De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 januari pagina 1

27 januari 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1231 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOE NEDEEL A°. 1901. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam, Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucin«s tegemvrcr liet Grand Café, te Parij». Zondag 27 Januari. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel « 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N HO U D. VAN VEERE EN VAN NABIJ: Keizerlijke vriendschapsirewij-zen. ??- De heldeneeuw. (Slot.) Spraaliheelkunde, II, door L. van Lier. Koningin Victoria t- SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Voorschriften te» behoeve der werklieden in ge meentelijke bestekken, door C. v. D. WETEN SCHAP: Levensleer, II,'door prof jhr. v d. WJck. Kt'NST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Attt. Averkamp. Twee auctie'-s in de Brakke Grond, door W. 8. Nieuwe uitgaven, door J. E. van der Pek, Bei Goethe zu Gaste, van prof. dr Karl Gaeetertz, medegedeeld door J. H. B. Een lefboek over Parijs, door G van Halzen, .Boek en Tijdschrift, <ioor G. v. H. Vaderlands liefde?, door F. J. vwn Uildriks. De metamorfose ?derGrieksciheGodon,iloordr D C.Nijhoi FEUILXETON: De Amicitia. NaarhetEngelsch<v-;in William Somerset fflanghara. (Slot ) RECLAMES. VOOR DAMES: Twee dagen uit het leven van koningin Victoria. Methodisch knippen, door T. eeringa, N. v. d. .Zee-Abbinga en W. C. Postma, tooordeeld door G. C. Stellingwerf-Jenttink. Van eene vronw, die in dienst der diplomstie was,-door v d. V. Allerlei, door Caprice FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHAAKSPEL. SCHETSJES: Een Aller-Seiligen-DagteMilaan,'door C M. V. Oud vrouwtje", door .Nötty Spanjaard INGEZONDEN. PEN EN POTLOODKEA8SEN. ADVBBTENOSEN. Keizerlybe Trienöschapsbewjyzea. ;Bij gelegenheid van het feest ter eere van het tweehonderdjarig «bestaan van het koninkrijk iP»uisen, heeft keizer Wilhelm Nederland bedacht: l o. door een krans te doen neerleggen ?op het graf van Frederik Hend-rik, den grootvader van Pruisens eersten koning. 2o. door een deun, sedert langen tijd op de Nederlandsche vloot in zwang, tot ?eeremarsch van de Pruisische Marine 'te verheffen. 3o. door een telegram t? zenden aan ?koningin Wilhelmina, en «lat nog al met ?een herinneringaan woorden van Deüuyter. Dit telegram luidde als volgt: »Het feest, dat mijn Huis en mij door 'Grods genade gegund is te vieren, doet mij na den Schepper mijn blik richten naar de Nederlanden. Het grootsehe ge*lacht der Qranje's danken wij deugden, welke de :Grootvorsten sierden, da-nken wij ?de heerlijke prinses, die Pruisen zijn eersten koning schonk. Ter herinnering daaraan ?en aan het feit, dat Nederlanders onze ?eerste matrozen, een Nederlander onze eerste admiraal was, heb ik als defileermarsch aan mijn marine den ouden EEBEMARSCH der Hollendsche vloot geschon ken. Moge 'God onze beide huizen steeds genadig zijn, zooals Hij het eens in goede en kwade -dagen onzen voorvaders was. Mijn marine zal echter het gezegde van admiraal De Ruyter tot de hare maken : »Het is mij liever, dat ik niet geprezen word, door .niemand, dat ik naar mijn geweten vrij kan handelen en mijne be velen zoo kan ten uitvoer leggen zooals ik moet." Wilhelm." Het spreekt van zelf, dat deze streeling onzer ijdelheid niet onopgemerkt is geble ven, noch in ons land, noch daarbuiten. Wij wijzen slechts op hetgeen een Duitscher, de correspondent der JV. R. Ct., de heer Herold, dienaangaande in dat bbd heeft geschreven: Belangwekkend uit een oogpunt van politiek is de wisseling van telegrammen tusschen Keizer Wilhelm en Koningin Wilhelmina der Neder landen. Reeds gisteren bij zijn toespraak tot de officieren in het Tuighuis Leeft de Keizer er nadruk op gelegd dat de eerste Hohenzollern, die op de wereldzee met een eigen vloot wilde verschijnen, de Groote Keurvorst, zijn opwekking daartoe en zijn leermeesters uit Nederland had gekregen. In het rescript van heden betrt ff^nde de verltening van den sabelkoppel met de keizer lijke initiaal-letter, is wederom sprake van den Grooten Keurvorst als oprichter van de Duitsche vloot, en als verdere gunst wordt aan de Duitsche zeemacht medegedeeld dat zij alleen voortaan bet recht zal hebben /,den Hollacdschen eeremsrsch" te water en te land te spelen. Over dit besluit van den Keizer weidt het telegram aan Koningin Wilhelmina uit; de Keizer liet uitkomen dat de vorstenhuizen Hohenzollern en Oranje sedert twee eeuwen met elkander bevriend zijn geweest en dat de eerste Brandenburgsch-Duitsche vloot eigenlijk van Hollandschea oorsprong is. Het trekt de aandacht dat bij de manifestaties van den Keizer naar aanleiding van het Pruisische kroningsjubileum de zeemacht de hoofdrol speelt. Het lijkt of de Keizer zeer uitdrukkelijk heeft willen te kennen geven dat hij het als zijn historischen plicht beschouwt, hetzelfde wat zijn voorgangers voor de land macht hebben gedaan, te doen voor de marine, ten einde deze tot een machtsfactor van den eersten rang te maken. Belangwekkend is het dat hij daarbij als bakermat van het Duitsche marine-ideaal: Nederland en als vader: keur vorst Friedrich Wilhelm met in het oog vallende erkentelijkheid aanwijst. Het Duitscbe marine ideaal is dus meer dan tweehonderd jaar geleden in Nederland ontloken en niet in den laatsten tijd uit Engeland geïmporteerd 1 Oik het Duiische valk dat, eooals bekend is, in 1848., gedurende de mislukte revolutie voor de Duitscbe eenheid, stormachtig den weasch uitsprak naar een Duitsche vloot, bewoag zich slechtst een door de Ho'ienzollerns reeds vroeger afgebakend pad, dat d eten echter in elk geval, als ?men aan de historische waarheid wil vasthouden, zeer spoedig verlaten hebben en dat eerst de tegenwoordige Keizer weer heeft ingeslagen. En 'de Keizer put de kracht tot vorming van een aanzienlijke zeemacht niet meer alleen uit Brandenburg en door de afwijzing van PresidentItruger geschokt zijn, weer eeuigszins te bevestigen? Is het de wenaeh om de jonge Ksnhigin Wilhelmina voor de geheele wereld een bewijs van persoonlijke vriendschap tu^schen de hoofden van de hui en Hohenzollern en Oranje te geven? Misschten héft de Keizer zich door al deze overwegingen eeuigszirs laten leiden en misschien ook «en kleine dosis van een kalmeerend middel aan zijn eigen >volk willen toediecen door als het ware te zeggen: »Ztet, zoo hartelijk verkeer ik met de jonge ;Koningin van Nederland, d; eenige openlijke vriendin van den ouden Kruger op een Europeeschen troon". Niet zijn oude Engelsche grootmoeder, als grimmige beheerscbe resse der zeeën, maar de in Duitschland zeer ^populaire, mooie jonge K-oningin Wilhelmina wordt in zekeren zin a!s -goede fee aangeroepen 'Pruisen, -omar uit het Duitsche Eijk. Heeft de Keizer, door te herinneren aan de historische betrekkingen van de Duitsche zeemacht met Nederland, onze vloot willen verdedigen tegen de meening dat zij een jonge parvenu zonder geschiedenis onder de oude zeestaten is? Moet het complimentje aan oaze naburen, ook ons eenigszins vleien en dienen om ook ons 1e tooien -met een -slip van de roemrijke vlag >van de Ruijter? Zijn het beminnelijkheden met een politieke bijbedoeling? bijvoorbeeld een stap om de sympathieën van het Nederlandsche volk die om haren zegen te geven op het plan tot «uit breiding van de vloot, en wel uit hoofde van gemeenschappelijke herinneringen en oude vorste lijke verwantschapsbetrekkingen. Dat heeft ook een eenigszins romantisch tintje, wel verleidelijk voor een gemoed vol verbeeldingskracht als dat van den Keizer in de 'hooge stemming van het jubelfeest...... " Wa-t ons > betreft, wij zullen deze beschou wingen in de N. JL Ct., hoe belangrijk ook, bevestigen noch trachten te ont zenuwen ; alleen meenen wij, met het oog op het telegram der Koningin toegezon den, enkele opmerkingen te mogen maken, om te doen -uitkomen welke waarde daar aan 0. i. door de 'natie kan worden ge hecht. Moesten keizer Wilhelm 3 woorden tot koningin Wilhelmina gericht, beschouwd worden als 'tot het Nederlandsche Volk gesproken, dan zou, dunkt ons, het ant woord als volgt hebben moeten luiden: Majesteit, het Nederlandsche Volk kan aan uw draadbericht van 1901 moeilijk eenige meerdere waarde toeschrijven, dan aan de telegrammen van 1895 en 1896-aan Kruger gezonden, in het eerste waarvan uwe Majesteit verklaarde: alk wensch U geluk, zoowel als de Zuid-Afrikaansche Repu?bliek, welker gunstige ontwikkeling ten ?allen tij&e van mijn sympathie verzc-kerd is, met de gelukkige voltooiing van den Delagoa-spoorweg, en ik hoop dat deze nieuwe lijc, die zooveel .toekomstige wel vaart belooft, een machtige factor zal blijken in de groete ontwikkeling van het verkeer, en dat zij tegelijkertijd aan de verbindingen met Duitschland ten goede zal k-omen ais een middel om, de banden tus sehen beide landen neg nauwer aan te halen." Warme sympathie-betuigingen door het telegram na Dr. Jameson's rooftocht nog in innigheid van gevoel overtrof!en. Duid het ons Volk niet ten kwade, ale het nu bij zichzelf met zekere ongerustheid vraagt... welke daden vijf of zes jaar later een toe lichting zullen geven tot de uitgesproken zegenbede. Voorts mogen wij uwe Majesteit niet verhelen, dat er een opmerkelijk verschil bestaat tussehen het gevoel van uwe Ma jesteit en dat van een groot deel der Neder landsche natie. Wij twijfelen er niet aan of Gij hebt bij Uwe terugkomst uit Enge land van uw bezoek aan Londen en Windsor, pas na het uitbreken van den oorlog tegen Transvaal en Vrijstaat, door over Nederland te reizen te kennen wil len geven, dat het niet in uwe bedoeling lag ons volk te bejegenen gelijk Uwe Engelsche vrienden zich tegenover onze stamverwanten en vroegere landgenooten gedroegen. Maar hoekanhetNederlandsche Volk het een blijk van kieschheid achten, dat Gij op dat oogenblik, n a een sympathie betuiging aan Uwe vrienden, die onze vrien den vermoordden, een door de etiquette afgedwongen huldiging van uwe Majesteit hier in ontvangst kwaamt nemen? Waar wij nu vernemen, dat gij ons de hooge eer gunt Uwe marine een »feestmarsch" te verschaffen; getuigen zijn van Uwe dank baarheid aan Frederik Hendrik, omdat deze stadhouder, helaas buiten zijn weten.! grootvader van den eersten Pruisischen koning heeft mogen zijn; en voorts U een beroep hooren doen op onzen de Ruyter en diens geweten, daar wordt door uwe daden en woorden de gedachte aan onze Vrijheidshelden in ons verlevendigd, en dat op een tijdstip, nu ons het harte bloedt, wijt wij, al bezaten wij honderd Frederik Hendrik-en en de Ruyters, te klein en te zwak zouden wezen, om naar den eisch van ?ei:k menschelijk geweten, een eind te kun nen maken, aan den onrechtvaardigsten, zelfzuchtigsten, wreedaardigsten, i. e. w. den onmenschelijksten oorlog ooit sedert onze ont worsteling aan Spanje gevoerd. Ah, welk een gevoel trilt door het Nederlandsch 'harte, als het U, Hohenzollern, de Oranje's hosrt roemen en onzen Bestevaer tot exempel voor U zelf en Uwe soldaten ziet verhef fen ... ten dage, dat de zonen onzer vade<ren worden gedood, verminkt, beroofd, vertreden . .. hun vrouwen mishandeld en enteerd, hun kinderen overgegeven aan de diepste ellende, omdat de nazaten van het volk der Oranjes en der de Ruyters die mannen van conscientie, de vrijheid en de eer stellen boven het leven en den vijftigmaal sterkeren lyran weerstaan, die daar handelt, onder Uw gedoogen. Majesteit, een gedoogen zóó duidelijk, dat Gij zelfs den ouden droeven man niet hebt willen ontvangen, dien Gij in 1895 en 18^6 uwe telegrammen zondt... Heb een weinig medelijden met ons volk, zoo klein, welks Oranjes Gij zoo hoogacht, en herinner &y ons thans toch niet aan 's Bestevaers ge weten. Zeker, de attenties, die Gij ons bewijst, zijn niet zoo weinig talrijk. En hoe ge vleid, althans gestreeld, zouden wij ons moeten gevoelen, als wij bedenken, hoe machtig Gij zijt, zoolang het groote, en door zijn vele goede eigenschappen krach tige, Duitsche volk door U geleid, om niet te zeggen beheerschr, wordt. Vriendschaps blijken te ontvangen van Z. M. Wilhelm II, Imperator, Rtx, men zou van alle ijdel heid ontdaan, van elk besef van eigen waarde verstoken moeten wezen, om daar niet groot op te gaan. Maar... het is voor de kleinen steeds een bedenkelijk voorrecht, als rij den zeer-grooten zoo bijzonder in 't oog vallen. Door dezen.-niet opgemerkt te worden is voor hen meestal, op den duur, verreweg het voordeeligst. En vooral voor kleine Staten, geheel of ten deele 'buren van een eerste rangs mogendheid, is dit het geval. U gelieve slechts te denken aan Engeland en Por tugal. Doch wat vooral ons Nederlanders doet verlangen stil, onopgemerkt in ons hoekje te leven, het is het karakter van de hedendaagsche buitenland-che staat kunde, door Uwen kanselier Von Bülow nog onlangs, naar aanleiding van Uwer Majesteits weigering om Kruger te ont vangen, zoo klaar uiteengezet. Waarlijk, alle kleine Mogendheden hebben naar die redevoeringen, tot verdediging van Uwe houding, met open ooren geluisterd; zij vonden haar zoo belangrijk, geen woordje daarvan is hun ontgaan. En, wat zij wel vermoedden, doch zichzelf ternauwer nood vroeger durfden bekennen, zij wc.ten nu, dat ook Uive buitenlandsche politiek met niets rekening zal houden dan met het stoffelijk belang. Hieruit hebben wij, Nederlanders, de gevolgtrekking gemaakt, dat als over eenigen tijd, misschien wel binnenkort, het stoffelijk belang van Duitschland, of het stoffelijk belang van Engeland en Duitschland in stoffe lijke vriendschap te samen levende het medebrengt, dat ons zelfstandig volks bestaan, gelijk d-at van Transvaal en Oranje-Vrijstaat, hetzij om het moeder land, hetzij om de koloniën te vermees teren, moet worden opgeheven... . wij vruchteloos een beroep zouden doen op Uwe erkenning onzer bizondere groote verdiensten. Noch om den »eeremarsch," dien wij U en U>ve zeesoldaten hebbea geleverd; noch om den bet-bet-bet-betovergrootvader van U als Pruisisch Koning, en al evenmin om De Ruyter met zijn geweten, zou het U gegeven zijn ons aan die ramp te doen ontkomen. Daarom, hoezeer het spreken U tot een behoefte is, Uwe Majesteit zal de harten van de Nederlanders niet aangenamer kunnen treffen, dan door over ons zooveel mogelijk is te zwijgen, en in 't algemeen te doen, als bestonden wij niet. Wij, als een gering volk, zullen , den machtige, vreezen gelijk het behoort, en ons oefenen in stille bescheidenheid ; ons verkwikkende met de herinnering aan een verleden, rijk genoeg, om zonder eerbetoon van hoogen en zelfs van allerhoogsten, dat gevoel van eigenwaarde bij ons te blijven aankweeken, waardoor ook zwakken en kleinen sterk en groot kunnen zijn. De heldeneeuw. (Slot.) De heer Boisseva'n is nog altijd niet bekomen van den schrik. Eerst scheen hij Woensdagavond te hebben uitgejammerd. maar Zaterdagavond stond hij opnieuw voor zijn lezers te zuchten; en te zuchten niet alleen, maar zette hij zijn poging voort om hen, ten opzichte van de quaestie die ons bezig hield, te misleiden; steeds van hetzelfde laken een pak. Nu begint hij: Niets onvruchtbaarder en onwijzer dan «iemand te verwijten dat hij niet iemand anders is." Wij hebben aangetoond: Gij, Boissevain, staat te zingen in idealisme, en in een paar weken tijds, doet gij drie zaken met alle idealisme in strijd, m. a. w. gij maakt uw eigen leer te schande, en wij voegden de bewijzen er bij. Och, zegt B., verwijt mij niet dat ik niet iemand anders ben! In dit »niet iemand anders zijn," is de quintescens te zoeken van zijn geheele »verweer." Nu doet de h^er B. reeds in twee arti kelen alle moeite om zijn lezers in den waan te brengen: Het Weekblad heeft mij eenvoudig inconsequentie ten laste gelegd, omdat ik niet ben radicaal; het is een strijd tussehen twee politieke richtingen; mijn lieve lezers, en vooral mijn lieve lezeressen, blijft mijn idealistisch gekweel genieten, en trekt u toch van al die be schuldigingen niets aan! Een nogal leepe slimmigheid. Maar hij weet beter. Alleen, het moet voor zijn lezers verborgen blijven, dat wij hem met de stukken hebben aangetoond, hoe hij als de hoogste deugd sta't te oreeren, en op het pad der zondaren wandelt; dat zijn woorden en daden met elkander dikwijls niets gemeen hebben, en in de praktijk zijn opportunisme over de beginselen zegeviert. Wij herinneren nog eens aan zijn: »7/i geloof dat de, Jteldeneeuw aanslaande moet zijn ... want ive hebben haar zoo noodig. De gerechtigheid smeekt den Almachtige!"1 flndien de Almachtige vele helden bezielde, zoodat alom het passieve geloof overging in het actieve geloof, zoodal de kracht van het beginsel, dat men moedig beleidt, de kracht ontwikkelde van de toepassing, die men moedig in actie brengt, leeft en doel ?'' »Wat in helden mij zoo aantrekt is dat ze de handen blijmoedig glin lachend uitsteken en doen. Niet door ivoorden en prceken, maar door daden, en voorbeeld reinigen ze de aarde," en dat stopte voor Dreyfus het recht in den doofpot, noemt Wilhelm een oprechten vriend, en scheldt op zijn tegenstanders, als waren zij het uitvaagsel van het menschdom. Het liberalisme, radicalisme, socialisme, katholicisme of wat ook, heeft met deze zaak niets, volstrekt niets, te maken. Want voor alle richtingen, de geheele beschaafde wereld door, is sedert eeuwen, de stelregel geldig: dat woorden en daden bij den man van beginsel, op elkander behooren te sluiten. Dit punt tracht B. te verduisteren. Hij wil de aandacht hiervan afleiden door te schermen met het woord radicaal. Arme man ! Daar ziet men hem nu aan het werk. Als waren de drie voorbeelden door ons genoemd nog niet voldoende, voegt hij er een 'tierde aan toe: de dichter van de heldeneeuw is niet in slaat een eerlijk debat te voeren. In witte kleederen, het Christuskruis voor de borst, staat hij met zijn /ÏH/icrhand, want in de rechter heeft hij altijd het vlammend hart der liefde, steenen op te rapen om ons naar het hoofd te werpen, en roept dan zijn getrouwen toe: Luistert toch niet naar dien man, hij is radicaal.'.' V. elk een functie voor een rechtschapen mensch. en een idealistisch journalist! Het. is waar, toch kan ook de onder stelling, dat B. met opzet zijn lezers mis leidt, onjuist wezen; gebrek aan inzicht, aan bevattingsvermogen zal misschien moeten worden aangenomen ! Nam hij niet reeds uit eenige regels alleen het woord spreeuw, zijn lezers wijs makende, dat wij daarmee zijn persoon hebben willen karakteriseeren; en schrijft hy niet nu over een «hervormer van den ochtend tot den avond aan den arbeid," als hadden wij daarmede niet den journalistieken hervormingsarbeid bedoeld, maar bijv. het kolonisatiewerk als van Van Eeden, ofschoon wij in n adem dan toch zeer duidelijk spraken, over den redacteur van de Nederlandsche Times, wiens gewoonte het is om «onheldhaftig. de kat uit den boom te zitten kijken." Voorst krijgen we, kan 't onnoozeler! de opmerking, dat hij niet meer doen kan dan hij doet, als hadden we aanmerking gemaakt op de hoeveelheid kopie door hem geleverd, in plaats van op den aard van zijn streven! Of als wij wijzen op zijn voortdurend prediken van de deugd, zich als n voorstellende met het hoogste idealisme, terwijl zijn daden telkens niet aan zijn woorden beantwoorden, en hem deswege gevaarlijk noemen, gelijk een katholiek die den schijn aannam van^in dagelijksche gedachtenwisseling met den Heiligen Petrus te staan, enz., dan vraagt hij : wanneer maakte ik zulk een misbruik van Oods naam ? alsof we 't over 't bezigen van het woord God, en niet in geheel ons betoog over den strijd tussehen zijn bidden tot den Almachtigen en zijne journalis tieke handelingen hadden gehad. Ons betoog van de conclusie scheidende, en dan over die conclusie allerlei op zichzelf staande redeneeringen houdende, geeft hij werkelijk haast den indruk, dat hij in alle oprechtheid eenvoudig dwaalde, wijl hij inderdaad niets van den samenhang begreep. Edoch, deze man, heeft de hoogste staatkundige en maatschappelijke pro blemen tot het onderwerp van zijn studie, en weet daarover met de meeste beslist heid te schrijven; wie zal hem dan nog kunnen inlichten bij een zoo eenvoudige quaestie? Wat ons betreft wij geven den mord op. Zou misschien mejuffrouw A. Bout het ook vermogen ? Het kan toch niet zijn, dat die dame iets van de moei lijkheid bemerkt heeft ? Juist verleden Zondag, direct na het Zaterdagavond nummer, lazen wij haar advertentie in Boissevain's blad: Mejuffrouw A. Bout GEEFT RAAD EN OPHELDERINGEN IN ALLE ZAKEN. Alle werkd. van 2 tot 5 uur, Egelantiersgracht 41, huis. Of zij nog met het ei werkt, laat ze in het midden. Raad en opheldering in alle zaken ... Waarlijk, een man als Boissevain, die zoo maar in 't geheel niet de bedoeling van zijn tegenstander kan begrijpen (en nog veel minder aan zijn lezers haar kan over brengen) schatte deze gelegenheid niet gering. * * En nu ten slotte, inderdaad ten slotle naar wij hopen, een paar opmerkingen. De beer B. vergist zich als hij meent, dat wij »in een booze bui" schreven. We waren en blijven kalm. Boos wor den op den heer Boissevain gaat ons niet gemakkelijk af. En vooral nu niet. We begrijpen zeer goed, dat hij e%n weinig geprikkeld is. Terwijl hij niets kwaads vermoedende zoo lekker zat te smullen, hebben wij zijn bordje even van hem weggetrokken; onverhoeds, zonder plichtplegingen; maar hoe konden wij anders, nu wij er vast van overtuigd waren, dat onze broeder zich een oordeel at? Heeft hij er behoefte aan ons wat uit te schuieren, af te takelen ; te probeeren of hij ons ook met een paar schrammen of j builen naar huis kan jagen, hij ga ge! rust zijn gang. Wij kunnen daar wel l tegen ; in zeker opzicht zijn we zeer hardi huidig ... vooral, als wij ons bewust zijn i niet in ons persoonlijk, maar in 't alge meen belang te handelen, en allereerst in het belang van onzen tegenstander zelf. Want hier doet zich in de Nederlandsche pers, misschien mogen wij wel zeggen in de wereld-pers, een bijzonder geval voor. Het optreden van een redacteur, die schier dagelijks uitweidt over godsvrucht, deugd, gerechtigheid, waarheid, zelfverloochening: l een redacteur die als een apostel van idealisme onvermoeid de schare predikt, j en zelf in zijn handelingen van die hooge j stemming en edele gezindheid vaak zoo ! weinig blijk geeft; die, gelijk ook nu weder in dit debat, de lagere soort van dagblad schrijvers-middelen niet versmaadt, om zijn lezers den sch/Jn van waarheidsliefde te vertoonen, in plaats van haar wezen teneinde alzoo zich uit de moeilijkheid te redden ; waar elders vindt men dit in die mate? Wie die getuige is van dat voort durend kwispelstaarten tegen den hemel, terwijl intusschen de hielen van de op de aarde wandelenden alles behalve veilig zijn, verontrust zich niet over den invloed van een journalistieken arbeid, waarop deze beeldspraak toepasselijk is; zijn invloed op het maatschappelijk en staatkundig leven ? Welk mensch van eenige geestes* beschaving, en van minder of meer natuur lijk en gevoelig gemoedsleven, wordt het niet nu en dan wee om het hart bij dat geflodder met woorden, bij dat verhutspotten van het allerheiligste en het onheilige, bij het hooren dreunen van dien heldenstap, die dan opeens weer in een kinderpas veran dert ? Al erkent men dan ook, of juis ter nog, vooral omdat men moet erkennen, in dezen journalist een man te bezitten van niet gewoon talent. Zeker, »geen innemende woordenkeus;" Neen, wij zoeken die ook niet. Geloof, hoop en liefde, ze zijn schoon, en vooral de liefde; maar wat geven deze drie, indien de waarheid schade lijdt ? Zonder waarheids liefde worden de drie christelijke gratiën zoo licht de zinnebeelden van zwakheid, leugen en bedrog. \V ij journalisten mogen dit het laatst vergeten. Dat de heer B. ons nu reeds dankbaar zal zijn voor het inderdaad voor ons onaangenaam werk, dat wij verrichtten, wij verwachten, ja begeeren het zelfs niet. Toch gelooven wij zeker, dat, als hij tijd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl