Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
: 1230
op, als wy het duurzaam ik buiten rekening
laten.
Dr. Bierene de Haan had het eenigszins
breeder kannen betoogen, maar ook my schynt
onbetwistbaar, wat hy' op bl. 40 zegt: «Het
subjekt bestaat met de grootst mogelijke logi
sche zekerheid".
"Wy staan thans op het punt een nieuwe
eeuw binnen te treden. Tot het signalement
van dit tydstip behoort het, dat velen twijfelen,
of het menschelyk leven wel een zin heeft,
dat duizenden zoeken naar hun ziel. Dr.
Bierens de Haan twijfelt niet. Ook maakt hij
zich sterk te kunnen zeggen, wat de zin van
het leven is. In het bestaan van het subject
vindt hy' den waarborg der onaantastbaarheid
van het door hem met ingehouden geestdrift
en met klem van redenen verkondigd idea
lisme. Doch daarover zullen wij in een volgend
artikel spreken.
Utrecht, OudejaarsdaglOOO. VANDER WIJCK
l
Mnziel in fle Hoofdstad
De eerste uitvoeringen van het nieuwe jaar
stonden onder het teeken van L. van Beethoven.
Op 5 Januari het feestconcert der Maatschappy
sCaecilia" met zijn Baethoven-programma, dan
het abonnementsconcert in het Concertgebouw
(10 dezer) met de »Eroica" en de Kamermuziek
avond (12 dezer) met eveneens een
Beethoven-programma.
Als men daarmede bedoeld heeft in den
aanvang dezer eeuw eene rechtmatige hulde
te brengen aan het genie van hem, die gely'k
geen andere de concertzaal beheerscht heeft
in de afgeloopen eeuw, dan mag men deze
hulde volkomen op hare plaats achten. Wat al
componisten zijn er na Beethoven in onze
concertzalen gecultiveerd en hoe verdiend
waren ook dikwerf de lauweren door hon
ingaoogst! Namesi ? De lezer kan ze zelf
vinden! Echter boven alle namen schittert
thans nog die van Beethoven als een zon,
onvergelijkelijk in glans en pracht. Toen voor
honde.d jiren de achttiende eeuw overging
in de negentiende, was Beethoven nog niet
op het toppunt van zyn roem gekomen en
had zijn genie zich nog niet in al haar
grootheid geopenbaard. Earst in 1803, toen
hij zyne .Eroica'' schiep, begiftigde hy' de
wereld met een werk, dat een sluitsteen zou
beteekenen in de ontwikkelingsgeschiedenis
der syoiphonie. Tot aan de dagen dat hij
zijne «Ntgende" componeerde, heelt Baethoven
de Eroica steeds als zyne beste syaphonie
beschouwd.
En geen wonder?-nog steeds is de »Eroica"
het werk waaruit zoowel voor den toehoorder
als voor den uitvoerder een toovermacht schijnt
te stralen.
Koen in opzet, in bouw en in aanleg is de
eerste »Sitz". Met uitzondering van het Allogro
uit de IXe zal men in geen enkel ander werk
van Beethoven een dergelijke monumentale
grootschheid van gedachten kunnen ontdekken.
Datzelfde is te zegden van de »Marcia funebre"
c e: zyne vijf hoofjepiaoden. Hoe prachtvol
zijn hier de verschillende contrasten naast
elkander gezet. Het Scherzo neemt wel is
waar niet zoo'n uitzonderingsstandpunt in.
Aanvankely'k had Beethoven zich hiervoor een
eenvoudig .Menuet" gedacht, waarin de hoorns
dan een byzondere rol zouden spelen. Onder
het componeeren werd hem echter de stof te
machtig en zoo groeide er uit een Scherzo met
T io (de rol van de hoorns is daarin overge
bracht) waarvan men nu wel niet kan be
weren, dat de componist zich zelven later niet
heeft overtroffen, dat echter, vergeleken bij
zyne vroegere Scherzo's, een zeer belangrijken
vooruitgang aanwy'st. Het Finale staat niet
geheel op de hoogte der overige deelen Ik
meen hier wordt geen climax bereikt tegen
over het voorafgegane, gely'k dat b. v. in de
Ye symphonie wél het geval is. Niettegenstaande
deze opmerking is en bly'ft het Finale toch
het werk van een reus en is de variatievorm
op symphonisch gebied, vóór het ontstaan van
dit vierde deel, wel nooit met zoo groot mees
terschap toegepast.
Het mag misschien zy'n nut hebben, er
eens op te wijzen, dat deze symphonie bij
hare eerst-uitvoeringen begroet werd door de
kritiek met uitdrukkingen als: ȟ'isserst lange
und schwierige Composition", wilde Fantasie,
die sich in 's Regellose verliert" enz. enz.
Daaruit kan blijken dat waarlijk verheven en
grootsche werken, welke thans door niemand
worden aangevochten, toen ter ty'de by' hun
verschijnen, evenmin onmiddellijk zy'n begrepen
en de waarde er van dadelijk is erkend, als
zulks thans nog wel geschiedt.
Onder de kaïnermuziekwerken, die Zaterdag
avond werden uitgevoerd is slechts het Trio
in BBS op. 97 van dien aard, dat men er den
leeuwenklauw in kan herkennen Inderdaad,
hier treft men eveneens Baethoven in zijne
ware grootte aan; doch zy'n de gedachten hier
met de meer eenvoudige middelen van piano,
viool en violoncel, weergegeven. Dit Trio heeft
iets feestelyks in zy'n stemming, iets buitenge
woon opgewekts, dat onweerstaanbaar mee
sleept; bovendien is het Andante van een zeer
diepe, roerend melodieuse stemming vervuld.
De serenade op. 8 voor drie s'rykinslrumenten
is zooals men uit het opusgetal ziet, eene
»Jugendarbeit", maar toch eene, die de groote
gaven van haren schepper reeds duidelyk aan
den dag legt, vooral in de laatste drie deelen.
De cello-sonate op. 5 in g kl. 3 behoort tot
dezelfde categorie van werken
De variatiën »Ich bin der Schneider Kakadu"
voor piano, viool en violoncel dragen het opus
getal 121B. Men zou niet denken dat ze in
zoo'n ry'p tydperk thuis behooren. Wel zyi
ze meesterlyk en vol afwisseling en fijnheid
bewerkt, maar eenigszins »harmlos" in haar
karakter. By Beethoven vindt men echter vaak
naast zeer verheven werken, hoogst eenvoudige
compositiën, die hy geschreven heeft als het
ware om zich te verpoozen en zich weer voor
te bereiden op groote en nieuwe daden.
By' de uitvoering der symphonie viel het my op,
dat de heer Mengelberg de tempi thans meer
neemt, zooals ze vroeger genomen plachten te
worden. Daardoor zullen velen [in de voor
dracht ook meer hunne eigene ideeën en ver
wachtingen terugvinden, dan in den laatsten
tijd wel eens gebeurde. Overigens was de re
productie zeer warm en vol leven.
Ook de kamermuziekwerken werden door de
heeren Röntgen, Eldering, Hofmeester en Mossel
wederom zeer schoon gespeeld. Of nu deze
keer alles even virtuoos en tflchr.is^h afgrond
werd weergegeven, wat doet het er eigenlijk
toe ? Men weet dat ware artisten, gcly'k onze
meesters, steeds met den grootsten ernst hunne
kunst beoefenen en dat een voordracht die
»ausgeklugelt" is, zooals de Duitschers zouden
zeggen, toch nog volstrekt niet in allen deele
artistiek volkomen behoeft te zy'n. My is het veel
meer waard een kernachtige, gezonde opvatting
te hooren, dan een zoeken naar
spitsvondigheidjes in de voordracht.
Eugene Isaye was de solist die op het laatste
concert in het Concertgebouw optrad.
Galukkig had de^e Fransche violist een Fransch
vioolconcert tot uitvoering gekozen, n.l. dat
van Saint-Saëns. Isaya behoort tot de aller
besten onder de tegenwoordige violisten. Buiten
gewoon mooi is zijn toon, onfeilbaar zijn
techniek en hoogst muzikaal zijne opvatting.
Men kreeg by het concert van Siint Saens het
gevoel, zóó moet het zijn en niet anders. De
indruk, dien hij dan ook bereikte met dit
schoone, maar niet diepzinnige stuk was dan
ook n van volkomen artisticiteit. In het
tweede deel speelde Isays de G dur romance
van Beethoven en een fantasie van
RimskyKorsakow. Beide stukken, het laatste een
virtuosenstuk in de beste betpekenis van het
woord, werden zeer schoon vertolkt.
Nog heb ik te vermelden een concert van
deheeren Jacq;ies Ttiibaud en Lucien Wurmser,
violist en pianist uit Brussel, die het muzikale
Amsterdam vergastten pp werken uit de Fransche
school een uitvoering der »B'ii<ervereinigung
van het Keulscho Gü?zemchorche^t," met mede
werking var. mfj.SThfille een piano-recital van
onzen landgenoot Umi. Loraan te Londen over
wien ik reeds veel goeds mocht vermelden,
toen hy zich een pa:ir jaar geleden op een
toonkunst muziekfeest te Bussum liet hooren
en een concert-avond van den beroemden
violist Pablo de Sarasate en mevrouw Bertba
Marx GolUKch idt.
Helaas had ik geen gelegenheid hun avond
by' te wonen. Doch bolde kunstenaars zy'n
mij van vroeger bekend. Mnvr. Marx als eene
serieuse pianiste, hoogst intelligent en muzikaal,
die waarlijk verdient in breader kring bekend
te zy'n dan alleón door het reizen met Sarasate
on deze laatste als een viool-genie, wiens
gaven meer overhellen tot het virtuose dan
tot bet artistieke in de kunst; echti-r zonder
dat zich zulks hinderlijk op den voorgrond
dringt. Ditreaal was het vol in het Concert
gebouw ; zóó vul dat zelfs een tweede avond
gegeven wordt.
ANT. AVEKKAMP.
Mr. CE. M. Dozy,
29 Scpt. 1852-12 Jan. 1901.
Hier een woord schrijver de ter herinnering aan
Dozy, denk ik tevens aan de Roever. Baiden
zijn zij op het Atnsterdamscbe archief 'werk
zaam geweest, deze als archivaris, gene als
adjunct, doch de onderscheiding was alleen in
titel, want zy waren vrienden, zielverwanten,
en ik overdrijf niet door te beweren, dat de
chef die Dozy in het archivariaat heeft
ingeleid niets deed, dan in overeenstemming
met het gevoelen van zijn toegevoegde. Zoo
hebben deze twee mannen drie jaren achtereen
mogen samenwerken tot n doel, elkaar niets
toegevende in liefde voor de wetenschap en
warme belangstelling in de geschiedenis der
hoofdstad, een belu-igstelling zóó groot, dat
Dozy slechts noode in '8ij i;aar Leiden kon
terugkeeren, waar hij tot. gemeente-archivaris
was benoemd
Oogenschijnlijk was de Roever met zijn
bonhomie, zijn prettige opgewektheid, zijn
zich nooit verloochenende bereidwilligheid,
iemand die spoediger voor zich innam dan
Dozy, die niet zoo toeschietelijk leek doch
die in waarheid de Roever in hulpvaardigheid
en trouwe vriendschap evenaarde.
Als mensch stonden beiden even hoog ; als
geleerde won Dozy het, en wanneer dan ook
nu beweert wordt, dat de weter,schap veel in
den L?idschen archivaris verliest, zoo is dat
verre van een banaliteit. De ernst waarmede
Dozy zijn taak als geschiedvorscher heeft op
gevat, zal tot in lengte van dagen worden
gewaardeerd. Zijn wetenschappelijke nalaten
schap is niet gering, en toch was hij geen
boekenwurm, had hij een open oog voor de
wereld om hem heen, was hij een gezellig
niensch. bovenal een uitstekend vriend. Wat
de zy'nen in hem verliezen, zal ik hier niet
trachten te schetsen.
Vóór alles was Dozy archivaris, en wie hem
werkzaam heeft gezien in het Leidsche archief
gebouw door hem met zijn vriend Knuttel
ontworpen en voltooid weet hoe hij alles
ter zijde stelde voor de belangen van het
archief, waarop hij zoo trotsch was als een
der ry'kste, zoo niet het rijkste der gemeente
archieven.
Weemoedig is dan ook de gedachte, dat deze
nog betrekkelyk jonge man niets heeft kunnen
verwezenlijken van zijn illusie, om nadat hy
alles zou hebben geordend en beschreven, over
te gaan tot het verwerken van de bouwstoffen,
die hy niet wilde bearbeiden voor en aleer
zijn eigenlyke werkkring als archivaris dat
zoude vergunnen. Strijd heeft het hem nu en
dan gekost om niet een enkel maal aan dat
beginsel ontrouw te worden hij ontdekt zoo
dikwerf iets, dat hy' gaarne zou hebben gepu
bliceerd en toegelicht doch hij bleef stand
vastig, al zou de kleingeestige opvatting van
een raadseommisaie. welke 't was in het
Leidsche Atheen in het laatst der negentiende
eeuw ! in den archivaris niet veel meer
scheen te zien dan een ambtenaar, dien men
steeds heeft te controleeren, menig ander tot iets
ar.ders geprikkeld hebben. Ware Dozy niet zoo
gehechi geweest aan zijn vaderstad en aan zijn
archief, hij zou reeds jaren geleden voor Leiden
zijn verloren gegaan, want die controle voor
een ambtenaar als hy' allesminst noodig heeft
hem menig verdrietig uur bezorgd. En waarlijk
niet uit gekrenkten trots, want hij was in hooge
mate bescheiden. Een aardig staaltje ontvingen
wij daarvan te Gent, waarheen wij tien
jaren geleden gezaaielijk heen trokken. Ia
den trein hoorde Dozy niet eenige verwonde
ring, dat wij een evening dress hadden mede ?
genomen, en wij overreedden hem met kracht
van woorden nog om hoed en rok te
telegrafeeren. Maar het toeval wilde, dat ieder onzer
voor 't een of andere diner of souper werd
genoodigd, behalve Dozy, die als Nederlandsen
geschiedvorscher en Leidsch archivaris al mede
in de eerste plaats recht kon doen gelden op
eenige onderscheiding. Wie zich daarover
ergerde, Dozy allerminst, en toen wy in een
vroolijk uurtje congresry'mpjiïs smeedden en
een grapje debiteerden op den hoed en den
rok, die geen dienst behoefden te doen, lachte
Dozy het smakelijkst. Wel merkte hij mij een
uurtje later op: »als ze nu hier in Gent maar
niet denken, dat ik op zoo'n invitatie gerekend
heb, dat zou me spijten voor die inenschen
hier, die ons zoo beleefd ontvingen".
Ean paar dagen later trokken zij naar Ostende,
tfrtviji enkele anderen waar Doz,y zeer zeker
had bijgehoord tot een wetenschappelijk uit
stapje werden genoodigd. In Brugge ontmoetten
wij dit gezelschap: »'t is een schande, dat ze
jou hier niet geïnviteerd hebben," liet een
onhandig vriend hooren, waarop Dozy onmid
dellijk antwoordde: »hou alsjeblieft je mond,
ze mochten 't in hun hoofJ krijgen me nu
nog mee te vragen wij zijn hier veel te ge
zellig met elkaar!''
Is het wonder dat onmiddellijk na het
verscheiden van dezen nog zooveel belovenden
man werd geschreven, dat L-;iden veel in hem
verliest?
F. A. B.
Nieuwe Ui
Hellas en Home, door dr, J. H. HOLWEBDA.
Leiden, S. C. van Doesburgh.
Uit de voorrede, geschreven door prof.
Holwerda te Leiden, als inleiding van dit boekje
van den Alkmaarschen leeraar van dien naam,
blijkt dat bedoeld werd een werkje te schrijven
dat bij het gymnasiaal onderwijs dienst zou
kunnen doen ter verduidelijking van dat, wat
ter sprake komt by de behandeling der klas
sieke auteurs.
Desniettegenstaande is de stof vrij uitvoerig
behandeld. Bahalve bouw-, beeldhouw- en
schilderkunst zijn er nog vy'f hoofdstukjes
gewijd aan vazenkunst, terracotta's, metaalkunst,
steensnijkunst en munten, waardoor het geheel
een 300 tal bladzijden dik geworden is.
Wat men na een gymnasiale opvoeding van
antieke kunst behoort te weten, is er ruim
schoots in te vinden en wordt smakelijk voor
gedragen. Een 130 tal afbeeldingen van
bouw- en beeldhouwwerken, van platte gronden
zoowel als van vazen, verluchtigt den tekst.
Het meerendoel is naar photo's gereproduceerd.
Waren allen tskstfiguren zoo mogelijk
naar photo's gemaakt, dan zou het boekje
misschien nog beter aan zyn doel beantwoorden;
doch een aantal beelden is vertegenwoordigd
door reproducties naar teekeningen, niettegen
staande van de beelden goede photo's bestaan.
Dit is het eenige bezwaar dat ik tegen dit
werkje heb. Waarom zijn b.v. de Ganymedes
van Leochares, de Deoieter van Knidos, de
Artemis van Versailles, de Apoxyomenos van
Lysippos enz niet naar photo's genomen ?
Bepaald hinderlijk is het teekeningetje van den
Apollo van Belvédère, waar al staat het er
bij vermeld een foutieve restauratie, nml.
die met de Asgis, is voorgesteld.
Juist omdat ons vele beelden slechts door
hunne antieke kopieën bekend zijn en er aan
deze nog zeer veel gerestaureerd is, wat beter
ongerestaureerd ware gebleven, zal men goed
doen te onderwijzen aan photo's, zoo mogelijk
van vóór de restauratie. En juist daarom
moest van zulk een geheel foutieve herstelling
als die van den Apollo, voor goed afscheid
genomen worden, omdat zulk een afbeelding
het toch reeds, uit den aard der zaak, zwakke
kunstgevoel van gymnasiasten niet anders dan
op den verkeerden weg kan brengen.
De St. Janskerk te 's Hertogenbosch.
Onder dezen titel verscheen bij T. Ilijtsma
te 's llsrtogenbossh een plaatwerk, gedrukt
bij II. Kleinmann & Co. te Haarlem.
Het bevat, behalve een voorbericht van den
architect L. C. Hèxanmans, vierentwintig platen
groot 0.32 M. bij 0.17 M., genomen naar
photo's van de kerk.
Grootendeels zijn het reproducties naar den
gerestaureerden bouw, slechts een klein deel
der platen geeft oude brokstukken van de
kerk weer.
Dit is te .meer te bejammeren, omdat juist
het oude, onverbeterde deel van de kerk toch
eigenlijk alleen belangrijk is voor onze
vaderlandsche kunst. Wie zich iuteres->eert voor
het nog niet gerestaureerde Zuid-Oostelijk
gedeelte en de echtheid daarvan voelen kan,
wie van de profielen, de contours, het beeld
houwwerk van het oude deel genieten kan en
zich verheugt in hun schoonheid, wie het
bouwwerk niet minder bewondert nu de tijd
er zoo kritisch alle onnoodige, overdadige
uitstekken afnam en de buitenarchitectuur
eenvoudiger, grooter en grootscher maakte dan
de bouwmeesters het gedaan hebben, wie van
oude bouwwerken houdt als heerlyke docu
menten van kuituur- en kunstgeschiedenis,
waaraan zooveel hooge gevoelens, zooveel ge
moed, zooveel liefde verbonden is, die ziet
met leedwezen de leelykheid, de gekunsteld
heid, het ziel- en gemoedlooze, het kleine en
ongevoelde in het gerestaureerde werk.
De vergelyking om voorbeelden te noemen
van heel den rommel van nagemaakte
pinakels, kruisbloemen of hogels, van tracee
ringen, baldakijnen, of balustrades en van de
vele poppen van het gerestaureerde Noorder
portaal, met een oud verweerd, beschadigd
maar echt stuk architectuur, als b.v. de dak
partij met de vensters en de steunbogen van
het choor aan de Zuid-Oostelijke zijde, valt
ten gunste van de laatste uit.
Wat zijn ze mooi, die zwevende mansfiguren
die het gevelvlak vullen tusschen den spitsboog,
de opgaande lijst van den wimberg en die van
de goot; wat zijn ze mooi van schaduwen, wat
zijn ze flink gehakt en wat behooren ze echt
by de omgeving van lijst- en muurwerk!
Bij zulk werk is het gerestaureerde deel
van de kerk zonder fut, zonder ziel, prutserig
en pietlutterig. Tegenover het flinke, manlijke
werk der oude kerkenbouwers, staat het
restauratiewerk kinderachtig en bloedloos.
Is het de schuld van den restaurateur, dat
zulke effecten verkregen zy'n ?
Geenszins. Er is verschil, een specifiek
verschil tusschen het bowcen en het restaureeren
van zoo'n kerk. Het bouwen van dit werk
was kunst, was het belichamen in steen van
wat er omging in de gemoederen der makers;
het restaureeren daarentegen is wetenschap, is
toepassing van oudheidkundige en
restrospectieve studiëa.
Overal waar gerestaureerd wordt, zóó dat
het werk moet hersteld worden in den ouden
geest, doet zich steeds dit verschijnsel voor,
dat het oude deel echt en het nieuwe onecht
is, d. w. z. dat het oude mooi en het nieuwe
niet mooi is. Het is een gevolg van het
stooten van de bouwwetenschup op de bouwkunst.
Als het geheele gebouw gertssuuireerd is, heeft
de wetenschap de kunst verdroegen. Al het
schoone is dan voor goed verloren en uit
het werk, eens mooi omdat het een gemoeds
uiting was, grijnst ons de bouwwetenschap toe,
doodsch, star, onvruchtbaar.
De mannen die bij het restaureeren alleen
hun hoofd gebruikten, vermoordden het werk
van hen, die het eens met hun hart maakten.
DJ kerk in den Bosch is een van de vele
voorbeelden waaraan ik dat kan bewijzen.
J. E. VAN DEa PEK,
H i 11 e g o m, 3 Jan. 1901.
Tentoonstelling m weit m liggers en
0. Van BylaMl
Bij rrevrouw de wed. Oidenzeel een expo
sitie van werk van Wiggers en Van Bylandt.
Twee naturen die elkander raken en toch weer
wijd uiteenloopen. Zo raken elkaar in het blij
aanzien der dingen en toch de eene blij ischap
is zeer verschillend van de andere, gesproten
als het is uit anderen aanleg.
Van Bylandt ziet de zon uit het zuiden, die
alle schaduwen absorbeert, dia in een
jubelnoot alle zware tonen in een fijn paarsch op
lost, Van Bylandt ziet niet hollandsch en eerlijk,
zoekt hij ook het hollandsche landschap niet.
Hij geeft met verwonderlijke gemakkelijkheid de
meer decoratieve natuur weer van blauw water
tegen lichtkleurige rots, van helder teer groen,
paarlmoerige sohaduw werpend op zandigen
grond. Het zy'n alles frissche, zonnige impres
sies, vlug gevoeld en spontaan weergegeven,
met de winnende charme er in van de zon,
het licht, de weldadige warmte van het zuiden.
Wiggers werkt veel zwaarder, veel moeielijker,
zijn werk is het resultaat van bezonken deuken,
van innig, waar en diep voelen. Zijn indrukken
zy'n hevig en verbazend zuiver, maar eerst
nadat ze vermooid in herinnering oprijzen en
in lijn en compositie zuiver balanceerend hem
voor oogen staan, begint hij te werken. Wiggers
zoekt gaen effecten, maar meest die
oogenblikken van den dag (fe zeiden het reeds bij
vroeger werk van hem) die precieuse momenten
wanneer de dingen, ontdaan van allen toevalligen
lichtval, klaar daarstaan om hunzelfs wil mooi.
De korte tijd voor het groote duister invalt, of
de schemering voor dat de dag begint, de vlakke
stille dag, als toon en lijn verzacht zijn door
nevelig licht, die oogenhlikken zijn hem het
liefst, het piano-piauissimo in de natuur, dat
zoo weinig slaat, dat zoovelen niet zien omdat
het alleen voor een groot eükalm equilibre
van binnen mogelyk is het op te vangen, te
rellacteeren. Peinzen kan men alleen in groote
stilte en als peinzend er over, dat alles zóó
mooi is, zoo ziet het werk van Wiggers er
uit. In zijn werk ligt groote teerheid, diepe
ernst en streng willen. Door de strakke
teekenirig en het mooi evenwicht in de compositie
spreekt onrniddelijk stijl uit zijn werk, het
stait gansch apart tusschen anderen. Hoe fijn
de momenten zijn die hij kiest, zy'n werk
heeft altijd een verbazende soliditeit. Naast
forscher en chiqtier penseelslag, naast effectvol
licht, houdt zijn werk, hoe teer in gamma het
is, het uit, doordat gevoeligheid nooit ontaart
iu weekheid, dunheid nooit in oppervlakkigheid,
precieuse behandeling nooit in kleinheid. Naast
zuiver gevoel staan helder hoofd en knappe hand.
Door de stijlvolle lijnbeweging in de compo
sitie, door de juistheid der waarden tegenover
elkaar, heeft het werk op een afstand het
aspect van breede eenheid en grootheid, door
de doorwerktheid en het verre opvoeren heeft
het van dichtbij gezien een prachtige factuur.
Wiggers is een van de weinigen in ons land die,
wonend in het Geldersche, den heuvel aanziet,
het panorama. Hij ziet graag wijd en ver over
de dingen heen, het klein menschep ge Joe als
netjes opgezet, het boomengegroei klein onder
den wijden kalmen hemel, het geheel in mooie
gedragen lijn tegen de lucht, gouden of
paarlgrijs, kleuriger waar de zou rijst of daalt, de
wolkvorm meest in horizontale nevelbtrepen,
die de rust en kalmte van den geheelen indruk
nog accentueeren.
Hoe gewetensvol Wiggers werkt is na te
gaan in de verschillende teekeningen die altijd
de eigen aantrekkelijkheid hebben om hun
grooten eenvoud en hun klaarheid, om het
minitieuse zonder kleinheid, om de liefde voor
alles wat hij weergeeft. Verleidelijker zijn nog
de zilverstïften, het materiaal zoo geheel in
stemmend, meegaand met Wiggers' aristocra
tische manier van zien. Delicater, teerder, fijner
van kleur en streek hebben die stiften m. i.
een bekoring boven de potlood-
of'krijtteekening, al wat zuiver is in Wiggers' voelen,
komt hier tot zijn recht. liet vereischt stellig
een groot kunnen in die teere gamma van
kracht tot licht te komen, en hoe mooi staan
de boomen er, ver opgevoerd in teekening,
tegen den achtergrond!
Nog eenigszins na te gaan is Wiggers'
techniek in de ongekleurde teekeningen,
maar in die van de waterverf is ze onnaspeurlijk.
Dan is het of zeer nat, de tonen gewasschen
zy'n, dan weer lijkt het of met fijne penseel
streek alles tot elkaar is gebracht, maar hoe
ook gedaan, het resultaat is niet toevallig, niet
gemakkelijk bereikt, overdacht en degelijk is
het, daardoor die volheid, die rustige kalmte en
klaarheid. Nooit is Wiggers werk plat, nooit
banaal, nooit ijdel, nooit aanstellerig altijd heeft
het een beschaafde gereserveerdheid, niet die van
oppervlakkige beschaafdheid die onaangenaam
en koud aandoet en onwaaar is, maar die, die
komt uit een harmonische, stille natuur, waarop
harmonie en stilte alty'd gereed zy'n te
reflecteeren.
Dat Wiggers ook meer reëelen, forschen toon
aan weet te slaan, toont hij in zy'n »Zomer"
met zy'n sappige helderheid en malsche tinte
lende kleurgamma, met zijn pittige
vroolykheid. Een sujetloos geval oogenschijnlyk met
de moderne roode dakjes, maar wat een
brillante frischheid en vroolyke warmte schy'nt
uit het kleine doek. Een andere zon reëeler,
dichter by' de natuur, dan die van Van Bylandt.
Doorgaande in beider werk eindigt dat van
Van Bylandt u aan te doen als een bly'de
charme, dat van Wiggers als een diepe,
reine, stojaraing.
P.
Men deelt ons uit Arnhem mede:
De »Vierjaarlijksche" Gemeentelijke Ten
toonstelling van Kunstwerken van levende
Meesters, waarvoor de Gameente een crediet
van ? 2500 heeft toegestaan, zal gehouden
worden van 15 Juni tot l Aug. 1901.
Bij wijze van proefneming heeft de Com
missie voor die Tentoonstelling besloten, ter
beschikking van eene jury te stelles drie gou
den, drie verguld zilveren, drie zilveren en
drie bronzen medailles, benevens zes eervolle
vermeldingen. Als jury-leden zy'n benoemd
buiten de commissie de heeren Jozef Israëls
en Willem Mans, uit de commissie de heeren
Sieger Baukema, Tnéophile de Bock en Willem
Witsen, die allen hunne benoeming hebben
aangenomen.
ScbrüM-Yereeavouilipg in Frankrijk
en MerlaniL
EMILE RODIIE, Li nouvelle ~Réforrw de
l'Otthoyraplie et de la Sytttuxe
franraises. Texte de l'arrêtéministeriel
avec avant propos et commentaire(Lund).
Tot ontsteltenis van de konservatieve en zelf.
voldane mensheid, weerklinken in verschillende
landen steeds luider wordende stemmen, die
roepen om vereenvoudiging van gey'kte spelling
en geijkte verbuigingsleer.
Geen nieuw verschy'nsel.
Tegenover de mening dat nergons zo zeer
als in taal, stilstand achteruitgang betekent,
stond steeds de naieve overtuiging van velen:
nu zijn we er met onze spelling en
schoolgrammatica!
De levende taal, de gesproken taal, verandert
voortdurend mét de sprekende mensen; maar
orthografie en spraakkunst worden gecodiftierd,
onbeweeglik gemaakt voor 'n poos. Nu is
de samenhang tussen taai-zelf en schriftelike
weergeving-van-die-taal niet verbroken, maar
de elastiese band die beide aaneenhecht
wordt gerekt en gerekt.... 't Gaat spannen ....
En daa, met 'n schok, rukt de voorgeschoven
tilitl de spelling en spraakkunst weer dichterbij.
Bij die beweging sneuvelen, tot wanhoop
van muggezifters, een aantal glad overbodige
onderscheidingen, - benevens 'n stuk of wat
nonsensregels.
Het was in Frankry'k niet zo erg als bij ons.
Moet de schoolse Nederlander die b. v. schrijft
van een op vliegen azende zwaluw, zijn pen
gaan dwingen tot een onmogelik: »Daar pakt
ai/ haar" in het Frans kwam zó iets niet voor.
Maar toch .... men moest onderscheiden du
sirup de groseiÜE en des confittires de groseillzs
(met Nederl. leeuwerekop naast ossekop te ver
gelijken); men moest schrijven: les arbres les
plm haute sont LUS plus exposés a la tempête,
inaar on a abuttu les arbres I.E plus e-.rpoié* 11
la tempite.... enz. enz.
In Frankrijk heeft men prakties en flink
raad met de zaak geweten. Da 13 Januarie 1900
benoemde de minriter van onderwijs, Georges
Leygues, een koomissie van 8 leden uit de
Conseil Supérieur om de vereenvoudiging van
het onderwijs in het Frans op de lagere en
middelbare scholen voor te bereiden. De kom
missie (Gaston Paris was voorzitter, P. Clairin
sekretaris) bracht met waarlik bekwame spoed
verslag uit, en reeds op 31 Julie verscheen
een besluit van de minister, waarbij wordt
bepaald: lo. dat een aantal nader genoemde
vrijheden (tolérances) voortaan op
schooleksamens niet meer als fouten mogen worden
beschouwd,
dat op de scholen niet als
aün-jiiist of allén-gebruikelik mag onder
wezen, wat met die »tolérarices" ia strijd is.
Zo mag men dan nu (ik doe maar een greep
in het wilde), schrijven: des jirctres en bonnet
carréof en bonnet* carré*: des clwuf fleurs of
des cliOMlI'i/irs; de bon pain of du bon pain;
ei joint of ei jointes les pivces demandéca; un
peu de co nnaissanees suf/tt of suffl<ent; les
Iwrest ipie j ai lu of Z«s; les fleurs <jn,'elles ont
c/ieilli of caeillies; défendre qu'on vtenne of
<jit'on ne viennc, enz.
De heer Einile Rodhe, »docteur es lettres,
maitre de conferences ii la Facultéde Lettres
de Lunl (Suède)", heeft de tekst van het
ministeriële besluit (waarbij het verslag van
Clairin) met een inleidir.g en aantekeningen
uitgegeven. Over 't geheel is de heer Rodhe
als vijand van «chinoiüeries orthographiques'1
ten zeerste met het besluit van minister L?ygues
ingenomen. »I1 faut donc saluer comme des
libérateurs les savants cminents et les
professeurs distingués q'ii ont corru l'idée de la
réforme dont nous nous occupor.s ici; elle a
d'ailleurs téaccueillie en géuéral avec
satisfaction aussi bien a l'étranger qu'en France."
(Avant-pro]>os, p. -i). Rhode maakt evenwel
enige aanmerkingen. Niet overal schijnt ->la
langue actuelle" het criterium te zijn geweest.
Een enkel voorbeeld. Antomne heet voortaan
mannel, en vrouwel. Als het zowel m. als vr.
werd gebezigd in het hedendaagse Frans,
zou men zeggen: uitstekend. Maar autoiiine
komt volgens Itodbe allén vrouwelik voor in
oude geschriften. Als dat zo is, diende aittonine
uitsluitend mannelik genoemd te zijn. C'est
wordt gelijkgesteld met ce sont (eest ou ce sont
IHItllllHmilllHIIIIHIIIIIIMIIIIMIIIIIilllllllHHIMIIIIIIIMIIIIIIIltlfltllllllllt
o/tac/amca.
40 cents per regel.
II ..ÏO
en hooger 14 Meter! Franco en
vrij van invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte
en gekleurde Henneberg-Z(ju'e" van
45 et. tot fl 11.IO per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. &. k. Hofl.), Zürich.
Piano-, (hel- en MöMlaiÊl
MEYKOOS «k KALSHOVEIT,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.