Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1231
van leven heeft en wij gunnen hem
van ganscher harte nog vele jaren hij
eenmaal bij zichzelf zal erkennen: de
Amsterdammer heeft me destijds op fouten
gewezen, waardoor mijn onverdroten arbeid
maar al te zeer van waarde werd beroofd.
.De gedachte van dan toch ten siotte tot
verhooging van zijn levenslust te hebben
bijgedragen, aal voor ons zijn de beste
belooning.
Spraakh eelkun de.
IL
De geneesheeren.
De onbekendheid met en 't wantrouwen
in de spraakheel kunde van de zijde der
geneesheeren vindt hare verklaring in de
geschiedenis van 't vak zelf. Men onttrok
er zich geheel aan, na de noodlottige ope
raties van den beroemden chirurg
Dieffenbach (1841) en liet 't veld vrij aan de
vele kwakzalvers, die den buit der financieel
6B intellectueel minderwaardigen, zoo ge
makkelijk konden meester worden.
Waar de spraakheelkunde haar
wetengchap ontleent aan de medische faculteit,
voor zoover 't de anatomie en physiologie
der spraak betreft, kon 't niet anders of
de medici moesten zich, door 't voort
schrijden der psychiatrie, met 't theoretisch
gedeelte bezighouden.
In Duitschland ondertusschen hielden
en houden zich practische medici met
epraakheelkunde bezig. Ons vertrouwen
verdienen zij voorwaardelijk, omdat zij 't
vmk omhullen met een sluier vol geheime
nis, 't Praktische werk laten zij aan
onderwijzers over. Door de medische be
moeiing spreekt ook de onderwijzer van
Anamnese, Diagnose, Therapie, Patiënt,
Consult. Deze usance is in de oogen der
artsen vaak beunhazerij. Niet zelden be
titelt men ons onderwijzers met arts en
menige ijdeltuit laat zich dit uit aanstel
len] aanleunen.
Voor de psychische en therapeutische
zijde behoort men paedagogisch en vooral
methodisch goed onderlegd te zijn. 't Gemis
hieraan is 't zwakke punt in de velerlei
pogingen tot genezing.
Zoolang de didactische methode 't middel
der geneeskundige opvoeding is, zoolang
't is aanbrengen van voorstellingen en
begrippen, 't oefenen van spieren en ont
wikkelen van centra's m. a. w.
Zoolang spraakheelkunde een soort on
derwijs en niet een soort geneeskunde is,
moet de praktijk worden overgelaten aan
den onderwijzer.
Deze moet, behalve zijn vakkennis,
ruime, eenvoudige, algemeene hygiënische
en medische begrippen hebben, opdat hij
niet onbewust door onkunde kwaad ver
oorzaakt.
* *
*
De arts moet inzien, dat genees- en
opvoedkunde een gemeenschappelijk
ineenvloeiend terrein hebben waarop de onder
wijzer ten nutte van abnormale kinderen
arbeidt.
Ieder moét zijn gebied weten te
begrenxen. Niet alles is langs didactischen weg
te bereiken, maar waar hij aangewezen is,
moet de geneesheer hem aanraden. Geluk
kig is er samenwerking, zonder dat vaktrots
de schouders doet ophalen. Maar toch
komt 't nog te vaak voor, dat er zich
ppraakgebrekkigen aanmelden, met een
lijdensgeschiedenis achter zich. Nog loopen
er velen noodeloos met een gebrek rond,
»ich verlatende op 't medisch advies. Dat
lakoniek herhaald, gebrek aan inzicht ver
radende advies: '< Zal wel terecht komen.
Natuurlijk komt er niets te recht. Maar
't gebrek kankert met al zijn aankleve
al dieper en nu dieper in en wreekt 't kwaad
zichzelf.
Nog komt 't voor dat een idioot voor
doofstom verklaard wordt, of omgekeerd.
Nog stelt men aan een stotteraar een
hersenoperatie voor, of neemt men hem
voor zijn gebrek in een academisch zieken
huis op, om hem even gebrekkig te ontslaan.
Soms meent men door enkel chirurgisch
ingrijpen een spraakgebrek te kunnen
genezen. Er zijn onderdeelen, waarbij de
meeningen uiteenloopen. Zoo zal de arts
bij neusklank, door onvoldoende werking
\an 't zachte gehemelte, dit electriseeren.
De onderwijzer zal actief masseeren met
een handobturator of passief'door bepaalde
stemoefeningen. Waar samenwerking is,
zijn de drie middelen, als 't veelzijdigst,
't meest aan te bevelen.
Ook de onderwijzers overdrijven, wanneer
zij behandeling van asthma door
ademoefeningen, tot hun territoir willen brengen,
omdat door deze oefeningen bij sommige
stotteraars de uitademingsstroom verlengd
wordt. Een wettelijke regeling behoort aan
deze schijngeleerdheid paal en perk te
stellen.
De arts kan zijn ingrijpen slechts bepalen
tot 't behandelen van catharren,
amandelvergrootingen, 't wegnemen van adenoïde
?woekeringen enz. enz., maar dient daarbij
in 't oog te houden, dat zijn behandeling
een voorbereiding is, tot 't maken van
ademoefeningen, noodig voor de didactische
methode. Zijn ingrijpen, dat ook bij niet
spraakgebrekkigen voorkomt, staat buiten
de genezing van 't gebrek.
Voorts is de hulp van den arts noodig
voor zenuwaandoeningen van primairen
aard, waaruit 't spraakgebrek voortvloeit.
Meestal zijn de nerveuze eigenschappen
en verschijnselen, welke men waarneemt,
van den tweeden rang. Zij zijn 't gevolg
van 't gebrek. Het spraakgebrek is niet
't gevolg »van de zenuwen'', zooals 't
groote publiek aangeeft.
Ten opzichte van de hypnotische behan
deling, waarvan men voor andere ziekte
verschijnselen 't nut erkent, nemen de
onderwijzers stelling tegenover de artsen.
Immers hypnose is een geneeswijze en
gpraakheelkunde is onderwijs, 't aanbren
gen van iets wat er niet is. 't Resultaat
van onze psychische inwerking ruoet zijn
versterking der bewuste persoonlijkheid.
Daardoor staat de didactische behandeling
tegenover de hypnotische.
* *
*
Wij kunnen, stil arbeidende, de veran
dering van inzicht der geneeskundigen
slechts overlaten aan de voortschrijdende
wetenschap en aan de sprekende resultaten.
D e n H a a g. L. VAN LIER.
Koningin Victoria, t
Het overlijden van Koningin Victoria
is voor de personen uit hare naaste om
geving geen onverwachte gebeurtenis ge
weest. Sedert geruimen tijd leed de bijna
82-jarige vorstin aan slapeloosheid en
zenuwachtige onrust en kon zij haar ge
wone voedsel niet meer verdragen. Na
Kerstmis heeft zij slechts eene enkele
maal hare particuliere vertrekken verlaten.
De geneesheeren drongen er op aan, dat
zij zich van alle bemoeiingen met de
staatszaken zou onthouden, maar het mocht
hen niet gelukken, de Koningin daartoe
over te halen/J Wat zonder schade voor
het algemeen belang kon worden nagelaten,
had niet meer plaats: de voorlezeressen
en de particuliere secretarissen van de
Koningin hadden in de laatste weken
weinig te doen. Maar de ministers en
de hooge regeeringsambtenaren werden met
hun stukken en rapporten nog geregeld
ontvangen.
En de laatste die ontvangen werd, juist
eene week voor Viotoria's dood, was
generaal Roberts, »»raaf Roberts van
Kandahar en Pretoria", de gewezen opperbe
velhebber in Zuid-Afrika, die reeds in
September had getelegrafeerd, dat de oorlog
uit was, en die thans, als opperbevelheb
ber van het Engelsche leger, te
nauwernood in staat is om n tiende der door
Lord Kitchener met telkens sterkeren aan
drang gevraagde versterkingen uit te zenden.
«Gedurende het onderhoud met graaf
Roberts was de Koningin een weinig in
de war," schreef' de Duibj Telcgraph.
Geen wonder!
De rampzalige, onrechtvaardige en on
eervolle oorlog in Zuid Afrika heeft waar
schijnlijk haar uiteinde verhaast, en stellig
haar levensavond verduisterd.
Koningin Victoria, die als kind voor
haar métier de reine eene maar zeer on
volledige opvoeding had genoten, heeft als
jonge vrouw een uitstekend opvoeder ge
had in den Prins-Gemaal, met wien zij
op haar 20ste jaar in het huwelijk trad. Hij
was de man harer eigen vrije keuze ge
weest, en zij heeft hem gulurende hun
eenentwintig jarig huwelijk, waaruit negen
kinderen werden geboren, aangehangen
rnet eene groote liefde en eene onbegrensde
vereering. Naast den Prins Gemaal had de
verstandige Koning van België, Leopold I,
een grooten invloed op de jonge vorstin.
Zeker heeft geen Engelsch staatsman,
Disraeli misschien uitgezonderd, het doen
en laten van Victoria meer geïnfluenceerd
dan deze twee buitenlanders, die haar
vormden tot de constitutioneele vorstin
bij uitnemendheid.
In het eerste deel der regeering van
koningin Victoria valt de economische
vervorming van Engeland tot een
reusachtigen industrie- en handelsstaat en de
beslissende zegepraal van het vrij handels
beginsel. Democratische hervormingen kwa
men geleidelijk tot stand, zoowel onder
het bestuur der Tories als onder dat der
Whigs.
In de tweede periode dier regeering
doet zich het streven en dringen naar kolo
niale «expansie" gevoelen. Een Fransch
diplomaat, de heer d'Estournelles, die jaren
lang in Londen heeft gewoond, noemde
in den Figaro zeer terecht dit streven
tegelijkertijd de schitterendste zijde en het
zwakste punt van Engsland politiek. De
kiem van al de ondernemingen en ver
overingstochten in verre streken, in Afrika,
in de Boeren-Republieken, in China en
elders, is volgens hem de malaise op eco
nomisch gebied, de stilstand in den
materieelen voorspoed van Engeland, die moest
intreden toen zijne voormalige klanten,
Duitschland, de Vereenigde Staten, Canada,
Australië, Japan zelfs, het begonnen te
verlaten om zelven concurrenten te worden.
Toen moesten nieuwe bouchcx voor den
handel en de nijverheid worden gevonden.
Indiëzelf was niet meer de onuitputtelijke
hulpbron van de vroegere jaren. Maar
door zich uit te breiden en daardoor bij
andere mogendheden eveneens eene zucht
tot uitbreiding uit te lokken, werd Engeland,
zonder het zelf te merken eene nieuwe
macht, grooter, meer imperial, maar ook
meer blootgesteld en kwetsbaar dan te
voren. Het werd onweerstaanbaar gepakt
door het noodlottig raderwerk van den
gewapenden vrede; het verkreeg wel geen
leger zooals de groote mogendheden van
het vasteland, maar het zal het weldra
niet meer zonder zulk een leger kunnen
doen, en intusschen arbeidt het, ten koste
van honderden millioenen, aan de reus
achtige uitbreiding van zijne vloot. De
belastingen stijgen en de hulpbronnen der
ontvangsten vloeien trager. Plet wacht
woord is geworden: koloniseeren tot eiken
prijs. Aan de zucht tot uitbreiding ligt
de geldnood ten grondslag.
Ziedaar de imperialistische staatkunde,
die door Disraeli, later Lord Beaconsfield,
werd ingewijd, die wordt voortgezet door
Charnberlain en consorten, en die daarbij
gaandeweg de romantische aureool heeft
verloren, welke haar zoo dierbaar maakte
aan het hart van de welmeenende, maar
niet overscherpzinnige of' verziende konin
gin, om eene zaak te worden van zuivere
speculatie, eene geldmakerij ten behoeve
van eene oligarchie, die geheel staat buiten
de politiek, en deze slechts als dekmantel
gebruikt, waaronder zich vele ongerech
tigheden verschuilen.
Dat zich de koningin volkomen bewust is
geweest van het gevaarlijke en noodlottige
dezer nieuwe politiek, zal niemand beweren,
niemand zelfs onderstellen. Wel mag men
aannemen, dat zij door eene onwillekeurige
vrees voor eene duistere en misschien ge
vaarlijke toekomst weerhouden is, om den
scepter, dien zij bijna vier en zestig jaren
heeft gevoerd, aan jongere handen toe te
vertrouwen. De naaste toekomst zal wel
licht reeds leeren, in hoever deze vrees
gewettigd was.
Familiebetrekkingen plegen in de politiek
geen groote rol te spelen. Maar in dit
opzicht moet men zich toch den invloed
van de oude vorstin, die met zoovele van
de regeerende vorstenhuizen was
vermaagsehapt en die onder hare kleinzonen een
keizer en een czar heeft, niet te gering
voorstellen. Wilhelm II en Nikolaas I
hebben voor de persoon van de Engelsche
koningin eene deferentie getoond, die stellig
aan Engeland is ten goede gekomen en
die zij waarschijnlijk niet op Eduard VII
zullen overbrengen. Op de internationale
politiek kan eene wijziging in deze gezind
heid van grooten en vèrstrekkenden in
vloed zijn.
Voorschriften ten eloeye der werklieden
in gemeentelijke Wekten,
De Gemeenteraai te dezer stede heeft een
besluit geuomen, tensrevolge waarvan voortaan
ook hier bij aanbestedingen voor rekening der
Gemeente aan de aannemers maatregelen zullen
worden opgelegd, in liet belang der bij hen in
dieist zijnde arbeiders. Deze aangelegenheid
was reeds lang aanhangig, als gevolg van een
beweging tot opname in de bestekken van be
palingen omtrent maximum arbeidsduur en mi
nimum loop, welke reeds van ISÜjJ dateert,
toen het bestuur van het A!g. Nud.
Werklicdeuverboud zich te dier zake tot den Gemeenteraad
heeft gewend. 'Zeven jaar lai:g heeft het Dag.
Bestuur gewacht al torens op dit adres, dat
sedert nog door vele andere van gelijke strekking
is gevolgd, van praeadvies te dienen en toen
eindelijk aan den herhaalden aandrang, ook uit
den boezem van den Jla«d voortkomende, niet
langer we.rstaud kon worden geooden, verscheen
een voorstel, waarbij op de hoofdzaak afwijzend
werd beschikt, doch tevens enkele bepalingen wer
den opgenomen, die aan de bedoelde werklieden
eeuige voordcelen zouden waarborgen. De be
langrijkste daarvan, althans in het oog van de
voorstellers, was die. waarbij een maximum
arbeidsduur voorgeschreven werd. Men plaatste
zich daarbij op htt zelfde standpunt als destijds
door den hoogleeraar Piersou was verdedigd,
doch dat sedert, reeds duor hem was verlaten,
toen hij als hoofd van het Ministerie zich had
nedergelegd bij een door zijn ambtgenoot van
Waterstaat ontworpen schema, tot invoering
yan bepalingen omtrent minimum loon in
rijksbestekken. Het kostte de voorstanders van dien
laatst en maatregel dan ook weinig moeite aan
te toouerj, dat de werklieden door een beperking
van den arbeidsduur zonder gelijktijdige
waarborg ug van een minimum loon meer zouden
worden geschaad dan gebaat, zoodat, toen een
voorstel om het laatste voor te schrijpen was
verworpen, ook het eerste voorschrift met bijna
algemeene stemmen afgewezen werd. Daarnaast
werden echter nog eenige andere bepalingen
voorgesteld in hoofdzaak betrekking hebbende
op verhooging van loon voor nacht- en
zondagsarbeid, intkeering ingeval van staking van het
werk, tengevolge van vorst, rampen en algemeen
erkende feestdagen, maatregelen in het belang
van de gezondheid en veiligheid der werklieden,
benevens wijzigingen der reeds bestaande bepa
lingen omtrtnr, uitkeering bij ongevallen, tij
amendement werd tevens voorgesteld daaraan
toe te voegen, uitkeering van ziekegeld. De
behandeling dezer voorstellen, die in December
J899 plaats had, werd toen echter niet ten
einde gebracht. De vraag, of de aannemer
bedodde uitkeeringen al of niet aan de Gemeente
in rekening zoude mogen brengen, gaf aanlei
ding tot zooveel verschil van gevoelen, dat
renvooi aan Burg. en \Vetli. ter line van nader
advies er het gevolg van was, zoodat, eerst in
Januari van dit jaar de zaak dtlinitief haar
beslag heeft gekregen, liet valt zeker niet te
ontnemien dat bij den bekenden afkeer, die ons
Dag. Bestuur ten opzichte van dit, soort maat
regelen gevoelt, het opnieuw ingediende voorstel
blijk gaf van een tegemoet komende houding,
welke ongetwijfeld voor een deel zal moeten worden
toegeschreven aan het rapport van den Dir. v.
Gemeentewerken, waaruit, gemakkelijk valt af
te leiden, dat de tot standen hier niet, zoo roos
kleurig zijn, als men eerst trachtte vol te houden
en dat ook ontduiking der voor te schrijven
maatregelen een gevaar is, waartegen behoorlijk
moet worden gewaakt. Zoo bevatte het voor
stel de bepaling, dat ter verzekering der uit
keering van loon bij staking van het, werk, deze
zou moeten geschieden aan alle werklieden, die
gedurende zes dagen vóór de staking op de
looustaten voorkomen, ook al waren zij reeds
ontslagen, op het oogeublik dat de staking
intreedt, terwijl gelijk voorschrift zelfs tot M
dagen wordt uitgebreid, waar het de uitbetaling
van loon op feestdagen betreft. Deze indirecte
beperking der vrijheid van den aannemer, om
zijne werklieden te ontslaan, wanneer dit hem
voordeel oplevert, druischt zoo zeer in tegen
de gevoelens van hen, die als ons college van
Burg. en Weth. warme verdedigers zijn der
individueele vrijheid, dat hier van een bepaalde
concessie aan andersdenkenden kan gesproken
worden, waarmede, blijkens de stemming, dan
ook slechts een deel hunner zich vereenigeu
kon. Trouwens bleek bij deze aangelegenheid
opnieuw hoe moeilijk het is twee lijnrecht
tegenover elkander staande opvattingen te willen
verzoenen. Ruiterlijk zich op het, standpunt
plaatsen, dat, de Gemeente het recht heeft, de
arbeidsvoorwaarden der indirect bij haar in
dienst zijnde arbeiders te regelen, wilde men
niet, doch evenmin durfde men de consequentie
dier weigering aanvaarden, door dit, geheel aan
de aannemers over te laten. Van daar een
geknutsel, waarbij de wanhopige pogingen om
toch iets te bereiken, zonder het priucipieele
standpunt los te laten, bij ieder, die dit met
onpartijdige!! biik beschouwt, slechts een glim
lach kan te voorschijn roepen. Dit bleek al
dadelijk bij de verhooging voor nacht- en
zondaaswerk. Voorgesteld werd resp. 50 en 100 pCt.
verhooging van het gewone uurloon, doch daar
dit laatste niet geregeld werd, ontbrak aan deze
bepaling elke vaste basia. Evenzoo gold dit
ten opzichte van het voorschr ft, om op feest
dagen liet geheele, op onwerkbare dagen het
halve dagloon uit te keeren. De Dir. van
Gemeentewerken zag geen andere oplossing dan
in die gevallen een "ast loon voor te schrijven,
doch kwam hierbij in botsing met de theorie,
die inmenging in den loonstandaard uit den
booze verklaart. Men heef r, 'thans door een nauw
keurige omschrij ving van wat onder dag- en uurloon
verstaan moet worden, getrac it deze klip te ont
wijken, met geen ander gevolsr, daa dal. de aan
nemer, die bonfcflle de bepalingen na wil komen,
daardoor evenzeer aan vaste loonen wordt
gebonden, terwijl voor de minder nauwgezetten
nog een achterdeur voor ontduiking opengelaten
wordt. De verplichting toch, om loonstaten in
te leveren, waarop het uurloon van alle arbeiders
nauwkeurig aangegeven wordt, zal alleen doel
trtffen, wanneer in dat loon, met het oog op
de bovenbedoelde bepalingen, geen willekeurige
wijzigingen worden gebracht. Wanneer na txtra
uitkeeringen wegens nacht- en Zondagsarbeid,
feestdagen of andere oorzaken een verlaging van
den looustandivard intrad, zou de aannemer niet
aan de verdenking kunnen ontsnappen, dat hij
dergelijke uitkeeringen langs dien weg weder
wilde terugbekomen, zoodat hij zedelijk evenzeer
gebonden is, als wanneer bepaald bindende
bepa ingen in de bestekken waren opgenomen,
met dit onderscheid nochtans, dat zij, die zich
om zedelijke overwegingen niet bekommeren,
thans een voorsprong verkrijgen. De vraag, of
de werklieden dergelijke practijkeu zouden
gedoogen, wat, wel in hoofdzaak verband zal
houden met hun weerstandsvermogen, kan hier
buiten beschouwing blijver:, waar het een
bespreking van de positie der overheid als
werkgeef»ter betreft.
Een hernieuwde poging, om uitkeering bij
ziekte in de besteksbepalingen op te nemen,
heeft, niet mogen baten. Vrees dat aannemers
op kosten der Gemeente liefdadigheid zouden
uitoefenen, alsmede zorg voor minderwaardige
werklieden, die alsdan niet in dienst zouden
worden genomen, heeft den doorslag gegeven.
Tevergeefs werd daartegen aangevoerd dat het
eigenbelang der aannemers zich tegen het eerste
zou verzetten, daar de uitkeering eerst na vier
weken zou ingaan, zoodat zij dan toch gedurende
dien tijd die liefdadigheid zouden moeten
betrachten uit eigen beurs, terwijl die zorg
voor half invaliden toch wel wat misplaatst was,
waar het belang der Gemeente medebrengt, dat
bij voorkeur flinke werklieden bij voor hare
rekening uit te voeren werken in dienst worden
genomen, terwijl trouwens het tweede argument
het eerste weerspreekt. Men bleef een dergelijk
voorschrift te bezwarend voor de gemeentekas
achten, al doet een respectabele minderheid
vermoeden, dat mogelijk op dit gebied het
laatste woord nog u:et gesproken is.
De bepalingen, zooals zij thans zijn vastgesteld,
behelzen in hoofdzaak het volgende: verhooging
van 50 pCt. voor nacht- en 100 pCt. voor
Zondagsarbeid; uitkeering van loon cp feestdagen;
uitkeering van het halve loon gedurende zes
dagen bij staking van het werk tengevolge van
vorst of rampen, in het eerste geval voor
hoogstens 10 dagen in n winter; uitkeering
van J' 1000 bij geheele invaliditeit tengevolge
van een ongeval, of een deel daarvan bij
gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken, alsmede
van ? l 's daags gedurende ISO dagen bij
tijdelijke ongeschiktheid; uitkeeriug van ?1000
aan de naaste betrekkingen bij overlijden van
hun kostwinner, ten gevolge van een ongeval.
Deze laatste bepalingen zullen bij in werking
treden der ongevallenwet natuurlijk vervallen en
verliezen om die reden veel van hun beteekenis.
Voorts voorschriften omtrent veiligheid en
reinheid op het werk en verplichting van den
aannemer tot inlevering van loonstaten.
Veel is het zeker niet, vooral in vergelijking
wat elders, met name in de hoofdstad geschiedt
en voor speciale vermelding naar buittu zou het
dan ook nauwelijks in aanmerking komen, ware
het niet, dat het als een bewijs mag gelden,
hoe de nieuwere denkbeelden, omtrent de taak
der overheid als werkgeefster, overal ve:d winnen,
zelfs waar besliste tegenstandera met de uit
voering /.ijn belast. Hoe voortvarend Itotterdam
ook in menig opzicht moge zijn, op sociaal
gebied is het een treurig achterlijke stad, zoodat
een besluit als hier genomen is, misschien nog
meer de aandacht verdient, dan veel verder
strekkende maatregelen elders. Vooral de ver
plichting aan de aannemers opgelegd, om nauw
keurige inlichtingen te verstrekken omtrent de
door hen uitbetaalde ioonen, kan in menig op
zicht tot verbetering van den toestand mede
werken, zoowel preventief ter voorkoming van
misbruiken, als repressief door de aandacht op
dergelijke misbruiken te vestigen en steun te
verleenen aan hen, die op krachtige maatregelen
ter bestrijding daarvan zullen blijven aandringen.
Eu waar de goede trouw van hen, die zulke
maatregelen tot dusver bestrijden, niet kan worden
verdacht, daar kan langs dezen weg mogelijk
ook nog wel bereikt worden, dat, zij hun tegen
stand laten varen, wanneer overtuigend blijkt,
dat de theoretische bezwaren tegen invoering
van voorschriften omtrent, tniiiinium-loon en
max'inum-arbeidsduur den toets eener onpar
tijdige kritiek niet kunnen weerstaan en dat
zonder die voorschriften de concurrentie der
aannemers ouderling maar al te dikwijls gevoerd
wordt, 1eii koste van het, arbeidsloon. Uit dat
oogpunt bezien kan op den tot stand gekomen
maatregel nog met eenige bevrediging worden
teruggezien.
11 o 11 e rdara. C. v. D.
«lllllll immuun,u lliiiiillilllilllilllllliiiiillil
Lcrasleer.
IL
Dr. J. D. BIEBEKS DB HAAN, Levenslcer
naar de befjinsel.cn run ft/iiiiozu. 's
Gravenhage, Martinus Nijhoft, 1900.
Prof. Mach heeft eens gezegd: ..Als ik aan
mij zelf' denk, dan denk ik aan mijn lichaam,
aan mijn gelaat in den spiegel, aan mijn
kolossale snor," Nu, zoo gaat liet ieder.
| Vandaar dat men b.v. hoort zeggen: Ik sneed
> mij zelf telkens bij het scheren, heb om die
; reden een barbier aangeschaft." Maar men
j vergist zich al zeer en maakt zich van den
; mensch, die een uiterst veelvoudig wezen is,
; een al te simpele voorstelling, als men zich
verbeeldt door zulk gepraat de mysterieën, die
ons zelf aankleven, uit de wereld te helpen.
'. Intusschen beeft, gelijk wel te begrijpen is, in
| de wetenschappelijke kringen de knevel van
prof. Macb een even groote beker dueid erlangd
als bij het volk de Bartbinde'1 van zyn keizer
bezit.
Als wij niet langer in den spiegel ky'ken,
maar den blik naar binnen richten, dan be
speuren wij, dat wij veranderlijk en tevens
onveranderlijk zijn. Dit schijnt een tegen
strijdigheid, maar by' eenig nadenken ontdekken
wy', flat wy ons zelve niet als veranderlijk,
niet als verschillende toestanden achtereen
volgens doorloopende zouden kunnen waar
nemen, indien wy' niet bleven die wij zijn.
Aan hem, die dit artikel over het mooie boek
van dr. Bierens de Haan in dit Weekblad
leest, vraag ik: wat doet gij anders dan
samenlezen, woorden en volzinnen aan elkander
schakelen? Daartoe wordt vereischt, dat g\j,
trots de wisseling van indrukken en gedachten,
dezelfde blijft, want anders zou er van het
verband niets terecht komen. Onderstel dat,
terwijl een paard-door de renbaan draaft, de
toeschouwer ieder oogenblik een at der ware,
het spreekt van zelf, dat er dan van de be
weging niets bespeurd zou wordec, dat de draf
zich zou oplossen in een reeks van onsamen
hangende momentphotographieën. Er zou nie
mand zijn om het paard eerst bij het begin,
dan in het midden, vervolgens aan het einde
der renbaan te zien Zoo zou er, indien ons
zelf, aan een cameleon gelyk, onophoudelijk
verwisselde, geen omwenteling der hemellicha
men, geen opvolging van dag en nacht, van
slapen en waken, van in- en uitademen, geen
verschil tusschen vroeger en later waargenomen
werden. Om in den tijd te leven, moeten wij
tevens buiten den tyd zijn. In tweërlei sfeer
bestaan wij: in die van het eeuwige zyn en.
tevens in die van het ivorden, van geboorte,
groei, ontwikkeling en dood. De tijd is de vorm,
waarin zich alles aan ons voordoet, ook ons
eigen zieleleve^. Doch juist die maalstroom
van den tijd, waardoor alle voorwerpen der
ervaring worden meegevoerd, vereischt een
subject der ervaring, hetwelk er onwrikbaar
buiten staat. Neem het identisch subject weg
en de geheele verschijning;.wereld, zoowel de
innerlijke als de zinnehjke, zinkt in het niet.
Het identisth subject is de opperste voorwaarde
van alle ervaring en van alle tijdsverschil. Dat
het tijdeloos ik de conditio sine qua non is van
alle tijdsbesef en van alles wat over het
tijdsveld henentrekt, ziedaar een ontwijfelbare
waarheid, welke ons door Kant het eerst is
geopenbaard geworden. Terecht zegt dr. Bierens
de Haan, die zoowel de wijsheid van Kant als
van Spinoza in zich heeft opgenomen: Het
Worden is aan het Zijn ondergeschikt. Het
Worden is de verschijning van het Zijn in den
lijd. Deze formule voegt in het Spinozisme, al
heeft Spinoza haar niet geschreven. Het Zijn
is de grondslag; de essenüa" men versta
onder dezen kunstterm het Zijn buiten den tijd,
zoogenaamd eeuwig Zijn?blijft zichzelf,
onveranderlyk, maar op grond van deze is in het
menscheleven een wording tot volkomenheid:
het worden is in den tijd en is op al het
ienomenale zielsbestaan toepasselijk, maar op grond
van het Zijn is het. Het Zyn dat is, wordt
openbaar in het worden." bl. '200.
Dat het zijnde ik de grondvoorwaarde van
alle ervaring is, kan ook op de volgende wijze
blijken. Slechts bij tusschenpoozen nemen wij
alle dingen in de wereld, de sterren aan den
hemel, de boomen van onzen tuin, onze
huisgenooten waar. Als wy ze terugzien, twijfelen
wij er geen oogenblik aan of zij hebben voort
bestaan, ook terwijl wij ze niet aanschouwden.
Aan het waaraenomei.e kennen wij, zoolang
het er is, een* aanzijn zonder gapingen, een
onafgebroken bestaan toe. schoon de waarne
ming zelve een gebeurtenis is, die bij vlagen
plaats grijpt. Zonder die onderstelling, welke
oneindig verder reikt dan hetgeen ons gegeven
is, zou er van ervaring, zelfs in den meest
alledaagschen zin des woords, geen sprake zijn.
Het is klaar als de dag, dat wij onze data niet
aldus zouden kunnen aanvullen, indien wij niet
in ocs zelve het voorbeeld vonden van een
wezen, dat, trots de afwisseling van zijn toe
standen, blijft wat het is. Ziedaar het
vourbeeld, waaraan alle objecten door ons
gelijkslachtig worden gedacht. Aan het
anthropomorphisme is geen ontkomen. De mensch is
het onmisbaar correlaat van de wereld, waarin
hij leeft.
Niets ontstaat, niets vergaat. Ziedaar een
axioma, zonder hetwelk wetenschappelijke
ervaring onmogelijk is. Het werd door de
oude denkers beleden, lang vóórdat de natuur
kundigen er van droomden met de balans in
de hand aan te toonen, dat er bij verbranding
geen enkel stofdeel verloren gaat. Te recht
zegt dr. Bierens de Haan, dat de menschelijke
geest bet begrip van een onverwoestbaar zijn
uit zich zelven beeft gehaald (blz. Ib4). Een
eeuwige werkelijkheid, zij moge stol of kracht
beeten, iets waaraan de tand des tijds niet
knagen kan, is geen voorwerp van aanschouwing.
Waarneming toont enkel de tegenwoordige
en tijdelijk-aktueele bestaanswijze" van ieder
ding (blz. KÏ4). Het tijdeloos object, hetwelk
wij tegenover ons plaatsen, is bet complement
van bet tijdeloos subject, dat wij in ons zelve
vinden.
Zoo is dat tijdeloos subject de Atlas, die
het gewicht v»n onze geheele wereld torst.
leder object is er enkel voor en door dat
subject. Ze.lf ttaat het buiton den stroom van
bet geschieden. Zoo alleen kan het de kenner
van al het gekende zijn. Maar daardoor juist
is het zelf onkenbaar. Enkel datgene kan
voorwerp van kennis zijn, wat op het veld van
den tijd verschijnt. Zoo ken ik mij zelf als
tijdelijk beheereeht door die of die gedachten,
neigingen, voornemens; ook weet ik, dat het,
een jaar of tien geleden anders met mij stond
geschapen. Doch het zelfbewustzijn doet mij
niet het wezen van dat steeds identisch subject
kennen, hetwelk nooit iets anders dan subject
zijn kan. Wel behooren ik-subject en my-object
bij elkander als deelen van n geheel, juist
omdat het eene het tegendeel is, gelyk het
schilderachtig woord het uitdrukt, van het
andere. Zij behooren bij elkander zooals linker
en rechter schoen, bij welke ook de een het
tegendeel van den ander is, n schoeisel uit
maken. Maar gelijk bet ons slecht bekomt
de twee schoenen bij het aantrekken te ver
warren, daar wij dan niet gemakkelijk loopen
kunnen, zoo is het onraadzaam in onze be
schouwingen het als een rots onwrikbaar staande
ik en het door den tijd meegevoerde mij door
elkander te haspelen.
Wat is nu de zin van dat vreemde leven
des menschen, ten deele in, ten deele buiten
den tijd V Wat is het levensdoel'? Wij vragen
niet naar een eigenzinnig gekozen, evenmin
naar een willekeurig voorgeschreven levensdoel,
maar naar een doel, dat door onze eigen natuur
wordt aangewezen en dat wij dus als ons
natuurlijk goed, als bonum mentis naturale,
met Spinoza kunnen bestempelen.
Dr. Bierens de Haan antwoordt: het leven
in den tijd ontleent zijn beteekenis en waarde