Historisch Archief 1877-1940
H°. 1229
DE AMSTERDAMMER
AV1901.
WEEKBLAD VOOE NEDEBLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam,
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Afzonderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 13 Januari.
Advertentiën van 1 5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I M HO V D.
VAN TEEEE EN VAN NAEIJ: De heldeneeuw.
Profanatie. Spraakheelkunde, door L. van Lier,
I. De Australische federatie. Karel Alexander
August Johann, (met portret), door F. A. B.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De Jood in
Londen, doer K. v. d. V. KUNST EN
LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Kunstgeschiedenis, door W. Steenhoff.
Eenige bizonderhedcn omtrent deu prijs van
schilderyen van Haagsche schilders op het laatst
der 18e eeuw, door A. J. A. Flament. L. van
Deyssel. Yyfde bundel verzamelde opstellen, door
F. E. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen.
FEUILLETON: De Amicitia. Naar het Fransch van
William Somerset Mangham. I. - RECLAMES.
VOOR DAMES: De geschiedenis van onze kook
kunst door Betsy Nort. De moreele invloed van
de vrouw op kunstgebied, door Vera. Allerlei,
door Caprice. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHAAK
SPEL INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADTEBTENTIEN.
De heldeneeuw.
In Van-Dag-tot-Dag, Handelsblad, l Jan.
?werd o. a. met de volgende woorden de
Heldeneeuw aangekondigd.
«Er is veel dat ons htt recht geeft te
vervachten dat een heldeneeuw, een gouden eeuw' 1)
van gerechtigheid, aanstaande is "
Slechts een klein aantal helden is noodig om
fuik een eeuw te vormen en wijding ie geven. Ze
zullen niet ontbreken.
«Het eene onontbeerlijke is dat de volgelingen
gereed staan wanneer de helden verrijzen."
«Geestelijke helden zullen ons toonen hoe
men zonder onrechtvaardigheid en geweld de
ware broederschap kan laten zegevieren.
«Geen propbetie komt zoo zeker uit als die
tot wier vervulling ieder onzer krachtig mede
werken kan.
findien mij allen de nieuwe heldeneeuw begeeren
en Killen, er in hopen en gelooven, dan komt ze.
nWat in helden, mij zoo aantrekt is dal ze de
? handen blijmoedig glimlachend uitsteken en doen.
Niet door woorden en preeken, maar door daden
en voorbeeld reinigen ze de aarde.
' uDe eerste held, die de monsters welke ons doen
lijden, in deze eeuie gaat bestrijden, zal opnieuw
bewijzen door zijn leven, dat wat treurig en
ondragelijk is, niet is gehaat te worden maar
zelve te haten ... dat wat veredelt en verheft
niet is bemind te worden, maar zelf met geheel
zijn hart en ziel en al zijn gaven en krachten
te kunnen beminnen."
«Als de held te vroeg of te laat, op een tijd
dat de wereld niet rijp voor hem is, komt, wordt
hij met ketenen beladen of de gifbeker wordt
hem gereikt.
Dan blijkt zijn voorbeeld eerst letenicekkend
m lange jaren.
i Maar op dit oogenblik zijn Europa en Amerika
rijp voor helden, die van het oude, dat steeds
nieuw is, een verjongde beweegkracht tot edel
leven zullen maken. We wachten op hen.
«Ik geloof dat de heldeneeuw aanstaande moet
zijn... want we hebben haar zoo noodig. De
gerechtigheid smeekt den Almachtige!"
findien de Almachtige vele helden bezielde,
zoodat alom het passieoe geloof overging in het actieve
geloof, zoodot de kracht van het beginsel, dat men
moedig belijdt, de kracht ontwikkelde van de
toepassinff die men moedig-in actie brengt, leeft en
doet?"
Nietwaar, iemand die zoo spreekt, laat
geen twijfel over omtrent hetgeen hij onder
een held en de heldeneeuw verstaat.
Nu had echter diezelfde schrijver 30 De
cember verklaard, dat hij ware hij afge
vaardigde in de Fransche kamer voor de
wet zou hebben gestemd, volgens welke
Dreyfus' zaak niet verder kon worden on
derzocht, en Dreyfus dus als een begenadigd
landverrader zou blijven leven. M. a. w.
het Recht in den Doofpot! En zoo teekende
Braakensiek het bekende plaatje in ons
vorig nummer, met het onderschrift: «Ja
Mevrouw (Justilia) ik KOU ook gestemd
hebben voor de pacificatiewet... het recht
in den doofpot en dan beginnen wij... de
Heldeneeuw!
Onaangenaam getroffen door een min
juisten uitroep van iemand, die voor een
sigarenwinkel de plaat stond te bekijken,
heeft de Van-Dag-tot-Dagschrijver, in het
Nr. van Dinsdag jl. duidelijk trachten te
maken, dat bij al zijn liefde voor helden
en de heldeneeuw, toch zijn artikeltje van
den SOsten December geen recht heeft ge
geven, om hem met de handen op het
deksel van een doofpot af te beelden.
Hij acht deze voorstelling van den
gewaardeerden artist »schromehjk onbillijk'''1;
en wij verleenen hem dus het woord.
«Ik verzeker u dat ik niet gegrijnsd heb, en
dat ik geen recht wil smoren. Integendeel ik
heb verklaard dat het recht reeds getriomfeerd
1) Hier en elders is de cursiveering van on?.
heeft.... Dreyfus is vrij en hereenigd met
vrouw en kinderen .... de geheele wereld 'S
zeker van zijn onschuld.... het Hooge Ge
rechtshof van Frankrijk heeft hem moreel vrij
gesproken zijn aanklager, Esterhazy, is ge
bannen en sleept in armoede reu ellendig be
staan. De vuurpijl ging op alleen de zege
vierende klap bleef uit. En die klap is geen
vernieuwing van boozen burgerstrijd waard,
meende ik."
«Onwankelbaar blijft mijn overtuiging, dat
Dreyfus volkomen onschuldig is aan de hem
ten laste gelegde misdaden en toch juich
ik de amnestie-wet, welke ik liever de
pac.ficatie-wet zou noemen, van ganscher harte toe.
«Het voornaamste toch is verkregen. De
vervolgde man, die zulk wreed lijden met
voorbeeldigen moed droeg, is verlost uit het
Duivelseiland en weer vereenigd met zijn vrouw en
kinderen. Hij is zedelijk viijgesproken door
het Hoogste Gerechtshof, zij u onschuld wordt
erkend in de geheele wereld door allen, die in
staat zijn onpartijdig te oordeelen, daar ze bui
ten het wild gedrang staan van twee partijen,
voor wie zijn naam een strijdleus is.
«Zij, die nu nog in zijn schuld gelooven, zijn
door niets te bekeeren. Al verklaarden alle
gerechtshoven van Fiankrijk hem onschuldig,
dan nog zouden ze hem «Ie traure" blijven
noemen. Want zijn zaak is bedorven door de
staatkunde; bij is voor hen geen mensch, maar
een strijdleus.
«Maar niets ware nood'ottige' voor Frankrijk
dan een heropening van het niet door rechters
op te lossen vraagstuk. Alleen de tijd en de
kalme uitspraak der geschiedenis kunnen de
fiuale uitspraak doen.
«En het is alleen in romans, dat ten slotte
op poëtische wijze alles volkomen goed en
rechtvaardig beslist wordt.
«Maar het aangrijpend Dreyfus-drama eindigt
op minder scherp omlijnde en bevredigende
wijze.
«Velen, die zware straf verdienen, ontsnap
pen den wrekenden arm .... rechtvaardiging in
een apotheose van licht en muziek valt den
vervolgde niet ten deel.
«Maar toch.... de gerechtigheid heeft
gezepraald. Wij achten het tot groote eer van
Frankrijk, dat Dreyfus uit zijn gruwelijke ge
vangenis bevrijd is .... dat hij met zijn trouwe,
bewonderenswaardige vrouw en de kinderen, die
hij zoo lief beeft, hereenigd is. Die daad zegt
beter dan honderd vonnissen; zijn schuld is
niet bewezen."
Nu kan men dat stukje betoog desnoods
tienmaal overlezen, maar wie zal het ge
lukken daarin den man te herkennen, die
zonder ophouden den Almachtige met »de
Gerechtigheid smeekf"! Dreyfus leeft voor
het oog der Fransche natie onder de
meest-onteerende beschuldiging; in plaats
van zedelijk vrijgesproken te zijn door het
Hoogste gerechtshof, is hij veeleer, naar
het schijnt, «onzedelijk niet vrijgesproken"
en het aantal van degenen die zijn on
schuld betwijfelen is zóó groot, dat Frank
rijk gevaar heet te loopen, indien zijn zaak
ten einde toe wordt onderzocht! En behalve
Dreyfus recht te weigeren, »velen die zware
straf verdienen, ontsnappen den wrekenden
arm."?De amnestie-wet, door den heer
Boissevain in bescherming genomrn, heeft der
halve de beteekenis, dat niet het Recht het
hoogste is in de binnenlandsche politiek,
maar een zeker ondersteld belang. Het is de
toepassing van de eeuwenoude leer, die,
naar wij meenen, nooit bij helden een goede
reputatie heeft genoten: het is beter dat
n man ten onrechte wordt veroordeeld,
dan dat het gansche volk verloren ga;
de leer van Kajafas, niet den meest be
roemden held!
Wat echter wel hier bovenal treft, is een
man met een jubelend hart, staande aan
de poort van de heldeneeuw, welke naar
zijn bede door »den Almachtige" van «gerech
tigheid" moge worden verzadigd tevens
met de kille meening in het brein, als zou
het grofste onrecht een middel kunnen
wezen tot redding van een volk! Is de
Fransche natie zóó door en door rot, dat
men de booze zweren moet laten voort
woekeren, daar zij anders nog vroeger zou
uiteenvallen, waar is dan de held, niet
door valsche vaderlandschliefde misleid, de
held in den vreemde nogal! die dat proces
de opoffering van het Recht waard acht?!
Om aan deze opmerkingen te ontkomen,
verzekert Van-Dag-tot-Dag dat Dreyfus
recht is geschied, wijl hij niet langer op
het Duivelseiland ter dood wordt gemar
teld, (Recht!!) en geeft hij bij voorbaat
een kijkje op een model van een held,
zooals hij zich dien voorstelt; Dreyfus b.v.
»die uit liefde voor Frankrijk geen her
opening van zijn zaak wil eischen," en
deze heldendaad motiveert met de verkla
ring: »Mijn volkomen onschuld is erkend
door t neen over de geheele wereld."
We zouden wel eens willen zien, wat
de heer Boissevain zelf zou doen, als hij
onschuldig gestraft, en daarna uit zooge
naamde goedertierenheid losgelaten, over
geleverd bleef aan den smaad van meer
dan de helft der natie, met den troost,
dat buiten zijn land velen in hem geen
afschuwelijken booswichtzagen. Waarschijn
lijk zouden zijn landgenooten met ons hem
hooger waardeeren ook als held indien
hij zijn eer stelde boven zijn gemak, zijn
onbesmetten naam voor zichzelf en de
zijnen van hooger beteekenis dan al het
overige achtte, en dat vooral, omdat
hij dan niet tevens door zijn gedrag de
infame leer hulde wilde bewijzen, volgens
welke de handhaving van onrecht, tot in
den uitersten graad, een ziek volk kan
genezen! Waarlijk als de schrijver
Van- Dag- tot Dag zijn Dreyfus-advies
wil verdedigen dan staat hem daarvoor
o. i. maar n weg open; door er nl.
rond voor uit te komen: ik schreef op
den 30 December nog niet als held
en dacht er toen allerminst aan, dat ik
op l Jan. zou verzuchten:
ulndien de Almachtige vele helden bezielde,
zoodat alom het passieve geloof overgirg in het actieve
geloof, zoodot de kracht van het beginsel, dat men
moedig belijdt, de kracht ontwikkelde van de toe
passing, die men moedig in actie brengt, leeft en
doet?"
Het actieve geloof en de kracht van
het beginsel, dat men moedig belijdt...
vereischen andere adviezen en daden.
* *
*
We zouden deze opmerkingen achter
wege hebben gehouden, noopte het schrij
ven in Van-Dag-tot-Dag, naar aanleiding
van Braakensieks plaat, ons niet tot een
ietwat uitvoerige toelichting. Het feit toch,
in het Weekblad in prent gebracht, is
slechts n staaltje van een soort, waarvan
er dozijnen in die afdeeling van liet Han
delsblad voorkomen.
Hoe dikwijls, als reen een vlijtig
VanDag-tot-Dag-lezer is, heeft men niet met
tweeërlei gemoeds- en geestesrichting te
doen, die naar het wezen elkander vijandig,
toch samen loopen, zoodat een
Van-Dagtot-Dag zich aan ons voordoet, als een
vreedzaam huwelijk tusschen water en
vuur.
Zoo hadden wij onlangs nog het geval
we bespraken het in ons Nr van 23 Dec.
dat de lezers het beeld van keizer Wilhelm
in de volgende trekken werd geschetst.
Z. M. is scherpziend; ziet ver voor zich
uit; denkt uitsluitend aan het belang
van Duitschland; is alles behalve
gevoelsmensch; nam zelfs van den Sultan
geschenken aan; (en liet H. M. ge
armd wandelen met den grooten moorde
naar) ; vergroot zijn rijk met wat hij maar
krijgen kan; staat daarbij regelrecht tegen
over de hoog christelijke beginselen ...;
in n woord, Z. M. wordt den lezers, ter
verklaring van zijn handeling ten opzichte
van Kruger voorgehouden als de zaken
man, die eenvoudig het grofste egoïsme
huldigt, zoodat hij zelfs zijn telegrammen
van 1895 en 1890 verloochent, en den
ouden Kruger voor het hoofd stoot. En
dan volgde daarop: »En van n zaak
zijn wij en blijven wij overtuigd: Neder
land en zijn Koningin hebben in den
Duitschen Keizer een oprechten vriend."
»En zoo iets," riepen wij uit, «schrijft
nu de idealist der idealisten in zijn
VanDag-tot-Dag!" Wij hebben aangaande
deze zaak in het Handelsblad geen nadere
verklaring gevonden. Wij verlangen er
ook niet naar, want zij is natuurlijk niet
te geven. Vroeg men den heer Boissevain
in helden- en heldeneeuwsche stemming
naar een omschrijving van het woord
»oprecht" en van het woord »vriend",
we zouden zeker genieten van zijn vurige
innigheid; maar hoe vuriger en inniger
onze journalist werd, hoe meer hij zich
zou moeten schamen voor de «oprechte
vriendschap" waarmee hij ons volk en
de Koningin zoo gaarne geluk wil
wenschen!
Doch wat blijft er van het begeerlijke
dezer «oprechte vriendschap" over, als
men nu, bij het inluiden van de helden
eeuw, natuurlijk ook Duitschlands keizer
ziet bedacht onder deze woorden:
«Als de menschheid poogde toe te passen
wat Christus leerde... als de
Garistenmogendheden hun heidenscbe staatkunde verchristenen
wilden en niet langer het Evangelie alleen be
schouwden als uitsluitend bestemd voor
binnenlandsch gebruik van particulieren. .. dan zou
niets de heerlijke victorie der heldeneeuw in
den weg staan."
Edoch, de Ie Januari was alweder een
andere dag als de 17e December!
* *
*
Den 5en Januari echter gaf
Van-Dag-totDag een nog sprekender voorbeeld van
zijn gewoonte om de deugd aan te preken,
en tegelijkertijd op het alledaagsche pad
der zondaren te wandelen.
De heer Boissevain schreef iets over
Hoffelijkheid en gaf Kamer- en raads
leden te verstaan, dat deze eigenschap
verre te verkiezen is boven »slechte
manieren van onbehouwen menschen",
«grofheid en lompheid", het bezigen
van »noodeloos harde woorden,
oncharitable formuleering van datgene,
waarmee rren zijn tegenstanders zou kunnen
wonden,1' en leest voorts de les aan volks
vertegenwoordigers in de Kamer en Raad,
«onaangename menschen, die zich onheb
belijk op den voorgrond dringen" enz. enz.
Men zal dus liever hoffelijk moeten zijn.
En nu gaat de Van-Dag-tot-Dagschrij
ver zelf eens zijn helden geloof in toepassing
brengen, naar zijn hartewensch:
tWat in helden mij zoo aantrekt is dat ze de
handen blijmoedig glimlachend uitsteken en doen.
Niet door woorden en preeken, maar door daden,
en voorbeeld reinigen ze de aarde."
De heer Troelstra geniet de eer bij deze
les in deugd mede tot exempel
tedienen.«Dit schrijvend, denk ik in de eerste plaats
aan den heer Troelstra.
Meent deze naar voren zich ellebogende
democraat waarlijk dat het Nederlandsche volk
behagen schept in onbeschoftheid?"
Eeverentie, eerbied, ontzag eisch ik voor
elke bruid.
«Zal men dan in onze Tweede Kamer straffe
loos baatdunkend en onbeschoft een jon^e bruid
kunnen toespreken, alleen omdat ze nog boven
de witte oraoje-bloesemkroou de gewijde konings
kroon van Oranje draagt!''
«Welk een rauwe hatelijkheid, om als het
huwelijk der jonge bruid besproken wordt te
schimpen op dat groote Duitsche volk, waartoe
zoowel haar moeder en haar bruidegom als haar
eigen voorvaderen behooren.
«En even weerzinwekkend is de ongemanierde
vrijpostigheid om de jonge Koningin te vragen
»haar jeugdigen Nimrod" smaak voor beter ver
maken in te boezemen.
«Afgescheiden van den ploertigen vorm, is
de raadgeving zelve ongemanierd en ongepast."
En wat had de heer Troelstra nu op
zijn kerfstok? Eenvoudig, dat hij als
socialist, en dus als tegenstander van de
monarchie, dit is in ons land toch ge
oorloofd! een geheel andere opvatting
heeft van hetgeen men bij een huwelijk
van een koningin behoort te bedenken,
dan de heer Boissevain.
In Het Volk lezen wij dienaangaande:
»Het schelden van den heer Boissevain maakt
een te zonderlinger indruk, omdat wat hij dan
de oratorie van een Troelstra noemt, door anderen
direkt of indirekt als zeer gematigd wordt ge
prezen. Het Nieuws bijv. schrijft dat Troelstra
terecht erop mocht wijzen, dat de opgewonden
toon ditmaal minder van den kant der socialisten,
dan van anderen uitging; de Hollander, dat
Troelstra's rede gematigd en kalm was, hoezeer
zij nu CQ dan een sooialistisch tintje vertoonde;
de Nieuwe Arnhemsche: «de hartstochtelijke toon
werd ia het debat, gebracht door den heer de
Savornin Loliman," en de Rotterdammer,
Boissevain's evenknie : «-de bttjogen, door de
sociaaldemocratische afgevaardigden gevoerd, waren in
een rustigeu toon en overschreden niet de gren
zen, welke zij als volksvertegenwoordigers, ge
bonden aan de grondwet, in acht te nemen
hadden." Waarom schoot dan de heer Boissevain
over Troelstra's optreden zoo uit zijn slof, dat
hij zelfs verkeerd las, ea wat Troelstra zei over
Mecklenburg's curieuse staatsinstellingen,opvatte
als een hak op Duitschland?"
Inderdaad, ieder die zich, gelijk toch
eerste eisch is, bij beoordeeling van een tegen
stander, op Troelstra's standpunt plaatst,
zal met het Nieuws, de Hollander, de
Nieuwe Arnhemsche, de Rotterdammer, en
ons, moeten erkennen, dat de socialis
ten bij die gelegenheid zelfbeheersching
hebben betoond, en dat, indien het
l Handelsblad op iemand begeerde los te
branden, het veeleer Jhr. de Savornin
Lohman tot doel had behooren te kiezen.
Maar vooral had het niet zonder de
redevoering van Troelstra af te drukken
met eigen woorden daar een foutieve
lezing van mogen geven; als ware het
juist des redacteurs liefste msthode, om
»vette vegen vermilloen te kladderen naast
't schrilste kopergeel op het grove doek"
iets wat hij immers zój veracht!
»Ik geloof", zoo luidde het in datzelfde
Van-Dagje, ^
«-Ik geloof dat een staatsman, wel doet aan
vankelijk datgene te zoeken, waarin hij met zijn
tegenstander overeenstemt. Dus worden koorden
van sympathie gevlochten, die geen bindende,
maar trekkende kracht moeten uitoefenen."
Welnu, waarom dan daarmee niet be
gonnen? Wat gemakkelijker voor den
schrijver dan te verklaren, dat hij het eens
was met zijn tegenstander, nu deze hoopte,
dat H. M. voor edeler vermaken den
«jeugdigen Nimrod" zou weten te winnen,
wiens naam als verloofde, misschien ten
onrechte, en zeker tot zijn schade, nu nog
het meest wordt uitgesproken in verband
met herten, hengsten en bloedhonden enz.:
al schoot Boissevain zelf nu en dan een
konijn! En ook immers kon het den
Vau-Dag-tot-Dag-schrijver niet moeilijk
vallen te belijden, dat, almede zijns inziens,
de Mecklenburgsche staatsregeling alleen
als rariteit beschouwd vermelding ver
diende. Had de heer Boissevain, naar zijn
eigen recept, datgene gezocht, -waarin hij
niet zijn tegenstander' Troelstra
»overeensiemt"?en dan daarop laten volgen... maar
ge zoudt mij genoegen hebben gedaan met
deze beide zaken bij zulk een gelegen
heid buiten bespreking te laten, zouden er
niet »koorden van sympathie zijn gevloch
ten, die geen bindende, maar trekkende
kracht" tusschen hem en Troelstra
»uitoefenen", zoodat er een meer vertrou
welijke houding ware ontstaan tusschen
het Handelsblad en het Volk dit laatste
woord in tweeërlei zin!
De tegenspraak, waarin de heer Boisse
vain met zijn theorieën verkeerde, was nu
zóó kras, dat het hem zelf trof.
«Wat zijn wij eensklaps ver afgedwaald van
de ouderwetsche hcfLlijkheid, waarover wij het
zoo even hadden.
»0ok door mijn schuld! Want «mijn
zelfbedwang is niet groot genoeg om het mij moge
lijk te maken de blaffende oratie van een Troelstra
met courtoisie te bespreken."
zoo riep hij uit.
En natuurlijk, het deed ons genoegen,
te bemerken, dat hij niet heelemaal doof
was gebleven voor zijn eigen leerrede, 'i
Maar alles behalre genoegen deed het
ons hieruit tevens te moeten opmaken,
dat de man, die in zijn inleiding tot de
heldeneeuw, pas vóór vier dagen dus, ge
schreven had: *als de menschheid poogde
toe te passen wat Christus leerde!,, toch
zoo'n behoefte toonde te hebben, om o-p
zijn beurt Troelstra te beleedigen, dat hij,
trots «Christus" woord aangaande den man
die met dubbele slagen zal geslagen wor
den, dit door hem zelf veroordeelde
stukje hatelijke copie naar de drukkerij
zond. Was de held dan zelfs te zwak
om zich zulk een genot te ontzeggen, en
een streep te halen door zijn boos geschrijf?
*
Wilde de heer Braakensiek jacht maken
op voorbeelden van strijd tusschen politiek
en idealisme bij Boissevain, hij zou misschien
elke week wel een plaat daarover kunnen
leveren. Immers, opmerkelijk genoeg, zal
men niet licht een man ontmoeten, bij wien
de lyriek in zoo'n plat prozaïsch gezelschap
verkeert, als bij den schrijver van
Van-Dagtot-Dag. De lyriek van onzen ambtsbroeder,
vrouwelijk, week, soms huilerig en sentimen
teel, zoo niet bepaald ziekelijk, dan toch ze
ker in bedenkelijke mate nerveus, stijgt tot
velerlei hoogten, maar, als een vlieger aan
een touw, wordt zij telkenmale naar de
laagten der aarde teruggetrokken, en vindt
haar zanger met beide beenen in het moeras.
Daar staat hij dan allesbehalve van
louter vrienden omringd en in zijn
moeitevol streven om als politicus aan en
boven de oppervlakte te blijven, doet hij
de onmogelijkste pngingen teneinde zijn
tegenstanders te weerstaan en te verslaan.
Dan deelt hij stomp en trap uit naar alle zij
den, en menigmaal neemt men het waar, dat
hij in wanhoop zelfs zijn lier niet spaart,
om er den booze mee te ranselen. Iets,
wat natuurlijk erger is voor dat speeltuig,
dan voor de individuen ; want zonder eenig
overleg en beleid toegebracht, laten zijn
slagen maar zelden litteekenen na.
Edoch, daar is een gevaar.
Het publiek, hetwelk Van-Dag-tot Dag
leest, meent allicht, dat het met een naar
het azuur strevenden lyricus, en geens
zins ook met een ietwat strammen poli
ticus heeft te doen. De heer Boissevain
wandelt daar voor hen uit, in rein witte
kleederen, de randen met leliën omzet,
liefst een tamelijk goed zichtbaar Christus
kruis voor de borst en vooral niet te
vergeten, met een vlammend hart in de
hand, en een anker aan zijn gordel.
Lieve Hemel, zij moeten wel den
indruk ontvangen, dat het een bijzon
dere gratie is van de hoogere mach
ten, als deze hem nog tot hun leering
hier op aarde willen laten rondgaan,
want eigenlijk, zij gevoelen het bij de
lezing van haast elk zijner artikelen, is hij
voor de volheid der tijden bestemd, voor
de dagen van de heldeneeuw, als er geen
heidenen en naamchristenen meer zullen
zijn op deze droeve aarde, 't Is alles bij
hem zoo warm, zoo hoog, zoo fijn, zoo puur..,
in woorden van geloof en hoop en
liefde, waarvan de stoffelijke en de onstoffe
lijke schepping schreit en zucht en beeft
en lacht. Maar.... diezelfde man is dood
gewoon redacteur van het Handelsblad,
het conservatieve, het door en door oppor
tunistische orgaan van de oud-liberale partij.
En terwijl men, zijn lyriek vernemende,
zou denken, dat deze leeraar van den
ochtend tot den avond zich geen rust
gunde, om de arme maatschappij te her
vormen, teneinde haar dan toch een
tikje ideëeler te maken, is en blijft hij
de leidsman van de Nederlandsche Times
die op de onheldhaftigste manier altoos
de kat uit den boom zit te kijken, om te
weten te komen of hij nu eindelijk wel
met iets dat progressief heet kan mee
gaan! Het gevaar is, dat de heer
Boissevain, al prekende en profeteerende, in
een idealisme, als van een der booze wereld
afgestorven zendeling, de argelooze lezers
in den waan brengt, dat nu ook zijn poli
tiek, die vooral warm loopt als het hof
en de marine, benevens nog een paar
uitverkoren zaken te bedenken zijn
een afspiegeling zal wezen van zijn in
blinkenden glans voortschrijdend heiligen
beeld. Zoo zullen er zijn, die zeggen: ja,
als de Van-Dag-tot-Dagman leert, dat