De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 20 januari pagina 4

20 januari 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. : 1230 op, als wy het duurzaam ik buiten rekening laten. Dr. Bierene de Haan had het eenigszins breeder kannen betoogen, maar ook my schynt onbetwistbaar, wat hy' op bl. 40 zegt: «Het subjekt bestaat met de grootst mogelijke logi sche zekerheid". "Wy staan thans op het punt een nieuwe eeuw binnen te treden. Tot het signalement van dit tydstip behoort het, dat velen twijfelen, of het menschelyk leven wel een zin heeft, dat duizenden zoeken naar hun ziel. Dr. Bierens de Haan twijfelt niet. Ook maakt hij zich sterk te kunnen zeggen, wat de zin van het leven is. In het bestaan van het subject vindt hy' den waarborg der onaantastbaarheid van het door hem met ingehouden geestdrift en met klem van redenen verkondigd idea lisme. Doch daarover zullen wij in een volgend artikel spreken. Utrecht, OudejaarsdaglOOO. VANDER WIJCK l Mnziel in fle Hoofdstad De eerste uitvoeringen van het nieuwe jaar stonden onder het teeken van L. van Beethoven. Op 5 Januari het feestconcert der Maatschappy sCaecilia" met zijn Baethoven-programma, dan het abonnementsconcert in het Concertgebouw (10 dezer) met de »Eroica" en de Kamermuziek avond (12 dezer) met eveneens een Beethoven-programma. Als men daarmede bedoeld heeft in den aanvang dezer eeuw eene rechtmatige hulde te brengen aan het genie van hem, die gely'k geen andere de concertzaal beheerscht heeft in de afgeloopen eeuw, dan mag men deze hulde volkomen op hare plaats achten. Wat al componisten zijn er na Beethoven in onze concertzalen gecultiveerd en hoe verdiend waren ook dikwerf de lauweren door hon ingaoogst! Namesi ? De lezer kan ze zelf vinden! Echter boven alle namen schittert thans nog die van Beethoven als een zon, onvergelijkelijk in glans en pracht. Toen voor honde.d jiren de achttiende eeuw overging in de negentiende, was Beethoven nog niet op het toppunt van zyn roem gekomen en had zijn genie zich nog niet in al haar grootheid geopenbaard. Earst in 1803, toen hij zyne .Eroica'' schiep, begiftigde hy' de wereld met een werk, dat een sluitsteen zou beteekenen in de ontwikkelingsgeschiedenis der syoiphonie. Tot aan de dagen dat hij zijne «Ntgende" componeerde, heelt Baethoven de Eroica steeds als zyne beste syaphonie beschouwd. En geen wonder?-nog steeds is de »Eroica" het werk waaruit zoowel voor den toehoorder als voor den uitvoerder een toovermacht schijnt te stralen. Koen in opzet, in bouw en in aanleg is de eerste »Sitz". Met uitzondering van het Allogro uit de IXe zal men in geen enkel ander werk van Beethoven een dergelijke monumentale grootschheid van gedachten kunnen ontdekken. Datzelfde is te zegden van de »Marcia funebre" c e: zyne vijf hoofjepiaoden. Hoe prachtvol zijn hier de verschillende contrasten naast elkander gezet. Het Scherzo neemt wel is waar niet zoo'n uitzonderingsstandpunt in. Aanvankely'k had Beethoven zich hiervoor een eenvoudig .Menuet" gedacht, waarin de hoorns dan een byzondere rol zouden spelen. Onder het componeeren werd hem echter de stof te machtig en zoo groeide er uit een Scherzo met T io (de rol van de hoorns is daarin overge bracht) waarvan men nu wel niet kan be weren, dat de componist zich zelven later niet heeft overtroffen, dat echter, vergeleken bij zyne vroegere Scherzo's, een zeer belangrijken vooruitgang aanwy'st. Het Finale staat niet geheel op de hoogte der overige deelen Ik meen hier wordt geen climax bereikt tegen over het voorafgegane, gely'k dat b. v. in de Ye symphonie wél het geval is. Niettegenstaande deze opmerking is en bly'ft het Finale toch het werk van een reus en is de variatievorm op symphonisch gebied, vóór het ontstaan van dit vierde deel, wel nooit met zoo groot mees terschap toegepast. Het mag misschien zy'n nut hebben, er eens op te wijzen, dat deze symphonie bij hare eerst-uitvoeringen begroet werd door de kritiek met uitdrukkingen als: »ü'isserst lange und schwierige Composition", wilde Fantasie, die sich in 's Regellose verliert" enz. enz. Daaruit kan blijken dat waarlijk verheven en grootsche werken, welke thans door niemand worden aangevochten, toen ter ty'de by' hun verschijnen, evenmin onmiddellijk zy'n begrepen en de waarde er van dadelijk is erkend, als zulks thans nog wel geschiedt. Onder de kaïnermuziekwerken, die Zaterdag avond werden uitgevoerd is slechts het Trio in BBS op. 97 van dien aard, dat men er den leeuwenklauw in kan herkennen Inderdaad, hier treft men eveneens Baethoven in zijne ware grootte aan; doch zy'n de gedachten hier met de meer eenvoudige middelen van piano, viool en violoncel, weergegeven. Dit Trio heeft iets feestelyks in zy'n stemming, iets buitenge woon opgewekts, dat onweerstaanbaar mee sleept; bovendien is het Andante van een zeer diepe, roerend melodieuse stemming vervuld. De serenade op. 8 voor drie s'rykinslrumenten is zooals men uit het opusgetal ziet, eene »Jugendarbeit", maar toch eene, die de groote gaven van haren schepper reeds duidelyk aan den dag legt, vooral in de laatste drie deelen. De cello-sonate op. 5 in g kl. 3 behoort tot dezelfde categorie van werken De variatiën »Ich bin der Schneider Kakadu" voor piano, viool en violoncel dragen het opus getal 121B. Men zou niet denken dat ze in zoo'n ry'p tydperk thuis behooren. Wel zyi ze meesterlyk en vol afwisseling en fijnheid bewerkt, maar eenigszins »harmlos" in haar karakter. By Beethoven vindt men echter vaak naast zeer verheven werken, hoogst eenvoudige compositiën, die hy geschreven heeft als het ware om zich te verpoozen en zich weer voor te bereiden op groote en nieuwe daden. By' de uitvoering der symphonie viel het my op, dat de heer Mengelberg de tempi thans meer neemt, zooals ze vroeger genomen plachten te worden. Daardoor zullen velen [in de voor dracht ook meer hunne eigene ideeën en ver wachtingen terugvinden, dan in den laatsten tijd wel eens gebeurde. Overigens was de re productie zeer warm en vol leven. Ook de kamermuziekwerken werden door de heeren Röntgen, Eldering, Hofmeester en Mossel wederom zeer schoon gespeeld. Of nu deze keer alles even virtuoos en tflchr.is^h afgrond werd weergegeven, wat doet het er eigenlijk toe ? Men weet dat ware artisten, gcly'k onze meesters, steeds met den grootsten ernst hunne kunst beoefenen en dat een voordracht die »ausgeklugelt" is, zooals de Duitschers zouden zeggen, toch nog volstrekt niet in allen deele artistiek volkomen behoeft te zy'n. My is het veel meer waard een kernachtige, gezonde opvatting te hooren, dan een zoeken naar spitsvondigheidjes in de voordracht. Eugene Isaye was de solist die op het laatste concert in het Concertgebouw optrad. Galukkig had de^e Fransche violist een Fransch vioolconcert tot uitvoering gekozen, n.l. dat van Saint-Saëns. Isaya behoort tot de aller besten onder de tegenwoordige violisten. Buiten gewoon mooi is zijn toon, onfeilbaar zijn techniek en hoogst muzikaal zijne opvatting. Men kreeg by het concert van Siint Saens het gevoel, zóó moet het zijn en niet anders. De indruk, dien hij dan ook bereikte met dit schoone, maar niet diepzinnige stuk was dan ook n van volkomen artisticiteit. In het tweede deel speelde Isays de G dur romance van Beethoven en een fantasie van RimskyKorsakow. Beide stukken, het laatste een virtuosenstuk in de beste betpekenis van het woord, werden zeer schoon vertolkt. Nog heb ik te vermelden een concert van deheeren Jacq;ies Ttiibaud en Lucien Wurmser, violist en pianist uit Brussel, die het muzikale Amsterdam vergastten pp werken uit de Fransche school een uitvoering der »B'ii<ervereinigung van het Keulscho Gü?zemchorche^t," met mede werking var. mfj.SThfille een piano-recital van onzen landgenoot Umi. Loraan te Londen over wien ik reeds veel goeds mocht vermelden, toen hy zich een pa:ir jaar geleden op een toonkunst muziekfeest te Bussum liet hooren en een concert-avond van den beroemden violist Pablo de Sarasate en mevrouw Bertba Marx GolUKch idt. Helaas had ik geen gelegenheid hun avond by' te wonen. Doch bolde kunstenaars zy'n mij van vroeger bekend. Mnvr. Marx als eene serieuse pianiste, hoogst intelligent en muzikaal, die waarlijk verdient in breader kring bekend te zy'n dan alleón door het reizen met Sarasate on deze laatste als een viool-genie, wiens gaven meer overhellen tot het virtuose dan tot bet artistieke in de kunst; echti-r zonder dat zich zulks hinderlijk op den voorgrond dringt. Ditreaal was het vol in het Concert gebouw ; zóó vul dat zelfs een tweede avond gegeven wordt. ANT. AVEKKAMP. Mr. CE. M. Dozy, 29 Scpt. 1852-12 Jan. 1901. Hier een woord schrijver de ter herinnering aan Dozy, denk ik tevens aan de Roever. Baiden zijn zij op het Atnsterdamscbe archief 'werk zaam geweest, deze als archivaris, gene als adjunct, doch de onderscheiding was alleen in titel, want zy waren vrienden, zielverwanten, en ik overdrijf niet door te beweren, dat de chef die Dozy in het archivariaat heeft ingeleid niets deed, dan in overeenstemming met het gevoelen van zijn toegevoegde. Zoo hebben deze twee mannen drie jaren achtereen mogen samenwerken tot n doel, elkaar niets toegevende in liefde voor de wetenschap en warme belangstelling in de geschiedenis der hoofdstad, een belu-igstelling zóó groot, dat Dozy slechts noode in '8ij i;aar Leiden kon terugkeeren, waar hij tot. gemeente-archivaris was benoemd Oogenschijnlijk was de Roever met zijn bonhomie, zijn prettige opgewektheid, zijn zich nooit verloochenende bereidwilligheid, iemand die spoediger voor zich innam dan Dozy, die niet zoo toeschietelijk leek doch die in waarheid de Roever in hulpvaardigheid en trouwe vriendschap evenaarde. Als mensch stonden beiden even hoog ; als geleerde won Dozy het, en wanneer dan ook nu beweert wordt, dat de weter,schap veel in den L?idschen archivaris verliest, zoo is dat verre van een banaliteit. De ernst waarmede Dozy zijn taak als geschiedvorscher heeft op gevat, zal tot in lengte van dagen worden gewaardeerd. Zijn wetenschappelijke nalaten schap is niet gering, en toch was hij geen boekenwurm, had hij een open oog voor de wereld om hem heen, was hij een gezellig niensch. bovenal een uitstekend vriend. Wat de zy'nen in hem verliezen, zal ik hier niet trachten te schetsen. Vóór alles was Dozy archivaris, en wie hem werkzaam heeft gezien in het Leidsche archief gebouw door hem met zijn vriend Knuttel ontworpen en voltooid weet hoe hij alles ter zijde stelde voor de belangen van het archief, waarop hij zoo trotsch was als een der ry'kste, zoo niet het rijkste der gemeente archieven. Weemoedig is dan ook de gedachte, dat deze nog betrekkelyk jonge man niets heeft kunnen verwezenlijken van zijn illusie, om nadat hy alles zou hebben geordend en beschreven, over te gaan tot het verwerken van de bouwstoffen, die hy niet wilde bearbeiden voor en aleer zijn eigenlyke werkkring als archivaris dat zoude vergunnen. Strijd heeft het hem nu en dan gekost om niet een enkel maal aan dat beginsel ontrouw te worden hij ontdekt zoo dikwerf iets, dat hy' gaarne zou hebben gepu bliceerd en toegelicht doch hij bleef stand vastig, al zou de kleingeestige opvatting van een raadseommisaie. welke 't was in het Leidsche Atheen in het laatst der negentiende eeuw ! in den archivaris niet veel meer scheen te zien dan een ambtenaar, dien men steeds heeft te controleeren, menig ander tot iets ar.ders geprikkeld hebben. Ware Dozy niet zoo gehechi geweest aan zijn vaderstad en aan zijn archief, hij zou reeds jaren geleden voor Leiden zijn verloren gegaan, want die controle voor een ambtenaar als hy' allesminst noodig heeft hem menig verdrietig uur bezorgd. En waarlijk niet uit gekrenkten trots, want hij was in hooge mate bescheiden. Een aardig staaltje ontvingen wij daarvan te Gent, waarheen wij tien jaren geleden gezaaielijk heen trokken. Ia den trein hoorde Dozy niet eenige verwonde ring, dat wij een evening dress hadden mede ? genomen, en wij overreedden hem met kracht van woorden nog om hoed en rok te telegrafeeren. Maar het toeval wilde, dat ieder onzer voor 't een of andere diner of souper werd genoodigd, behalve Dozy, die als Nederlandsen geschiedvorscher en Leidsch archivaris al mede in de eerste plaats recht kon doen gelden op eenige onderscheiding. Wie zich daarover ergerde, Dozy allerminst, en toen wy in een vroolijk uurtje congresry'mpjiïs smeedden en een grapje debiteerden op den hoed en den rok, die geen dienst behoefden te doen, lachte Dozy het smakelijkst. Wel merkte hij mij een uurtje later op: »als ze nu hier in Gent maar niet denken, dat ik op zoo'n invitatie gerekend heb, dat zou me spijten voor die inenschen hier, die ons zoo beleefd ontvingen". Ean paar dagen later trokken zij naar Ostende, tfrtviji enkele anderen waar Doz,y zeer zeker had bijgehoord tot een wetenschappelijk uit stapje werden genoodigd. In Brugge ontmoetten wij dit gezelschap: »'t is een schande, dat ze jou hier niet geïnviteerd hebben," liet een onhandig vriend hooren, waarop Dozy onmid dellijk antwoordde: »hou alsjeblieft je mond, ze mochten 't in hun hoofJ krijgen me nu nog mee te vragen wij zijn hier veel te ge zellig met elkaar!'' Is het wonder dat onmiddellijk na het verscheiden van dezen nog zooveel belovenden man werd geschreven, dat L-;iden veel in hem verliest? F. A. B. Nieuwe Ui Hellas en Home, door dr, J. H. HOLWEBDA. Leiden, S. C. van Doesburgh. Uit de voorrede, geschreven door prof. Holwerda te Leiden, als inleiding van dit boekje van den Alkmaarschen leeraar van dien naam, blijkt dat bedoeld werd een werkje te schrijven dat bij het gymnasiaal onderwijs dienst zou kunnen doen ter verduidelijking van dat, wat ter sprake komt by de behandeling der klas sieke auteurs. Desniettegenstaande is de stof vrij uitvoerig behandeld. Bahalve bouw-, beeldhouw- en schilderkunst zijn er nog vy'f hoofdstukjes gewijd aan vazenkunst, terracotta's, metaalkunst, steensnijkunst en munten, waardoor het geheel een 300 tal bladzijden dik geworden is. Wat men na een gymnasiale opvoeding van antieke kunst behoort te weten, is er ruim schoots in te vinden en wordt smakelijk voor gedragen. Een 130 tal afbeeldingen van bouw- en beeldhouwwerken, van platte gronden zoowel als van vazen, verluchtigt den tekst. Het meerendoel is naar photo's gereproduceerd. Waren allen tskstfiguren zoo mogelijk naar photo's gemaakt, dan zou het boekje misschien nog beter aan zyn doel beantwoorden; doch een aantal beelden is vertegenwoordigd door reproducties naar teekeningen, niettegen staande van de beelden goede photo's bestaan. Dit is het eenige bezwaar dat ik tegen dit werkje heb. Waarom zijn b.v. de Ganymedes van Leochares, de Deoieter van Knidos, de Artemis van Versailles, de Apoxyomenos van Lysippos enz niet naar photo's genomen ? Bepaald hinderlijk is het teekeningetje van den Apollo van Belvédère, waar al staat het er bij vermeld een foutieve restauratie, nml. die met de Asgis, is voorgesteld. Juist omdat ons vele beelden slechts door hunne antieke kopieën bekend zijn en er aan deze nog zeer veel gerestaureerd is, wat beter ongerestaureerd ware gebleven, zal men goed doen te onderwijzen aan photo's, zoo mogelijk van vóór de restauratie. En juist daarom moest van zulk een geheel foutieve herstelling als die van den Apollo, voor goed afscheid genomen worden, omdat zulk een afbeelding het toch reeds, uit den aard der zaak, zwakke kunstgevoel van gymnasiasten niet anders dan op den verkeerden weg kan brengen. De St. Janskerk te 's Hertogenbosch. Onder dezen titel verscheen bij T. Ilijtsma te 's llsrtogenbossh een plaatwerk, gedrukt bij II. Kleinmann & Co. te Haarlem. Het bevat, behalve een voorbericht van den architect L. C. Hèxanmans, vierentwintig platen groot 0.32 M. bij 0.17 M., genomen naar photo's van de kerk. Grootendeels zijn het reproducties naar den gerestaureerden bouw, slechts een klein deel der platen geeft oude brokstukken van de kerk weer. Dit is te .meer te bejammeren, omdat juist het oude, onverbeterde deel van de kerk toch eigenlijk alleen belangrijk is voor onze vaderlandsche kunst. Wie zich iuteres->eert voor het nog niet gerestaureerde Zuid-Oostelijk gedeelte en de echtheid daarvan voelen kan, wie van de profielen, de contours, het beeld houwwerk van het oude deel genieten kan en zich verheugt in hun schoonheid, wie het bouwwerk niet minder bewondert nu de tijd er zoo kritisch alle onnoodige, overdadige uitstekken afnam en de buitenarchitectuur eenvoudiger, grooter en grootscher maakte dan de bouwmeesters het gedaan hebben, wie van oude bouwwerken houdt als heerlyke docu menten van kuituur- en kunstgeschiedenis, waaraan zooveel hooge gevoelens, zooveel ge moed, zooveel liefde verbonden is, die ziet met leedwezen de leelykheid, de gekunsteld heid, het ziel- en gemoedlooze, het kleine en ongevoelde in het gerestaureerde werk. De vergelyking om voorbeelden te noemen van heel den rommel van nagemaakte pinakels, kruisbloemen of hogels, van tracee ringen, baldakijnen, of balustrades en van de vele poppen van het gerestaureerde Noorder portaal, met een oud verweerd, beschadigd maar echt stuk architectuur, als b.v. de dak partij met de vensters en de steunbogen van het choor aan de Zuid-Oostelijke zijde, valt ten gunste van de laatste uit. Wat zijn ze mooi, die zwevende mansfiguren die het gevelvlak vullen tusschen den spitsboog, de opgaande lijst van den wimberg en die van de goot; wat zijn ze mooi van schaduwen, wat zijn ze flink gehakt en wat behooren ze echt by de omgeving van lijst- en muurwerk! Bij zulk werk is het gerestaureerde deel van de kerk zonder fut, zonder ziel, prutserig en pietlutterig. Tegenover het flinke, manlijke werk der oude kerkenbouwers, staat het restauratiewerk kinderachtig en bloedloos. Is het de schuld van den restaurateur, dat zulke effecten verkregen zy'n ? Geenszins. Er is verschil, een specifiek verschil tusschen het bowcen en het restaureeren van zoo'n kerk. Het bouwen van dit werk was kunst, was het belichamen in steen van wat er omging in de gemoederen der makers; het restaureeren daarentegen is wetenschap, is toepassing van oudheidkundige en restrospectieve studiëa. Overal waar gerestaureerd wordt, zóó dat het werk moet hersteld worden in den ouden geest, doet zich steeds dit verschijnsel voor, dat het oude deel echt en het nieuwe onecht is, d. w. z. dat het oude mooi en het nieuwe niet mooi is. Het is een gevolg van het stooten van de bouwwetenschup op de bouwkunst. Als het geheele gebouw gertssuuireerd is, heeft de wetenschap de kunst verdroegen. Al het schoone is dan voor goed verloren en uit het werk, eens mooi omdat het een gemoeds uiting was, grijnst ons de bouwwetenschap toe, doodsch, star, onvruchtbaar. De mannen die bij het restaureeren alleen hun hoofd gebruikten, vermoordden het werk van hen, die het eens met hun hart maakten. DJ kerk in den Bosch is een van de vele voorbeelden waaraan ik dat kan bewijzen. J. E. VAN DEa PEK, H i 11 e g o m, 3 Jan. 1901. Tentoonstelling m weit m liggers en 0. Van BylaMl Bij rrevrouw de wed. Oidenzeel een expo sitie van werk van Wiggers en Van Bylandt. Twee naturen die elkander raken en toch weer wijd uiteenloopen. Zo raken elkaar in het blij aanzien der dingen en toch de eene blij ischap is zeer verschillend van de andere, gesproten als het is uit anderen aanleg. Van Bylandt ziet de zon uit het zuiden, die alle schaduwen absorbeert, dia in een jubelnoot alle zware tonen in een fijn paarsch op lost, Van Bylandt ziet niet hollandsch en eerlijk, zoekt hij ook het hollandsche landschap niet. Hij geeft met verwonderlijke gemakkelijkheid de meer decoratieve natuur weer van blauw water tegen lichtkleurige rots, van helder teer groen, paarlmoerige sohaduw werpend op zandigen grond. Het zy'n alles frissche, zonnige impres sies, vlug gevoeld en spontaan weergegeven, met de winnende charme er in van de zon, het licht, de weldadige warmte van het zuiden. Wiggers werkt veel zwaarder, veel moeielijker, zijn werk is het resultaat van bezonken deuken, van innig, waar en diep voelen. Zijn indrukken zy'n hevig en verbazend zuiver, maar eerst nadat ze vermooid in herinnering oprijzen en in lijn en compositie zuiver balanceerend hem voor oogen staan, begint hij te werken. Wiggers zoekt gaen effecten, maar meest die oogenblikken van den dag (fe zeiden het reeds bij vroeger werk van hem) die precieuse momenten wanneer de dingen, ontdaan van allen toevalligen lichtval, klaar daarstaan om hunzelfs wil mooi. De korte tijd voor het groote duister invalt, of de schemering voor dat de dag begint, de vlakke stille dag, als toon en lijn verzacht zijn door nevelig licht, die oogenhlikken zijn hem het liefst, het piano-piauissimo in de natuur, dat zoo weinig slaat, dat zoovelen niet zien omdat het alleen voor een groot eükalm equilibre van binnen mogelyk is het op te vangen, te rellacteeren. Peinzen kan men alleen in groote stilte en als peinzend er over, dat alles zóó mooi is, zoo ziet het werk van Wiggers er uit. In zijn werk ligt groote teerheid, diepe ernst en streng willen. Door de strakke teekenirig en het mooi evenwicht in de compositie spreekt onrniddelijk stijl uit zijn werk, het stait gansch apart tusschen anderen. Hoe fijn de momenten zijn die hij kiest, zy'n werk heeft altijd een verbazende soliditeit. Naast forscher en chiqtier penseelslag, naast effectvol licht, houdt zijn werk, hoe teer in gamma het is, het uit, doordat gevoeligheid nooit ontaart iu weekheid, dunheid nooit in oppervlakkigheid, precieuse behandeling nooit in kleinheid. Naast zuiver gevoel staan helder hoofd en knappe hand. Door de stijlvolle lijnbeweging in de compo sitie, door de juistheid der waarden tegenover elkaar, heeft het werk op een afstand het aspect van breede eenheid en grootheid, door de doorwerktheid en het verre opvoeren heeft het van dichtbij gezien een prachtige factuur. Wiggers is een van de weinigen in ons land die, wonend in het Geldersche, den heuvel aanziet, het panorama. Hij ziet graag wijd en ver over de dingen heen, het klein menschep ge Joe als netjes opgezet, het boomengegroei klein onder den wijden kalmen hemel, het geheel in mooie gedragen lijn tegen de lucht, gouden of paarlgrijs, kleuriger waar de zou rijst of daalt, de wolkvorm meest in horizontale nevelbtrepen, die de rust en kalmte van den geheelen indruk nog accentueeren. Hoe gewetensvol Wiggers werkt is na te gaan in de verschillende teekeningen die altijd de eigen aantrekkelijkheid hebben om hun grooten eenvoud en hun klaarheid, om het minitieuse zonder kleinheid, om de liefde voor alles wat hij weergeeft. Verleidelijker zijn nog de zilverstïften, het materiaal zoo geheel in stemmend, meegaand met Wiggers' aristocra tische manier van zien. Delicater, teerder, fijner van kleur en streek hebben die stiften m. i. een bekoring boven de potlood- of'krijtteekening, al wat zuiver is in Wiggers' voelen, komt hier tot zijn recht. liet vereischt stellig een groot kunnen in die teere gamma van kracht tot licht te komen, en hoe mooi staan de boomen er, ver opgevoerd in teekening, tegen den achtergrond! Nog eenigszins na te gaan is Wiggers' techniek in de ongekleurde teekeningen, maar in die van de waterverf is ze onnaspeurlijk. Dan is het of zeer nat, de tonen gewasschen zy'n, dan weer lijkt het of met fijne penseel streek alles tot elkaar is gebracht, maar hoe ook gedaan, het resultaat is niet toevallig, niet gemakkelijk bereikt, overdacht en degelijk is het, daardoor die volheid, die rustige kalmte en klaarheid. Nooit is Wiggers werk plat, nooit banaal, nooit ijdel, nooit aanstellerig altijd heeft het een beschaafde gereserveerdheid, niet die van oppervlakkige beschaafdheid die onaangenaam en koud aandoet en onwaaar is, maar die, die komt uit een harmonische, stille natuur, waarop harmonie en stilte alty'd gereed zy'n te reflecteeren. Dat Wiggers ook meer reëelen, forschen toon aan weet te slaan, toont hij in zy'n »Zomer" met zy'n sappige helderheid en malsche tinte lende kleurgamma, met zijn pittige vroolykheid. Een sujetloos geval oogenschijnlyk met de moderne roode dakjes, maar wat een brillante frischheid en vroolyke warmte schy'nt uit het kleine doek. Een andere zon reëeler, dichter by' de natuur, dan die van Van Bylandt. Doorgaande in beider werk eindigt dat van Van Bylandt u aan te doen als een bly'de charme, dat van Wiggers als een diepe, reine, stojaraing. P. Men deelt ons uit Arnhem mede: De »Vierjaarlijksche" Gemeentelijke Ten toonstelling van Kunstwerken van levende Meesters, waarvoor de Gameente een crediet van ? 2500 heeft toegestaan, zal gehouden worden van 15 Juni tot l Aug. 1901. Bij wijze van proefneming heeft de Com missie voor die Tentoonstelling besloten, ter beschikking van eene jury te stelles drie gou den, drie verguld zilveren, drie zilveren en drie bronzen medailles, benevens zes eervolle vermeldingen. Als jury-leden zy'n benoemd buiten de commissie de heeren Jozef Israëls en Willem Mans, uit de commissie de heeren Sieger Baukema, Tnéophile de Bock en Willem Witsen, die allen hunne benoeming hebben aangenomen. ScbrüM-Yereeavouilipg in Frankrijk en MerlaniL EMILE RODIIE, Li nouvelle ~Réforrw de l'Otthoyraplie et de la Sytttuxe franraises. Texte de l'arrêtéministeriel avec avant propos et commentaire(Lund). Tot ontsteltenis van de konservatieve en zelf. voldane mensheid, weerklinken in verschillende landen steeds luider wordende stemmen, die roepen om vereenvoudiging van gey'kte spelling en geijkte verbuigingsleer. Geen nieuw verschy'nsel. Tegenover de mening dat nergons zo zeer als in taal, stilstand achteruitgang betekent, stond steeds de naieve overtuiging van velen: nu zijn we er met onze spelling en schoolgrammatica! De levende taal, de gesproken taal, verandert voortdurend mét de sprekende mensen; maar orthografie en spraakkunst worden gecodiftierd, onbeweeglik gemaakt voor 'n poos. Nu is de samenhang tussen taai-zelf en schriftelike weergeving-van-die-taal niet verbroken, maar de elastiese band die beide aaneenhecht wordt gerekt en gerekt.... 't Gaat spannen .... En daa, met 'n schok, rukt de voorgeschoven tilitl de spelling en spraakkunst weer dichterbij. Bij die beweging sneuvelen, tot wanhoop van muggezifters, een aantal glad overbodige onderscheidingen, - benevens 'n stuk of wat nonsensregels. Het was in Frankry'k niet zo erg als bij ons. Moet de schoolse Nederlander die b. v. schrijft van een op vliegen azende zwaluw, zijn pen gaan dwingen tot een onmogelik: »Daar pakt ai/ haar" in het Frans kwam zó iets niet voor. Maar toch .... men moest onderscheiden du sirup de groseiÜE en des confittires de groseillzs (met Nederl. leeuwerekop naast ossekop te ver gelijken); men moest schrijven: les arbres les plm haute sont LUS plus exposés a la tempête, inaar on a abuttu les arbres I.E plus e-.rpoié* 11 la tempite.... enz. enz. In Frankrijk heeft men prakties en flink raad met de zaak geweten. Da 13 Januarie 1900 benoemde de minriter van onderwijs, Georges Leygues, een koomissie van 8 leden uit de Conseil Supérieur om de vereenvoudiging van het onderwijs in het Frans op de lagere en middelbare scholen voor te bereiden. De kom missie (Gaston Paris was voorzitter, P. Clairin sekretaris) bracht met waarlik bekwame spoed verslag uit, en reeds op 31 Julie verscheen een besluit van de minister, waarbij wordt bepaald: lo. dat een aantal nader genoemde vrijheden (tolérances) voortaan op schooleksamens niet meer als fouten mogen worden beschouwd, dat op de scholen niet als aün-jiiist of allén-gebruikelik mag onder wezen, wat met die »tolérarices" ia strijd is. Zo mag men dan nu (ik doe maar een greep in het wilde), schrijven: des jirctres en bonnet carréof en bonnet* carré*: des clwuf fleurs of des cliOMlI'i/irs; de bon pain of du bon pain; ei joint of ei jointes les pivces demandéca; un peu de co nnaissanees suf/tt of suffl<ent; les Iwrest ipie j ai lu of Z«s; les fleurs <jn,'elles ont c/ieilli of caeillies; défendre qu'on vtenne of <jit'on ne viennc, enz. De heer Einile Rodhe, »docteur es lettres, maitre de conferences ii la Facultéde Lettres de Lunl (Suède)", heeft de tekst van het ministeriële besluit (waarbij het verslag van Clairin) met een inleidir.g en aantekeningen uitgegeven. Over 't geheel is de heer Rodhe als vijand van «chinoiüeries orthographiques'1 ten zeerste met het besluit van minister L?ygues ingenomen. »I1 faut donc saluer comme des libérateurs les savants cminents et les professeurs distingués q'ii ont corru l'idée de la réforme dont nous nous occupor.s ici; elle a d'ailleurs téaccueillie en géuéral avec satisfaction aussi bien a l'étranger qu'en France." (Avant-pro]>os, p. -i). Rhode maakt evenwel enige aanmerkingen. Niet overal schijnt ->la langue actuelle" het criterium te zijn geweest. Een enkel voorbeeld. Antomne heet voortaan mannel, en vrouwel. Als het zowel m. als vr. werd gebezigd in het hedendaagse Frans, zou men zeggen: uitstekend. Maar autoiiine komt volgens Itodbe allén vrouwelik voor in oude geschriften. Als dat zo is, diende aittonine uitsluitend mannelik genoemd te zijn. C'est wordt gelijkgesteld met ce sont (eest ou ce sont IHItllllHmilllHIIIIHIIIIIIMIIIIMIIIIIilllllllHHIMIIIIIIIMIIIIIIIltlfltllllllllt o/tac/amca. 40 cents per regel. II ..ÏO en hooger 14 Meter! Franco en vrij van invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-Z(ju'e" van 45 et. tot fl 11.IO per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. &. k. Hofl.), Zürich. Piano-, (hel- en MöMlaiÊl MEYKOOS «k KALSHOVEIT, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl