De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 13 januari pagina 8

13 januari 1901 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1229 Boei en Tijdschrift, De Gids. Veel poëzie, d. w. z. veel verzer, tusschen veel professoraal en doctoraal geschrijf, zoo is deze eerste aflevering van den nieuwen jaargang. Van P. C. Boutens eerst twee sonnetten, op* gedragen aan Kruger. Dan nóg een achttal, heel mooi, en h«el zwaarluidend soms, maar nog al samengesteld, niet eenvoudig, waaraan wij, bij al die overdaad van sonnetten, die in n trant gedicht worden, toch wel langzamerhand behoefte krijgen. De sonnetten, aan Kruger gewijd, hadden in aanmerking genomen de eenvoud van den per soon, zeker wat minder diepzinnig, wat meer uit-bet-hart-geweld. wat meer-van-zelf, mogen zijnDan drie sonnetten van Marie Marx?Koning en nog drie van Jules de Boer. Van Carel Schatten een fragment uit zijn verztn cyclus gDe drie Mysteriën", waarvan een vorig gedeelte April '98 in //De Gids" verscheen, wat voor een vervolgwerk wel een wat lang tijdsverloop is. De bladzijden proza van mej. Augusta de Wit, ?waarmiêde aflevering open*, zijn niet bijzonder gelukkig, 't Is misschien goed gevoeld en ook wel goed bedoeld, maar de beschrijving van een impressie aan zee geeft vrijwel de tegei.overgestelde uitwerking dan de auteur er nu c be oogde. Ze wil ons laten gevoelen hoe stil en kleurloos daar alles is in den vroegen morgen aan dat blanke strand, en zij doet dit met een wir-war van goud en groei), dat we etvan dui zelen. Maar, 't is ook waar, velen meeden als ze wat N. Gids-woorden naast elkaar zetten, een natuurbeschrijving te kunnen geven! ,Uitwassen dtr crimineele anthropologic" van Prof. G. Htymans, is een stevig in elkaar gezet opstel, gekant tegen de leerstellirgen rau Dr. Aletrino, wat zeker de aandacht zal trekken door zijn scherp doorgevoerde lijn van kritiek. In de motieven van Dr. Aletrino ziet Prof. Heymacs, door verschillende lagen, die hij nader aangeeft, een krachtige ader vau het opbloeiend idealisme van den jongsten ;ijd, met zijn ver fijnd rechtsgevoel en zijn levend besef van solidariteit, met zijn zoeken naar een cultuur, die weer haar zwaartepunt zal hebben in het innerlijke leven. Maar op een giond, uit hete rogene omstandigheden samengesteld, kan geen huis worden gebouwd, hoogstens een loods voor tijdelijk gebruik en tegelijk voorspelt hij, dat binnen een vijfentwintig jaar, met de nieuwe wereldbeschouwing die komende is, er ook een steviger bouwgrond zal komen. Een ander professoraal artikel is o?er de Vredes-coufereulie van Prof. de Louter. Na eerst te hebben nagegaan de preliminairen, de indeeling der gedelegeerden tot commissies, de werkzaamheden dezer commissies en dan te hebben getoetst waar het vooropgestelda doel werd bereikt en waar niet, zegt Prof. de Louter aan het slot van zijn overwegingen: Het ia klaar en duidelijk, dat de Conferentie hare hoofd-doeleinden heeft gemist of slechts schijn baar bereikt, daarentegen in hare nevenbedoe lingen boven verwachting is geslaagd. Den vrede heeft zij niet verzekerd, geen einde ge maakt aan de aldoor groeiende legers en stij gende oorlogskosteu; maar zij heeft de ellende vaa den zeekrijg verzacht en bet recht in den oorlog verbeterd en versterkt: eindelijk de hoop op een vreedzame oplossing van sommige inter nationale geschillen verlevendigd door die ge makkelijker en aannemelijker te maken. l Zeker, wie den oorsprong niet kent van de bezwa ren waarmee zij had te kampen, kan er geen flauw besef van hebben, maar wie desniettemin door den klank der woorden en de hoogdravende lofzan gen van sommige bewonderaars misleid ui den waan verkeerden, alsof tegen het eind der 19Je eeuw het duizend jarig rijk was aangebroken en reeds mtt den Minister van Buitenlandsche Zaken de goddelijke Irene tare vredepalmea zagen wuiven over de lijdende en smachtende volkeren zeker dezen zijn, na de ontgoocheling maar al te zeer geneigd hunne teleurstellingen aan den onmacht der conferentie te wijten. Wie daarentegen iets meer wist van het volkenrecht en zijn geschiedenis en daarom de zaken wat kalmer opnam, moest vooraf het hoofd wel bedenkelijk schudden over een programma bij zulke wijd niteenloopende verhoudingen der staatkundige werkelijkheid. Wijst men nu op de sedert den zomer van 1899 vermeerderde uitgaven voor leger en vloot, op den veroveringsoorlog in Zuid-Afrika, op de rooftochten en wraakoefeningen in China dan trilt wel het hart van verontwaardiging en milllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIHIItlltlllHUUIIIIIIIIUnMW t l F J K ». Mijn hulde aan de Telegraaf. Mijn hulde aan de jury; mijn hulde aan de 254 dichters, en bovenal mijn hulde aan Priem, den eerste en den beste van de 254 zangers. Ja, dat was een uitstekend idee: een "bevattelijk lied. Voor f 500. , om zoo te komen tot een ^populair lied van goede, maar eenvoudige strekking." En daar las ik het dan eindelijk, na zoo menigmaal tevergeefs mijn weetgierigheid te hebben willen bevredigen. Van een Hertog en een Koningin. In Mecklenhnrg daar woonde een Vorst, Een Hertog jong van jaren. Waar vind ik," pprak hij, toch een vrouw, Met wie ik gaarne trouwen zou, Ja trouwen zou, Een meisje met blond haren?" Toen reisde hy de wereld rond, Trotse>ide stroom en winden, Maar zag geer, meisje, dat hem leek Waar hy' ook ging, hoe hij ook keek, Hoe hij ook keek, Hij kon haar nergens vinden. deernip, maar ma» toch ten aanzien der con ferentie niet worden vergeten, dat Staten, die niet aan de conferentie deelnamen, zooals de Zuid-Afrikaansche Eepublieken, aan haar werk geen direkte rechten kunnen ontleenen, dat tooneelen als waarvan Peking in den afgeloopen zomer getuige was, buiten den gezichtskring en het arbeidsveld der conferentie liggen, en dat dit dus noch vóór, nceh tegen de conferentie pleit. Houd men dit in het oog, dan is er geen grond tot geringschatting of spotternij. Ondanks de teleurstellingen mag men de hoop koesteren dat de conferentie, bij geschillen tusschen de onderteekenaars, haren invloed zal openbaren. Deze conferentie blijft een lichtstraal tegen het eind dezer eeuw, de flikkering van een betere toekomst; wel is waar voor een oogen blik verduisterd, maar toch bestemd om weer op te klaren. Dat de Zuid-Afrikaansche Republieken vooraf werden uitgesloten, een bewijs van Eugelands overmacht, verminde) t voor ons de eer dezer conferentie op onzen bodem te hebben ontvangen en het Hof van Arbritage onder ons dak te herbergen is vo'gens Prof. de Louter volstrekt geen denkbeeldige eer, maar uu door de uit sluiting der Zuid-Afrikaansche Kepnblieken te duur gekccht. Volgt nog in de afl. een opstel van Dr. H. Y. Groenewegen over de beklimming van de Zugspitze in Let Beiersche hoogland en een vergelijking van de ontroering bij een dergelijk schouwspel met dat van het Passie-spel te Ober-Ammergau aan den voet. De heer Groene wegen voelt zich over het Passie-spel teleurgestilj. Het zonk geheel in 't niet bij het grootsche en ontvoerende daar boven in de bergen. De geachte schrijver schijnt evenwel niet te beseffen dat dergelijke indrukken zeer relatief zijn en hij een mensch is uit het stadsleven. Eenvoudige bergbewoLers en daarvoor werden ze toch oorspronkelijk gegeven zal de passie-spelen waarschijnlijk sterker ontroeren. De bergen vinden ze wel mooi en ze zijn er aan gehecht, vooral door de vrijheid van bewegen en lever, maar ze voelen niet zoo dat overweldigende, dat overheerschende, ze zijn er mee vertrouwd. Overigens is het opstel vau den heer Groenewegen zeer aangenaam te Ie en, vooral de bestijging van de Hoog^pits. Verder nog in de all. opstel II van dr. W. G. C. Bijvanck over den Hamlet; aauteekeniagcn en opmerkingen over Goei hèen Ulrike van Levetzow ; het muziek-ove rzicht door mr. Hecri Viotta, dat dit keer handelt over Domenico Cimarosa en het overzicht v.ia buitenlandsehe politiek. In de letterkundige kroniek bespreekt mr. J. N. van Hall Getrouwd" van G. van Hulzen. Hij laat zijn kritiek voorafgaan door een kort resumévan Ie mariage" in de litteratuur, noemt als directe tegenhanger A' Heureux ménage" liet mooie boek van Marcel l'iéfosf, terwijl in Getrouwd" het ontbreken van l'fime conjugale aan de eeue zoowel als aan de andere zijde, wordt geschetst. De Fransche schrijver?, zegt mr. van Hall, maken zich schuldig aan mépris de la femme". G. VAN HULZEN. muilliiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiniimiiiiiininiiiniiiiiiiiiiinmiiiiitiiiiiiiiiiii tHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIHiiMIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIMIIIIMUIIlllllllllllIIIIIIII Nog m: Feestende den dood tegemoet," De »aanteekeningen," welke de heer Vriesendorp heeft geplaatst onder mijn schry'ven in het nummer van (! dezer, geven mij nog tot de volgende opmerkingen aanleiding. Er is, zegt de heer Vr. wél sprake van »den dood tegemoet'', want die woorden zijn geen eigen vinding, neen ze zijn ontleend aan den heer Fikkert, die ze bezigde in no. 1613 van het Weekblad der Broederschap. Was 't zoo geheel overbodig hierbij melding te maken van het verband, waarin die woorden daar voorkwamen ? Moeten ook hier weer niet de lezers van den Amsterdammer, voorzoover zij niet teveus lezers van het Weekblad voor Privaatrecht enz. zijn, den geheel verkeerden indruk kry'gen, dat ook de heer Fikkert schreef over of naar aanleiding van dea.s. feestviering en daarby' de bewuste woorden gebruikte ? Niets is intusschen minder waar, hij schreef over de tusschentydsche ontslagname der hh. Mijs en Posthumus en verklaarde o. a. te be?MiiHiiiiiiiiiiiliniinmmHHmimiiiimiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiHii Maar bij zijn thuiskomst op het slot, Was hoog bezoek gekomen: Daar, naast pen kloeke Koiiingsvrouw, Stond tier Wilhelma van Nassau, Ja, van Nassau, Als 't meisje uit zijn droomen. Zij lachten en zij bloosden bei, Zij vond hem flink en vaardig; Een man, zooals zij gaarne zag, Een Vorst vau 't oude stoere slag, Van 't oude s-!ag; Een Koningin wel waardig. Ik heb Uw land en volk al lief," Zoo sprak hij, word mijn vrouwe!" Toen lei haar handje ze in zija hand: Uw liefde voor mijn Nederland, Mijn Nederland, Die is 't, waarop ik bouwe!" En zoo met Willemientje kwam Hij hier naar deez' la-douwen, Waar alles voor en doi r haar leeft. ... En dat hij haar gewonnen heeft, Gewonnen heeft. Dat zal hem nooit berouwen! Het spreekt van zelf, dat »Bokkie Bokkiebè'' het hierbij moet afleggen. Allereerst is 't nieuwe lied bevattelijker. Trouwens, wie heeft ooit van Bokkie Bokkiebèiets begrepen ? Vervolgens heeft het een betere strekking. Immers het leidt tot het uiten van vader landslievende feestvreugde ; terwijl Bokkie Bokkie-bènaargeestig is van 't begin tot het eind, en alleen tranen wekt. Zooals het daar is: En de Bokkies schreiden mee! zal het hier zijn: »En de natie vrijde mee".... dat 's toch heel wat anders! Maar eilaas, ondank is 's werelds loon, en wat wordt ondankbaarheid niet, wanneer jaloerschheid haar nog prikkelt! En hoeyeel jaloerschheid moet er wel in onze kleine wereld zijn, als er 25.'!dichters rondloopen, die, beneden den heer Priem gesteld, zich / 500 zien onthouden, waarop zij gehoopt, zoo niet gerekend hadden ? Dat Priem nog leeft, zijn oogen nog in zijn hoofd heeft en de jury tot aan den huldigen dag niet voor laster en eerroof treuren, dat dit in ons feestjaar plaats had. Mij dunkt, de heer Fikkert zal wel verbaasd zijn te zien waar eu hoe van zijne woorden gebruik wordt gemaakt, de beer Vr. immers spreekt van ^feestende den dood tegemoet" en van »een groot feest, maardoor zy den dood tegemoet gaat" (ik cursiveer). Eerst heette het, dat de heer Stumphius bedankte, omdat het drijven der feestelingen hem te machtig werd en thans »dat zeer zeker de heer Stumphius om gezondheidsredenen bedankte, maar dat juist zy'n gezondheid had te leiden van het drijven der feestelingen, zooals hy' (mij) zelf heeft verklaard". Hoewel met andere woorden, handhaaft dus de heer Vr. zijn eerste bewering. Natuurlijk kan ik niet oordeelen over hetgeen de heer Stumphius hem aangaande zijne gezondheid zou hebben meegedeeld, alleen herhaal ik, dat deze den 3 Juni 1899 reeds verklaarde, om de by' zijne aanvaarding ontvouwen redenen en zijne voor het presidium minder geschikte gezondheid te willen aftreden; eerst op verzoek zijner mede bestuurders besloot hij toen nog tot 1900 aan te blijven. Dit geschiedde vóór dat de «fees telingen" openlijk het hoofd weer opstaken en de onderstelling, dat zij vóór dien al in stilte zóó aan het «dry'ven" zijn geweest, dat de heer St. er ziek of in zijne gezondheid door gekrakt werd, is zelfs, waar het zulke onverlaten geldt, wel wat kras. Notaris Vr. verklaart nu niet gezegd te heb ben, dat den heer mr. Mys het leven zuur werd gemaakt, omdat hij tegen een groot feest was. Dasr was ik wel bang voor, want, zooals ik in mijn eerste schrijven dadely'k opmerkte, de heer Vr. zeide het niet met zooveel woorden en had daardoor gelegenheid er zich uit te redden. Hoewel hij zeer goed heeft moeten begrijpen, dat ieder, die zonder meer zijn stuk las, don, dus niet gewilden, indruk zou krijgen, dit deerde hem niet, zijne bedoeling was goed n.l. zooals hy' thans verklaart: den lezers te doen weten, dat den heer Mijs het leven zuur werd gemaakt en dat deze daarom bedankte. My wel, maar dan vraag ik wat doet deze mededeeling dan zoo middan in een schrijven over het al of niet wensehelijke eener feest viering? Ik betwyfel echter zeer of het den Vr. gelukt is de lezers te overtuigen, dat zijne bedoeling inderdaad was, zooals hij ze thacs opgeeft. Inzake de anonieme afzending der «blaadjesMijs" treedt notaris Vr. thans dus op eigen gelegenheid als detective op. Hopen wij daar van het beste; het mag wel dubbel in hem wordea gewaardeerd, dat hij niet verkiest, dat die ? verdenking op 'welk lid der llroecterschap ook blijft rusten, waar die Broederschap toch volgens hem bestaat uit leden van een meer en meer dalend gehalte (gelukkig, dat de heer Vr. *luitcngewoon" lid is!), die ook al een merkbare achteruitgang van het notariaat op hun geweten hebben. Dit vriendelijk oordeel acht de heer Vr. voldoende gemotiveerd door de opmerking, dat al in 1885 over de toekomst der candidaten werd geklaagd, dat er vele wetsontwerpen tot wijziging der notariswet aanhangig zijn geweest en dat de wachttermijn steeds langer wordt. Of zoo'n paar losse woor den inderdaad eene voldoende motiveering geven, dit laat ik met gerustheid ter beoor deeling van den lezer. Is het mij gelukt de afdeeling N. BrabantZeeland in de oogen van den heer Vr. te rehabiliteeren ? Hy' zegt uit met 't eene, maar neemt het weer terug met 't andere woord. Weer bly'ft hij hier vasthouden aan den letter zijner beweringen en ik moet hem dus wei toegeven, dat hij niet gezegd heeft, dat de heer Treub door ons candidaat zou zijn gesteld, omdat hy er ons door een feest bovenop zou helpen. Neen gezege!, heeft hij dit niet, maar het \vas de bedoeling van wat hij wél zeide (men herleze slechts de betrokken passages) Was het zoo moeielijk om hitr althans eens ronduit ongelijk te bekennen? Dat wy dan toch eene fout begingen door te gelooven aan de mogelijkheid, dat een oud voorzitter, tevens eerelid zitting zou nemen als gewoon lid van het II. B., mag waar zijn, gaarne gun ik elen heer Vr. het genoegen onze afdeeling op de eene of andere fout te betrappen, ik heb nooit beweerd, dat zij zonder feilen zou zijn. De stelling van het linge sale aanvaardt de heer Vr. niet voor a s. openbare ambtenaren; mij dunkt, dat het gecursiveerde woord hier toch wel wat al te veel in zijne letterlijke beteekenis wordt gebruikt; zijn die ambte ?Mf»n.titiii«aitiiMiimiiiiiiiiliiiiiHiiiiiiiitimi.i.uiiiimmitiif minimi vervolgd werd, het verbaast rne; in elk geval het getuigt van den zachtmoedigen aard mijner landgenooten. Edoch te roemen is niet oorbaar. Daar zijn van die neetooren .... ik zal ze maar niet verder aanduiden. Zoo vind ik er een in de Standaard, een zekeren van Unen te R. Hoor wat dat giftspuwertje afgeeft: Het heeft zekere letterkundige jury behaagd ons repertoire van volksdeuntjes met een nieuw liedeken op rog onbekende melodie te verrij ken. (?) Het heeft de niet geringe pretensie te willen voorzien in een zeer sterk gevoelde leemte op onze nationale feestdagen'', teneinde de algemser.e vreugde te verhoogen. Met recht deed zuik een aankondiging n> g al een en ander verwachten. Een nationaal lied, vlooiend van dictie, waar,n het nationaal gevoel gloeide en tintelde, een lied, wa-:rop ook het beschaafde en ontwikkelde element in ons volk trotsch kon zijn, een lied elat het hart aangreep en de nationale feeststemming zou kunnen opwek ken en veredelen. En nu, luister een oogenblik en oordeel. Voor ons ligt een berijmde vorstelijke amourette van een hertog, iet of wat minziek en trouwlustig, die der vertwijfeling nabij, het koste wat het wil, een vrouw, een meisje wil veroveren, onvoorwaardelijk met blondeharen, arme prinsessen, met donkere lokken een oodlottige gril, die u alle uitzicht op de liefde van dezen dolenden Araaris vernietigt. Onder de dochteren des lands is er niet ne in staat de veeleischende liefde van zijn stormend hart te voldoen en een onbe dwingbare zucht naar niets minder dan een pleziertochtje rond den aardbol maakt zich meester van hoofd en gemoed. Helaas I ? o wreedheid van bat onbere kenbare noodlot zelfs de elementen trotseerende, is die parel van kostbare waarde nergens, nergens te vinden. liet heimwee drijft hem huiswaarts, en zie wat hij met bovenmatige opoffering en inspanning in oost en west had gezocht dat vindt hij o, wondere loop der ondermaansche dingen, toch werkelijk aan eigen haard; hij staat daar, verrast, verlegen, bewogen, in eens tegenover een meisje, waarover hij wel eens gedroomd had. Benijdenswaardige! de droomen van ons, arme stervelingen! worden toch dikwerf zoo naren zóó openbaar, dat alles wat hun aan gaat, de kleinste bizonderheden niet uit gezonderd, dadelijk aan de groote klok moet worden gehangen ? Het mijne heb ik hiermee gezegd. Myne be doeling was slechts de lezers te waarschu wen om aan 's heeren Vriesendorps bewe ringen geen onvoorwaardelijk geloof te slaan en aan die bedoeling heb ik thans zoo goed mogelijk uitvoering gegeven. Als de heer Vriesendorp later hier nog op de zaak terug komt, zooala hij zegt zich voor te behouden, dan zal ik er my' toe bepalen dat te betreuren. Wil hij echter die nadere bespreking voeren in de vergaderingen of het weekblad der Broederschap, dan hoop ik het. waar noodig, aan bestryding niet te laten ontbreken, Breda, G Januari 11)01. J. A. F. VAN ASPEBEN. AanteeïeniDEBn, Wij zullen het slotte wel eens worden! Eakel nog dit. Ten aanzien van het oordeel over het nota riaat dat toch bestaat uit oud-candidaatnotarissen haal ik nog aan den notaris Chs. Miseroy in zijn «Ty'dsehrift voor Privaatrecht, Notariaat en Fiscaalrecht 1900," eerste jaarg. blz. 291, waar hy' spreekt over het voorloopig verslag, betreffende hel laatste ontwerp tot wy'ziging der wet op het notarisambt. Hij zegt: »De lyst van klachten over de notarissen is niet klein; de wijze waarop over het notariaat gesproken wordt, bijna beangstigend". Dan somt hij de bedenkingen, die tegen het nota riaat gemaakt worden, op en tracht ze te weerleggen. De heer van Asperen zou het voorloopig verslag en dit artikel nog maar eens moeten lezen. Ean voorloopig verslag zal hem meer waard zijn, dan mijne meening en de weer legging van den heer Miseroy kan niet anders dan hem sterken in zijn illusien. De wachttermy'n moet immers regelmatig langer worden, wanneer, zooals sedert jaren het geval is, het aantal nieuwe candidaat-notarissen per jaar, dat van het aantal benoemingen per jaar telkens overtreft. Tweemaal had de heer Stumphius het voor nemen om af te treden. Hij verklaarde op 3 Juni 1899 (W. P. N. R. no. 1537 blz. 270) op aandrang zijner medebestuurders nog n jaar te zullen aanbeen. Na dat jaar werd die aandrang vernieuwd, maar stuitte toen af op zijn onlust, teweeggebracht door het drijven der feestelingen, die terwijl Stumphius voor zitter was, een onderzoek in de archieven instelder, een buitengewone algemeene verga dering deden oproepen en daardoor het gouden feest een jaar wisten te verschuiven. 1) Hoewel de heer van Asperen dit weekblad niet de aangewezen plaats acht, maakt hij rijkelijk veel gebruik van de ruimte, die hem zoo gastvry' wordt verleend; mocht dit hem niettemin gaan verdrieten, dan zal bij mij nog wel in het vereenigingsblad willen aanvallen. Ik ben bereid. Maar aan hém de eer van te beginnen; ik waag mij, niet anders dan ge dwongen, aan de weinige plaatsruimte en de langzame wijze van opneming, die dat nota rieel vakblad beheerschen. A m s t., 8 Jan. 1901. J. VRIKSKSDOBP. 1) W. P. N. R. no. 1576. blz. Id9, Febr. 1900, Missieve der 2ö10 Juli 1900 Stumphius treedt af. zaak willen weren, die door dat woord zoovolkomen wordt uitgedrukt. F. P. TER MEULEX. flól een rectificatie. Vergissingen zijn menschelijk en zetter of corrector mogen ook wel eens een foutje maken. Maar niemand staat gaarne te boek voor een domheid, dio hij niet heeft begaan. De heer W. Steenhoff verdenkt mij, buiten zijne schuld, dat ik, in mijn laatste stukje mijzelven citeerende, «kunsteloos" voor «ongekunsteld" heb geschreven en aldus voor de hoogste deugd iets zeer bedenkelijka in de plaats stelde; buiten zijne schuld, want het staat er. Maar ik zelf heb «ongekunsteld" geschreven, het andere woord schijnt op de drukkerij er toe vallig van te zy'n gemaakt; drukproef ter revisie heb ik niet gehad. Wat overigens den wensch van den heer S. aangaat om het woord «schoonheidsgevoel" voorloopig uit de taal te bannen, ik vind dat wel wae veel gevergd. Uit de taal zou ik evenmin het woord als uit de bouwkunst de namelijk wreed verijile'd en ten spot gemaakt. Een lachje en een blokje wordt gewisseld, ze vinden elkaar natuurlijk, als in een legio on mogelijke romannetjes, alleraardigst voor el kander a. 't w. geknipt, en de zaak is zoo goed als geklonken. Nog enkele hartgrondige betuigingen van wedorzijdsche sympathie natuuurlijk is de verliefde ridder wijs genoeg, het vaderland en het volk der Hollandscbe jonkvrouwe allerliefst te vinden summa sumrnarum rnet verlof van papa en mama arriveert het romantisch avontuurlijk paartje in deze landouwen." De overlevering verzwijgt eerbiediglijk den naam van den overgelukkigen Mecklenburg'.-r en noemt als de moeilijk gewonnen" schoone zekere Wilhelma of met een meer intieme (en onjuiste !) be:iaraing: Willemientje. Verrukkelijk, niet waar! zoo iets doet de borst nog eens zwellen, het harte jubelen voor ons doorluch tige, roemrijke vorstenhuis, welks historie met gouden letteren in 's lands kronieken geboekt is. En wat zegt een ernstig, wel beredeneerd oordeel over dit s'r-vatliedje", gewijd aan een der gewichtigste gebeurtenissen, welke onder den zegen des Allerhoogsten, onze geëerbiedigde Koningin zal kunnen doorleven! liet onderwerp en zijn behandeling doen u toch het banale, het lachwekkend sentimenteele, de alledaagsche vrijerijlievigheden, de liefdeshistorie van een Hollandsche keukenmeid en een welbereisden matroos, terstond in het oog sprinrpn Een prins gemaal, een krachtig zelfbewust man aar. de zijde van de laagste spruit uit een geslr.;;-van helden en koningen, clui is da ^linnaa» van het liedje ten eenenmale niet." En wat zal men nu doen na deze pedante verguixing en hatelijke verkleining van een dichter en zijn lied? Naar de pen grijpen, om zin voor zin te weerleggen, en dan ten slotte dien van Unen zelf' de ooren eens te wasschen, die niet niets beters weet aan te komen dan niet een »liedeken van minne uit ouden tijd". Moest ick nog lang uw oogskens derven En uw claer aenschijn, Soo sal ick wel van rouwe sterven, Van rouw en minnepijn, Ja, j*, van rouw en minnepyn." Een zienswijze. Potentaatjes ! .. .. Den 3den December jl. werd door de politie te Zutfen een proces verbaal ingediend bij den commandant van de Reconvaleeoenten-afdeeling der Koloniale Re serve tegen een wachtcommandant, over het niet verstrekken van gevraagde assistentie. De commandant, de kapitein J. van Hartingsveld, gelastte den compagnies commandant van dien wachtcommandant; den sergeant Fabriek, middels kantteekening op het proces verbaal, zonder dat de sergeant nog iets van het proc.-verb. afwist; zonder het minste onderzoek, dus zonder dat de schuld bewezen was, dien wachtcommandant streng te straffen. Menschen, die wél eens gehoord hadden, van machtsoverschryding en willekeur vroegen mij of dit er nu een staaltje van was! De sergeant Fatiriek verzocht den burgemeester der gemeente Zuifen, in diens kwaliteit als hoofd der politie, de zaak te doea onderzoeken, tevens de zaak uiteenzettende, zooals ze zich werkelijk had toegedragen, en den agent van politie J. P. den Bakker beschuldigende de zaak verkeerd te hebben voorgesteld. Zes dagen gingen voorby zonder antwoord. Op een her haald schrijven, kreeg de sergeant eindelijk ten antwoord, dat, volgens de zienswijze van Z.EAchtb. de agent van politie volkomen correct had gehandeld en dus van hem geen onderzoek te verwachten was. Makkelijk toch maar, als men de macht heeft er eene zienswijze op na te houden, die een onderzoek naar ingebrachte grieven onnoodig maakt. JAN. De panze in liet Concertgebouw. Mijnheer de liedacteur! In het Handelsblad is een »Niet-Amsterdammer" eene lans komen breken voor het niet weder invoeren van de pauze, bij de namiddag-concerten in het Concertgebouw, daar hij geene behoefte heelt aan eene opfrissching, omdat hij nu en dan tegen betaling van /' l entree komende eerst ten half drie aanwezig behoeft te zijn, wat hem als buitenman gemakkelijker is; terwyl de schade van den pachter van het buffet hem totaal onver schillig is. Als geabonneerde en getrouwe bezoeker denk ik, die te Amsterdam woon, daarover anders dan onze buitenman. Kom ik bij den aanvang van het concert, wat ik het liefst doe, dan was de pauze my steeds zeer welkom. Niet alleen kan men zich eens opfrisschen, maar de zaal wordt ook eens opgefrischt, wat uit een hygif nisch oogpunt wel noodig is, wegens de uitwaseming van de menschen en van de winterjassen en mantels, die dikwijls van hemelschen dauw zyn doortrokken. Voor velen met mij is de pauze tevens eene aangename rust na de inspanning van het luisteren en wordt het aanhooren der uitvoering, aan n stuk, zonder pauze, eene vermoeienis. Die vermoeienis is gedeeltelijk ook een ge volg van de er;ge zitplaatsen, waaruit men zich dan wel eens wil opheffen, Kan ik niet steeds by' den aanvang komen. wat met anderen ook wel het geval zal zy'n, dan wacht ik de pauze af, om nog eene goede zitplaats machtig Je worden, ledig gelalen door anderen, die na de eerste afdeeling zijn ver trokken. Voor menigeen is de verandering ook uit dat oogpunt geene verbetering. Niet ieder een heeft gelegenheid altijd het geheele concert bij te wonen en door de splitsing in twee afdeelirigen werd dat gemakkelijk gemaakt. In tegenstelling met den buitenman, vir.d ik de aan den pachter toegebrachte schade wel degelijk bard; de man rekende bij zy're pacht op de verteringen in de pauze. Het supprimeeren van de pauze, acht ik tegenover hem eene onbiiiijkheid, tegenover de bezoekers der concerten, die de pauze gewenscht achten. eene zeer onwelkome nieuwigheid. De ondergeteekende zou alzoo niets liever zieri dan het herstel van de pauze. U dank zeggende, mynheer de Redacteur. voor de verleende plaatsruimte, Hoogachtend, Een lid rein af de oprichting van het Concertgebouw. Neen ik weet beter. Ik begin eenvoudig 't lied zelf wier te lezen: »Iri Mecklenburg daar woonde een Vorst," enz. enz. en laat me meevoeren op Priem's golfjes, als zat ik zelf in een bootje, vlak naast dat huwelijksbootje om ziel en lichaam te kittelen nut de fijne geuren, de geestige gedachten, de warme gevoelens, de zoele bt-loften en de heerlijke triomf kreten, die op m ij aan waaien, gedragen doorliet briesje, dal Priem ?.humo ristisch, vertrouwelijk en hartelijk'' over Nederland zer.dt. Probeer het maar eens... mij allhans is het gelukt. Daarna was ik die heele kritiek en muggenzifterij vergeten met uitzon dering van ten enkele onbeschaamdheid. Die vinnige opmerking, dat hel Hertog Hendriks lied herinneren zou aan deuiiiours van een »hollandsche keukenmeid en een \velbereisden matroos", hield nog in mijn geheugen stand, zopals de leelijke nasmaak van een niet al te frisch ei of'derjageur van watduivelsdrek. Maar ik twijfel er niet aan, als dit lied maar eerst eens door een evenknie van Priem in 'tmusicale getoonzet is, zal zelfs dat venijnigheidje geen meiisch zijn genot meer kunnen bederven. Toch zou ik der jut v, al ware het alleen maar om dien 25o poëeten den mjdigen mond te snoeren, in overweging willen weven, de redaclie van De leleyraaf te verz;.eker\ bet »dozijn" dat zij, juiy, na moeir;aa:n proeven onder de elite rangschikte, i'.Lnog te publiceeren. De Telegraaf heeft, m. i. voor haar vijfhonderd gulden loch recht op eenige meerdere copie, dan de nu opgenomen zes coupletten ; en haar vader landslievend streven verdient allhans deze belooning, dat zij den »slotindruk" van de juiy moge staven: »dat heel wat warmte, heel wat liefde voor Vaderland en Oranje huis in Nederland leeft en slechts op een gelegenheid wacht om zich op dichterlijke wijze Ie openbaren". Zooals het nu gaat, is .al die geopen baarde warmie eenvoudig verspild, en blijft die liefde opgesloten in 's blads brand kast. Is het niet een nationale ramp?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl