De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 januari pagina 3

27 januari 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1231 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. aan de dieper werkelijkheid of idee, welke er aan ten grondslag ligt en met welke alle uitingen des levens in erger of meer verwij derde betrekking staan. Geheel het leven is gebouwd op n zelfde plan en is de verschil lende openbaring van een zelfde zijn." In alle levenstoestanden, in kwade zoowel als goede, in vreugd en leed, is dezelfde verhou ding aanwezig, hoewel op verschillende w^ze." (blz. 6.) Zoo is het inderdaad. Neem b v. een werktuigeljjk verloop van voorstellingen, bloote asso ciatie idearum: het onwrikbaar eenheidspunt van het Ego wordt voor die aaneenschakeling vereischt. Nog duidelijker treedt het verband met ons wezenlijk zelt te voorschijn bij wat een trap hooger staaf: bij het oordeel. Want hier is niet maar samenkoppeling van twee begrip pen : zij zijn als subject en praedicaat m onderlinge afhankelijkheid gesteld en tot twee zijden van n geheel verbonden. Een be tooning van aktuiteit is noodig om met den oordeelsvorm gereed te komen" (blz. 102). Stel voorts, dat een schavuit een listig plan bedenkt: in dit misbruik van vernuft open baart zich de hoogere natuur des menschen, Hij kan het niet verhelpen dat er geen andere intellektskracht is dan van zedelijke waarde" (blz. 45). Zedelijke waarde heeft ook de gevoelavoorkeur, want ook zij is een handeling des geestes. De prachtige i-maak van rype vruchten, de ver heugende bloemengeur, de lust der lentedagen enz., zij vertegenwoordigen een positief goed en zijn verre van onverschillig voor een rijken levensinhoud, al onderschat ze de rigorist in zijn enghartigheid." bl, 115. Men bespeurt het: dit is een ruimer opvat ting van het echt menschelijk leven dan de gewone, welke zinnenlust, zoo niet als verwer pelijk of gevaarlijk, dan toch als uit zedelijk oogpunt onverschillige zaak betchouwt. Bij onzen schrijver behooren alle levensuitingen tot het gebied der zedelijkheid: kunst, wetenschap, bedrijf, samenleving. Immers zij zijn alle, zonder onderscheid, op bet plan onzer menbchenatuur gebouwd", welke tweeërlei omvat, zoowel het eeuwige als het tijdelyke. Vandaar dat men, om de menschelijke levensuitingen be hoorlijk te taxeeren, op bet verband van die twee te letten heeft. En dan blijkt het, dat 'smenechen natuur aktiviteitsaanleg" is. Zie daar het aan Spinoza ontleende moderne begrip van den roensch.'' bl. 47. Hoe wij dit hebben te verstaan, willen wij zoo kort mogelijk in een slotartikel aanduiden. Utrecht, 8 Jan. 1901. VAN DER WI.JCK. Muziek in de Hoofdstad Reusachtig groot mag men voorzeker de hervorming noemen, die in de dramatischmuzikale kunst heeft plaats gegrepen in Duitschland, gedurende de tweede helft der pas vervlogen eeuw. Sedert in 1594 de eerste opera »Dafne" van Jacopo Peri in Florence was uitgevoerd, had deze kunstvorm geene andere noemens waardige wijziging ondergaan, dan die, welke als het ware van zelf door het verloop der tijdon ontstaat. Met het verschijnen van Richard Wagner werd dit echter anders. Wagner doorzag de misstanden die voor zijne tijdganooten verborgen bleven, gewoon als zij waren aan die ingewortelde verkeerdheden. Doch Wagner liet het daarby niet. Hij arbeidde rusteloos voort en heeft in zijne werken ons nagelaten een kostbaren schat, waaruit wy voort durend kunnen putten, en waardoor ons geopen baard wordt, welke de eischen zijn waaraan een muzikaal dramatisch werk dient te beantDE AMICITIA. Naar het Engelsch 3) VAN WILLIiM SOMERSET MA.NÖHAM. (Slot). Den middag bracht Valentia door op haar kamer, zij zeide, dat zij brieven moest s-chrijven en bedacht in stilte, ot Ferdinand 't prettig zou vinden, als zij beneden kwam. Aan tafel zochten zij hun heil in onver schillige on Jerwerpen. Zij spraken over de dijken en windmolens en sigaren, de geschie denis van Holland en zijn regeeringsvorm, over de Vereenigde Staten en hun politiek. Zij praatten over staathuishoudkunde en pessi misme en veefokken, den toestand van den land bouw in Engeland, de buitenlandsche politiek, anarchisme en den president van de rpt-.nbUpk, Als zij gekund hadden, zouden zij over bimetallisme gepraat hebben. Als menschen hun gesprek gehoord hadden, zouden zij hen erg geleerd en bijzonder ernstig gevonden hebben. Eindelijk scheidden zij, en terwijl zij zich uitkleedde, vertelde Valentia zichzelf, dat Fer dinand zijn belofte gehouden had. Alles was weer evenals vroeger, met het eenige verschil dat hij haar bij den naam noemde En zij vond het prettig, dat hij Valentia zeide. Maar den volgenden dag scheen Ferdinand zich niet te kunnen beheerschen. Als Valentia tot hem sprak, antwoordde hij met halve woorden en afgewenden blik; maar als zij zich omkeerde, voelde zij, dat hij naar haar keek. Na het ontbijt ging zij een hooischelf schilderen en kwam te laat aan de lunch. Zij verontschuldigde zich. Het komt er niets op aan," zeide hij, de oogen naar den grond gericht. Dit waren de eenige woorden, die hij verder sprak. Eens, toen hij in stilte naar haar keek en zij zich plotseling omwendde, ontmoetten hun oogen elkander; een oogenblik zag hij haar aan, toen ging hij heen. Zij wilde zoo graag, dat hij er niet zoo droevig uitzag. Toen zij naar bed ging stak zij hem haar hand toe en zeide : Ik vind het zoo naar om u ongelukkig te maden, mr. White, het spijt mij zoo." Het is uw schuld niet," antwoordde hij, gij kunt het niet helpen dat ge van steen zijt." Hy ging heen zonder haar hand aan te nemen. Dien nacht schreide Valentia. woorden. Wagner heeft buitendien ook »school" gemaakt, gelijk trouwens wel niet anders te verwachten was. Een reeks van jongeren nam met geestdrift de nieuwe leer aan en de werken van Sommer (Loreley, Meermann), Strauss (Guntram), Schilling (Ingwelde, Pfeifertagj, Weingartner (Malawika, Genesius) en .anderen getuigen van den heilzamen invloed, welken Wagner op hen heeft uitgeoefend.Buiten Dnitschland is men niet zoo algemeen tot de er kentenis gekomen van het heil der reformatori sche ideën van den Bayreuther meester en indien ik mij niet vergis, is Vincent d'Indy's «Farval" het eenige dramatische werk dat, in den vreemde geboren, toch onder den invloed van Wagner staat Wel heeft men getracht uiterlijkheden in Wagner's styl na te bootsen en vooral zijne bewonderenswaardige instrumenteerkunst van hem af te kijken en in toepassing te brengen, maar daarbij bleef het gewoonlijk. Een der belangrijkste verschijningen op muzikaal gebied in Frankrijk, den componist Camille Saint-Saënp, kan men voorzeker als den grootsten anti-Wagnerschen chauvinist kenmerken. Ijverzuchtig op de overwinningen die Wagner van lieverlede in Frankrijk behaald heeft op het vreedzame terrein der kunst, heeft deze meer patriottisch gezinde dan groothartig denkende kunstenaar bij verschillende gelegen heden pogingen in het werk gesteld om den steeds meer en meer stijgsnden invloed van Wagner paal en perk te stellen. Gelukkig voor zijn landgenooten met slechts weinig succes. Thans heeft men hier gelegenheid om te kunnen opmerken hoe weinig dramatische kunstwaarde een werk toe te kennen is, hetwelk geschreven is met volkomen negatie van de heldere en duidelijke theorieën van Wagner. Ik bedoel, nu de Nederlandsche opera van den heer v. d. Linden er toe overgegaan is Saint-Saëns' «Sarnson en Dalila" op te voeren. Wanneer Saint-Saëns van Wagner had willen leeren en als vrucht van het geleerde, redelijke eischen gesteld had aan zijn dramatische stof, dan had hij dit onderwerp niet gecomponeerd, ten minste niet als opera. Waaruit toch bestaat het dramatisch conflict van Samson '! Niet anders dan uit het slottooneel van het tweede bedrijf bij de aarzeling van Samson of hy zal toegeven aan de verleiding van de schoone en wulpsche Dalila! En is dit dan een motief waaromheen zich een handeling (?) zonder »actie" van drie bedrijven groepeert, en welke handeling bovendien nog zeer weinig uit te staan heeft met het bovenvermelde cor flict ? De muzikale bewerking is eveneens geheel op den ouden voet ingericht; nheid in den gedachtengang ontbreekt. Het meer of minder onmiddellijk gevolg daarvan is, dat er zich stukken van groote onbeduidendheid en mo notonie bevinden naast fragmenten van schoone melodische vinding en schitterende instrumen tatie. Het is trouwens van een zoo begaafd en geestig man als Saint-Saëns niet anders te verwachten, dan dat hij muziek componeert, die zich niet voortdurend op een laag niveau bevindt. De inleiding van het orchest en de eerste scène met het koor achter de schermen is zwak, evenzeer de aanvang van het derde be drijf; daarentegen is het slot van het tweede bedrijf en de »offerscene" uit het derde be drijf zeer boeiend van muzikale bewerking, evenzeer het over- en overbekende <M:m coeur s'ouvre a ta voix" met zijn begeleiding, welke een bijna leit-motivische beteekenis vervult in dit opus. Samson en Dalila is geen werk met dramati sche tendens: men zou het zonder nadeel in de concertzaal kunnen verplaatsen. Daar zou veel meer werk kunnen gemaakt worden van finesses en bovendien zou de edeler koor klank, dien men in de concertzaal meestal heeft, aan den totaalindruk van het werk ten goede komen. Echter dan zou men den schoonen aanblik moeten missen, dien de regisseur, de heer Coini ons in het laatste bedrijf te ge nieten gaf, met zijn fraaie groepeering, rijke decors en tooverachtige verlichting. De uitvoering van het werk bleek met zorg te zijn voorbereid. Mejuffrouw Lozin was inderdaad 's Morgens vond zij een briefje buiten haar deur: Vergeef mij als ik onbeleefd was, maar ik was mij zelf niet meester. Ik ga naar Volendam. Ik haat Monnikendam." VI. Ferdinand kwam te Volendam. Het was een visschersdorp, op slechts drie mijlen afstands van Monnikendam, maar met tram en boot neemt men zoo'n omweg, dat het met bagage twee uren duurt om van de e'éue plaats naar de andere te komen. Hij was er eens heen gewandeld met Valentia en zij hadden er bijna over gedacht om Mon nikendam te verlaten. Ferdinand nam een kamer in het hotel en ging wandelen om aflei ding te zoeken. Het dorp bestond uit een paar rijen huizen, gebouwd om een halfron.ien dijk langs de zee en in dien halven cirkel lag de visschersvioot. Mannen en vrouwen zateu voor hun deuren en ramen netten te boeten. Ilij zag naar de visschers, groote stevige kerels, met ruwe, verweerde gezichten, groote oor ringen bengelend aan hun ooren. Hij lette op hun eigenaardige dracht zwarte kousen en broek, deze laatste wijder dan die van een turk en de roode kleur van hun hooge nauw aangesloten jasjes. Hij herinnerde zich, hoe hij met Valentia naar hen gekeken had en hoe zij een groep mannen en jongens geschetst had. Ilij herinnerde zich hoe zij door het dorp hadden geloopen, telkens kijkend in de huisjes waar alles even helder was, zooals het alleen in een Hollandsch huisje zijn kan, waar oude Delftsche borden aan de muren hingen en potten en pannen van glimmend koper. En hij zag over de zee naar het eiland Marken met al die maften bij elkander, als een bosch zonder bladeren of takken. Aan het eind van het stadje gekomen zag hij de kerk van Monni kendam, het roode to entje, half verscholen achter de boomen. Hij zou hebben willen weten, waar Valentia was, wat zij uitvoerde. Maar plotseling nam hij een besluit, ging naar zijn kamer, opende zijn boeken en begon te lezen. Hij wreef zijn oogen uit, frons1 e eens, om zijn aandacht op zijn boek te vestigen, maar hij las niets dan: Valentia. Toen gooide hij het neer, kreeg zijn Plato en zijn dictionnaire en begon een moeilijk gedeelte woord voor woord te vertalen. Maar zoodra hij een woord opzocht, vond bij weer Valentia en kon niets van het Grieksch terecht brengen. Tien wierp bij ook dit weg en ging weer uit. Hij liep zoo hard hij kon weg van Monnikendam. Den tweeden dag viel het hem makkelijker en hij las tot hij er suf van was, toen schreef hij naar huis en vertelde, dat hij verbazend een voortreffelijke Dalila. Haar spel was geheel in overeenstemming met het wezen der ver leidster. Ook in hare standen was duidelijk merkbaar dat mej. Lozin zich hoe langer hoe meer ontwikkelt als ernstig en denkend kunste nares. In alles was eene groote mate van distinctie waar te nemen. Het vocale gedaelte harer partij slaagde mede zeer goed. In dfl meer hartstochtelijke uitingen klonk haar stem al zeer schoon, in de weektire gedeelten hoede zij zich er voor, een te open vocaal behan deling aan te wenden. Den heer Pauwels had ik in lang niet in de opera gehoord. Ook hij mag een groot gedeelte van het welslagen van het werk aan zijne creatie toeschrijven. Zijn stem klinkt nog altijd frisch en vol; hoewel bet bevreem ding verwekt, dat men bij hem meer nog den vreemdeling bespeurt, dan bij zij'e straks genoemde kunstzuster, evenals bij van belgischen oorsprong. Men zou zeggen dat Pauwels thans toch lang genoeg in ons land vertoeft om een zuiver, dialectvrij Nederlandsen te sprfken. Met deze opmerking bedoel ik echter geenszins den grooten indruk te verkleinen, dien de voortreffelijke kunstenaar maakte als zanger en als tooneelspeler. De heer H. Snijders zong beschaafd het partijtje xan den ouder: Hebreeër. Zijn stem klinkt een we nig onvast en kon meer soi oriteit ontwikkelen, overigens is zij warm getimbreerd. Bij den heer v. d. Iloeck (Hoogepriester) is genoeg vastheid van st°m aanwezig; echter daar zou meer warmte den eenigsdns starren indruk van het orgaan aanmerkelijk temperen. De overige solo-panij.jss waren nist schitterend bezet. De koren hielden zich goed (ik woonde de derde opvoering bij van het werk). Zij kior.ken zuiver en niet onbeschaafd; een extra woord van lof nog voor het bassei.koor in de vijfde scène van het eerste bedrijf. In de groote en hartstochtelijke momenten klonk het orchest zeer goed; echter di'uir waar het werk ietwat mat en onbeduidend is, werd vanwege het orchest ook in het geheel niets gedaan om door een greintje meer smaak en door nuances wat meer poëzie te verkrijgen. De heer Karel Ph. Münch leidde het geheel met vaste hand en met veel omzicht. Het feit dat de twee hoofdvertolkers door hunne geboorte en hun artistiek naturel zoo bij uitstek geschikt zijn het stuk te dragen en dat men zooveel werk gemaakt heeft van de monteering en aankleeding van »Samgon en Dalila" mag misschien een reeks herhalingen ervan tengevolge hebben. Ik wil dit opstel niet besluiten zonder vermelding te maken van den liederenavond des heeren Karl Mayer uit Sshwerin. Vroeger maakte deze baritunist deel uit van de Keulsche opera. Met, den tenor Emil Götze be hoorde hij tot de lievelingen van het publiek. Beide kunstenaars werden als het ware vergood door de gulle Keulenaars. Later, ik meen na den dood van Carl Hul, toog Mayer naar Schwerin. Thans is hij nog in het volle bezit van een prachtig, in alle liggingen uitmuntend klinkend orgaan, dat gewillig gehoorzaamt aan alle intentiën van den zanger. Eene meesterlijke behandeling van de taal strekt hem eveneens tot sieraad. Sjhumann's »Grenadiere'', Beethoven's »Ehre Gottes aus der Natur" en Brahms' »von ewiger Liebe" kwamen diens volgens tot schoone uitwerking. Jarmner is het dat een kleine neiging tot weekelijkheid en sentimentaliteit zich af en toe bemeikbaar maakt. Schubert's »Wohin" had echter daar onder geenszins te lij jen en maakte op mij den meest artistieken indruk. Het programma had wel wat meer oordeelkundig samengesteld kunnen zijn. Thans leek het een staalkaart van alle mogelijke nummers, uit verschillende tijden en van diverse componisten, zonder eenige leidende gedachte bijeengevoegd. Hierin kan men van onzen Messchaert veel leeren. De heer Gottfried Mann begeleidde zeer dis creet en met schoonen toon; doch voor mijn gevoel steeds ietwat retardeerenrl in rhythmisch opzicht. Pablo de Sarasate en mevrouw Marx-Goldschmidt gaven 1.1. Maandag hunne tweede soiree, die evenals de eerste wederom geheel uitverkocht was. ANT. AVERKAMP. tiimimnuiiiiiiiiiiMiiMimiiiiMiuii genoot, en daarna wandelde hij tot hij bijna niet meer voort kon. Den volgenden morgen bedacht hij zich, dat Valentia misschien ge schreven had. Trillend van spanning, zag hij den brief besteller in de s'raat aankomen maar hij hal geen brief voor Ferdinand. Dien dag zou er geen post meer komen. Maar den volgenden dag was Ferdinand er zeker van, dat er een brief voor hem zijn zou; de liriefbesteller ging het hotel, voorbij. Ferdinand dacht, dat hij gek zou worden. Dezen geheelen dag liep hij in zijn karaer op en neer, denkende aan Val ntia. Waarom schreef zij niet V De avond kwam t-n van uit zijn venster zag hij de maan schijnen op het groepje boomen om het ke:kje van Monnikendam hij kon het niet langer uithouden, ilij zette zijn hoed op en wandelde landwaaris in ; de drie mijlen waren eindeloos; de kerk en de boomen schenen nooit dichterbij te komen en eindelijk, toen hij dacht, dat hij er vlak bij was, zag hij dat hij r,og een omweg moest maken en scheen het IIKIII nog verder dan ooit. Ilij kwaai langs de monding van het Kanaal, waarlangs hij en Valentia zoo dikwijls gewan deld hadden. Hij keek rond, maar zag niemand. Zijn hart klopte, toen hij het kleine bruggetje naderde maar Valentia was er niet. Natuurlijk wandelde zij niet alleen. Hij snelde naar hot j hotel en vroeg naar haar. Men zeide hem, dat i zij uit was. Ilij liep de stad door, geen levende j ziel was er te zien. Hij ging naar de kerk, en l daar, bij de boomen, zag hij een ges aite op l een bank. Zij hai de zeilde gebloemde japon aan, waarin hij haar een Dresdensdi herderinnetje noemde. Zij keek naar den kant van Volendam, Zachtjes naderde hij haar. Zij sprong op met een gilletje. Ferdinand !" O Valentia, ik kan het niet hebben. Ik kon niet langer wegblijven. Ik moest dag en nacht aan u denken. Als ge eens wist, hoe lief' ik u heb. O, Valentia, heb medelijden met me ! Ik kan je vriend niet zijn. Vriendschap is nonsens, ik haat haar. Ik kan alleen liefhebben. Ik houd van je met hart en ziel, Valentia." Zij schrikte. O, hoe kunt ge daar zoo koel blijven staan en mijn verdriet aanzien V Hoe kun je zoo koud zijn ?" Ik ben niet koud, Ferdinand," zei ze bevond. Denkt ge dan, dat ik gelukkig ben geweest, terwijl go wsg waart V' Valer.tia !'' Ik dacht ook aan jou, Ferrtinai.d, den geheelen dag. En ik hoopte dat je terug zoudt komen. Ik voelde eerst, toen je weg was dat ik je liefhad !" anctie's in de Brato Grond. Ze zullen voorkomen Dinsdag 29 Januari. De eerste heet afkomstig uit de nalatenschap van den heer F. van Seggern te Amsterdam. Ik heb in die collectie niet meer dan een oppervlakkigen kijk gehad, verspreid als alles nog lag over den grond, of staande tegen den wand. Maar hoeveel middelmatig», of minder nog, ik daarbij reeds opmerkte, duidelijk was het mij ook, dat er verschillende eerste-rangs werken met een veilingsnummer zullen prijken. Met de etalage was juist een begin gemaakt en reeds een klein groepje opgehangen. En dat bestond: uit het velen zeker welbekende schilderijtje van Israëls »Als men oud wordt", een kerkje van Bosboom, een teekening van Matthijs Maris, een fijne pochade van Mauve, een mooi echt schilderijtje ;van Karsen (een naar den horizont verloopend slootje met schuitjes), twee landschappen van Corot, waar van n hem wel wat ongewoon lijkt. Maar hiermee was de voorraad van het belangrijke nog niet uitgeput. Op den grond zag ik een schilderijtje van Israëls, waarop ik nu eenmaal verzot ben ge raakt, en dat ik hier reeds tweemaal besprak, met het onderwerp van de twee kinderen die uitrusten langs den weg; in den catalogus is het wel wat vaag »zomer-namiddag" getiteld. Ook een krachtig stuk van Willem Maris, met de voorstelling van eenden aan een slootkant, (uiede een oude bekende) behalve nog een kloek aangezet weiland met koeien, merkte ik daar op. Verder een kapitale Bistert, een flinke zee van Mesdag, een rijp studielje van Poggenbeek, een binnenhuis van Weissenbrueh en nog werken van de Bock, Gabriël, Isaac Israfela, Alb. Neuhuys en Uoelofs, (bovendien als curiosa twee brieven van Cjrot). Dus wel 't een en ander de aankondiging waard, met de vermelding tevens, dat de kijkdagen zullen zijn Zaterdag, Zondag en Maandag a.s. Bij deze auctie opgenomen, maar als een afzonderlijk deel, wordt er nog een priv veiling gehouden, en wel door Ph. Zilcken van een veertigtal zijner eigen werken. Hij volgt hierin het voorbeeld, door van Hoyteaia verleden jaar gegeven. Gaarne geef ik daaraan, op uitnoodiging, publicatie. Hoe ongewoon dit verschijnsel ook zij, lijkt het me toch een rationeels handeling van den artiest om zyn materieele belangen te dienen. In een den catalogus begeleidend voorwoord van F. II. M. (Mej. Marius) lezen we dat in Frankrijk uit muntende schilders als Boudin en iUfaëlli, op gelijke praktische wijze handelen. En waarom zouden zij ook niet. Een schilder die exposeert, doet dat toch ook met het doel te verkoopen; nog iets anders is het te schilderen voor den verkoop. Hij, als maat schappelijk mensch heeft ook recht op loon voor zijn werker;' al is nu bij hem hoop op gewin niet de uitsluitende factor bij zijn arbeid gelqk bij een handelsman, hij ontkomt toch niet aan de harde eischen der werkelijkheid, naar de middelen te zoeken tot verzekering van zijn bestaan. AToodzaak is, te kunnen blijven leven om weer meerder en beter te mogen voortbrengen. En zoo hij van de expositie's, waar de prijzen veelal buitensporig hoog zijn gesteld, het overgroote deel zijner te knop gebojen werken terug krijgt, lijkt me het openhartig voorstel tot verkoop aan de meestbiedenden ruiterlijker, dan gehuichelde hooghartigheid. Onnoodig nu op een beschouwing der werken van Zilcken in te gaan, en onmogelijk bovendien, al mocht het misschien gswenscht zijn, kooplustige be wonderaars van zijn kunst, bij hun keus tot raadsman te zijn: nog slechts n schilderij was er van zijn collectie uitgepakt. Maar een zeer dienstige recommandatie is zeker wel het brief j 3 van Josef Israëls aan Zilcken, dat luidt: ».... ik vind uw plan uitstekend. Laat dus garust uwe werken onder den hamer komen. Ik vind ze mooi genoeg om er zelf een van aan te koopen." W. S. O, Valentia, i" Hij sloot Laar in zijn armen en drukte haar hartstochtelijk tegen zich aan. In Godsnaam neen !'' Zij rukte, zich los, maar hij sloot haar opnieuw in zijn arm-, n en kuste haar op den mond. Zij wendde haar gelaat af. Ik zal mjzelf dooden, Ferdinand!" Wat bedoelt ge V" ,,Iti de lange uren, dat ik hier zat, voelde ik, dat ik ju liefhad. Ik had je even hurtstochisHjk lief als gij mij. Maar als ge terug kwaamt dan dan zwoer ik : dat ik me ver drinken zou." Hij zag haar aan. Ik zou niet verdor kunnen leven," zeide zij heesch. liet zou te vreeselijk zijn. Jk zou dan .. . !" ilij nam haar in zijn armen en kuste haar! Ik zal doen als n. Valentia.'' Gij 'f' , Ja," zei hij ernstig, we zullen samen spring, n in bet kanaal." Het denkbeeld vond zij vreeselijk. maar toch trok lift haar aan. Ik zou wi'ien sterven in uw armen, Ferdi nand." Voor den tweeden keer boog hij zich en kuste haar handen. Toen ging zij alleen in het stille kerkje en bad. VII. Zij wandelden naar huis. Ferdinand was zoa blij weer Hj haar in het hotel te zijn. Hij was zoo gelukkig en in zijn slaap droomde hij van Valentia. Dan volgenden avond wandelden zij arm in arm ; zij kwamen aan het kanaal. Van de brug keken zij weer in het water. Het was heel donker: zij hoorden het n?et stroomen. Geen sterren werden er in weer spiegeld en de boomen aan den kant deden het eindeloos diep schijnen. Valentia trilde. Misschien zouden over een korte poos hun lichamen daar diep in het water liggen. En zij zouden in elkanders armen liggen en nooit gescheiden worden. O, wat moesten zij veel opgeven ! Door haar tranen heen keek zij naar Ferdinand, maar hij blikte in de duisternis onder hen en was zeer ernstig. En zij wandelden daar bij dag en keken naar de donkere weerspiegeling van de boomen. En in de warmte leek het daar zoo koel en rustig. Zij vergaten hun werk. Wat deden boeken en schilderijen er nu ook toe V Zij drentelden door weiden en langs schaduwrijke wegen ; zij keken naar de wit en zwarte koeien, die slaperig grazend, soms komen naar de waterkant om te drinken en verbaasd zijn zichzelf in het water te zien. Zij zien de stevige rnelkmeiden met Niewe ni lianen der kunst, gothiek en renaissaae», naar het Engelsen van JOHN RUSKMF, door ED. VAN DEN GHEYN. Utrecht, H. Honing. 1900. Bij de samenstelling van dit boekje van Ruskin hebben als leiddraad gediend, Grom of wild Olive, On the old Road en verschillend* hoofdstukken van The Stones of Venise. Bet bevat opstellen over den oorsprong der gothiek, over haar karakter, over de cinque-cento, orar de Komen:sche Renaissance, over het groteske in de gothiek en de renaissance en ten slotte over de voorwaarden van goede architectttar. De Stones ot Venise kwamen uit in 1851 53. Beoordeelt men de uitspraken van Ruskin natude toen heerschende ideeën, dan moet het ge zegd worden dat ze voor dien tijd zeer friseli waren. Het is daardoor dat er in 't boekje nu nog veel lezenswaards is, hoewel er soms uitingen. in voorkomen waaruit -blijkt dat Ruskin de zaken niet vatte ondat hij zelf geen bouw meester was. Het is misschien daaraan te wijtan dat een opstel als dat over het groteske in de gothiek en de renaissance, zoo leekerig en maw half waar is. Ruskin was te weinig vakman om te voelen, hoe, waar het er om te doea is kracht van tegenstelling in schaduwen en licht partijen te brengen, men grijpen moet naar groteske middelen. Hij begreep niet dat, om een bepaalde schaduwkracht op een bepaalde plaats aan te brengen, geen gewonen natuur vorm kan, baten en dat, om een beoogde kraclir, van een sterk contrast met de omgeving, op een bewuste plek aan te brengen, alleen mis vormingen kunnen dienen, versterkt door «Je fantasie van den maker. Dit hoofdstukje over het grotesk '. is dan ook 't minste van 't boekje Doch daar wa«r hij kunst en wetenschap tegenover elkaar k«a stellen, daar is zijn oordeel dikwijls raak en op den man af. Juist door dit ha-fieekerig^ karakter wordt het beoordeelen van deze uitgave in etn paar zinnen zeer moeilijk. Ik heli er wel aardige dingen in gelezen, wei frissche oordeelen en leuke opmerkingen, soms dieper gaande dan men van een aes.heticus verlangen mag. Soms, als hij de dingen zeer goed ziet, treffen zijn woorden ; een daarop volgende Hater is daarom te meer ontstemmend. Van zijn kijk op de verhoudingen tusschen het bouwwerk en den werkman, getuigt 'c volgende : Een werkman wordt geheel en al slaaf wa> neer de afzonderlijke bouwdoelen zich doorgaans herbalen; want een volstrekt afge werkt geheel kan alleen dan verkregen worden, indien men een werkman een en hetzelfde en, geen ander laat verrichten. JJe mmtaluf van het laag jteil eens arbeiders icordt (/ makkelijk ii'nargenuuten, wanneer men nagaat, of de afzonderlijke deden onderling volkomen gelijk ztjn of nitt. Wanneer, zooida bi/j (j-rieluehe bouwwerken, tille kapiteelen dezel/de zijn, en Utt etne ornament met u/wijkt ran het and<am, dan xtaat de manier run werken op een laye trap. *) Wanneer echter, zot als bij AssynsciiH e:, Egyptische bouwwerken, de schetsteekcriing steeds afwisselt, al herhaalt zich de wijze der behandeling va i sommige onderdeelen ook voortdurend, zoo staat de arbeider op een hoogere sport van de ladder. Maar bij een gorhiek werk, waar zoowel schetsteekeijing ais uitvoering bestendig afwisselen, is de werkman aan geen voorschr tten gebonden geweest." Goed is een mededeeling als deze: De groote fout der renaissance lag evenwel in de onderstelling, ftat wetenschap en kunst gelijksoortige zaken zijn. en dat een voortgang in de eene, noodzakelijk een volmaking in (Ie andere insluit, terwijl tij in werkelijkheid niet alleen onderling verschillen, maar elkaar zoo danig tegenover staan, dat vooruitgang in Je eene, in negen en negentig gevallen van da honderd, achteruitgang aanduidt in de andere." En dan dit leuke voorbeeld : De wetenschap leert ons, dat de zon 9,r),OUO,OOümijlen van de aacde is verwijderd *) De cursiveeringen zijn van mij. haar stoeltjes en emmer?, vlug de achterpootea van de koe vastbindend, omdat zij anders schopt. En de dampeuue melk stroomde in de emmers en werd geschonken in groote vaten, en als eer. koe gemolken was, schudde zij zicii eu begon weer te grazen. En zij hadden hun leven lier, zooals zij het nog nooit hadden liefgehad. Op een avond gingen zij weder naar het kanaal en keken in het water; hun ontroering scheen vergeten, ze waren kalmer. Ferdinaüi zat op de leuning en Valentia leunde tegen hem aan. Hij boog het hoofd zoo dat hij haar coiffure aanraakte. Zij keek hern aan en glim lachte en zij hiet even haar lippen omhoog, j Hij kuste ze. Heb je me lief, Ferdir.and V" Hij antwoordde zonder te spreken. Hun gezichten waren nu vlak bij elkander. Hij hield | haar handen vatt. Zij waren beiden zeer selukkig. Weet ga wel, Ferdinand," fluisterde ze, dal wij heel dwaas zijn." Wat doet het er toe V Monsieur Rollo zei, dat dwaasheid het voornaaninte attribuut van djn mei.sch was." Wat zei hij van liefde?" Dat ben ik vergeten.'' Toen. na een poosje, fluisterde hij : ik houd van je !" En zij stak hern weer haar mondje toe. We zijn ten slotte toch maar mentchelijke , wezens," zei zij. Wij kunnen het niet helpen. ? Ik geloot..."' zij aarzelde; wat zij zeggen ging had een anti-clamax. Ik gelooi het zou heel kinderachtig zijn -als... als wij m dat afschuwelijke kanaal sprongen." Yaler.üa, bedoel je ...?" Uu glimlachend antwoordde ze: ..Wat gij graag wilt, Ferdinand". weer nam bij haar banden en kuste ze, maar dit maal keerde zij zijn gelaat naar zich toe, en kuste hem. VIII. Eens op een avond na tafel, vertelde ik deze geschiedenis aan mijn tante. Maar mijn hemel en waarom zijn zij niet getrouwd i" vroeg zij, toen ik alias verteld had. Och ! ja hm ! dat is nooit bij mij opgekomen." Dat hadden zij toch moeten doen", zei tante. O, ik twijfel niet of dat zullen zij godaan hebben. Ik denk, dat zij op hun fietsen zijn gaan zitten en naar het consulaat in Amsterdam zijn gereden. Ik denk, dat hij daar wel het eerst aan gedacht heeft."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl