De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 januari pagina 2

27 januari 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1231 van leven heeft en wij gunnen hem van ganscher harte nog vele jaren hij eenmaal bij zichzelf zal erkennen: de Amsterdammer heeft me destijds op fouten gewezen, waardoor mijn onverdroten arbeid maar al te zeer van waarde werd beroofd. .De gedachte van dan toch ten siotte tot verhooging van zijn levenslust te hebben bijgedragen, aal voor ons zijn de beste belooning. Spraakh eelkun de. IL De geneesheeren. De onbekendheid met en 't wantrouwen in de spraakheel kunde van de zijde der geneesheeren vindt hare verklaring in de geschiedenis van 't vak zelf. Men onttrok er zich geheel aan, na de noodlottige ope raties van den beroemden chirurg Dieffenbach (1841) en liet 't veld vrij aan de vele kwakzalvers, die den buit der financieel 6B intellectueel minderwaardigen, zoo ge makkelijk konden meester worden. Waar de spraakheelkunde haar wetengchap ontleent aan de medische faculteit, voor zoover 't de anatomie en physiologie der spraak betreft, kon 't niet anders of de medici moesten zich, door 't voort schrijden der psychiatrie, met 't theoretisch gedeelte bezighouden. In Duitschland ondertusschen hielden en houden zich practische medici met epraakheelkunde bezig. Ons vertrouwen verdienen zij voorwaardelijk, omdat zij 't vmk omhullen met een sluier vol geheime nis, 't Praktische werk laten zij aan onderwijzers over. Door de medische be moeiing spreekt ook de onderwijzer van Anamnese, Diagnose, Therapie, Patiënt, Consult. Deze usance is in de oogen der artsen vaak beunhazerij. Niet zelden be titelt men ons onderwijzers met arts en menige ijdeltuit laat zich dit uit aanstel len] aanleunen. Voor de psychische en therapeutische zijde behoort men paedagogisch en vooral methodisch goed onderlegd te zijn. 't Gemis hieraan is 't zwakke punt in de velerlei pogingen tot genezing. Zoolang de didactische methode 't middel der geneeskundige opvoeding is, zoolang 't is aanbrengen van voorstellingen en begrippen, 't oefenen van spieren en ont wikkelen van centra's m. a. w. Zoolang spraakheelkunde een soort on derwijs en niet een soort geneeskunde is, moet de praktijk worden overgelaten aan den onderwijzer. Deze moet, behalve zijn vakkennis, ruime, eenvoudige, algemeene hygiënische en medische begrippen hebben, opdat hij niet onbewust door onkunde kwaad ver oorzaakt. * * * De arts moet inzien, dat genees- en opvoedkunde een gemeenschappelijk ineenvloeiend terrein hebben waarop de onder wijzer ten nutte van abnormale kinderen arbeidt. Ieder moét zijn gebied weten te begrenxen. Niet alles is langs didactischen weg te bereiken, maar waar hij aangewezen is, moet de geneesheer hem aanraden. Geluk kig is er samenwerking, zonder dat vaktrots de schouders doet ophalen. Maar toch komt 't nog te vaak voor, dat er zich ppraakgebrekkigen aanmelden, met een lijdensgeschiedenis achter zich. Nog loopen er velen noodeloos met een gebrek rond, »ich verlatende op 't medisch advies. Dat lakoniek herhaald, gebrek aan inzicht ver radende advies: '< Zal wel terecht komen. Natuurlijk komt er niets te recht. Maar 't gebrek kankert met al zijn aankleve al dieper en nu dieper in en wreekt 't kwaad zichzelf. Nog komt 't voor dat een idioot voor doofstom verklaard wordt, of omgekeerd. Nog stelt men aan een stotteraar een hersenoperatie voor, of neemt men hem voor zijn gebrek in een academisch zieken huis op, om hem even gebrekkig te ontslaan. Soms meent men door enkel chirurgisch ingrijpen een spraakgebrek te kunnen genezen. Er zijn onderdeelen, waarbij de meeningen uiteenloopen. Zoo zal de arts bij neusklank, door onvoldoende werking \an 't zachte gehemelte, dit electriseeren. De onderwijzer zal actief masseeren met een handobturator of passief'door bepaalde stemoefeningen. Waar samenwerking is, zijn de drie middelen, als 't veelzijdigst, 't meest aan te bevelen. Ook de onderwijzers overdrijven, wanneer zij behandeling van asthma door ademoefeningen, tot hun territoir willen brengen, omdat door deze oefeningen bij sommige stotteraars de uitademingsstroom verlengd wordt. Een wettelijke regeling behoort aan deze schijngeleerdheid paal en perk te stellen. De arts kan zijn ingrijpen slechts bepalen tot 't behandelen van catharren, amandelvergrootingen, 't wegnemen van adenoïde ?woekeringen enz. enz., maar dient daarbij in 't oog te houden, dat zijn behandeling een voorbereiding is, tot 't maken van ademoefeningen, noodig voor de didactische methode. Zijn ingrijpen, dat ook bij niet spraakgebrekkigen voorkomt, staat buiten de genezing van 't gebrek. Voorts is de hulp van den arts noodig voor zenuwaandoeningen van primairen aard, waaruit 't spraakgebrek voortvloeit. Meestal zijn de nerveuze eigenschappen en verschijnselen, welke men waarneemt, van den tweeden rang. Zij zijn 't gevolg van 't gebrek. Het spraakgebrek is niet 't gevolg »van de zenuwen'', zooals 't groote publiek aangeeft. Ten opzichte van de hypnotische behan deling, waarvan men voor andere ziekte verschijnselen 't nut erkent, nemen de onderwijzers stelling tegenover de artsen. Immers hypnose is een geneeswijze en gpraakheelkunde is onderwijs, 't aanbren gen van iets wat er niet is. 't Resultaat van onze psychische inwerking ruoet zijn versterking der bewuste persoonlijkheid. Daardoor staat de didactische behandeling tegenover de hypnotische. * * * Wij kunnen, stil arbeidende, de veran dering van inzicht der geneeskundigen slechts overlaten aan de voortschrijdende wetenschap en aan de sprekende resultaten. D e n H a a g. L. VAN LIER. Koningin Victoria, t Het overlijden van Koningin Victoria is voor de personen uit hare naaste om geving geen onverwachte gebeurtenis ge weest. Sedert geruimen tijd leed de bijna 82-jarige vorstin aan slapeloosheid en zenuwachtige onrust en kon zij haar ge wone voedsel niet meer verdragen. Na Kerstmis heeft zij slechts eene enkele maal hare particuliere vertrekken verlaten. De geneesheeren drongen er op aan, dat zij zich van alle bemoeiingen met de staatszaken zou onthouden, maar het mocht hen niet gelukken, de Koningin daartoe over te halen/J Wat zonder schade voor het algemeen belang kon worden nagelaten, had niet meer plaats: de voorlezeressen en de particuliere secretarissen van de Koningin hadden in de laatste weken weinig te doen. Maar de ministers en de hooge regeeringsambtenaren werden met hun stukken en rapporten nog geregeld ontvangen. En de laatste die ontvangen werd, juist eene week voor Viotoria's dood, was generaal Roberts, »»raaf Roberts van Kandahar en Pretoria", de gewezen opperbe velhebber in Zuid-Afrika, die reeds in September had getelegrafeerd, dat de oorlog uit was, en die thans, als opperbevelheb ber van het Engelsche leger, te nauwernood in staat is om n tiende der door Lord Kitchener met telkens sterkeren aan drang gevraagde versterkingen uit te zenden. «Gedurende het onderhoud met graaf Roberts was de Koningin een weinig in de war," schreef' de Duibj Telcgraph. Geen wonder! De rampzalige, onrechtvaardige en on eervolle oorlog in Zuid Afrika heeft waar schijnlijk haar uiteinde verhaast, en stellig haar levensavond verduisterd. Koningin Victoria, die als kind voor haar métier de reine eene maar zeer on volledige opvoeding had genoten, heeft als jonge vrouw een uitstekend opvoeder ge had in den Prins-Gemaal, met wien zij op haar 20ste jaar in het huwelijk trad. Hij was de man harer eigen vrije keuze ge weest, en zij heeft hem gulurende hun eenentwintig jarig huwelijk, waaruit negen kinderen werden geboren, aangehangen rnet eene groote liefde en eene onbegrensde vereering. Naast den Prins Gemaal had de verstandige Koning van België, Leopold I, een grooten invloed op de jonge vorstin. Zeker heeft geen Engelsch staatsman, Disraeli misschien uitgezonderd, het doen en laten van Victoria meer geïnfluenceerd dan deze twee buitenlanders, die haar vormden tot de constitutioneele vorstin bij uitnemendheid. In het eerste deel der regeering van koningin Victoria valt de economische vervorming van Engeland tot een reusachtigen industrie- en handelsstaat en de beslissende zegepraal van het vrij handels beginsel. Democratische hervormingen kwa men geleidelijk tot stand, zoowel onder het bestuur der Tories als onder dat der Whigs. In de tweede periode dier regeering doet zich het streven en dringen naar kolo niale «expansie" gevoelen. Een Fransch diplomaat, de heer d'Estournelles, die jaren lang in Londen heeft gewoond, noemde in den Figaro zeer terecht dit streven tegelijkertijd de schitterendste zijde en het zwakste punt van Engsland politiek. De kiem van al de ondernemingen en ver overingstochten in verre streken, in Afrika, in de Boeren-Republieken, in China en elders, is volgens hem de malaise op eco nomisch gebied, de stilstand in den materieelen voorspoed van Engeland, die moest intreden toen zijne voormalige klanten, Duitschland, de Vereenigde Staten, Canada, Australië, Japan zelfs, het begonnen te verlaten om zelven concurrenten te worden. Toen moesten nieuwe bouchcx voor den handel en de nijverheid worden gevonden. Indiëzelf was niet meer de onuitputtelijke hulpbron van de vroegere jaren. Maar door zich uit te breiden en daardoor bij andere mogendheden eveneens eene zucht tot uitbreiding uit te lokken, werd Engeland, zonder het zelf te merken eene nieuwe macht, grooter, meer imperial, maar ook meer blootgesteld en kwetsbaar dan te voren. Het werd onweerstaanbaar gepakt door het noodlottig raderwerk van den gewapenden vrede; het verkreeg wel geen leger zooals de groote mogendheden van het vasteland, maar het zal het weldra niet meer zonder zulk een leger kunnen doen, en intusschen arbeidt het, ten koste van honderden millioenen, aan de reus achtige uitbreiding van zijne vloot. De belastingen stijgen en de hulpbronnen der ontvangsten vloeien trager. Plet wacht woord is geworden: koloniseeren tot eiken prijs. Aan de zucht tot uitbreiding ligt de geldnood ten grondslag. Ziedaar de imperialistische staatkunde, die door Disraeli, later Lord Beaconsfield, werd ingewijd, die wordt voortgezet door Charnberlain en consorten, en die daarbij gaandeweg de romantische aureool heeft verloren, welke haar zoo dierbaar maakte aan het hart van de welmeenende, maar niet overscherpzinnige of' verziende konin gin, om eene zaak te worden van zuivere speculatie, eene geldmakerij ten behoeve van eene oligarchie, die geheel staat buiten de politiek, en deze slechts als dekmantel gebruikt, waaronder zich vele ongerech tigheden verschuilen. Dat zich de koningin volkomen bewust is geweest van het gevaarlijke en noodlottige dezer nieuwe politiek, zal niemand beweren, niemand zelfs onderstellen. Wel mag men aannemen, dat zij door eene onwillekeurige vrees voor eene duistere en misschien ge vaarlijke toekomst weerhouden is, om den scepter, dien zij bijna vier en zestig jaren heeft gevoerd, aan jongere handen toe te vertrouwen. De naaste toekomst zal wel licht reeds leeren, in hoever deze vrees gewettigd was. Familiebetrekkingen plegen in de politiek geen groote rol te spelen. Maar in dit opzicht moet men zich toch den invloed van de oude vorstin, die met zoovele van de regeerende vorstenhuizen was vermaagsehapt en die onder hare kleinzonen een keizer en een czar heeft, niet te gering voorstellen. Wilhelm II en Nikolaas I hebben voor de persoon van de Engelsche koningin eene deferentie getoond, die stellig aan Engeland is ten goede gekomen en die zij waarschijnlijk niet op Eduard VII zullen overbrengen. Op de internationale politiek kan eene wijziging in deze gezind heid van grooten en vèrstrekkenden in vloed zijn. Voorschriften ten eloeye der werklieden in gemeentelijke Wekten, De Gemeenteraai te dezer stede heeft een besluit geuomen, tensrevolge waarvan voortaan ook hier bij aanbestedingen voor rekening der Gemeente aan de aannemers maatregelen zullen worden opgelegd, in liet belang der bij hen in dieist zijnde arbeiders. Deze aangelegenheid was reeds lang aanhangig, als gevolg van een beweging tot opname in de bestekken van be palingen omtrent maximum arbeidsduur en mi nimum loop, welke reeds van ISÜjJ dateert, toen het bestuur van het A!g. Nud. Werklicdeuverboud zich te dier zake tot den Gemeenteraad heeft gewend. 'Zeven jaar lai:g heeft het Dag. Bestuur gewacht al torens op dit adres, dat sedert nog door vele andere van gelijke strekking is gevolgd, van praeadvies te dienen en toen eindelijk aan den herhaalden aandrang, ook uit den boezem van den Jla«d voortkomende, niet langer we.rstaud kon worden geooden, verscheen een voorstel, waarbij op de hoofdzaak afwijzend werd beschikt, doch tevens enkele bepalingen wer den opgenomen, die aan de bedoelde werklieden eeuige voordcelen zouden waarborgen. De be langrijkste daarvan, althans in het oog van de voorstellers, was die. waarbij een maximum arbeidsduur voorgeschreven werd. Men plaatste zich daarbij op htt zelfde standpunt als destijds door den hoogleeraar Piersou was verdedigd, doch dat sedert, reeds duor hem was verlaten, toen hij als hoofd van het Ministerie zich had nedergelegd bij een door zijn ambtgenoot van Waterstaat ontworpen schema, tot invoering yan bepalingen omtrent minimum loon in rijksbestekken. Het kostte de voorstanders van dien laatst en maatregel dan ook weinig moeite aan te toouerj, dat de werklieden door een beperking van den arbeidsduur zonder gelijktijdige waarborg ug van een minimum loon meer zouden worden geschaad dan gebaat, zoodat, toen een voorstel om het laatste voor te schrijpen was verworpen, ook het eerste voorschrift met bijna algemeene stemmen afgewezen werd. Daarnaast werden echter nog eenige andere bepalingen voorgesteld in hoofdzaak betrekking hebbende op verhooging van loon voor nacht- en zondagsarbeid, intkeering ingeval van staking van het werk, tengevolge van vorst, rampen en algemeen erkende feestdagen, maatregelen in het belang van de gezondheid en veiligheid der werklieden, benevens wijzigingen der reeds bestaande bepa lingen omtrtnr, uitkeering bij ongevallen, tij amendement werd tevens voorgesteld daaraan toe te voegen, uitkeering van ziekegeld. De behandeling dezer voorstellen, die in December J899 plaats had, werd toen echter niet ten einde gebracht. De vraag, of de aannemer bedodde uitkeeringen al of niet aan de Gemeente in rekening zoude mogen brengen, gaf aanlei ding tot zooveel verschil van gevoelen, dat renvooi aan Burg. en \Vetli. ter line van nader advies er het gevolg van was, zoodat, eerst in Januari van dit jaar de zaak dtlinitief haar beslag heeft gekregen, liet valt zeker niet te ontnemien dat bij den bekenden afkeer, die ons Dag. Bestuur ten opzichte van dit, soort maat regelen gevoelt, het opnieuw ingediende voorstel blijk gaf van een tegemoet komende houding, welke ongetwijfeld voor een deel zal moeten worden toegeschreven aan het rapport van den Dir. v. Gemeentewerken, waaruit, gemakkelijk valt af te leiden, dat de tot standen hier niet, zoo roos kleurig zijn, als men eerst trachtte vol te houden en dat ook ontduiking der voor te schrijven maatregelen een gevaar is, waartegen behoorlijk moet worden gewaakt. Zoo bevatte het voor stel de bepaling, dat ter verzekering der uit keering van loon bij staking van het, werk, deze zou moeten geschieden aan alle werklieden, die gedurende zes dagen vóór de staking op de looustaten voorkomen, ook al waren zij reeds ontslagen, op het oogeublik dat de staking intreedt, terwijl gelijk voorschrift zelfs tot M dagen wordt uitgebreid, waar het de uitbetaling van loon op feestdagen betreft. Deze indirecte beperking der vrijheid van den aannemer, om zijne werklieden te ontslaan, wanneer dit hem voordeel oplevert, druischt zoo zeer in tegen de gevoelens van hen, die als ons college van Burg. en Weth. warme verdedigers zijn der individueele vrijheid, dat hier van een bepaalde concessie aan andersdenkenden kan gesproken worden, waarmede, blijkens de stemming, dan ook slechts een deel hunner zich vereenigeu kon. Trouwens bleek bij deze aangelegenheid opnieuw hoe moeilijk het is twee lijnrecht tegenover elkander staande opvattingen te willen verzoenen. Ruiterlijk zich op het, standpunt plaatsen, dat, de Gemeente het recht heeft, de arbeidsvoorwaarden der indirect bij haar in dienst zijnde arbeiders te regelen, wilde men niet, doch evenmin durfde men de consequentie dier weigering aanvaarden, door dit, geheel aan de aannemers over te laten. Van daar een geknutsel, waarbij de wanhopige pogingen om toch iets te bereiken, zonder het priucipieele standpunt los te laten, bij ieder, die dit met onpartijdige!! biik beschouwt, slechts een glim lach kan te voorschijn roepen. Dit bleek al dadelijk bij de verhooging voor nacht- en zondaaswerk. Voorgesteld werd resp. 50 en 100 pCt. verhooging van het gewone uurloon, doch daar dit laatste niet geregeld werd, ontbrak aan deze bepaling elke vaste basia. Evenzoo gold dit ten opzichte van het voorschr ft, om op feest dagen liet geheele, op onwerkbare dagen het halve dagloon uit te keeren. De Dir. van Gemeentewerken zag geen andere oplossing dan in die gevallen een "ast loon voor te schrijven, doch kwam hierbij in botsing met de theorie, die inmenging in den loonstandaard uit den booze verklaart. Men heef r, 'thans door een nauw keurige omschrij ving van wat onder dag- en uurloon verstaan moet worden, getrac it deze klip te ont wijken, met geen ander gevolsr, daa dal. de aan nemer, die bonfcflle de bepalingen na wil komen, daardoor evenzeer aan vaste loonen wordt gebonden, terwijl voor de minder nauwgezetten nog een achterdeur voor ontduiking opengelaten wordt. De verplichting toch, om loonstaten in te leveren, waarop het uurloon van alle arbeiders nauwkeurig aangegeven wordt, zal alleen doel trtffen, wanneer in dat loon, met het oog op de bovenbedoelde bepalingen, geen willekeurige wijzigingen worden gebracht. Wanneer na txtra uitkeeringen wegens nacht- en Zondagsarbeid, feestdagen of andere oorzaken een verlaging van den looustandivard intrad, zou de aannemer niet aan de verdenking kunnen ontsnappen, dat hij dergelijke uitkeeringen langs dien weg weder wilde terugbekomen, zoodat hij zedelijk evenzeer gebonden is, als wanneer bepaald bindende bepa ingen in de bestekken waren opgenomen, met dit onderscheid nochtans, dat zij, die zich om zedelijke overwegingen niet bekommeren, thans een voorsprong verkrijgen. De vraag, of de werklieden dergelijke practijkeu zouden gedoogen, wat, wel in hoofdzaak verband zal houden met hun weerstandsvermogen, kan hier buiten beschouwing blijver:, waar het een bespreking van de positie der overheid als werkgeef»ter betreft. Een hernieuwde poging, om uitkeering bij ziekte in de besteksbepalingen op te nemen, heeft, niet mogen baten. Vrees dat aannemers op kosten der Gemeente liefdadigheid zouden uitoefenen, alsmede zorg voor minderwaardige werklieden, die alsdan niet in dienst zouden worden genomen, heeft den doorslag gegeven. Tevergeefs werd daartegen aangevoerd dat het eigenbelang der aannemers zich tegen het eerste zou verzetten, daar de uitkeering eerst na vier weken zou ingaan, zoodat zij dan toch gedurende dien tijd die liefdadigheid zouden moeten betrachten uit eigen beurs, terwijl die zorg voor half invaliden toch wel wat misplaatst was, waar het belang der Gemeente medebrengt, dat bij voorkeur flinke werklieden bij voor hare rekening uit te voeren werken in dienst worden genomen, terwijl trouwens het tweede argument het eerste weerspreekt. Men bleef een dergelijk voorschrift te bezwarend voor de gemeentekas achten, al doet een respectabele minderheid vermoeden, dat mogelijk op dit gebied het laatste woord nog u:et gesproken is. De bepalingen, zooals zij thans zijn vastgesteld, behelzen in hoofdzaak het volgende: verhooging van 50 pCt. voor nacht- en 100 pCt. voor Zondagsarbeid; uitkeering van loon cp feestdagen; uitkeering van het halve loon gedurende zes dagen bij staking van het werk tengevolge van vorst of rampen, in het eerste geval voor hoogstens 10 dagen in n winter; uitkeering van J' 1000 bij geheele invaliditeit tengevolge van een ongeval, of een deel daarvan bij gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken, alsmede van ? l 's daags gedurende ISO dagen bij tijdelijke ongeschiktheid; uitkeeriug van ?1000 aan de naaste betrekkingen bij overlijden van hun kostwinner, ten gevolge van een ongeval. Deze laatste bepalingen zullen bij in werking treden der ongevallenwet natuurlijk vervallen en verliezen om die reden veel van hun beteekenis. Voorts voorschriften omtrent veiligheid en reinheid op het werk en verplichting van den aannemer tot inlevering van loonstaten. Veel is het zeker niet, vooral in vergelijking wat elders, met name in de hoofdstad geschiedt en voor speciale vermelding naar buittu zou het dan ook nauwelijks in aanmerking komen, ware het niet, dat het als een bewijs mag gelden, hoe de nieuwere denkbeelden, omtrent de taak der overheid als werkgeefster, overal ve:d winnen, zelfs waar besliste tegenstandera met de uit voering /.ijn belast. Hoe voortvarend Itotterdam ook in menig opzicht moge zijn, op sociaal gebied is het een treurig achterlijke stad, zoodat een besluit als hier genomen is, misschien nog meer de aandacht verdient, dan veel verder strekkende maatregelen elders. Vooral de ver plichting aan de aannemers opgelegd, om nauw keurige inlichtingen te verstrekken omtrent de door hen uitbetaalde ioonen, kan in menig op zicht tot verbetering van den toestand mede werken, zoowel preventief ter voorkoming van misbruiken, als repressief door de aandacht op dergelijke misbruiken te vestigen en steun te verleenen aan hen, die op krachtige maatregelen ter bestrijding daarvan zullen blijven aandringen. Eu waar de goede trouw van hen, die zulke maatregelen tot dusver bestrijden, niet kan worden verdacht, daar kan langs dezen weg mogelijk ook nog wel bereikt worden, dat, zij hun tegen stand laten varen, wanneer overtuigend blijkt, dat de theoretische bezwaren tegen invoering van voorschriften omtrent, tniiiinium-loon en max'inum-arbeidsduur den toets eener onpar tijdige kritiek niet kunnen weerstaan en dat zonder die voorschriften de concurrentie der aannemers ouderling maar al te dikwijls gevoerd wordt, 1eii koste van het, arbeidsloon. Uit dat oogpunt bezien kan op den tot stand gekomen maatregel nog met eenige bevrediging worden teruggezien. 11 o 11 e rdara. C. v. D. «lllllll immuun,u lliiiiillilllilllilllllliiiiillil Lcrasleer. IL Dr. J. D. BIEBEKS DB HAAN, Levenslcer naar de befjinsel.cn run ft/iiiiozu. 's Gravenhage, Martinus Nijhoft, 1900. Prof. Mach heeft eens gezegd: ..Als ik aan mij zelf' denk, dan denk ik aan mijn lichaam, aan mijn gelaat in den spiegel, aan mijn kolossale snor," Nu, zoo gaat liet ieder. | Vandaar dat men b.v. hoort zeggen: Ik sneed > mij zelf telkens bij het scheren, heb om die ; reden een barbier aangeschaft." Maar men j vergist zich al zeer en maakt zich van den ; mensch, die een uiterst veelvoudig wezen is, ; een al te simpele voorstelling, als men zich verbeeldt door zulk gepraat de mysterieën, die ons zelf aankleven, uit de wereld te helpen. '. Intusschen beeft, gelijk wel te begrijpen is, in | de wetenschappelijke kringen de knevel van prof. Macb een even groote beker dueid erlangd als bij het volk de Bartbinde'1 van zyn keizer bezit. Als wij niet langer in den spiegel ky'ken, maar den blik naar binnen richten, dan be speuren wij, dat wij veranderlijk en tevens onveranderlijk zijn. Dit schijnt een tegen strijdigheid, maar by' eenig nadenken ontdekken wy', flat wy ons zelve niet als veranderlijk, niet als verschillende toestanden achtereen volgens doorloopende zouden kunnen waar nemen, indien wy' niet bleven die wij zijn. Aan hem, die dit artikel over het mooie boek van dr. Bierens de Haan in dit Weekblad leest, vraag ik: wat doet gij anders dan samenlezen, woorden en volzinnen aan elkander schakelen? Daartoe wordt vereischt, dat g\j, trots de wisseling van indrukken en gedachten, dezelfde blijft, want anders zou er van het verband niets terecht komen. Onderstel dat, terwijl een paard-door de renbaan draaft, de toeschouwer ieder oogenblik een at der ware, het spreekt van zelf, dat er dan van de be weging niets bespeurd zou wordec, dat de draf zich zou oplossen in een reeks van onsamen hangende momentphotographieën. Er zou nie mand zijn om het paard eerst bij het begin, dan in het midden, vervolgens aan het einde der renbaan te zien Zoo zou er, indien ons zelf, aan een cameleon gelyk, onophoudelijk verwisselde, geen omwenteling der hemellicha men, geen opvolging van dag en nacht, van slapen en waken, van in- en uitademen, geen verschil tusschen vroeger en later waargenomen werden. Om in den tijd te leven, moeten wij tevens buiten den tyd zijn. In tweërlei sfeer bestaan wij: in die van het eeuwige zyn en. tevens in die van het ivorden, van geboorte, groei, ontwikkeling en dood. De tijd is de vorm, waarin zich alles aan ons voordoet, ook ons eigen zieleleve^. Doch juist die maalstroom van den tijd, waardoor alle voorwerpen der ervaring worden meegevoerd, vereischt een subject der ervaring, hetwelk er onwrikbaar buiten staat. Neem het identisch subject weg en de geheele verschijning;.wereld, zoowel de innerlijke als de zinnehjke, zinkt in het niet. Het identisth subject is de opperste voorwaarde van alle ervaring en van alle tijdsverschil. Dat het tijdeloos ik de conditio sine qua non is van alle tijdsbesef en van alles wat over het tijdsveld henentrekt, ziedaar een ontwijfelbare waarheid, welke ons door Kant het eerst is geopenbaard geworden. Terecht zegt dr. Bierens de Haan, die zoowel de wijsheid van Kant als van Spinoza in zich heeft opgenomen: Het Worden is aan het Zijn ondergeschikt. Het Worden is de verschijning van het Zijn in den lijd. Deze formule voegt in het Spinozisme, al heeft Spinoza haar niet geschreven. Het Zijn is de grondslag; de essenüa" men versta onder dezen kunstterm het Zijn buiten den tijd, zoogenaamd eeuwig Zijn?blijft zichzelf, onveranderlyk, maar op grond van deze is in het menscheleven een wording tot volkomenheid: het worden is in den tijd en is op al het ienomenale zielsbestaan toepasselijk, maar op grond van het Zijn is het. Het Zyn dat is, wordt openbaar in het worden." bl. '200. Dat het zijnde ik de grondvoorwaarde van alle ervaring is, kan ook op de volgende wijze blijken. Slechts bij tusschenpoozen nemen wij alle dingen in de wereld, de sterren aan den hemel, de boomen van onzen tuin, onze huisgenooten waar. Als wy ze terugzien, twijfelen wij er geen oogenblik aan of zij hebben voort bestaan, ook terwijl wij ze niet aanschouwden. Aan het waaraenomei.e kennen wij, zoolang het er is, een* aanzijn zonder gapingen, een onafgebroken bestaan toe. schoon de waarne ming zelve een gebeurtenis is, die bij vlagen plaats grijpt. Zonder die onderstelling, welke oneindig verder reikt dan hetgeen ons gegeven is, zou er van ervaring, zelfs in den meest alledaagschen zin des woords, geen sprake zijn. Het is klaar als de dag, dat wij onze data niet aldus zouden kunnen aanvullen, indien wij niet in ocs zelve het voorbeeld vonden van een wezen, dat, trots de afwisseling van zijn toe standen, blijft wat het is. Ziedaar het vourbeeld, waaraan alle objecten door ons gelijkslachtig worden gedacht. Aan het anthropomorphisme is geen ontkomen. De mensch is het onmisbaar correlaat van de wereld, waarin hij leeft. Niets ontstaat, niets vergaat. Ziedaar een axioma, zonder hetwelk wetenschappelijke ervaring onmogelijk is. Het werd door de oude denkers beleden, lang vóórdat de natuur kundigen er van droomden met de balans in de hand aan te toonen, dat er bij verbranding geen enkel stofdeel verloren gaat. Te recht zegt dr. Bierens de Haan, dat de menschelijke geest bet begrip van een onverwoestbaar zijn uit zich zelven beeft gehaald (blz. Ib4). Een eeuwige werkelijkheid, zij moge stol of kracht beeten, iets waaraan de tand des tijds niet knagen kan, is geen voorwerp van aanschouwing. Waarneming toont enkel de tegenwoordige en tijdelijk-aktueele bestaanswijze" van ieder ding (blz. KÏ4). Het tijdeloos object, hetwelk wij tegenover ons plaatsen, is bet complement van bet tijdeloos subject, dat wij in ons zelve vinden. Zoo is dat tijdeloos subject de Atlas, die het gewicht v»n onze geheele wereld torst. leder object is er enkel voor en door dat subject. Ze.lf ttaat het buiton den stroom van bet geschieden. Zoo alleen kan het de kenner van al het gekende zijn. Maar daardoor juist is het zelf onkenbaar. Enkel datgene kan voorwerp van kennis zijn, wat op het veld van den tijd verschijnt. Zoo ken ik mij zelf als tijdelijk beheereeht door die of die gedachten, neigingen, voornemens; ook weet ik, dat het, een jaar of tien geleden anders met mij stond geschapen. Doch het zelfbewustzijn doet mij niet het wezen van dat steeds identisch subject kennen, hetwelk nooit iets anders dan subject zijn kan. Wel behooren ik-subject en my-object bij elkander als deelen van n geheel, juist omdat het eene het tegendeel is, gelyk het schilderachtig woord het uitdrukt, van het andere. Zij behooren bij elkander zooals linker en rechter schoen, bij welke ook de een het tegendeel van den ander is, n schoeisel uit maken. Maar gelijk bet ons slecht bekomt de twee schoenen bij het aantrekken te ver warren, daar wij dan niet gemakkelijk loopen kunnen, zoo is het onraadzaam in onze be schouwingen het als een rots onwrikbaar staande ik en het door den tijd meegevoerde mij door elkander te haspelen. Wat is nu de zin van dat vreemde leven des menschen, ten deele in, ten deele buiten den tijd V Wat is het levensdoel'? Wij vragen niet naar een eigenzinnig gekozen, evenmin naar een willekeurig voorgeschreven levensdoel, maar naar een doel, dat door onze eigen natuur wordt aangewezen en dat wij dus als ons natuurlijk goed, als bonum mentis naturale, met Spinoza kunnen bestempelen. Dr. Bierens de Haan antwoordt: het leven in den tijd ontleent zijn beteekenis en waarde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl