Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER \VEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
: 1229
poëzie dat niet van deze materialistische aarde
schynt te zyn, maar dat men in een andere,
in een betere wereld thuis zou wanen.
Het eerste thema, breed uitgesponnen en
vol afwisseling geïnstrumenteerd, voert ons
dadelijk naar het tweede thema, met eenigszins
wiegelend, zwevend karakter.
Beide thema's leveren den stof voor den
variatie-vorm, in den uitgebreidsten zin des
woord s. Heerlyk schoon, harmonieus en in
hpoge mate bevredigend voor het gemoed sluit
dit wonderbare toonstuk af.
Deze drie deelen op zich zelf vormen reeds
eene compositie van zeldzaam schoone sym
metrie. Doch in het slotgedeelte komt Beet
hoven tcoh nog de kroon zetten op zyn gewrocht.
Echter niet zoo dadelijk; eerst na een heftigen
Btry'd, waarin het »recitativ" der violoncellen
en contrabassen een groote rol speelt en waarby
reminiscentiën aan de eerste drie deelen den
toehoorder voorbijtrekken, komt een zeer een
voudige, schoone melodi«, zachtkens ge
ntoneerd, eveneens door do violoncellen en con
trabassen, den naderenden vreugdejubel ver
konden. Dra nemen andere instrumenten deze
melodie over, totdat zy' in de hoogste extase
door het volle orcbest, en van ryke begeleidings
figuren voorzien, aangeheven wordt.
Nog eenmaal doet de wild stormende figuur,
waarmede dat deel geopend is, zyne dreigende
klanken hooren, om dan echter voor goed te
verdwynen. »0 Freuade, nicht diese Töne,
sondern lasst uns angenehmere anstimmen und
freudenvollere'' laat Beethoven den zanger
uitroepen en dan eerst vereenigt hy zich met
Schiller, om in diens »OJe an die Freude"
eene dithyrambe te schilderen, zooals er
schooner nog wel geen gecomponeerd is. Op
verschillende wyzen gevarieerd, loopt de straks
genoemde »Freudemelodie" verder het geheele
stuk door. Tweemalen slechts wordt zy
afgebroken, eens by de tenor-solo »Froh, wie
die Sjnne" en dan by het »Seid umschlungen,
Millionen". Dan echter laat zy' zich niet
wee. houden in de hoogste geestdrift voort te
juichen. De heerlyke cadens voor solostemmen
»wo dein sanfter F^ügel weilt" is slechts voor
een oogenblik in staat haar tegen te houden.
Dadelijk daarna zet zij haren jubelenden zege
tocht voort en doet iedereen de vraag vergeten,
of het dan waar is dat Beethoven hier aan de
zangstemmen eisenen gesteld heeft, waaraan
te nauwernood voldaan kan worden.
Na het bovenstaande gelezen te hebben, zal
meii het met mij eens zyn, dat er bezwaarlyk
een werk had kunnen gekozen worden, dat
beter geschikt was om den zestigsten jaardag
van dj Maatschappy «Caecilia" te vieren.
Da uitvoering was het werk waardig. De
buitengewoon volle en ry'ke klank van het
stry'ljqiartet, het voortreftMy'ke samenspel der
groepnn van blaasinstrumenten en de zekerheid
en schoenen toon van het koor verdienen den
grootsten lof.
Hst solo-zang quartet was in handen van
de d'imes Oldenboom-Lutkeman, De
HaanManifirges en de heeren v. Humalda uit Lsipzig
en Messchaert.
Mevrouw Olde boom was plotseling ingevallen
voor mevrouw Noordewier, die ongesteld was
geworden. De wyze waarop mevrouw
Oldenboom hare party' gezongen heeft, was in alle
opzichten superieur. Zoowel de bewegely'ke
figuren als de gevaarlyke hooge tonen zong zy
met een gemakkelijkheid, waaruit duidelijk
bleek hare geschiktheid voor deze zoo zeer
gevreesde party.
Ook mevrouw de Haan gaf met haar warm
en vol getimbreerd altgeluid een schoon cachet
aan den klank van het quartet.
De heer v. Humalda was hier nog onbekend.
Nu is wel de «negende" geen werk, uitermate
geschikt om de hoedanigheden van den tenor
te doen kennen. Gaarne wil ik echter toegeven
dat hy in de ensembles niet onverdienstelijk
secondeerde, doch dat voor zijn solo meer
lan en een vastere toon verlangd wordt.
Messchaert.... nu ja, Messchaert was weder
de groote zanger, die in stem, opvatting en
voordracht zyn buitengewone qualiteiten open
baarde. Ten slotte een woord van hulde aan
den directeur Mengelberg, die als een echt
veldheer al deze factoren wist te vereenigen
en tot groote daden te bezielen.
Waarlijk.... het was een schoone feestavond.
Enkele concerten die deze week nog plaats
vonden, wil ik liever in een volgend schry ven
memoreeren.
AST. AVEBKA.MP.
Zanguitvoering en orgelbespeling.
De Gemengde Zangvereeniging »SweeIinck",
diracteur de heer Hessel de Vries, organist aan
de Muiderkerk, geeft Woensdag 16 Januari as.
eene openbare zanguitvoering en orgelbespeling
in de Muidekerk, met helangelooze medewer
king van de dames M. L. Meijer, D. E. C.
Deetman en de heeron A. C. Mattbijssen, C. F.
Risskopf en L M. N. J. D.
De netto opbrengst dezer uitvoering wordt
bestemd voor de in den toren dier kerk te
plaatsen klok.
Toegangsbewijzen, rechtgevend op een tekst
boekje, zijn a ? O 50 en gereserveerd ? 1.
verkry'gbaar bij de boekhandelaren: E^elings
Boekhandel, Heerengraeht 432, E. v. d. Hoef,
e Van Swindenstraat 15, J Houtmanshof,
Kastanjeweg l1, M. P. Karsdorp, Van Woustraat
36, P. A. Karsdorp, Haarlemmerdyk 38.
iiiiiHiiimiiiiiiiiiiiiiiiimmi
Kunstgeschiedenis,
De rede, waarmee dr. W. Vogelsang zyn
lessen in kunstgeschiedenis aan de Univer
siteit te Amsterdam opende, is in druk ver
schenen en uitgegeven door Suheltema &
Holkema's boekhandel. *) De omstandigheid dat
zulk een leerstoel aan eene hoogescbool zal
bezet worden, is wel belangwekkend genoeg
om er de aandacht op te vestigen, te meer,
wyl we na kennisnemen van deze openings
rede het verheugend verschijnsel in 't uitzicht
hebben, de kunstgeschiedenis nu eens op een
wat vruchtbaarder terrein beoefend te zien.
Gely'k daar tot heden gearbeid werd, moeten
de leeken aangaande kunstgeschiedenis wel de
opvatting kry'gen van een vak van geleerdheid,
waarby het hoofddoel is, een zoo volledig
mogelijke noteering ? te verkrijgen van kunst
werken, uit het verleden nagebleven, en tevens
een zóó uitgebreid naamregister in het hoofd
te hebben, dat zelfs bij het onbelangrijkste
*) Kunstwetenschappelijke Opmerkingen. Rede,
uitgesproken by de opening zy'ner lessen in
kunstgeschiedenis op 22 November 1900 door
dr. W. Vogelsang, Privaat-Docent aan de
Universiteit te Amsterdam. Uiigegeven te
Amsterdam door Scheltema & Ilolkema's Boek
handel.
oude schildery', voor de attributie aanstonds
een naam, pasklaar te vinden is. En die kennis
wordt dan op belangryke wy'ze verrykt door
het uitbreiden van documenteele gegevens,
rakende geboorte- en sterfdatump, familiebe
trekkingen, levensomstandigheden, monogram
men, etc. en vooral ook door veelbelezenheid
in de literatuur der kunstwerken, het reilen
en zeilen der stukken van de eene collectie in
de andere, hier onder dezen naam, daar onder
die. In n woord, een kennis, zoo veelomvattend,
dat de oningewyden zich daarbuiten houden,
en dus iedere nieuwe ontdekking, iedere ver
meerdering van het naamregister door opduiking
van een obscuriteit, die blykens archivalische
gpgeveng geschilderd moet hebben, iedere vol
tallige (?) lyst der voortbrengselen van een
uit den hoop gegrepen oude meester, ook
zelfs de ontcyfering van een tot nu raadsel
achtig monogram, niet even hunne belang
stelling raakt. En zoo zou men gaan denken,
is het veld der kunstgeschiedenis een jacht
terrein en vindt haar beoefening, haar reden
van bestaan vooral daardoor, dat ze voldoende
materiaal ter bewerking biedt aan
yverzuchtigen, om zich in zeker vak, dat toevallig .de
kunstverschyning betreft, als specialiteiten op
te werken. Dat nu al die kennis nutteloos is,
of al dat wetenschappelyk nasporen doelloos,
zy hiermee volstrekt niet te kennen gegeven,
integendeel; geen die zich op het werkelyk
kennen der vroegere kunstopenbaringen toelegt,
zal de vele diensten, daaruit geboden, ver
smaden en onderschatten; maar, dat mag nog
niet als de kunstgeschiedenis worden aange
geven, want daar zyn nog slechts stutten,
waarmede het ware werkstuk tot ry'zing kan
geraken.
Wy hebben daar nog alleen een platte
grond, dienstig voor oriëntatie; maar by een
plattegrond alleen leert men niet een stad
kennen.
Het bewustzijn moet daar altijd wezen, dat
kunstwetenschap in haar grondaard ten doel
heeft de kunstuitingen voor verschillende tyden
voor de massa verstaanbaar te maken, ten
eerste, en vervolgens de meer wysgeerige
strekking, om de beschaving der geslachten,
die zich in kunst bovenal geopenbaard heeft,
in haar oorsprong en ontwikkeling te volgen.
Zoo defi lieerde Dr. Vogelsang ook roeping
en aard der kunstwetenschap:
»Van het oogenblik af, waarop men een kunst
werk, zy' het nu een schildery, een beeld of
een gebouw, niet slechts geniet, bewondert of
veroordeelt zonder meer, van het oogenblik
af, waarop men zich bewust is van gedachten,
die de oorzaak van dat Bewonderen of
veroordeelen, althans ten deele, zijn, maar vooral,
wanneer men tracht die gedachten in een vorm
te gieten, staat men op kunstwetenschappelyk
terrein. Van dit oogenblik af kan men twee
wegen inslaan. Men kan trachten te onderzoe
ken, welke eigenschappen van het werk ons
aangry'pen en waarom ; man kan ook, zich meer
tot het object bepalend, onderzoeken, in welke
verhouding het tot andere kunstwerken staat,
de gegevens samenstellen, die bij het ontstaan
ervan hebhen meegewerkt, de motieven zoeken
op te sporen, die den kunstenaar hebben geleid,
en eindely'k trachten, ook den mensch, die dit
werk voltooide, nader te leeren kennen en zich
een juiste voorstelling te maken van diens plaats
onder zyne medemenschen, hem te zien, als
men zoo wil, op het tooneel van zyn tijl.
Da studiën voor deze verBchiilende wy'ie van
onderzoek noodig, heeten: «aestheiica en kunst
historie .. ."
Hierin ligt ook opgesloten, dat slachts hij
kan geroepen geacht worden zich aan
kunstwetenschappelyke studiën te wijden, bij wien
een natuurlijke liefje voor de kunstwerken het
uitgangspunt is, die werkelyk geneigd is tot
wijdere inzichten van de verschynselen in
onderling verband te geraken, en de behoefte
voelt ook anderen tot het begrip te leiden.
De wetenschap groeit dan van zelf aan, want
die iets werkelyk liefheeft, zal ook van het
verlangen vervuld zyn, alle betreffende aan
gelegenheden binnen zijn weten te brengen.
En daardoor moet de blik zich dan scherpen
en ook zonder geschoolde kennis, zal de reuk
van het gevoel als 't ware, speuren naar oor
sprong en samenhang van de wy'd verspreide
verschynselen der vroegere kunstuiting.
Om nu tot deze openingsrede terug te kaeren,
en kortelijk den inhoud daarvan kenbaar te
maken: de inleiding was een overzicht van
de kunstgeschiedenis zooals die tot heden in
Holland beoefend werd. van Cirel van Mander
tot Immerzeel en Kramm. En in 't licht werd
gesteld, dat van Manders' arbeid van zooveel
hooger historischen aanleg getuigt dan die
zyner nakomelingen. Zijn verhandeling der
schilders en hunne voortbrengselen houdt een
verdere strekking in, dat een accuraat
aanteekenen en zorgvuldig inventarisseeren.
Dan wordt op de kunsthistorische beweging
gewezen, die in 't buitenland zich openbaarde
en hoe ook hij ons langzaam aan de belang
stelling voor kunst uit den
voor-reformatietijd doordringt. Maar nog geen Nederlander
heeft een poging gewaagd tot een doonoopende
voorstelling van de ontwikkeling der kunst,
voor zoover die niet in de groote bloeiperiode
valt. En nadrukkelijk wordt er dan op ge
wezen, dat er bij ons tot heden zeer eenzijdig
kunstwetenschappelijk gewerkt is. Dat inzicht
mag dan ook wel eens versterkt worden, want
de kunst der 17e eeuw heeft steeds het
leeuwenaandeel van de belangstelling der
kunstkenners, en wat uit dien tyd nu reeds aan
grondstof werd vergaderd, krijgt allengs een
bedenkelyke omvangrijkheid. 3n evenement
mag het dan ook haast heeten, dat een jonge
kunstgeleerde bij den cursus, dien hij zich
voorstelt te geven, voorloopig slechts de
vóórzeventiend' eeuwsche kunst behandelen zal.
In de rede zelf heeft hy reeds behalve enkele
beschouwingen over het wezen der
middeleeuwscfco kunst, of algemesne overgangen, een
voorbeeld willen geven van zijne opvatting der
taak en, een proeve gewaagd van het overzicht
der ontwikkeling van het landschap, zooals
het een nog ondergeschikte rol vervulde van
entourage in de voorstellingen der primitieven,
en langzamerhand over Gerard David, Geertgen
tot St. Jans, Patinier, tot aan den
boerenBreugho!, Gillis van Coninxloo, Averkamp e. a.
zyne zelfstandigheid in het schilderij-wezen
heeft verwonnen.
Ten slotte een betoog om het goed recht
der kunsthistorie, tusschen de andere vakken,
aan de hoogescbool te verwerven, waarby op
verschillende deugdelyke gronden de heil
zaamheid daarvan wordt aangetoond; maar daar
zyn bezwaren, waarvan wel de voornaamste
zyn, dat de docent hier zooveel minder op
deugdelyken ondergrond by zijn toehoorders
kan rekenen dan elders en het materiaal overal
in zoo luttele mate aanwezig is, dat het
onderwy's, hier zoozeer aanschouwelyk gewenscht,
daardoor belemmerd wordt.
Maar dr. Vogelsang is in zyn jeugdig
enthusiasme vol moed en al zal er by' al wat
hy zegt, of bepaalt, ook wel eens meer
of minder hevig van gedachten te wryven zy'n,
zyn sturen is verblydend, want het gaat in
een nieuwe richting, of liever het heeft richting.
Werkelyk wat belovend voor een jong en frisch
leven in de kunstwetenschap, als het ware
standpunt met zooveel moed en overtuiging
wordt ingenomen. Moge zyn oproep aan de
«Zeer gewenschte Toehoorders'' om met ham
samen te gaan in het trachten mar zorgvul
diger onderzoek en diepgaander ky'k op de
oude kunst, zooveel mogely'k gehoor vinden!
W. STEENHOFP.
Eenige bizanderlieto omtrent den prijs m
schilderijen ?an Haapne schilders
05 net laatst der 18» eeuw.
Van omstreeks 1780 tot op het eind der
18a eeuw was buitengewoon gezant en gevol
machtigd minister van den Keizer van
Uuitschland bij de Staten Generaal te 's Gravenhage
Franciscus Johanneg Nepomiicenus Fidelis baron
von Reischach, die tevens landcommandeur der
balie Aldenbiessen van de Duitsche Orde, ka
merheer, luitenant-generaal en veldmaarschalk
waï, een man dus met veel namen en veel titels
en die ook als grand seigneur" leefde, meestal
te 's Gravenhage in de Houtstraat, waar hij
zyn hö'.el had,en eenigen tijd,misschien allejaren
des zomers, zeker in 1787 eenige maa-iden tot
herstel zijner gezondheid, op het prachtig kastpel
der groot-comminderie AKlenbie^sen bij Bilsen,
in Belgisch Limburg. Het park van dit kasteel
en ook het kasteel zelf had hy merkelijk laten
verfraaien evenals de comtnanderie Jonge
Biessen te Maastricht.
Offerde hij in Limburg aan Flora en Pomona,
te 's Gravenhage had hij andere liefhebberden
en vereerde hy Apollo, door namelijk zy'a die
naren, de schilders, te begunstigen en zich
schilderyen, te b. stellen voor zijn hotel. Het
schijnt dat Zyne Excellentie het in dit op
zicht wel eens wat al te grandioos aanlegde,
want zijn vader, de oude baron, ook eene
EKcelientie (op welken titel weet ik niet), moest
van tijd tot tyd wel eens in Je bocht schieten
om de kiinstliefhebberijen van den zoon te
betalen. Uit blijkt uit eenige kwitantiën door
mij gevonden in het archief der B*lie Blessen
te Maastricht, wairtusschen ook eenige docu
menten van van Reis.-hach's gezantschaps
archief en eenige personalia zijn te recht ge
komen.
Ik deel uit deze kwitantiën het een en ander
mede, dat kan strekken tot nadere toelichting
zoo niet van eenige Haigsche schilders zelven,
dan toch van hun werken, zy het ook van
't meest materieel en prozaïsch gedeelte, nl.
den prijs dien zij er voor maakten.
D^n 24 October 1781 verklaart zekere J.
Doringer, misschien iemand die als zaakge
lastigde fungeerde van den vader bij zy'a
verstrekken van gelden aan zijn zoon den
gezant, dat hij van Zijne Excellentie baron de
Baischach had ontvangen zestig gulden om den
schilder Kett, op afrekening van eene schildery
van 75 gulden, te betalen.
Van den schiller W. Kett te 's-Gravenhage
wordt bij Kramm gemeld, dit hij in 1786
bloeide
Da gezant schijnt ook in handen van
kunstkoopers gevallen te zijn. Immers dezelfde J.
Do inger verklaart den 7 November 1781 van
den ouden baron 350 gulden bekomen te hebben
om de obligatie van zijn zoon uit da handen
van Sr.Fullings te lossen wegens twee schilderyen
op 8 Augustus 1781 gekocht
Dan 28 November 1781 heeft Doringer,
b'ijkens kwitantie, 150 gulden van den ouden
heer ontvangen om den schilder Thier te be
talen op afrekening van twee schilderijen, die
deze aan Doringer had overhandigd voor den
gezant', welke som de helft wis vai den over
eengekomen prijs.
Barend Hendrik Thier wordt bij Kratum en
Immerzeel vermeld als geboren in 1743 of 1751 te
Lundinghausen in het Munstersche en overleden
te Leiden in 1841 en a's schilder van landschap
pen en dieren.
Den 9en Januari 1782 ontving Doringer voor
de twee schilderyen van Schweikardt'' 500
gld. en voor het pendant van 'i hier 150 gld.
Hendrik Willem richweickhart, de vader van
Bilderdijk's tw e 'de vrouw, wordt bij Kramm
en Itumerzeel vermeld als schilder van portretten,
landschappen en dieren.
4 Februari 1782 verklaart Doringer ontvan
gen te hebben, om aan Kett te betalen het
restant van 15 gulden en voor het pendant
75 gulden.
Den 16n Februari van datze'fde jaar ontving
hij 400 gulden om aan d;n schilder Roedig
tableau de fruit" te betalen.
Jan Christiaan Roedig is bij Kramm als
bloemschild >r vermeld en geboren te 's Gra
venhage in 17.H en aldaar overleden in 1802.
Nog vond ik eene kwitantie zonder datum
van zekeien P. G. P. Cnllin 544 gulden tot
voldoening van vier schilderijen, geschilderd
v.ior den gezant.
Orer dezen Collin weet ik geen narichten
te geven. De ti'el van generaal en ambassa
deur van Zijne Keizerlijke Majesteit bij Haar
Hoogmogenden aan von Reischach door Collin
gegeven, doen mij vermoeden, dat Collin in
rl'-n Haag woonde. In Limburg was von Rei
schach d; landcommandeur.
Maastricht.
A. J. A. FI.AMENT.
Van Houw en Si°rkunsf, het maandschrift
dat, meestal met Hollandsen-Franschen tekst,
door den heer II. J. Dompierre de Chantepi
geredigeerd wordt, zijn all. 2 en 3 van den
tweeden jaargang verschenen. De eerste daarvan
ig uitsluitend gewijd aan Grieksche, Egyptische,
Italiaansche en Syrische munten en penningen
van de 7 eeuwen voor Car. in 5 perioden
verdeeld. De derJe bevat eene groote collectie
platen van Aasyrische beeldhouwwerken uit
het Louvre met verklarende tekst van K. v. L.
Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: S. H. de Roos, «Avond
in Volendam", pastei; «Avondzon op Hooiber
gen", pastei; »Moeder en Kind", lithographie.
iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
miiiim iiiiiiiiniiM
L. v A'S DEYSSEL, Vijfde Bundel verzamelde
Opstellen. Uitgaven Scheltema en
Holkerna, Amsterdam.
Dit deel behelst de kritieken over Albert
Verwey, over het treurspel //Ghetto," over Henri
Borel, over //Stille Wegen" over Catherine."
Verder eenige schetsjes en aanteekeningen:
Een paar gedachten over Huet's Laud van
Remtirand. E;n bladzijde getiteld Sneeuw"
m 1888 geschreven en zelf door den auteur
sangeJuid als Ultraimpressiouisme (sensitivisme).
Een opstel geheeten «Ochtend" als zijnde vol
gens eigen aanwijzing van de schrijver:
PrimitiefJyriescli-impressieaisme. Sentiment:
angs'."
Dan //In het Koffl-huis." (Primitief impres
sionisme, grenzend aan natura'isme).
Dan: Parijs. (Superieure Causerie). Het
grootste gedeelte van den bundel wordt
inger.omen door stukken verhalend Proza, geschreven
door den auteur op de grens zijner evolutie van
tiet, naturalisme naar het impressionisme. (De
kleine R publiek).
* *
*
Over dit bnek moest men een boek schrijven
vai.t er slaan daarin zeer belangrijke beweringen
duidelijk gtformu'eerd en hebbende eene verre
draagkracht. Ieder de dit leest voelt de innige
(ji aiepe overtuiging van dezen man, aan wien
geen enkel onbegrepen woord of zin ontglipt
en die elke syllabe in volle bewustzijn neer ztt,
met onverstoorbare kalmte en hoog zelfbedwang
zijne voetstappen richt naar een rots van waar
heid. Hij is de auteur, die zijne uitgestrekte
persoonlijkheid met den muur van een vasten
en piralel loopenden cirkel wil omsluiten en
verdedigt.
Deze auteur laat zic'i niet gaan, en volaens
het. principe in een zijner vroegere opstellen,
getiteld «eene L^vensleer1' neergelegd, ,bij geeft
z cli niet over." Hij duwt den lezer terug naar
de, uiterste oppervlakte .ijuer persoonlijkheid,
hij houdt hem verwijderd van ziju intieme
zielekern. Op deze oppervlakte laat hij het volle
lic't schijnen en de globale voorstelling zoowel
als de meest kleine details worden door hem
aan zijn Ie-er geopenbaard.
Daaraan heeft hij zijn groote, ik zou raa?t
zejrgen, populariteit te danken en oefent hij
een onweerstaanbare, attractie op de gemoederen
uit. Het, is vooral iu den laatst.en tijd dat de
lyricus Van Deyssel is opgegaan in den helderen
en logi.«chen betoozer en daarom is hij
missch>eu op het oogsnhlik. de eenige ware criticus
in Nederland. //Het ware letterkundig oordeel,
een tcliar, bijna even zeldzaam als die der
beste poëtische praktijk" zoo zegt bij zelf. Ik
zal niet te veel zfgjeu indien ik dit talent in
Nederland rog zeldiamer noem. Niet dat ik
tut met zijne bij tiem vaststaande meening
onvoorwaardelijk al'ijd eens ben, maar zijue
m-ening doet mijne oogen altijd vau atteutie
opengaan, al spreekt hij nu en dan een spraak
die de mijue uf de uws niet is. Dit is het
beste wat, pen schrijver kan bereiken : 'e schrijven
zonder phrases, zonder »words words," steeds
elk woord te vullen met zware beteekenis.
Van D'yssel is boven alles een suggestief
auteur. Hij is het door de aaneengesloten
slagorde zijner aaressief oprukkende woorden
p'ialai xen, 1,'oor het helder zichtbare spel zijner
idetëdtakliek. Zijne taal is geen orakeltaal
waaraan twee of drie uitleggingen kan worden
gegeven, maar eene machine van wie elk rad
en onderdeel zijne vaste werking heeft, maar
een. dc'ioate machirene, waarbij elk stofje vaa
drukfout of bijvoeging storend zou werken.
Bij ren hoek als dit doet de recensent het
best, te zwijgen en naar den auteur zelf te
verrijzen, utledingen van brokken, of kritiek
op deze kritieken zou nutteloos zijn. Hier en
daar een greep doende vind ik die voortreffelijke
ciu^erie over Parijs, waar de auteur over de
Place de la Concorde .«.prekende vooral //supe
rieur" is, noemt hij ze toch zelf «superieure
causerie. Fonteinen," zegt bij daar //geven aan
//een stad een bizonder cachet van weelde en
wei-gemanierdheid, zij zijn als de doekspelden
en de mancbetkuoopen van het toilet der stad.
De waterversieringen zijn de zilveren
vuurwerken, die alleen bij dus kunnen worden
//vertoond. Het zonnelicht doet het fraaiste en
sterkste vuurwerk verbieeken, maar schijnt het
,op de waterfontein, dan doet het die lichten
//en fonkelen als fel zilver en hel geel vuur.
«Dat men de aesthetische wa&rle van
water«fonteiuen n>et te gering schatte,! h'ewegelijk
«en vluchtig als tooneebpeelkunst, is hun
waarde niet objectief blijverd, maar in het
geheugen hunner bewonderaars laten de fon
teinen fotografi'in hunner schoone sierlijkheid
«na, die niet met de jaren verbieeken, als
«mooie en zwierige vrouwen wier gestalten
ns weldoend langs ons heen zijn gegaan.
«Zuiver f n helder is het water, doorschijnend
en BuWiel zijn elegance. Dd zee is groot-mooi,
«de regen droef-mooi en machtig-mooi de
water//val, maar elegant bij uitnemendheid zijn de
«kunstmatige fonteinen. Die van
hetConcorde]>lein ziju als dames met slanke bovenlijven
«en bollige buigzame krinolim s, zilveren dames
uit de verte gezien. Hun steeds eenvormig
«bewegen getft liun den schijn van
onoewegelijkheid. Eerst dus ontvangt ge er dien indruk
vaa maar kom dan nader bij orn de andere
indrukken vau die goede fonteinen ten j,esclijijk(i
afe, krijsen. Hoe schoon, niet waar, is dete
afgedeelde en sarnengevoigde, deze
gebeeldhouwde regen! VVat is er s'auker en soepeler
dan de lijnen van het in rtine bochten
atvallende, of zic'i een>t in een ranken worp
verlufföiide en dan nut de gebroken buiging vau
«een staatsie-zweep neerstralen.de fonteinwater!"
Dit is nu oiet zoo mair een greep op goed
g'luk af, maar mij duukt zoo een passage
karakteristiek voor een van de vele zijden van
zijii talent. Want dit, is veelvuldig en mij is
in geen enkele taal een auteur bekend, die er
met opiet zooals hij, 'dli het ware drie manieren
van schrijven op na houdt, nanit-lijk de jour
nalist Uclie, de superieur causerie loon en die
der hooge kunst. Niet dat hij daarom
dejournalistische manier alleen voor de courant aan
wendt maar hij gebruikt ziju manieren naar
onderwerp en stemming. In de hoo?e kunst
deze inteüs geziene beschrijving van Sneeuw
op blz. 105 ?.
Hoog in het open de wit licht das, bij
verstijfde vlagen van oplicht en heenlic'it
strakstuipeud aniijjewaaii, gestoken ^t wiud
iiige«kirad van de zwart-witte verten, ,tar wat :rwezen
«kleurdeukend onder fronslucht,
knapperstippe«lende zwartwaasjes wriemelend van vasten
,/schuinschijn, in de stille witte alüchtend
,/onaanvoelbare glazerigheid wervelwasemead;
den grond in tot liggirg verstorven vaart
«vaal-aanlichtend in ziju voortplatting vlak vlak
daar daar verder tot de verte korter, smaller
«minder en duisterder; in zich /.elf zijnd al
«om de opstanden, de zucht en 2ien vau zijn
«eii op vau de neering tot in-aau den hooge,
binnen de doos van ruimten als onkleur-rook ;
en in breed-rechting als tot vaststaan versteven
«regen tegen de wolkenzolderiiig aan, vers
rek«kend tot net-of-onstof, een blik vau open-wijd,
door dun en met-zwaar tot klaar, onbezond
mat klaar meer dan siddering, klaarte enz."
De aanstrenging die er moest zijn om zulke
visie voort te brengen is op zich zelf reeds
bewonderenswaardig. Want voor deze oogen.
blikken wordt door een supreme effort van den
wil aan de intelligsntie het stilzwijgen opgelegd,
opdat de visie der buiteuwereld in sterkte aan
groeit, zoodat op het spiegelvlak van de sensatie
deze wel incoherente, maar rjk-Vwigen visi
oenen konden ontstaan. Toch dunkt mij *In
het kom' huis" tot, de categorie eener volmaaktere
kunst te behooren. Want hoe subtiel en ver
het Schoone in «Sneeuw" o ik is uitgedrukt,
wegens de abdikatie der Intelligentie is het niet
de uiting van den completten menseh, niet het
resultaat van het harmoniecnsp"! al zijner facul
teiten of vermogens. Want, noe volmaakt ook
gedaan, hoe groot in aantal de opgeteekende
bizonderhedsn der visie zijn, zij zullen zeker
niet alle opg.iteekend zijn en dit moet voor een
gedeelte willekeurig zijn. Slechts de Intelli
gentie heeft recht van bevel en zij is de draad
der leiding waarop de beelden ontvonkeü, ijlend
naar het supreme Doel. In het sensitivistische
stukje «Sneeuw" heeft de lezer geen controle
en is hij genoolzaakt blindelings den auteur
te volgen en 'daar nu de opeenvolging der
sentimenten of liever sensaties bij ieder insnsch
verschillend is, mist de lezer de aanknooping,
het contact, de leiding die toch volgens de
natuurwet ea de reden van bestaan van het
Woird, noodzakelijk is.
«In het Koffiihuib" daarentegen dunkt mij
een der volmaakste bladzijden djor den auteur
geschreven. Dit is Boven-hollandsche kunst,
boven het wetërige wat ons Hollanders aankleeft
verhifi, zich deze kunst koel, klaar, zichtbaar,
streng, mathematisch, eene uiting van onzen
tijd, datgene hetwc'k E ff*l in de Bouwkunst
met zijn toren heeft willen bereiken, maar
waarvan het nog niet duidelijk is of hij het er
mede bereikt heeft.
F. E.
Het nieuwe boek van Frederik van Eeden,
«Van de Koele Meren des Doods" wordt in 't
Engelsch vertaald door miss Margaret Robinson,
dezelfde die een opstel over van Eeden in de
Nineteenth Century schreef. Het werk zal in
't voorjaar verschijnen by den uitgever Davis
te Chicago.
NIEUWE UITGAVEN.
Sifveater zang, door F. SMIT KLEINE. Doorn,
B. Uuitenbeek.
Lux, gtïll. tijdschrift voor fotografie. Afl. I.
XUIe jaargang. Amsterdam, Boek-, Kunst- en
Handelsdrukkery, voorh. Gabr Binger.
Tijdschrift der Neder l. Maatsclinppij ter
bevordering van Ni/jeerheid. Jan. 1901.
Het Dogma van mr. Paap door TH W. VAN
DEK WOUDE, S t. Anna Parochie, J Kuijken Jzn.
Bouw en Serknnst, «Livraison" 2 en 3.
2e Année. Haarlem, H. Kleinmann & Co.
Inhoud van Tijdschriften.
Vragen van den dag, jaarg. 1901. Jan.-afl.
Plaat XLV. Variëteiten van Dahlia's; dr. H.
Blink, de aardrykskunde aan de Universiteit
te Leiden; Hoeveel caoutchouc er jaarlijks
verkregen wordt; Onze kennis des hemels en
hoe men daartoe gekomen is. Hoofdlynen uit
de geschiedenis der kennis van het zonne
stelsel; J. van der Breegen, Reiniging van
afvalwater. (Met figuur); De normale lichaams
temperatuur; J. Faber, Over het eiland Marken
en zijn bewoners; Embden als wereldhaven.
Eigen Haard, No. 2: In het Utrechtsche
Ziekenhuis, door S Kalff. (Slot); Dr. James
Barry Munnik Hertzo?, B. A., door prof. mr.
G. A. van Hamel, met portret; De kolonie
Curac,ao, door J. H. J. Hamelberg, met afbeel
dingen. (Slot); »Een uit velan", door Netty
Spanjaarü; Carl Alexander, Groothertog van
Saxen-Weimar-Eisenach, met portret en af
beelding; Twee autocraten, door A. Peaux;
Verscheidenheid; Feuilleton.
IIIMIIIIIIIIIIH
40 cents per regel.
iiiiiiiiiiiiiiuuuiiMiHiiiitiiiiimMiiiiimiiiiMiiiiiiMiiiiuiiimiimmtMnn
TRADEMARK
MARTERS COGNAC,
Dit beroemde inerk is verkrijg
baar bij alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
Wijnhandelaars te Amsterdam.
ii m af ? 2,50 per Flescli.
Hoofd-F>epöt
VAK
Dr. JAEGEh'S ORIG.
K. F. DEUSCHLE-BENQEK,
Amsterdam, Kalverstr. 15?.
Eenig specialiteit in deza
artikelen in geheel Neder],
VICTORÏiWATER;
Piano-, Orpl- en MoziutiaiÊl
MEYROOH «fc KALSHOVRN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
BESTE ADRES VOOIl
SPA4MEE en PORTÜG. WIJNEN.
KEIZERSGRACHT 18, AMSTERDAM..