De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 20 januari pagina 3

20 januari 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1230 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. cfmilkton. IHIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlltllftlllltltltlllllltHlllMUMMieillllllllUlllllII DE AMICITIA. Naar het Kngelsch 2) VAN WILLIAM SOMERSET MANQHAM. Aan de koffie ontmoetten zij elkaar weer en Valentia vertelde van een kl ine sloot, met eeii ouden molen aan den nen kant, die zij wilde schilderen, terwijl Ferdinand meedeelde, dat hij de namen voor zijn hoofdpersonen gevonden had. 's Middags gingen zij weer aan het w, rk en 's avonds gingen zij, moede door de reis van den vorigen dag, v;oeg naar bed Zoo ging de tweede dag voorbij, en de derde, en de vierde; toen kwam het einde van de week en hadden zij ijverig gewerkt. Beiden waren eenigszins verwonderd, dat zij zoo gauw aau liet nieuwe leven gewend waren. Wat is het toch belachelijk," zei Valentia, dat de mentchen zooveel drukte maken over het verschil van sekse!" Wij zien in ons zelf het bewijs, dat er niets in is,1' was het antwoord. Weet ge wel, dat wij een belangrijke proef doen." Zoo had zij het nog niet beschouwd. Misschien zyn wij wel de voorloopers van een nieuw tijdperk." De Edisons van een nieuw verbond." Ik zal monsieur Bolla eens schrijven en hem alles vertellen." En zij schreef in haar brief: Sekse ia een ongezond instinct. Hier buiten, bij die stille sloten en groote weiden komt het niet op in iemands hoofd. Ik denk niet aan Ferdinand als een man.'' Zij keek naar hem, terwijl zij die woorden neerschreef. Hij las en zij zag zyn profiel, het hoofd gebogen. Door de bladeren verlichtte de zon zyn gelaat met een groenachtig schijnsel, en het trof haar, dat zij hem gaarne schil deren zou. Ik denk niet aan Ferdinand als een man ; voor mij is hij een kameraad. Hij heeft een breedere levensopvatting dan een vrouw en bij praat over andere dingen. Anders zie ik geen verschil. Wat hem betreft, hy denkt er nooit aan d*t ik een vrouw ben en in plaat», dat dit mij hindert, zooals het andere vrouwen zou doen, ben ik er trotsch op. Het is mij een bewy's, dat ik een goede keuze deed, toen in een kameraad koos. Voor hem ben ik geen rrouw ; voor ham ben ik een man." terwijl de bedrijfskosten zouden koraen ten laste van den werkgever. Dit ziet er eenvoudiger uit dan het bij den buitengewoon gecompliceerde!) toestand van de diamantnijverheid wel is. Wij kuu- j nen daarvan hier geen e uiteen zetting geven j (verwijzend naar die van den diamant- ! bewerker Joe. Loopuit in het Soc. Weekbl. j van l Sept. 11. en vlg.), maar volstaan met ! te zeggen, dat deze nieuwe koers eigenlijk | niet anders zou wezen dan het omscheppen ' van de nog in de vormen van manufaciuur en klein industrie verkeerende diamant nijverheid, in modern kapitalistisch be drijf. Een omwentelii g dus, die haar invloed zou doen gevoelen langs de gansche linie van de bij het vak betrokkenen en aan de werkgevers een aanvankelijk vrij groote schadtpost zoo bezorgen, al zou op den duur, als alles zich zou hebben aange past aan den nieuwen gang van zaken, ook voor hen, naar men voorspelde, een voor uitgang merkbaar worden. Evenwel het ingevoeld krijgen van zoo ets omvangrijks en iets dat minder omvaiigiijk was zou niet helpen gaf buitengewone bezwaren te verwachten en zou zeer zeker uitloopen op een werkstaking, en dit was iets dat het hoofdbestuur zeer vreesde, met dat groot aantal werkloozen of half-werkloozen, waardoor het meerendeel der betrokken arbeiders volslagen uitgeput was en alle weerstandsvermogen miste. De nood drong, en de klachten vermeer derden. En dat in die mate, dt.t de vrees bestond voor een ploteeliege slaking op een of andere fabriek, wat een jammerlijk fiasco *ou ten gevolge gehad hebben. Toen be sloot Int hoofdbestuur de actie !e beginnen om een onderhoud te verzoeken met de A(msteni) J(uweiiers) V(ereeniging), aan wie het de invoering van een netto tarief langs geleidelijken weg voorstelde. De heeren wilden er niet aan en stelden 5 p(Jt, loonsverhooging voor. Dit was n weii ig n natuurlijk op zichzelf ook onvoldoende en eene algemeene bondsvergadering verwierp dit aanbod dan ook niet algemeene stemmen op twee na, en eischte de invoering der ?nieuwe koers." De werkgevers antwoordden met het aan bod van 10 pCt. wat eveneens verworpen werd en toen besloot de algemeene verga dering met 3559 stemmen \óór, 1G12 tegen en 40 blanco tot de algemeene werkstaking. »Deze stemming was voor velen een teleur stelling tii een schrikbeeld. Men ver wachtte dat den volgenden mo^jen al de tegenstemmers, inclusief een aantal weife laars en zwakkelingen aan den arbeid zouden gaan, waarmede niet alleen aan de beweging maar ook aan den boud een einde zou zijn gemaakt." Maar alles liep veel beter af, dan ztlfs de meest optimistisch gestemden zich hadden voorgesteld: Op den morgen van 8 Aug. werd slechts op enkele fabrieken en door enkele onderkrui pers gewerkt. Letterlijk alle diamantbewerkers (want ook de vier zusterorganisa ties van den A. N. D. B. hadden zich aan de beweging aangesloten) hadden den arbeid gestaakt zonder eenige aansporing, zonder eenig demonstratief optreden van den kant der bestuurders of anderen, gebed uit eigen beweging en om geen enkele andere reden dan dat er door de bonds vergadering toe besloten was." Terecht mag het verslag dan ook met eenige trotsch zeggen : »De wij^e waarop deze fetaking beeon, mag geheel eenig genoemd worden in de geschiedenis der arbeidersbeweging: het was het sterkste krachtstuk dat door eene vakvereeniging kan worden vertoond." De leiding der stakii g was buiten gewoon moeilijk, voorsl door de ontevre denheid over de regeling van de uit de weerstandskas te geven uitkeeringen. Men voi>d ze te laag en met te lange tusschenpooze-ii gegeven. Maar bovendien was er groote beweging onder velen, die wegens niet voldoen aan hunne financieele ver plichtingen aan den bond van de uit keering waren uitgesloten. Dat de bond dit moest .doen, spreekt vanzelf, en hoe harde woorden er ook door bondsleden gezegd zijn over deze uitsluiting, men moet het billijken dat men niet betaalt aan menschen, die niet mede bijdragen tot stijving der daarvooi bestemde kas. Wel kwam een algemeene vergadering in zooverre op dit besluit terug door de uitkeering ook uit te strekken tot hen die slechts 4 weken schuld hadden, doch dit betrof maar weinigen en maakte de nu voorgoed uitgeslotenen nog ontevredener. Wanneer men de cijfers ziet zal men het nog meer billijken tn ook begrijpen waarom men niet hooger kon gaan dan / 4.50 aan gehuwden en / 250 aan ongehuwden, wat spoedig tot f 5 en / 3 verhoogd werd. Het gezamelijk bedrag der uitkeerirgen toch van 21 Aug. tot 29 Sept. beloopt een som van / 00.01.2,72, uitgekeerd aan 4589 per sonen. De vercit-re onk sten der staking bedroegen nog / 8488.58Va. zoodat het geheel kwam te staan op f 03 500, ten som zooals geen enkele andere vakvereeniging in ons land ooit op zijn geheele budget, gezien heeft. De staking mislukte a door deze on tevredenheid en wel voornamelijk omdat het weerstandsvermogen der leden zoo ge broken was geweest. Maar zij mislukte eervol en op len minste niet geheel ver werpelijke vredesvoorwaarden, die het resul taat vau bemiddtlir g waren. Ook die der roosjes werkers, nog eenigen tijd gehand haafd, werd opgeheven na op dezelide wijze tot stand gekomen overeenstemming. Een ongehoord groote malaise en wer keloosheid, een tenminste voor een deel verloren algemeene werkstaking, een zekere gisting en ontevredenheid onder een deel der bondsleden; laster met kwistige hard over den bond en de bestuurders verspreid; heele fabrieken waar nagenoeg of'letterlijk niemand contributie betaalde; tengevolge van alles ten leege kas ... Zou er nog wel hoop zijn, dat de vak vereeniging zoo krachtig ingezet, zoo dege lijk gekid en zoo stevig in haar optrtden, het hoofd boven water hield? Er waren er die het vreesden en die reeds beducht waren de juist wat oplevende practischer en ver standiger inzichten in de andere vakvereenigingen van eenige beteekenis, met den ondergang van den A. N. D. R. voor geruirnen tijd weer te zien verdwijnen. Maar zoover is 't niet gekomen. Eii zeker is er geen sterker bewijs dan dit voor de stelling, dat slechts op den grondslag waarop de A. N. D. B. staat de vakbeweging in ons land mogelijk en sterk kan zijn. Met moed toch greep het hoofdbestuur de koe bij de horens tn zette in woord en schrift, zonder iets te verbloemen, den ellendigen staat vau zaken aan de leden uiteeen. En met het gewenschte gevolg, dat onmid dellijk een aanmerkelijke verbetering intrad. Het hoofdbestuur ging nog verder en sloot de wanbetalers geheel en al van het bondsleyen uit. Het erkent dit als een paarden middel, maiir verklaart tevens dat het helpt en dat tal van wanbetalers tot inkeer kwamen. Daarbij kwam, dat vden merkten dat de Bond wel iets kon tui .-Land brengen ook en in tal van aangelegenheden met succes optrad. Door de tallooze kwesties naar aanleiding der aangenomen voor stellen en de vele knoeierijt n, die daarbij voorkwamen, was er druk werk en per slot vielen de behaalde vooideeien toch nog al mee. En zoo staat de Bond na dit jaar van beproeving, al heeft hij veeren erbij gelaten, toch nog sterk en flink en volkomen in staat om zijn taak te vervullen. De jaar vergadering was er het bewijs van, dat men ijverig arbeidt aan de reconstructie. Het lezen van het verslag over een arbeidersvergadenng geeft licht een verkeerd beeld van den toestand. Men hoort er zelden lof en altijd klachten. Men komt er tot verbeteren en niet met tevredenheid over het verkregeae. Maar voor wie tusscheu ijitmiiiHiiiiiiiimiiiMim En zij eindigde met Ferdinands woorden. Wij zijn de Edisons van een nieuw verbond!" Toen Valentia zijn p rtret begon te schil deren, waren zij natuurlijk mser samen. Zij werden het nooit moede in den tuin te zitten onder de boomen, zij werkend aa;i hxar doek, terwijl groene schaduwen op het pr. fial van Ferdinand White vielen. Zy spraken over allerlei. Na een poos vertelden zij elkaar meer van hun eigen leven. Valentia sprak van haar thuis in Ohio, haar familie ; Ferdinand verhaalde van de doipspastorie waar hij zijn jeugd had gesleten, de openbare school, en ten slotte van Oxford en de vreemde gelukkige dagen toen hij geleerd had van Plato en Wu.lt er Pa;er te lozen... . Eindelijk wierp Valentia haar pen,eelen neer en leunde met een zucht achterover. Het is ai!" Ferdinand stond op, rekte zich uit en ging naar het portret. Hij stond er een poosjavoor, toen legde hy zijn hand op Valentia's schouder: Ge zijt een genie, miss Siewart." Zij zag naar hem op. O mr. White, ik werd g- aspireerd door u. Het is meer uw werk dan het mijne." 's Avonds gingen zij wandelen. Zij liepen l door de stille straten, in de duisternis misten zij ! het eigenaardige van de rood steenen huisjes, ? afstekend tegen het helgele plaveisel, maar het i was rustiger dan bij dag. De straat was zeer breed en slingerde van oost naar west en van west naar oost; eindelijk kwamen zij aan de haven. Twee visschersbooten lagen voor anker en in de Zuiderzee weerspiegelden ontelbare sterren. Op een van de booten zat op den voor: steven een man te visschen en nu en dan zag men in de duisternis den rooden gloed van zijn pijp; naast hem lag een si pende jongen in elkaar gerold op een zeil. De andere boot scheen verlaten. Ferdinand en Valentia sloegen den visscher langen tijd gade. Hij was zoo onbewegelijk, dat zij twijfelden of hij ook niet sliep. En zij blikten over de zee en zagen in de verte de flauwe lichten van Marken, het visscherseiland. Zij liepen de straat weer door; de lichten achter de vensters werden het een na het ander uitgedaan het stadje sliep. Zij liepen verder en hun voetstappen weerklonken niet eens. Zij voelden zich alleen in de doode stsd en spraken niet F.indtJijk kwamen zij aan een kanaal, dat uitmondde in zee. Zij volgden het, het land in; hier was het even donker als stil. Groote boom-sn, die geplant waren, toen Willem van Oranje koning van Engeland was, w ierpen hun de regels leest, zit daarin kracht, want er zit in vooruit zien en streven. Zoodra men bij de pakken neerzit en niets anders kan doen dan prijzen en elkaar verheffend bewonderen is het leven en is de demokratie eruit. Zoo is het ook met de oogenschijnlijk wel wat ontevreden Jaarvergaelering. Maar als wij even zien naar een paar allerbelang rijkste besluiten en hoe die zijn aangenomen dan voelen wij wel dat er meer achter zit en dat hier wel degelijk kracht is. Voor eerst de met algemeene stemmen aangeno men statuten wijziging waardoor de Bond zijn werkkring de wijde uitbreiding geeft van zich op politiek gebied te mogen be wegen. Dan het besluit om in voorbereiding von een Surendag den weekarbeids!ijd van CO op 55 uur te zuilen trachten te ver minderen. De aansporing om zich bij de algemeene coöperatie aan te sluiten en niet zelf een vakccöperatie te willen stichten. Een aantal huishoudelijke wijzigingen en ten slotte het besluiten lot pogingen van federatie met de vier andere kleinere diarnantbewerkersvereeniginger;, wijzen daarop voldoende. Met zijn eigen gebouw, nieuwe plannen en weder met vertrouwen bezielde leden gaat de A. N. D. B een nieuw tijdperk in. Voor 1901 heeft hij een brgrooting met / 150 000 inkomen aan contributie en hoopt hij op een batig saldo van ruim / 50.000. Zoodat dit nieuwe tijdperk ook de kas weer zal beginnen te brengen op behoorlijk peil. Zoo zien wij dat de eertste vakvereeniging die wel onderlegde leiding en zuivere en practische beginselen heeft een storm heeft doorstaan van hevig woeden, en dit doet ieder, die het wel meent met de vakbeweging in Nederland moed en hoop geven dat ook anderen na dezen den goeden weg zuilen gaan betreden. Lceringen wekken wel, maar voorbeelden strekken. En proefondervinde lijk zijn kracht te hebben bewezen en be houden is iets waar de A. N. D. B. boven vele ook onder de ontwikkeldste in het buitenland, trotsch mag zijn. H. iimimmiimi Lcyensleer, Dr. J. D. BIKKENS DE HAAN, Levensleer naar de beginselen van tipmosa. 's Gravenhage, Martinus Nyhoff, 1!)00. Op de keper beschouwd is dit boek, vrucht van een langdurig en hoogst ernstig verkeer met Spinoza, wat zijn inhoud betreft een be minnelijke geloofsleer. Ik ga die woorden thans kortelijk toelichten en rechtvaardigen. In de voorrede tot het vierde deel zijner Ethica spreekt Spinoza van »de idee des menschen, waarop wij als voorbeeld der menschehjke natuur het oog hebben te richten". Ook al moge hij in zijne beschouwing der wereld de doelleer hebben afgewezen, hier erkent hij dus voor den mensch een levensdoel, dat, in zijn aanleg gegrond, niet uitgedacht is door on?, maar in ons wordt aangetroffen Dat levens doel is: geestelijke vrijheid. Welnu, ook dr. J. D. Bierens de Haan gewaagt van een be stemming des menschen, welke zich in den tijd verwerkelijkt en verwerkelijken moei, want de Idee, da godsgedachte, die aan ons bestaan ten grondslag ligt, is niet machteloos, zal stellig op den duur bij ieder triumfeeren. En het hoogste punt, waarnaar het leven in voortgang is, heet bij dezen rechtzinnigen predikant, onzen tijdgenoot, gelijk bij den Israëliet der zeven tiende eeuw: »doorgronding van ons diepste zelf". Van zekere zijde zal men zeggen: De philosofen zyn toch een onverbeterlijk ras Zelfs nu hebben zij nog niet geleerd op den bodem der feiten post te vatten, maar werken zij met abstracties: den mensch, de menschelijke natuur, tiiitiHlimni iiimmiiiimiiHiitlimiiili schaduw over het water, de sterren voor het j oog verbergend. Zij lispen over de zachte l aarde, zonder dat zy' zichzelf hoerden loopen en spraken niet. Zij kwamen aan een brug over het kanaal en bleven staan, kijkend naar het water, en de boomen boven hen, en naar het water en de boomen beneden hen en zij spraken niet, Toen kwam in de donkerte iets donkers aan en langzamerhand verscheen een zwar<; schuit. Geluidloos gleed ze over het water, heel lang zaam, aai hot eind stond een j >ngen aan het roer, sturend, en zij gi g onder hen la; g«, tot zij zich verloor in de duisternis en zij weder alleen waren. Zij stonden naast elkander, hangend over do leuning, kijkend in het water. En uit het water steeg Liefde op, en Liefde viel neer van de boomen, en Liefde werd gedragen door de nachtlucht. Fcrdinaml wist niet, wat er met hem gebeurde, hij voelde Valentia naast zich en naderde haar nog meer tot haar zijden moiiiv zijn arm raakte. Het was zoo donker, dat hij haar gelaat niet zien kon ; hij zou hebben willen weten waar zij aan dacht. Zij bewoog zich even. Plotseling zagen zij twee gestalten aan den oever, een jonge man den arm slaandj om een meisje, toen waren zij weer in de duisternis verborgen. Eerdinand trilde toen hij sprak: Alleen de Liefde waait!" En wij," zeide zij. En gij !" Waarom sprak zij niet? Zou zij begrijpen'? Hij lag zijn hand op haar arm. Valentia!' Hij had haar nog nooit bij haar naam ge noemd. Zij wendde haar gelaat naar hem toe. Wat wilt ge?" O ValentU, ik heb je lief! Ik kan het niet helpen.'' Zij snikte. Hebt ge het niet begrepen," zei hij, al die uren dat ik voor u zat terwijl ge schilderde, en die lange avonden als wij wandelden langs het water V" Ik dacht, dat ge mijn vriend waart." Dat dacht ik ook. Toen ik u zag schilderen, en naar uw mooi haar en uw oogen keek, dacht ik, dat ik uw vriend was. En toen ik zoo gaarne uw ezel droeg en met u wandelde, toen dacht ik, dat het vriendschap was. Maar van avond weet ik, dat het liefde is. O, Valettia, ik ben zoo gelukkig !" Zij kon haar tranen niet weerhouden. Haar borst zwoegde en zij schreide. Ik ben zoo bedroefd," zeide zij met gebro ken stem. Ik dacht, dat wij zulke goede vrienden waren. Ik was zoo gelukkig. En nu hebt ge alles bedorven." het levensdoel. Alaof niet ieder mensch de wet van zijn eigen natuur vervult! Reeds Aristoteles gaf het slechte voorbeeld van lichtvaardite generalisatie, toen hij zyn Metapbysica aldus begon: »Alle menschen streven er van nature naar te weten." Zedelijk inzicht, be hoefte aan waarheid ontbreken in de oudste tijden. Alles is geworden. Cicero nam aan, dat door alle naties welwillendheid geprezen, wreedheid afgekeurd werd. Wii, ethnologen, weten thans beter. Er is geen deugd, die niet te eenigertijd op zekere plekken der aarde als ondeugd, geen ondeugd, die niet als deugd is aangemerkt gewarden. Gaarne geven wij toe, dat de instinkten van welwillendheid, wraakzucht, grootmoedigheid, leedvermaak, nooit geheel ontbroken hebber. Maar er werd in overoude tijden geen zedelijke beteekenis aan de uitingen van zulke impulsen gehecht of wel zij werden geheel anders geschat dan thans in het beschaafd Europa pleegt het geval te zyn. Dat alles zij zoo. Sadert Locke, die trou wens philosoof wa«, is het schering en inslag op de verscheidenheid onder de menschen acht te geven. Het belet niet, dat er met Spinoza en zijn negentiendeeeuwsehen-discipel »een menschtype als ideaal der menschelyke natuur" kan worden aangenomen. Wie zoo danig type ontkent, moet alle ethica overboord werpen. Is er niet een ai.atomie, een physiologie van den mensch ? Ook in geestelijk opzicht reiken de individueele verschilpunten minder diep dan men zich wellicht verbeeldt. De mensch is overal een sprekend wezen. Zeker, een wilde gaat van andere praemissen uit dan een beschaafd mensch, maar op grond van wat hem onbetwistbaar gegeven schijnt rede neert hij volgens dezelfde wetten der logica als door ons worden toegepast en trekt hij conclusies, weike wij ook zouden aanvaarden, indien ons brein met zijne vooroordeelen en hersenschimmen ware bevolkt. Daarenboven: als wij willen weten wat 's menschen wezen lijke natuur is, dan letten wij niet op halve en heele barbaren, maar op de heerlijkste exemplaren van ons geslacht. Als wij dat niet deden, zou ons de maatstaf ontzii.ken om met onze hooggeachte vrienden de ethnologen, van wier feitenkennis wij zoo graag alle mogelijke voordeel willen plukken, hooger en lager staande rassen en individuen te onderscheiden. Hierboven heette het hoogtepunt van het geestelijk leven: het doorgronden van ons diepste zelf Maar is er wel een zelf? Hat Boeddhisme ontkent het. Ieder zieleleven wil het enkel als een samenhangenden stroom van bewustzijnstoestanden, van waar nemingen, gedachten, daden zien beschouwd; meer is er Liet. Er is geen ziener der gezichten, geen denker der gedachten, geen doender der daden. Hat ik is een illusie. En een gevaarlijke illusie ook. Want die waan van individuoele afgeseheidenheid is de bron van alle snoodheid, de wortel van niets ont ziende genotzucht, van rijd en haat. Wij hebben geen eigen bestaan. Dat is de blijde boodschap van 'het Boeddhisme, de waarheid, die den merisch hier vrij maakt. Stel u voor een mar, dip, bij het nemen van zyn bad, op een nat touw stapt en denkt dat het een slang is; zijn haren rijzi.n ten berge, hij verwacht de giftige beet. Maar nu ontdekt hij tot zyn blijdschap dat het maar een touw is; zijn rust keert weder, hij is zielsgelukkig. Ziedaar de ommekeer in den staat van den merisch, die doorziet, dat ziju zelf maar een droom, een ijdel visioen is; hy' vreet-t niet langer; hy kent de ijdelheid van al zijn zorgen en sloven; hij maakt geen onderscheid meer tusschen vreemd leed en eigen leed; hy is zacht en hulpvaardig tegenover al wat leeft. Hij is Buddha gewor den en den vrede van het Nirvana (?uitdoaving van alle illusie) binnengegaan. In de westereche wereld heeft David Hu me het eerst hot identisch zelf geloochend. Wat we ons zelf' noemen, zeide hij, is enkel een stroom van gewaarwordingen herinnerings beelden, begeerter>, die met groote snelheid voortrolt. Hoe komt het dan, vraagt bij, dat de mensch zich verbeeldt gedurende zijn geheele leven dezelfde te zyn ? Zijn antwoord luidt: als de dingen geleidelijk veranderen, dan verl Valentia, ik heb je lief" Ik dacht, dat onze vriendschap zoo goed en rein was. Ik was er zoo sterk door. Alles kek mij zoo mooi." Dacht gij, dit ik minder man wa°, dan die visscher, dien ge daar beneden tusschen de boomen ziet loopen 't" Alles is voorbij," zuchtte zij. Wat bedoelt ge ?" Ik kan hier met met u alleen blijven." Ge gaat toch niet we; 't" E r-A konden wij samen in het zelfde hotel wonen, maar nu ..." O Valentia, laat me niet alleen. Ik kan . . . ik kan i,iet zonder ja leven." Zij hoorde de droefheid in zijn stem. Zij wendde zich om en legde haar twee handen op zijn schouders. Waarom kunt ge hst niet vergeten en kun nen wij weer vrienden zijn ? Vt rgett, dat ge een man zijt. Een vrouw kan met een man zijn, en met hem wandelen en lezen en praten zonder ooit aan iets anders te denken. Kunt ge het vergeten Ferdinand? Dan maalt ge mij zoo gelukkig." Hij antwoordde niet en langen tijd stonden zij stil naast eikander op de brug. Toen zuchtte hij, een droeve zucht. Misschien hebt ge gelijk en is het beter te doen, alsof wij vrienden zijn. Laten wij het vergeten. Haar hart was te vol, zij kon niet spreker- ; zij stak hem de handen toe. Hij bukte zich en kuste ze. Toen gingen zij huiswaarts zij aan zij, zonder te spreken. Den volgenden morgen ontving Valentia antwoord van monsieur Rollo op haar brief. Hij verontschuldigde zich, dat hij niet eerder geantwoord had. Ge zijt een filosoof' (zij kon het grinniken zien, waarmee hij deze woorden geschreven had) Ge zijt een filosoof en ik was bang,dat mijn antwoord uw overdenkingen over vriend schap zou komen storen. Ik beken, dat ik uw btief niet geheel begrijp, maar ik zag dat de gevoelens correct waren, en het deed mij veel genoegen te hoorer, dat uw pro. f zoo goed aüoopt, Ik geloof, dat ge nog niet ontdekt hebt, dat er meer dan een letterlijk verband is tusschen vriendschap en liefde." Dit slaat natuurlijk op de woorden die de Franschen hebben om dien toestand uit te drukken. Maar ik wil eens rustig met je praten, mijn kind Nu zijt ge jong en mooi, maar niet veel jaren zullen verloopen of uw mooie zachte huid wordt ruw, uw tanden worden geel, en rimpels verschijren om uw mond en oogen. Ge hebt niet hindert ons dat niet hun identiteit toe te kennen. Denk aan planten, dieren, rotsen, welke groeien, kwijnen, verweerec; zy' ver anderen, maar trapsgewijze, en worden om dia reden als identisch aangemerkt. Welnu, gelei delijken overgang trtfftm wij ook in die ketea van bewustzijnstoestanden aan, welke wij onzen geest noemen. In het brein van een idioot passen riet de gedachten, welke gedurende een dag van inspa> ning door de hersenen van een Newton trekken. Een mensch kan in den loop der jaren evengoed van karakter tn nei gingen als van ideeën en gewaarwordingen wisselen, zonder daarom het gevoel van zy'u identiteit te verliezen. Hij zal het behouden mits maar de wisseling «langs ly'nen van geleidelijkhe d" voortglydt. Het is zachte over gang, welke de inbeelding van persoonlijke identiteit te voorschijn roept. Feitelijk bestaat het identisch zelf niet, noch als ding, noch als iets wat aan een. ding ten grondslag ligt. De empirische zielkunde van later tijd heeft zich in dit opzicht bij Hume aangesloten. Wij ontdekken etkel in ons zelve, zegt zy, gewaarwordingen en herinneringsbeelden of voorstellingen benevens den gevoelstoon, die aan beiden telkens eigen is; niet daaren boven nog een ik of subject van gewaarwor dingen en voorstellingen. Wat wij ons ik noemen is enkel een voorstelling te midden van andere voorstellingen, maar een voorstelling van een hoogst saamgesteld karakter, welka velerlei tot inhoud heeft: ons lichaam, het gewichtigste van wat wij vroeger doorleefden, zekere tydelijk overheerschende voorttallingen en neigingen enz. De bezwaren tegen deze zienswijze liggen voor het gry'pen. Het ik, zegt Hume, is ten stroom van bewustzijnstoestanden. Hoe weet gy dat? Om het te weten, moet gij meer zijn dan een stroom van bewustzy'r, moet gij tevens zijn: bewust^ijn van een stroom. Het ik, zegt de moderne ps3rcholoog, is iets zeer saamgestelds, een veelheid, een woud van voorstellitgen. Wederom vraag ik: hoe weet gij dat? Om het te weten moet gy meer zijn dan dat woud. Want het woud is er niet voor endoor zichzelf. Het wond is er enkel in de voor stelling; van hem, die buiten de boousen staat en de boomen bijeenziet. »Wy' kunnen, zegt Kant, ons niets als in een voorwerp vereenigd denken, tenzij wy zelve die vereeniging hebben tot star d gebracht, en van al onze ideeën is verbinding de eenige, welke niet van buiten af in ons gewrocht kan zijn, maar door de handeling van het subject zeif moet zijn voortgebracht " Welnu, pas die woorden op het geval toe, waarmede wij ons thans bezig houden. Er is uw en mijn zieleleven ; er zi;n phasen van bewustzijn, welke in den tyd elkander opvolgen. Maar om zoo danig zieleleven als een geheel te kunnen op vatten, om het als uw of als mijn zieleleven te kunnen aanmerken, is het niet voldoende, dat de afwiaseler.de geestelijke toestanden zich zonder horten en stooten ontroller ; zij moeten daarenboven door een ik of een zeif, dat boven het verschil van tijd staat, worden saamgevat. Men vergeet zoo licht het alleroenvoudigsts op ie merken. Verdeel de tien woorden van een volzin over tien personen, zoodat elk enkel zijn eigen woord kent. De zin wordt niet gevat, ook al duwt gij de menschen nog zoo dicht op elkander. Eerst dan als de tien woorden op het zelfde oor inwerken, ontstaat h*t besef van dan volzin, komt de combinatie der woorden tot stand. Ik sprak dilar van hetzelfde oor. Eigenlijk had ik moeten spreken van een ann zich zelf gelijk blijveiiden toehoorder. Een blijvend »/; of ztlf moet staan boven de afwisseling der achtereenvolgens gehoorde woorder, ze al'eop de rij s»f aan zich laten voorbijtrekken, het vroegere met het latere woord samenvoegen en het er tevens van onderscheider, zich dus verhiff^n boven de zielstoestanden, welke het achtervolgers doorleeft, zal het verband worden gevat. Gelijk de parels van een halsketen over den grond rollen en zich verstrooien, als het snoer, dat ze samenhoudt, breekt, zoo lost zich ieder zieleleven in een chao?, in een reeks van onsamenhangende gewaarwordingen iiiiiminiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiMMiiMmmiiHMiiiiiMimmitHiiiiimi zoo heel veel jaren voor u om uw sen aiies te verzamelen, en de herinnering aan iemands liefde is misschien op zijn oudm riag zijn grootste genoegen. De'ugdzaara zijn is bett, maar er zijn zooveel opvattingen van deugd. Wat mij zelf betreft, ik heb nooit berouv gehad van ('e verleidingen waar ik aan toegaf, wel van die ik weerstond. Daarom, heb toch lief! heb toch lief! En de;,k er *an, dat als liefde voor een man van zestig nog eens aandoenlijk kan zijn, hij voor een vrouw van veertig aUijd belachelijk is. Daaroro, neem toch uw jeugd in beide harden en z g tot u zelf: Het leven is kort, maar laat mij leven, voor ik sterf!" Zij liet dezen brief nie: aan Ferdinand zien. Den volgendan da» regende het. Valentia trok naar een kamerije bover. in huis en begon te schilderen, niaar dat voortdurend plassen op het dak maakte haar zenuwachtig; het schilderen verveelde haar en zij wierp de penseelen boos weg. Zij girg naar beneden en vond Ferdinand in de eetzaal, kijkend naai den regen. Gastad'g viel hij neder en het water liep van het midden van de straat naar de gootjes aan den kant, als een vlugge, sombere stroom. De roode steen van het huis aan den overkant zag er koud en akeüg uit bij al die nathcid. Hij wendde zich niet om, teen zij binnenkwam. Zij maakte de opmerking, dat het wel niet gauw zou ophouden met tegenep. Hij ai.twoordde niet. Zij trok een stoel bij het andere raam en trachtte te lezen, maar zij begreep niet wat zij las. En zij zag weer naar buiten naar den stroomenden regen en het rood steenen huis. Waarom zou hij niet g; antwoord hebben? De waardin bracht hun lunch. Ferdinand sloeg er geen acht op. Komt ge, mr. White," vroeg ze, alles is klaar." Pardon" zei hij ernstig, terwijl hy' ging zitten. Hij zag haar even aan, toen dadelijk de oogen neerslaande, begon hij teeten. Zij*wilde dat hij er niet zoo droevig uitzag; hef (-peet haar zoo voor hem. Zij zeide iets en hij scheen zich te laten opwekken. Hij gaf antwoord en zij begonnen te praten, heel kalm, heel koel, alsof zij elkaar geen vijf minuten gekend had den. Zij spraken over kunst met een grootst nngelijke K, en zij vergeleken de Hollandsche schildeikunst met de Italiaansche, zij spraken over Rembrandt en zijn leven. Rembrandt had hartstocht," zei Ferdinand bitter, daarom was hij ongelukkig. Alleen een schepsel zonder eenige passie, een blok ijs zou gelukkig zijn in deze wereld. Zy' bloosde en antwoordde niet. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl