Historisch Archief 1877-1940
F. 1231
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOE NEDEEL
A°. 1901.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam,
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucin«s tegemvrcr liet Grand Café, te Parij».
Zondag 27 Januari.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel « 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N HO U D.
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Keizerlijke
vriendschapsirewij-zen. ??- De heldeneeuw. (Slot.)
Spraaliheelkunde, II, door L. van Lier. Koningin
Victoria t- SOCIALE AANGELEGENHEDEN :
Voorschriften te» behoeve der werklieden in ge
meentelijke bestekken, door C. v. D. WETEN
SCHAP: Levensleer, II,'door prof jhr. v d. WJck.
Kt'NST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad,
door Attt. Averkamp. Twee auctie'-s in de Brakke
Grond, door W. 8. Nieuwe uitgaven, door J. E.
van der Pek, Bei Goethe zu Gaste, van prof.
dr Karl Gaeetertz, medegedeeld door J. H. B.
Een lefboek over Parijs, door G van Halzen,
.Boek en Tijdschrift, <ioor G. v. H. Vaderlands
liefde?, door F. J. vwn Uildriks. De metamorfose
?derGrieksciheGodon,iloordr D C.Nijhoi
FEUILXETON: De Amicitia. NaarhetEngelsch<v-;in William
Somerset fflanghara. (Slot ) RECLAMES.
VOOR DAMES: Twee dagen uit het leven van
koningin Victoria. Methodisch knippen, door T.
eeringa, N. v. d. .Zee-Abbinga en W. C. Postma,
tooordeeld door G. C. Stellingwerf-Jenttink. Van
eene vronw, die in dienst der diplomstie was,-door
v d. V. Allerlei, door Caprice FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
SCHAAKSPEL. SCHETSJES: Een
Aller-Seiligen-DagteMilaan,'door C M. V. Oud vrouwtje",
door .Nötty Spanjaard INGEZONDEN. PEN
EN POTLOODKEA8SEN. ADVBBTENOSEN.
Keizerlybe
Trienöschapsbewjyzea.
;Bij gelegenheid van het feest ter eere
van het tweehonderdjarig «bestaan van het
koninkrijk iP»uisen, heeft keizer Wilhelm
Nederland bedacht:
l o. door een krans te doen neerleggen
?op het graf van Frederik Hend-rik, den
grootvader van Pruisens eersten koning.
2o. door een deun, sedert langen tijd
op de Nederlandsche vloot in zwang, tot
?eeremarsch van de Pruisische Marine 'te
verheffen.
3o. door een telegram t? zenden aan
?koningin Wilhelmina, en «lat nog al met
?een herinneringaan woorden van Deüuyter.
Dit telegram luidde als volgt:
»Het feest, dat mijn Huis en mij door
'Grods genade gegund is te vieren, doet
mij na den Schepper mijn blik richten
naar de Nederlanden. Het grootsehe
ge*lacht der Qranje's danken wij deugden,
welke de :Grootvorsten sierden, da-nken wij
?de heerlijke prinses, die Pruisen zijn eersten
koning schonk. Ter herinnering daaraan
?en aan het feit, dat Nederlanders onze
?eerste matrozen, een Nederlander onze
eerste admiraal was, heb ik als
defileermarsch aan mijn marine den ouden
EEBEMARSCH der Hollendsche vloot geschon
ken. Moge 'God onze beide huizen steeds
genadig zijn, zooals Hij het eens in goede
en kwade -dagen onzen voorvaders was.
Mijn marine zal echter het gezegde van
admiraal De Ruyter tot de hare maken :
»Het is mij liever, dat ik niet geprezen
word, door .niemand, dat ik naar mijn
geweten vrij kan handelen en mijne be
velen zoo kan ten uitvoer leggen zooals
ik moet." Wilhelm."
Het spreekt van zelf, dat deze streeling
onzer ijdelheid niet onopgemerkt is geble
ven, noch in ons land, noch daarbuiten.
Wij wijzen slechts op hetgeen een
Duitscher, de correspondent der JV. R. Ct., de
heer Herold, dienaangaande in dat bbd
heeft geschreven:
Belangwekkend uit een oogpunt van politiek
is de wisseling van telegrammen tusschen Keizer
Wilhelm en Koningin Wilhelmina der Neder
landen. Reeds gisteren bij zijn toespraak tot de
officieren in het Tuighuis Leeft de Keizer er
nadruk op gelegd dat de eerste Hohenzollern,
die op de wereldzee met een eigen vloot wilde
verschijnen, de Groote Keurvorst, zijn opwekking
daartoe en zijn leermeesters uit Nederland had
gekregen. In het rescript van heden betrt ff^nde
de verltening van den sabelkoppel met de keizer
lijke initiaal-letter, is wederom sprake van den
Grooten Keurvorst als oprichter van de Duitsche
vloot, en als verdere gunst wordt aan de Duitsche
zeemacht medegedeeld dat zij alleen voortaan
bet recht zal hebben /,den Hollacdschen
eeremsrsch" te water en te land te spelen. Over
dit besluit van den Keizer weidt het telegram
aan Koningin Wilhelmina uit; de Keizer liet
uitkomen dat de vorstenhuizen Hohenzollern
en Oranje sedert twee eeuwen met elkander
bevriend zijn geweest en dat de eerste
Brandenburgsch-Duitsche vloot eigenlijk van Hollandschea
oorsprong is. Het trekt de aandacht dat bij de
manifestaties van den Keizer naar aanleiding
van het Pruisische kroningsjubileum de zeemacht
de hoofdrol speelt. Het lijkt of de Keizer zeer
uitdrukkelijk heeft willen te kennen geven dat
hij het als zijn historischen plicht beschouwt,
hetzelfde wat zijn voorgangers voor de land
macht hebben gedaan, te doen voor de marine,
ten einde deze tot een machtsfactor van den
eersten rang te maken. Belangwekkend is het
dat hij daarbij als bakermat van het Duitsche
marine-ideaal: Nederland en als vader: keur
vorst Friedrich Wilhelm met in het oog vallende
erkentelijkheid aanwijst. Het Duitscbe marine
ideaal is dus meer dan tweehonderd jaar geleden
in Nederland ontloken en niet in den laatsten
tijd uit Engeland geïmporteerd 1 Oik het Duiische
valk dat, eooals bekend is, in 1848., gedurende
de mislukte revolutie voor de Duitscbe eenheid,
stormachtig den weasch uitsprak naar een
Duitsche vloot, bewoag zich slechtst een door
de Ho'ienzollerns reeds vroeger afgebakend pad,
dat d eten echter in elk geval, als ?men aan de
historische waarheid wil vasthouden, zeer spoedig
verlaten hebben en dat eerst de tegenwoordige
Keizer weer heeft ingeslagen. En 'de Keizer put
de kracht tot vorming van een aanzienlijke
zeemacht niet meer alleen uit Brandenburg en
door de afwijzing van PresidentItruger geschokt
zijn, weer eeuigszins te bevestigen? Is het de
wenaeh om de jonge Ksnhigin Wilhelmina voor
de geheele wereld een bewijs van persoonlijke
vriendschap tu^schen de hoofden van de hui en
Hohenzollern en Oranje te geven? Misschten
héft de Keizer zich door al deze overwegingen
eeuigszirs laten leiden en misschien ook «en
kleine dosis van een kalmeerend middel aan
zijn eigen >volk willen toediecen door als het
ware te zeggen: »Ztet, zoo hartelijk verkeer ik
met de jonge ;Koningin van Nederland, d;
eenige openlijke vriendin van den ouden Kruger
op een Europeeschen troon". Niet zijn oude
Engelsche grootmoeder, als grimmige beheerscbe
resse der zeeën, maar de in Duitschland zeer
^populaire, mooie jonge K-oningin Wilhelmina
wordt in zekeren zin a!s -goede fee aangeroepen
'Pruisen, -omar uit het Duitsche Eijk. Heeft de
Keizer, door te herinneren aan de historische
betrekkingen van de Duitsche zeemacht met
Nederland, onze vloot willen verdedigen tegen
de meening dat zij een jonge parvenu zonder
geschiedenis onder de oude zeestaten is? Moet
het complimentje aan oaze naburen, ook ons
eenigszins vleien en dienen om ook ons 1e
tooien -met een -slip van de roemrijke vlag >van
de Ruijter? Zijn het beminnelijkheden met een
politieke bijbedoeling? bijvoorbeeld een stap om
de sympathieën van het Nederlandsche volk die
om haren zegen te geven op het plan tot «uit
breiding van de vloot, en wel uit hoofde van
gemeenschappelijke herinneringen en oude vorste
lijke verwantschapsbetrekkingen. Dat heeft ook
een eenigszins romantisch tintje, wel verleidelijk
voor een gemoed vol verbeeldingskracht als dat
van den Keizer in de 'hooge stemming van het
jubelfeest...... "
Wa-t ons > betreft, wij zullen deze beschou
wingen in de N. JL Ct., hoe belangrijk
ook, bevestigen noch trachten te ont
zenuwen ; alleen meenen wij, met het oog
op het telegram der Koningin toegezon
den, enkele opmerkingen te mogen maken,
om te doen -uitkomen welke waarde daar
aan 0. i. door de 'natie kan worden ge
hecht.
Moesten keizer Wilhelm 3 woorden tot
koningin Wilhelmina gericht, beschouwd
worden als 'tot het Nederlandsche Volk
gesproken, dan zou, dunkt ons, het ant
woord als volgt hebben moeten luiden:
Majesteit, het Nederlandsche Volk kan
aan uw draadbericht van 1901 moeilijk
eenige meerdere waarde toeschrijven, dan
aan de telegrammen van 1895 en 1896-aan
Kruger gezonden, in het eerste waarvan uwe
Majesteit verklaarde: alk wensch U geluk,
zoowel als de Zuid-Afrikaansche
Repu?bliek, welker gunstige ontwikkeling ten
?allen tij&e van mijn sympathie verzc-kerd
is, met de gelukkige voltooiing van den
Delagoa-spoorweg, en ik hoop dat deze
nieuwe lijc, die zooveel .toekomstige wel
vaart belooft, een machtige factor zal
blijken in de groete ontwikkeling van het
verkeer, en dat zij tegelijkertijd aan de
verbindingen met Duitschland ten goede
zal k-omen ais een middel om, de banden tus
sehen beide landen neg nauwer aan te halen."
Warme sympathie-betuigingen door het
telegram na Dr. Jameson's rooftocht nog in
innigheid van gevoel overtrof!en. Duid het
ons Volk niet ten kwade, ale het nu bij
zichzelf met zekere ongerustheid vraagt...
welke daden vijf of zes jaar later een toe
lichting zullen geven tot de uitgesproken
zegenbede.
Voorts mogen wij uwe Majesteit niet
verhelen, dat er een opmerkelijk verschil
bestaat tussehen het gevoel van uwe Ma
jesteit en dat van een groot deel der Neder
landsche natie. Wij twijfelen er niet aan
of Gij hebt bij Uwe terugkomst uit Enge
land van uw bezoek aan Londen en
Windsor, pas na het uitbreken van den
oorlog tegen Transvaal en Vrijstaat, door
over Nederland te reizen te kennen wil
len geven, dat het niet in uwe bedoeling
lag ons volk te bejegenen gelijk Uwe
Engelsche vrienden zich tegenover onze
stamverwanten en vroegere landgenooten
gedroegen. Maar hoekanhetNederlandsche
Volk het een blijk van kieschheid achten,
dat Gij op dat oogenblik, n a een sympathie
betuiging aan Uwe vrienden, die onze vrien
den vermoordden, een door de etiquette
afgedwongen huldiging van uwe Majesteit
hier in ontvangst kwaamt nemen? Waar
wij nu vernemen, dat gij ons de hooge
eer gunt Uwe marine een »feestmarsch"
te verschaffen; getuigen zijn van Uwe dank
baarheid aan Frederik Hendrik, omdat
deze stadhouder, helaas buiten zijn weten.!
grootvader van den eersten Pruisischen
koning heeft mogen zijn; en voorts U een
beroep hooren doen op onzen de Ruyter
en diens geweten, daar wordt door uwe
daden en woorden de gedachte aan onze
Vrijheidshelden in ons verlevendigd, en dat
op een tijdstip, nu ons het harte bloedt,
wijt wij, al bezaten wij honderd Frederik
Hendrik-en en de Ruyters, te klein en te
zwak zouden wezen, om naar den eisch van
?ei:k menschelijk geweten, een eind te kun
nen maken, aan den onrechtvaardigsten,
zelfzuchtigsten, wreedaardigsten, i. e. w. den
onmenschelijksten oorlog ooit sedert onze ont
worsteling aan Spanje gevoerd. Ah, welk
een gevoel trilt door het Nederlandsch
'harte, als het U, Hohenzollern, de Oranje's
hosrt roemen en onzen Bestevaer tot exempel
voor U zelf en Uwe soldaten ziet verhef
fen ... ten dage, dat de zonen onzer
vade<ren worden gedood, verminkt, beroofd,
vertreden . .. hun vrouwen mishandeld en
enteerd, hun kinderen overgegeven aan de
diepste ellende, omdat de nazaten van het
volk der Oranjes en der de Ruyters die
mannen van conscientie, de vrijheid en de
eer stellen boven het leven en den
vijftigmaal sterkeren lyran weerstaan,
die daar handelt, onder Uw gedoogen.
Majesteit, een gedoogen zóó duidelijk, dat
Gij zelfs den ouden droeven man niet hebt
willen ontvangen, dien Gij in 1895 en 18^6
uwe telegrammen zondt... Heb een weinig
medelijden met ons volk, zoo klein, welks
Oranjes Gij zoo hoogacht, en herinner &y
ons thans toch niet aan 's Bestevaers ge
weten.
Zeker, de attenties, die Gij ons bewijst,
zijn niet zoo weinig talrijk. En hoe ge
vleid, althans gestreeld, zouden wij ons
moeten gevoelen, als wij bedenken, hoe
machtig Gij zijt, zoolang het groote, en
door zijn vele goede eigenschappen krach
tige, Duitsche volk door U geleid, om niet
te zeggen beheerschr, wordt. Vriendschaps
blijken te ontvangen van Z. M. Wilhelm
II, Imperator, Rtx, men zou van alle ijdel
heid ontdaan, van elk besef van eigen
waarde verstoken moeten wezen, om
daar niet groot op te gaan. Maar... het
is voor de kleinen steeds een bedenkelijk
voorrecht, als rij den zeer-grooten zoo
bijzonder in 't oog vallen. Door dezen.-niet
opgemerkt te worden is voor hen meestal,
op den duur, verreweg het voordeeligst.
En vooral voor kleine Staten, geheel of
ten deele 'buren van een eerste rangs
mogendheid, is dit het geval. U gelieve
slechts te denken aan Engeland en Por
tugal. Doch wat vooral ons Nederlanders
doet verlangen stil, onopgemerkt in ons
hoekje te leven, het is het karakter van
de hedendaagsche buitenland-che staat
kunde, door Uwen kanselier Von Bülow
nog onlangs, naar aanleiding van Uwer
Majesteits weigering om Kruger te ont
vangen, zoo klaar uiteengezet. Waarlijk,
alle kleine Mogendheden hebben naar die
redevoeringen, tot verdediging van Uwe
houding, met open ooren geluisterd; zij
vonden haar zoo belangrijk, geen woordje
daarvan is hun ontgaan. En, wat zij
wel vermoedden, doch zichzelf ternauwer
nood vroeger durfden bekennen, zij wc.ten
nu, dat ook Uive buitenlandsche politiek
met niets rekening zal houden dan met
het stoffelijk belang. Hieruit hebben wij,
Nederlanders, de gevolgtrekking gemaakt,
dat als over eenigen tijd, misschien
wel binnenkort, het stoffelijk belang van
Duitschland, of het stoffelijk belang
van Engeland en Duitschland in stoffe
lijke vriendschap te samen levende het
medebrengt, dat ons zelfstandig volks
bestaan, gelijk d-at van Transvaal en
Oranje-Vrijstaat, hetzij om het moeder
land, hetzij om de koloniën te vermees
teren, moet worden opgeheven... . wij
vruchteloos een beroep zouden doen op
Uwe erkenning onzer bizondere groote
verdiensten. Noch om den »eeremarsch,"
dien wij U en U>ve zeesoldaten hebbea
geleverd; noch om den
bet-bet-bet-betovergrootvader van U als Pruisisch Koning,
en al evenmin om De Ruyter met zijn
geweten, zou het U gegeven zijn ons
aan die ramp te doen ontkomen.
Daarom, hoezeer het spreken U tot een
behoefte is, Uwe Majesteit zal de harten
van de Nederlanders niet aangenamer
kunnen treffen, dan door over ons zooveel
mogelijk is te zwijgen, en in 't algemeen
te doen, als bestonden wij niet. Wij, als
een gering volk, zullen , den machtige,
vreezen gelijk het behoort, en ons oefenen
in stille bescheidenheid ; ons verkwikkende
met de herinnering aan een verleden,
rijk genoeg, om zonder eerbetoon van
hoogen en zelfs van allerhoogsten, dat
gevoel van eigenwaarde bij ons te blijven
aankweeken, waardoor ook zwakken en
kleinen sterk en groot kunnen zijn.
De heldeneeuw.
(Slot.)
De heer Boisseva'n is nog altijd niet
bekomen van den schrik. Eerst scheen hij
Woensdagavond te hebben uitgejammerd.
maar Zaterdagavond stond hij opnieuw voor
zijn lezers te zuchten; en te zuchten niet
alleen, maar zette hij zijn poging voort om
hen, ten opzichte van de quaestie die
ons bezig hield, te misleiden; steeds van
hetzelfde laken een pak.
Nu begint hij: Niets onvruchtbaarder
en onwijzer dan «iemand te verwijten dat
hij niet iemand anders is."
Wij hebben aangetoond: Gij, Boissevain,
staat te zingen in idealisme, en in een paar
weken tijds, doet gij drie zaken met alle
idealisme in strijd, m. a. w. gij maakt uw
eigen leer te schande, en wij voegden de
bewijzen er bij.
Och, zegt B., verwijt mij niet dat ik
niet iemand anders ben!
In dit »niet iemand anders zijn," is de
quintescens te zoeken van zijn geheele
»verweer."
Nu doet de h^er B. reeds in twee arti
kelen alle moeite om zijn lezers in den
waan te brengen: Het Weekblad heeft mij
eenvoudig inconsequentie ten laste gelegd,
omdat ik niet ben radicaal; het is een
strijd tussehen twee politieke richtingen;
mijn lieve lezers, en vooral mijn lieve
lezeressen, blijft mijn idealistisch gekweel
genieten, en trekt u toch van al die be
schuldigingen niets aan!
Een nogal leepe slimmigheid.
Maar hij weet beter. Alleen, het moet
voor zijn lezers verborgen blijven, dat wij
hem met de stukken hebben aangetoond,
hoe hij als de hoogste deugd sta't te
oreeren, en op het pad der zondaren
wandelt; dat zijn woorden en daden met
elkander dikwijls niets gemeen hebben, en
in de praktijk zijn opportunisme over de
beginselen zegeviert.
Wij herinneren nog eens aan zijn: »7/i
geloof dat de, Jteldeneeuw aanslaande moet
zijn ... want ive hebben haar zoo noodig.
De gerechtigheid smeekt den Almachtige!"1
flndien de Almachtige vele helden bezielde,
zoodat alom het passieve geloof overging
in het actieve geloof, zoodal de kracht van
het beginsel, dat men moedig beleidt, de
kracht ontwikkelde van de toepassing, die
men moedig in actie brengt, leeft en doel ?''
»Wat in helden mij zoo aantrekt is dat ze
de handen blijmoedig glin lachend uitsteken
en doen. Niet door ivoorden en prceken,
maar door daden, en voorbeeld reinigen ze
de aarde," en dat stopte voor Dreyfus
het recht in den doofpot, noemt Wilhelm
een oprechten vriend, en scheldt op zijn
tegenstanders, als waren zij het uitvaagsel
van het menschdom.
Het liberalisme, radicalisme, socialisme,
katholicisme of wat ook, heeft met deze
zaak niets, volstrekt niets, te maken. Want
voor alle richtingen, de geheele beschaafde
wereld door, is sedert eeuwen, de stelregel
geldig: dat woorden en daden bij den
man van beginsel, op elkander behooren
te sluiten.
Dit punt tracht B. te verduisteren. Hij
wil de aandacht hiervan afleiden door te
schermen met het woord radicaal.
Arme man !
Daar ziet men hem nu aan het werk.
Als waren de drie voorbeelden door ons
genoemd nog niet voldoende, voegt hij er
een 'tierde aan toe: de dichter van de
heldeneeuw is niet in slaat een eerlijk
debat te voeren. In witte kleederen, het
Christuskruis voor de borst, staat hij met
zijn /ÏH/icrhand, want in de rechter heeft
hij altijd het vlammend hart der liefde,
steenen op te rapen om ons naar het
hoofd te werpen, en roept dan zijn getrouwen
toe: Luistert toch niet naar dien man, hij
is radicaal.'.'
V. elk een functie voor een rechtschapen
mensch. en een idealistisch journalist!
Het. is waar, toch kan ook de onder
stelling, dat B. met opzet zijn lezers mis
leidt, onjuist wezen; gebrek aan inzicht,
aan bevattingsvermogen zal misschien
moeten worden aangenomen ! Nam hij niet
reeds uit eenige regels alleen het woord
spreeuw, zijn lezers wijs makende, dat
wij daarmee zijn persoon hebben willen
karakteriseeren; en schrijft hy niet nu
over een «hervormer van den ochtend
tot den avond aan den arbeid," als
hadden wij daarmede niet den
journalistieken hervormingsarbeid bedoeld, maar
bijv. het kolonisatiewerk als van Van
Eeden, ofschoon wij in n adem dan
toch zeer duidelijk spraken, over den
redacteur van de Nederlandsche Times,
wiens gewoonte het is om «onheldhaftig.
de kat uit den boom te zitten kijken."
Voorst krijgen we, kan 't onnoozeler! de
opmerking, dat hij niet meer doen kan
dan hij doet, als hadden we aanmerking
gemaakt op de hoeveelheid kopie door
hem geleverd, in plaats van op den aard
van zijn streven! Of als wij wijzen op
zijn voortdurend prediken van de deugd,
zich als n voorstellende met het hoogste
idealisme, terwijl zijn daden telkens niet
aan zijn woorden beantwoorden, en hem
deswege gevaarlijk noemen, gelijk een
katholiek die den schijn aannam van^in
dagelijksche gedachtenwisseling met den
Heiligen Petrus te staan, enz., dan vraagt
hij : wanneer maakte ik zulk een misbruik
van Oods naam ? alsof we 't over 't bezigen
van het woord God, en niet in geheel ons
betoog over den strijd tussehen zijn bidden
tot den Almachtigen en zijne journalis
tieke handelingen hadden gehad. Ons
betoog van de conclusie scheidende, en
dan over die conclusie allerlei op zichzelf
staande redeneeringen houdende, geeft hij
werkelijk haast den indruk, dat hij in
alle oprechtheid eenvoudig dwaalde, wijl
hij inderdaad niets van den samenhang
begreep. Edoch, deze man, heeft de hoogste
staatkundige en maatschappelijke pro
blemen tot het onderwerp van zijn studie,
en weet daarover met de meeste beslist
heid te schrijven; wie zal hem dan nog
kunnen inlichten bij een zoo eenvoudige
quaestie? Wat ons betreft wij geven den
mord op. Zou misschien mejuffrouw A.
Bout het ook vermogen ? Het kan toch
niet zijn, dat die dame iets van de moei
lijkheid bemerkt heeft ? Juist verleden
Zondag, direct na het Zaterdagavond
nummer, lazen wij haar advertentie in
Boissevain's blad: Mejuffrouw A. Bout
GEEFT RAAD EN OPHELDERINGEN IN ALLE
ZAKEN. Alle werkd. van 2 tot 5 uur,
Egelantiersgracht 41, huis. Of zij nog
met het ei werkt, laat ze in het midden.
Raad en opheldering in alle zaken ...
Waarlijk, een man als Boissevain, die zoo
maar in 't geheel niet de bedoeling van
zijn tegenstander kan begrijpen (en nog
veel minder aan zijn lezers haar kan over
brengen) schatte deze gelegenheid niet
gering.
* *
En nu ten slotte, inderdaad ten slotle
naar wij hopen, een paar opmerkingen.
De beer B. vergist zich als hij meent,
dat wij »in een booze bui" schreven.
We waren en blijven kalm. Boos wor
den op den heer Boissevain gaat ons niet
gemakkelijk af.
En vooral nu niet. We begrijpen zeer
goed, dat hij e%n weinig geprikkeld is.
Terwijl hij niets kwaads vermoedende zoo
lekker zat te smullen, hebben wij zijn
bordje even van hem weggetrokken;
onverhoeds, zonder plichtplegingen; maar
hoe konden wij anders, nu wij er vast
van overtuigd waren, dat onze broeder
zich een oordeel at?
Heeft hij er behoefte aan ons wat uit
te schuieren, af te takelen ; te probeeren of
hij ons ook met een paar schrammen of
j builen naar huis kan jagen, hij ga
ge! rust zijn gang. Wij kunnen daar wel
l tegen ; in zeker opzicht zijn we zeer
hardi huidig ... vooral, als wij ons bewust zijn
i niet in ons persoonlijk, maar in 't alge
meen belang te handelen, en allereerst in
het belang van onzen tegenstander zelf.
Want hier doet zich in de Nederlandsche
pers, misschien mogen wij wel zeggen in
de wereld-pers, een bijzonder geval voor.
Het optreden van een redacteur, die schier
dagelijks uitweidt over godsvrucht, deugd,
gerechtigheid, waarheid, zelfverloochening:
l een redacteur die als een apostel van
idealisme onvermoeid de schare predikt,
j en zelf in zijn handelingen van die hooge
j stemming en edele gezindheid vaak zoo
! weinig blijk geeft; die, gelijk ook nu weder in
dit debat, de lagere soort van dagblad
schrijvers-middelen niet versmaadt, om
zijn lezers den sch/Jn van waarheidsliefde
te vertoonen, in plaats van haar wezen
teneinde alzoo zich uit de moeilijkheid te
redden ; waar elders vindt men dit in die
mate? Wie die getuige is van dat voort
durend kwispelstaarten tegen den hemel,
terwijl intusschen de hielen van de op de
aarde wandelenden alles behalve veilig zijn,
verontrust zich niet over den invloed van
een journalistieken arbeid, waarop deze
beeldspraak toepasselijk is; zijn invloed
op het maatschappelijk en staatkundig
leven ? Welk mensch van eenige geestes*
beschaving, en van minder of meer natuur
lijk en gevoelig gemoedsleven, wordt het
niet nu en dan wee om het hart bij dat
geflodder met woorden, bij dat verhutspotten
van het allerheiligste en het onheilige, bij het
hooren dreunen van dien heldenstap, die
dan opeens weer in een kinderpas veran
dert ? Al erkent men dan ook, of juis
ter nog, vooral omdat men moet erkennen,
in dezen journalist een man te bezitten van
niet gewoon talent.
Zeker, »geen innemende woordenkeus;"
Neen, wij zoeken die ook niet. Geloof,
hoop en liefde, ze zijn schoon, en vooral de
liefde; maar wat geven deze drie, indien de
waarheid schade lijdt ? Zonder waarheids
liefde worden de drie christelijke gratiën
zoo licht de zinnebeelden van zwakheid,
leugen en bedrog. \V ij journalisten mogen
dit het laatst vergeten.
Dat de heer B. ons nu reeds dankbaar
zal zijn voor het inderdaad voor ons
onaangenaam werk, dat wij verrichtten,
wij verwachten, ja begeeren het zelfs niet.
Toch gelooven wij zeker, dat, als hij tijd