De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 13 januari pagina 4

13 januari 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER \VEEKBLAD VOOR NEDERLAND. : 1229 poëzie dat niet van deze materialistische aarde schynt te zyn, maar dat men in een andere, in een betere wereld thuis zou wanen. Het eerste thema, breed uitgesponnen en vol afwisseling geïnstrumenteerd, voert ons dadelijk naar het tweede thema, met eenigszins wiegelend, zwevend karakter. Beide thema's leveren den stof voor den variatie-vorm, in den uitgebreidsten zin des woord s. Heerlyk schoon, harmonieus en in hpoge mate bevredigend voor het gemoed sluit dit wonderbare toonstuk af. Deze drie deelen op zich zelf vormen reeds eene compositie van zeldzaam schoone sym metrie. Doch in het slotgedeelte komt Beet hoven tcoh nog de kroon zetten op zyn gewrocht. Echter niet zoo dadelijk; eerst na een heftigen Btry'd, waarin het »recitativ" der violoncellen en contrabassen een groote rol speelt en waarby reminiscentiën aan de eerste drie deelen den toehoorder voorbijtrekken, komt een zeer een voudige, schoone melodi«, zachtkens ge ntoneerd, eveneens door do violoncellen en con trabassen, den naderenden vreugdejubel ver konden. Dra nemen andere instrumenten deze melodie over, totdat zy' in de hoogste extase door het volle orcbest, en van ryke begeleidings figuren voorzien, aangeheven wordt. Nog eenmaal doet de wild stormende figuur, waarmede dat deel geopend is, zyne dreigende klanken hooren, om dan echter voor goed te verdwynen. »0 Freuade, nicht diese Töne, sondern lasst uns angenehmere anstimmen und freudenvollere'' laat Beethoven den zanger uitroepen en dan eerst vereenigt hy zich met Schiller, om in diens »OJe an die Freude" eene dithyrambe te schilderen, zooals er schooner nog wel geen gecomponeerd is. Op verschillende wyzen gevarieerd, loopt de straks genoemde »Freudemelodie" verder het geheele stuk door. Tweemalen slechts wordt zy afgebroken, eens by de tenor-solo »Froh, wie die Sjnne" en dan by het »Seid umschlungen, Millionen". Dan echter laat zy' zich niet wee. houden in de hoogste geestdrift voort te juichen. De heerlyke cadens voor solostemmen »wo dein sanfter F^ügel weilt" is slechts voor een oogenblik in staat haar tegen te houden. Dadelijk daarna zet zij haren jubelenden zege tocht voort en doet iedereen de vraag vergeten, of het dan waar is dat Beethoven hier aan de zangstemmen eisenen gesteld heeft, waaraan te nauwernood voldaan kan worden. Na het bovenstaande gelezen te hebben, zal meii het met mij eens zyn, dat er bezwaarlyk een werk had kunnen gekozen worden, dat beter geschikt was om den zestigsten jaardag van dj Maatschappy «Caecilia" te vieren. Da uitvoering was het werk waardig. De buitengewoon volle en ry'ke klank van het stry'ljqiartet, het voortreftMy'ke samenspel der groepnn van blaasinstrumenten en de zekerheid en schoenen toon van het koor verdienen den grootsten lof. Hst solo-zang quartet was in handen van de d'imes Oldenboom-Lutkeman, De HaanManifirges en de heeren v. Humalda uit Lsipzig en Messchaert. Mevrouw Olde boom was plotseling ingevallen voor mevrouw Noordewier, die ongesteld was geworden. De wyze waarop mevrouw Oldenboom hare party' gezongen heeft, was in alle opzichten superieur. Zoowel de bewegely'ke figuren als de gevaarlyke hooge tonen zong zy met een gemakkelijkheid, waaruit duidelijk bleek hare geschiktheid voor deze zoo zeer gevreesde party. Ook mevrouw de Haan gaf met haar warm en vol getimbreerd altgeluid een schoon cachet aan den klank van het quartet. De heer v. Humalda was hier nog onbekend. Nu is wel de «negende" geen werk, uitermate geschikt om de hoedanigheden van den tenor te doen kennen. Gaarne wil ik echter toegeven dat hy in de ensembles niet onverdienstelijk secondeerde, doch dat voor zijn solo meer lan en een vastere toon verlangd wordt. Messchaert.... nu ja, Messchaert was weder de groote zanger, die in stem, opvatting en voordracht zyn buitengewone qualiteiten open baarde. Ten slotte een woord van hulde aan den directeur Mengelberg, die als een echt veldheer al deze factoren wist te vereenigen en tot groote daden te bezielen. Waarlijk.... het was een schoone feestavond. Enkele concerten die deze week nog plaats vonden, wil ik liever in een volgend schry ven memoreeren. AST. AVEBKA.MP. Zanguitvoering en orgelbespeling. De Gemengde Zangvereeniging »SweeIinck", diracteur de heer Hessel de Vries, organist aan de Muiderkerk, geeft Woensdag 16 Januari as. eene openbare zanguitvoering en orgelbespeling in de Muidekerk, met helangelooze medewer king van de dames M. L. Meijer, D. E. C. Deetman en de heeron A. C. Mattbijssen, C. F. Risskopf en L M. N. J. D. De netto opbrengst dezer uitvoering wordt bestemd voor de in den toren dier kerk te plaatsen klok. Toegangsbewijzen, rechtgevend op een tekst boekje, zijn a ? O 50 en gereserveerd ? 1. verkry'gbaar bij de boekhandelaren: E^elings Boekhandel, Heerengraeht 432, E. v. d. Hoef, e Van Swindenstraat 15, J Houtmanshof, Kastanjeweg l1, M. P. Karsdorp, Van Woustraat 36, P. A. Karsdorp, Haarlemmerdyk 38. iiiiiHiiimiiiiiiiiiiiiiiiimmi Kunstgeschiedenis, De rede, waarmee dr. W. Vogelsang zyn lessen in kunstgeschiedenis aan de Univer siteit te Amsterdam opende, is in druk ver schenen en uitgegeven door Suheltema & Holkema's boekhandel. *) De omstandigheid dat zulk een leerstoel aan eene hoogescbool zal bezet worden, is wel belangwekkend genoeg om er de aandacht op te vestigen, te meer, wyl we na kennisnemen van deze openings rede het verheugend verschijnsel in 't uitzicht hebben, de kunstgeschiedenis nu eens op een wat vruchtbaarder terrein beoefend te zien. Gely'k daar tot heden gearbeid werd, moeten de leeken aangaande kunstgeschiedenis wel de opvatting kry'gen van een vak van geleerdheid, waarby het hoofddoel is, een zoo volledig mogelijke noteering ? te verkrijgen van kunst werken, uit het verleden nagebleven, en tevens een zóó uitgebreid naamregister in het hoofd te hebben, dat zelfs bij het onbelangrijkste *) Kunstwetenschappelijke Opmerkingen. Rede, uitgesproken by de opening zy'ner lessen in kunstgeschiedenis op 22 November 1900 door dr. W. Vogelsang, Privaat-Docent aan de Universiteit te Amsterdam. Uiigegeven te Amsterdam door Scheltema & Ilolkema's Boek handel. oude schildery', voor de attributie aanstonds een naam, pasklaar te vinden is. En die kennis wordt dan op belangryke wy'ze verrykt door het uitbreiden van documenteele gegevens, rakende geboorte- en sterfdatump, familiebe trekkingen, levensomstandigheden, monogram men, etc. en vooral ook door veelbelezenheid in de literatuur der kunstwerken, het reilen en zeilen der stukken van de eene collectie in de andere, hier onder dezen naam, daar onder die. In n woord, een kennis, zoo veelomvattend, dat de oningewyden zich daarbuiten houden, en dus iedere nieuwe ontdekking, iedere ver meerdering van het naamregister door opduiking van een obscuriteit, die blykens archivalische gpgeveng geschilderd moet hebben, iedere vol tallige (?) lyst der voortbrengselen van een uit den hoop gegrepen oude meester, ook zelfs de ontcyfering van een tot nu raadsel achtig monogram, niet even hunne belang stelling raakt. En zoo zou men gaan denken, is het veld der kunstgeschiedenis een jacht terrein en vindt haar beoefening, haar reden van bestaan vooral daardoor, dat ze voldoende materiaal ter bewerking biedt aan yverzuchtigen, om zich in zeker vak, dat toevallig .de kunstverschyning betreft, als specialiteiten op te werken. Dat nu al die kennis nutteloos is, of al dat wetenschappelyk nasporen doelloos, zy hiermee volstrekt niet te kennen gegeven, integendeel; geen die zich op het werkelyk kennen der vroegere kunstopenbaringen toelegt, zal de vele diensten, daaruit geboden, ver smaden en onderschatten; maar, dat mag nog niet als de kunstgeschiedenis worden aange geven, want daar zyn nog slechts stutten, waarmede het ware werkstuk tot ry'zing kan geraken. Wy hebben daar nog alleen een platte grond, dienstig voor oriëntatie; maar by een plattegrond alleen leert men niet een stad kennen. Het bewustzijn moet daar altijd wezen, dat kunstwetenschap in haar grondaard ten doel heeft de kunstuitingen voor verschillende tyden voor de massa verstaanbaar te maken, ten eerste, en vervolgens de meer wysgeerige strekking, om de beschaving der geslachten, die zich in kunst bovenal geopenbaard heeft, in haar oorsprong en ontwikkeling te volgen. Zoo defi lieerde Dr. Vogelsang ook roeping en aard der kunstwetenschap: »Van het oogenblik af, waarop men een kunst werk, zy' het nu een schildery, een beeld of een gebouw, niet slechts geniet, bewondert of veroordeelt zonder meer, van het oogenblik af, waarop men zich bewust is van gedachten, die de oorzaak van dat Bewonderen of veroordeelen, althans ten deele, zijn, maar vooral, wanneer men tracht die gedachten in een vorm te gieten, staat men op kunstwetenschappelyk terrein. Van dit oogenblik af kan men twee wegen inslaan. Men kan trachten te onderzoe ken, welke eigenschappen van het werk ons aangry'pen en waarom ; man kan ook, zich meer tot het object bepalend, onderzoeken, in welke verhouding het tot andere kunstwerken staat, de gegevens samenstellen, die bij het ontstaan ervan hebhen meegewerkt, de motieven zoeken op te sporen, die den kunstenaar hebben geleid, en eindely'k trachten, ook den mensch, die dit werk voltooide, nader te leeren kennen en zich een juiste voorstelling te maken van diens plaats onder zyne medemenschen, hem te zien, als men zoo wil, op het tooneel van zyn tijl. Da studiën voor deze verBchiilende wy'ie van onderzoek noodig, heeten: «aestheiica en kunst historie .. ." Hierin ligt ook opgesloten, dat slachts hij kan geroepen geacht worden zich aan kunstwetenschappelyke studiën te wijden, bij wien een natuurlijke liefje voor de kunstwerken het uitgangspunt is, die werkelyk geneigd is tot wijdere inzichten van de verschynselen in onderling verband te geraken, en de behoefte voelt ook anderen tot het begrip te leiden. De wetenschap groeit dan van zelf aan, want die iets werkelyk liefheeft, zal ook van het verlangen vervuld zyn, alle betreffende aan gelegenheden binnen zijn weten te brengen. En daardoor moet de blik zich dan scherpen en ook zonder geschoolde kennis, zal de reuk van het gevoel als 't ware, speuren naar oor sprong en samenhang van de wy'd verspreide verschynselen der vroegere kunstuiting. Om nu tot deze openingsrede terug te kaeren, en kortelijk den inhoud daarvan kenbaar te maken: de inleiding was een overzicht van de kunstgeschiedenis zooals die tot heden in Holland beoefend werd. van Cirel van Mander tot Immerzeel en Kramm. En in 't licht werd gesteld, dat van Manders' arbeid van zooveel hooger historischen aanleg getuigt dan die zyner nakomelingen. Zijn verhandeling der schilders en hunne voortbrengselen houdt een verdere strekking in, dat een accuraat aanteekenen en zorgvuldig inventarisseeren. Dan wordt op de kunsthistorische beweging gewezen, die in 't buitenland zich openbaarde en hoe ook hij ons langzaam aan de belang stelling voor kunst uit den voor-reformatietijd doordringt. Maar nog geen Nederlander heeft een poging gewaagd tot een doonoopende voorstelling van de ontwikkeling der kunst, voor zoover die niet in de groote bloeiperiode valt. En nadrukkelijk wordt er dan op ge wezen, dat er bij ons tot heden zeer eenzijdig kunstwetenschappelijk gewerkt is. Dat inzicht mag dan ook wel eens versterkt worden, want de kunst der 17e eeuw heeft steeds het leeuwenaandeel van de belangstelling der kunstkenners, en wat uit dien tyd nu reeds aan grondstof werd vergaderd, krijgt allengs een bedenkelyke omvangrijkheid. 3n evenement mag het dan ook haast heeten, dat een jonge kunstgeleerde bij den cursus, dien hij zich voorstelt te geven, voorloopig slechts de vóórzeventiend' eeuwsche kunst behandelen zal. In de rede zelf heeft hy reeds behalve enkele beschouwingen over het wezen der middeleeuwscfco kunst, of algemesne overgangen, een voorbeeld willen geven van zijne opvatting der taak en, een proeve gewaagd van het overzicht der ontwikkeling van het landschap, zooals het een nog ondergeschikte rol vervulde van entourage in de voorstellingen der primitieven, en langzamerhand over Gerard David, Geertgen tot St. Jans, Patinier, tot aan den boerenBreugho!, Gillis van Coninxloo, Averkamp e. a. zyne zelfstandigheid in het schilderij-wezen heeft verwonnen. Ten slotte een betoog om het goed recht der kunsthistorie, tusschen de andere vakken, aan de hoogescbool te verwerven, waarby op verschillende deugdelyke gronden de heil zaamheid daarvan wordt aangetoond; maar daar zyn bezwaren, waarvan wel de voornaamste zyn, dat de docent hier zooveel minder op deugdelyken ondergrond by zijn toehoorders kan rekenen dan elders en het materiaal overal in zoo luttele mate aanwezig is, dat het onderwy's, hier zoozeer aanschouwelyk gewenscht, daardoor belemmerd wordt. Maar dr. Vogelsang is in zyn jeugdig enthusiasme vol moed en al zal er by' al wat hy zegt, of bepaalt, ook wel eens meer of minder hevig van gedachten te wryven zy'n, zyn sturen is verblydend, want het gaat in een nieuwe richting, of liever het heeft richting. Werkelyk wat belovend voor een jong en frisch leven in de kunstwetenschap, als het ware standpunt met zooveel moed en overtuiging wordt ingenomen. Moge zyn oproep aan de «Zeer gewenschte Toehoorders'' om met ham samen te gaan in het trachten mar zorgvul diger onderzoek en diepgaander ky'k op de oude kunst, zooveel mogely'k gehoor vinden! W. STEENHOFP. Eenige bizanderlieto omtrent den prijs m schilderijen ?an Haapne schilders 05 net laatst der 18» eeuw. Van omstreeks 1780 tot op het eind der 18a eeuw was buitengewoon gezant en gevol machtigd minister van den Keizer van Uuitschland bij de Staten Generaal te 's Gravenhage Franciscus Johanneg Nepomiicenus Fidelis baron von Reischach, die tevens landcommandeur der balie Aldenbiessen van de Duitsche Orde, ka merheer, luitenant-generaal en veldmaarschalk waï, een man dus met veel namen en veel titels en die ook als grand seigneur" leefde, meestal te 's Gravenhage in de Houtstraat, waar hij zyn hö'.el had,en eenigen tijd,misschien allejaren des zomers, zeker in 1787 eenige maa-iden tot herstel zijner gezondheid, op het prachtig kastpel der groot-comminderie AKlenbie^sen bij Bilsen, in Belgisch Limburg. Het park van dit kasteel en ook het kasteel zelf had hy merkelijk laten verfraaien evenals de comtnanderie Jonge Biessen te Maastricht. Offerde hij in Limburg aan Flora en Pomona, te 's Gravenhage had hij andere liefhebberden en vereerde hy Apollo, door namelijk zy'a die naren, de schilders, te begunstigen en zich schilderyen, te b. stellen voor zijn hotel. Het schijnt dat Zyne Excellentie het in dit op zicht wel eens wat al te grandioos aanlegde, want zijn vader, de oude baron, ook eene EKcelientie (op welken titel weet ik niet), moest van tijd tot tyd wel eens in Je bocht schieten om de kiinstliefhebberijen van den zoon te betalen. Uit blijkt uit eenige kwitantiën door mij gevonden in het archief der B*lie Blessen te Maastricht, wairtusschen ook eenige docu menten van van Reis.-hach's gezantschaps archief en eenige personalia zijn te recht ge komen. Ik deel uit deze kwitantiën het een en ander mede, dat kan strekken tot nadere toelichting zoo niet van eenige Haigsche schilders zelven, dan toch van hun werken, zy het ook van 't meest materieel en prozaïsch gedeelte, nl. den prijs dien zij er voor maakten. D^n 24 October 1781 verklaart zekere J. Doringer, misschien iemand die als zaakge lastigde fungeerde van den vader bij zy'a verstrekken van gelden aan zijn zoon den gezant, dat hij van Zijne Excellentie baron de Baischach had ontvangen zestig gulden om den schilder Kett, op afrekening van eene schildery van 75 gulden, te betalen. Van den schiller W. Kett te 's-Gravenhage wordt bij Kramm gemeld, dit hij in 1786 bloeide Da gezant schijnt ook in handen van kunstkoopers gevallen te zijn. Immers dezelfde J. Do inger verklaart den 7 November 1781 van den ouden baron 350 gulden bekomen te hebben om de obligatie van zijn zoon uit da handen van Sr.Fullings te lossen wegens twee schilderyen op 8 Augustus 1781 gekocht Dan 28 November 1781 heeft Doringer, b'ijkens kwitantie, 150 gulden van den ouden heer ontvangen om den schilder Thier te be talen op afrekening van twee schilderijen, die deze aan Doringer had overhandigd voor den gezant', welke som de helft wis vai den over eengekomen prijs. Barend Hendrik Thier wordt bij Kratum en Immerzeel vermeld als geboren in 1743 of 1751 te Lundinghausen in het Munstersche en overleden te Leiden in 1841 en a's schilder van landschap pen en dieren. Den 9en Januari 1782 ontving Doringer voor de twee schilderyen van Schweikardt'' 500 gld. en voor het pendant van 'i hier 150 gld. Hendrik Willem richweickhart, de vader van Bilderdijk's tw e 'de vrouw, wordt bij Kramm en Itumerzeel vermeld als schilder van portretten, landschappen en dieren. 4 Februari 1782 verklaart Doringer ontvan gen te hebben, om aan Kett te betalen het restant van 15 gulden en voor het pendant 75 gulden. Den 16n Februari van datze'fde jaar ontving hij 400 gulden om aan d;n schilder Roedig tableau de fruit" te betalen. Jan Christiaan Roedig is bij Kramm als bloemschild >r vermeld en geboren te 's Gra venhage in 17.H en aldaar overleden in 1802. Nog vond ik eene kwitantie zonder datum van zekeien P. G. P. Cnllin 544 gulden tot voldoening van vier schilderijen, geschilderd v.ior den gezant. Orer dezen Collin weet ik geen narichten te geven. De ti'el van generaal en ambassa deur van Zijne Keizerlijke Majesteit bij Haar Hoogmogenden aan von Reischach door Collin gegeven, doen mij vermoeden, dat Collin in rl'-n Haag woonde. In Limburg was von Rei schach d; landcommandeur. Maastricht. A. J. A. FI.AMENT. Van Houw en Si°rkunsf, het maandschrift dat, meestal met Hollandsen-Franschen tekst, door den heer II. J. Dompierre de Chantepi geredigeerd wordt, zijn all. 2 en 3 van den tweeden jaargang verschenen. De eerste daarvan ig uitsluitend gewijd aan Grieksche, Egyptische, Italiaansche en Syrische munten en penningen van de 7 eeuwen voor Car. in 5 perioden verdeeld. De derJe bevat eene groote collectie platen van Aasyrische beeldhouwwerken uit het Louvre met verklarende tekst van K. v. L. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: S. H. de Roos, «Avond in Volendam", pastei; «Avondzon op Hooiber gen", pastei; »Moeder en Kind", lithographie. iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii miiiim iiiiiiiiniiM L. v A'S DEYSSEL, Vijfde Bundel verzamelde Opstellen. Uitgaven Scheltema en Holkerna, Amsterdam. Dit deel behelst de kritieken over Albert Verwey, over het treurspel //Ghetto," over Henri Borel, over //Stille Wegen" over Catherine." Verder eenige schetsjes en aanteekeningen: Een paar gedachten over Huet's Laud van Remtirand. E;n bladzijde getiteld Sneeuw" m 1888 geschreven en zelf door den auteur sangeJuid als Ultraimpressiouisme (sensitivisme). Een opstel geheeten «Ochtend" als zijnde vol gens eigen aanwijzing van de schrijver: PrimitiefJyriescli-impressieaisme. Sentiment: angs'." Dan //In het Koffl-huis." (Primitief impres sionisme, grenzend aan natura'isme). Dan: Parijs. (Superieure Causerie). Het grootste gedeelte van den bundel wordt inger.omen door stukken verhalend Proza, geschreven door den auteur op de grens zijner evolutie van tiet, naturalisme naar het impressionisme. (De kleine R publiek). * * * Over dit bnek moest men een boek schrijven vai.t er slaan daarin zeer belangrijke beweringen duidelijk gtformu'eerd en hebbende eene verre draagkracht. Ieder de dit leest voelt de innige (ji aiepe overtuiging van dezen man, aan wien geen enkel onbegrepen woord of zin ontglipt en die elke syllabe in volle bewustzijn neer ztt, met onverstoorbare kalmte en hoog zelfbedwang zijne voetstappen richt naar een rots van waar heid. Hij is de auteur, die zijne uitgestrekte persoonlijkheid met den muur van een vasten en piralel loopenden cirkel wil omsluiten en verdedigt. Deze auteur laat zic'i niet gaan, en volaens het. principe in een zijner vroegere opstellen, getiteld «eene L^vensleer1' neergelegd, ,bij geeft z cli niet over." Hij duwt den lezer terug naar de, uiterste oppervlakte .ijuer persoonlijkheid, hij houdt hem verwijderd van ziju intieme zielekern. Op deze oppervlakte laat hij het volle lic't schijnen en de globale voorstelling zoowel als de meest kleine details worden door hem aan zijn Ie-er geopenbaard. Daaraan heeft hij zijn groote, ik zou raa?t zejrgen, populariteit te danken en oefent hij een onweerstaanbare, attractie op de gemoederen uit. Het, is vooral iu den laatst.en tijd dat de lyricus Van Deyssel is opgegaan in den helderen en logi.«chen betoozer en daarom is hij missch>eu op het oogsnhlik. de eenige ware criticus in Nederland. //Het ware letterkundig oordeel, een tcliar, bijna even zeldzaam als die der beste poëtische praktijk" zoo zegt bij zelf. Ik zal niet te veel zfgjeu indien ik dit talent in Nederland rog zeldiamer noem. Niet dat ik tut met zijne bij tiem vaststaande meening onvoorwaardelijk al'ijd eens ben, maar zijue m-ening doet mijne oogen altijd vau atteutie opengaan, al spreekt hij nu en dan een spraak die de mijue uf de uws niet is. Dit is het beste wat, pen schrijver kan bereiken : 'e schrijven zonder phrases, zonder »words words," steeds elk woord te vullen met zware beteekenis. Van D'yssel is boven alles een suggestief auteur. Hij is het door de aaneengesloten slagorde zijner aaressief oprukkende woorden p'ialai xen, 1,'oor het helder zichtbare spel zijner idetëdtakliek. Zijne taal is geen orakeltaal waaraan twee of drie uitleggingen kan worden gegeven, maar eene machine van wie elk rad en onderdeel zijne vaste werking heeft, maar een. dc'ioate machirene, waarbij elk stofje vaa drukfout of bijvoeging storend zou werken. Bij ren hoek als dit doet de recensent het best, te zwijgen en naar den auteur zelf te verrijzen, utledingen van brokken, of kritiek op deze kritieken zou nutteloos zijn. Hier en daar een greep doende vind ik die voortreffelijke ciu^erie over Parijs, waar de auteur over de Place de la Concorde .«.prekende vooral //supe rieur" is, noemt hij ze toch zelf «superieure causerie. Fonteinen," zegt bij daar //geven aan //een stad een bizonder cachet van weelde en wei-gemanierdheid, zij zijn als de doekspelden en de mancbetkuoopen van het toilet der stad. De waterversieringen zijn de zilveren vuurwerken, die alleen bij dus kunnen worden //vertoond. Het zonnelicht doet het fraaiste en sterkste vuurwerk verbieeken, maar schijnt het ,op de waterfontein, dan doet het die lichten //en fonkelen als fel zilver en hel geel vuur. «Dat men de aesthetische wa&rle van water«fonteiuen n>et te gering schatte,! h'ewegelijk «en vluchtig als tooneebpeelkunst, is hun waarde niet objectief blijverd, maar in het geheugen hunner bewonderaars laten de fon teinen fotografi'in hunner schoone sierlijkheid «na, die niet met de jaren verbieeken, als «mooie en zwierige vrouwen wier gestalten ns weldoend langs ons heen zijn gegaan. «Zuiver f n helder is het water, doorschijnend en BuWiel zijn elegance. Dd zee is groot-mooi, «de regen droef-mooi en machtig-mooi de water//val, maar elegant bij uitnemendheid zijn de «kunstmatige fonteinen. Die van hetConcorde]>lein ziju als dames met slanke bovenlijven «en bollige buigzame krinolim s, zilveren dames uit de verte gezien. Hun steeds eenvormig «bewegen getft liun den schijn van onoewegelijkheid. Eerst dus ontvangt ge er dien indruk vaa maar kom dan nader bij orn de andere indrukken vau die goede fonteinen ten j,esclijijk(i afe, krijsen. Hoe schoon, niet waar, is dete afgedeelde en sarnengevoigde, deze gebeeldhouwde regen! VVat is er s'auker en soepeler dan de lijnen van het in rtine bochten atvallende, of zic'i een>t in een ranken worp verlufföiide en dan nut de gebroken buiging vau «een staatsie-zweep neerstralen.de fonteinwater!" Dit is nu oiet zoo mair een greep op goed g'luk af, maar mij duukt zoo een passage karakteristiek voor een van de vele zijden van zijii talent. Want dit, is veelvuldig en mij is in geen enkele taal een auteur bekend, die er met opiet zooals hij, 'dli het ware drie manieren van schrijven op na houdt, nanit-lijk de jour nalist Uclie, de superieur causerie loon en die der hooge kunst. Niet dat hij daarom dejournalistische manier alleen voor de courant aan wendt maar hij gebruikt ziju manieren naar onderwerp en stemming. In de hoo?e kunst deze inteüs geziene beschrijving van Sneeuw op blz. 105 ?. Hoog in het open de wit licht das, bij verstijfde vlagen van oplicht en heenlic'it strakstuipeud aniijjewaaii, gestoken ^t wiud iiige«kirad van de zwart-witte verten, ,tar wat :rwezen «kleurdeukend onder fronslucht, knapperstippe«lende zwartwaasjes wriemelend van vasten ,/schuinschijn, in de stille witte alüchtend ,/onaanvoelbare glazerigheid wervelwasemead; den grond in tot liggirg verstorven vaart «vaal-aanlichtend in ziju voortplatting vlak vlak daar daar verder tot de verte korter, smaller «minder en duisterder; in zich /.elf zijnd al «om de opstanden, de zucht en 2ien vau zijn «eii op vau de neering tot in-aau den hooge, binnen de doos van ruimten als onkleur-rook ; en in breed-rechting als tot vaststaan versteven «regen tegen de wolkenzolderiiig aan, vers rek«kend tot net-of-onstof, een blik vau open-wijd, door dun en met-zwaar tot klaar, onbezond mat klaar meer dan siddering, klaarte enz." De aanstrenging die er moest zijn om zulke visie voort te brengen is op zich zelf reeds bewonderenswaardig. Want voor deze oogen. blikken wordt door een supreme effort van den wil aan de intelligsntie het stilzwijgen opgelegd, opdat de visie der buiteuwereld in sterkte aan groeit, zoodat op het spiegelvlak van de sensatie deze wel incoherente, maar rjk-Vwigen visi oenen konden ontstaan. Toch dunkt mij *In het kom' huis" tot, de categorie eener volmaaktere kunst te behooren. Want hoe subtiel en ver het Schoone in «Sneeuw" o ik is uitgedrukt, wegens de abdikatie der Intelligentie is het niet de uiting van den completten menseh, niet het resultaat van het harmoniecnsp"! al zijner facul teiten of vermogens. Want, noe volmaakt ook gedaan, hoe groot in aantal de opgeteekende bizonderhedsn der visie zijn, zij zullen zeker niet alle opg.iteekend zijn en dit moet voor een gedeelte willekeurig zijn. Slechts de Intelli gentie heeft recht van bevel en zij is de draad der leiding waarop de beelden ontvonkeü, ijlend naar het supreme Doel. In het sensitivistische stukje «Sneeuw" heeft de lezer geen controle en is hij genoolzaakt blindelings den auteur te volgen en 'daar nu de opeenvolging der sentimenten of liever sensaties bij ieder insnsch verschillend is, mist de lezer de aanknooping, het contact, de leiding die toch volgens de natuurwet ea de reden van bestaan van het Woird, noodzakelijk is. «In het Koffiihuib" daarentegen dunkt mij een der volmaakste bladzijden djor den auteur geschreven. Dit is Boven-hollandsche kunst, boven het wetërige wat ons Hollanders aankleeft verhifi, zich deze kunst koel, klaar, zichtbaar, streng, mathematisch, eene uiting van onzen tijd, datgene hetwc'k E ff*l in de Bouwkunst met zijn toren heeft willen bereiken, maar waarvan het nog niet duidelijk is of hij het er mede bereikt heeft. F. E. Het nieuwe boek van Frederik van Eeden, «Van de Koele Meren des Doods" wordt in 't Engelsch vertaald door miss Margaret Robinson, dezelfde die een opstel over van Eeden in de Nineteenth Century schreef. Het werk zal in 't voorjaar verschijnen by den uitgever Davis te Chicago. NIEUWE UITGAVEN. Sifveater zang, door F. SMIT KLEINE. Doorn, B. Uuitenbeek. Lux, gtïll. tijdschrift voor fotografie. Afl. I. XUIe jaargang. Amsterdam, Boek-, Kunst- en Handelsdrukkery, voorh. Gabr Binger. Tijdschrift der Neder l. Maatsclinppij ter bevordering van Ni/jeerheid. Jan. 1901. Het Dogma van mr. Paap door TH W. VAN DEK WOUDE, S t. Anna Parochie, J Kuijken Jzn. Bouw en Serknnst, «Livraison" 2 en 3. 2e Année. Haarlem, H. Kleinmann & Co. Inhoud van Tijdschriften. Vragen van den dag, jaarg. 1901. Jan.-afl. Plaat XLV. Variëteiten van Dahlia's; dr. H. Blink, de aardrykskunde aan de Universiteit te Leiden; Hoeveel caoutchouc er jaarlijks verkregen wordt; Onze kennis des hemels en hoe men daartoe gekomen is. Hoofdlynen uit de geschiedenis der kennis van het zonne stelsel; J. van der Breegen, Reiniging van afvalwater. (Met figuur); De normale lichaams temperatuur; J. Faber, Over het eiland Marken en zijn bewoners; Embden als wereldhaven. Eigen Haard, No. 2: In het Utrechtsche Ziekenhuis, door S Kalff. (Slot); Dr. James Barry Munnik Hertzo?, B. A., door prof. mr. G. A. van Hamel, met portret; De kolonie Curac,ao, door J. H. J. Hamelberg, met afbeel dingen. (Slot); »Een uit velan", door Netty Spanjaarü; Carl Alexander, Groothertog van Saxen-Weimar-Eisenach, met portret en af beelding; Twee autocraten, door A. Peaux; Verscheidenheid; Feuilleton. IIIMIIIIIIIIIIH 40 cents per regel. iiiiiiiiiiiiiiuuuiiMiHiiiitiiiiimMiiiiimiiiiMiiiiiiMiiiiuiiimiimmtMnn TRADEMARK MARTERS COGNAC, Dit beroemde inerk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers Wijnhandelaars te Amsterdam. ii m af ? 2,50 per Flescli. Hoofd-F>epöt VAK Dr. JAEGEh'S ORIG. K. F. DEUSCHLE-BENQEK, Amsterdam, Kalverstr. 15?. Eenig specialiteit in deza artikelen in geheel Neder], VICTORÏiWATER; Piano-, Orpl- en MoziutiaiÊl MEYROOH «fc KALSHOVRN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. BESTE ADRES VOOIl SPA4MEE en PORTÜG. WIJNEN. KEIZERSGRACHT 18, AMSTERDAM..

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl