voorzetseltje daar nu heelemaal geen
zin meer heeft. Men kan bij drukproeven
toch niet al te nauwlettend toezien. Want de
heer ter Meulen zelf is ook wat onachtzaam
? geweest bij zyn correctie. Hij zegt, gesproken
te hebben van vknnstelooze groei", terwijl
toch het woord «ongekunstelde" gebezigd werd.
I.'aar ik wensen mijn fouten te verbeteren:
in plaats van uitgroei zij dus groei gelezen en
aet ainnetie »twee menschen" etc. wil ik
geVrijzigüzien zóó, dat het woordgelijk wordt
met het origineel. Wellicht dat dan de heer
ter Meulen, minder geërgerd, de hoofdstrekking
van mijn stukje, die was het misplaatste van
zijn vergelijking aan te toonen, meer welwil
lend in overweging zal nsmen, en hij, zoo er
wat mocht komen van een verdere
gedachtenwisseling over de kwestieuse punten, ook de
mij toegezegde verklaring van »in te stemmen
met een opvatting van bouwkunst, waarbij het
schoonheidsgevoel wordt buitengesloten", in een
ander licht zal zien. Maar laten we dan
beginnen met, voorloopig althans, het woordje
«schoonheidsgevoel" te bannen en te spreken,
over de behoeften van ons zien in aanschou
wing van logische stelsels en vervolgens over
ons gevoel voor harmonie.
W. STJEEKIIOJ-'J;'.