Historisch Archief 1877-1940
No. 1231
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
aan de dieper werkelijkheid of idee, welke er
aan ten grondslag ligt en met welke alle
uitingen des levens in erger of meer verwij
derde betrekking staan. Geheel het leven is
gebouwd op n zelfde plan en is de verschil
lende openbaring van een zelfde zijn." In
alle levenstoestanden, in kwade zoowel als
goede, in vreugd en leed, is dezelfde verhou
ding aanwezig, hoewel op verschillende w^ze."
(blz. 6.)
Zoo is het inderdaad. Neem b v. een
werktuigeljjk verloop van voorstellingen, bloote asso
ciatie idearum: het onwrikbaar eenheidspunt van
het Ego wordt voor die aaneenschakeling
vereischt. Nog duidelijker treedt het verband met
ons wezenlijk zelt te voorschijn bij wat een
trap hooger staaf: bij het oordeel. Want hier
is niet maar samenkoppeling van twee begrip
pen : zij zijn als subject en praedicaat m
onderlinge afhankelijkheid gesteld en tot twee
zijden van n geheel verbonden. Een be
tooning van aktuiteit is noodig om met den
oordeelsvorm gereed te komen" (blz. 102).
Stel voorts, dat een schavuit een listig plan
bedenkt: in dit misbruik van vernuft open
baart zich de hoogere natuur des menschen,
Hij kan het niet verhelpen dat er geen andere
intellektskracht is dan van zedelijke waarde"
(blz. 45).
Zedelijke waarde heeft ook de gevoelavoorkeur,
want ook zij is een handeling des geestes. De
prachtige i-maak van rype vruchten, de ver
heugende bloemengeur, de lust der lentedagen
enz., zij vertegenwoordigen een positief goed en
zijn verre van onverschillig voor een rijken
levensinhoud, al onderschat ze de rigorist in
zijn enghartigheid." bl, 115.
Men bespeurt het: dit is een ruimer opvat
ting van het echt menschelijk leven dan de
gewone, welke zinnenlust, zoo niet als verwer
pelijk of gevaarlijk, dan toch als uit zedelijk
oogpunt onverschillige zaak betchouwt. Bij onzen
schrijver behooren alle levensuitingen tot het
gebied der zedelijkheid: kunst, wetenschap,
bedrijf, samenleving. Immers zij zijn alle, zonder
onderscheid, op bet plan onzer
menbchenatuur gebouwd", welke tweeërlei omvat, zoowel
het eeuwige als het tijdelyke. Vandaar dat
men, om de menschelijke levensuitingen be
hoorlijk te taxeeren, op bet verband van die
twee te letten heeft. En dan blijkt het, dat
'smenechen natuur aktiviteitsaanleg" is. Zie
daar het aan Spinoza ontleende moderne
begrip van den roensch.'' bl. 47.
Hoe wij dit hebben te verstaan, willen wij zoo
kort mogelijk in een slotartikel aanduiden.
Utrecht, 8 Jan. 1901. VAN DER WI.JCK.
Muziek in de Hoofdstad
Reusachtig groot mag men voorzeker de
hervorming noemen, die in de
dramatischmuzikale kunst heeft plaats gegrepen in
Duitschland, gedurende de tweede helft der
pas vervlogen eeuw.
Sedert in 1594 de eerste opera »Dafne"
van Jacopo Peri in Florence was uitgevoerd,
had deze kunstvorm geene andere noemens
waardige wijziging ondergaan, dan die, welke
als het ware van zelf door het verloop der tijdon
ontstaat. Met het verschijnen van Richard
Wagner werd dit echter anders. Wagner
doorzag de misstanden die voor zijne
tijdganooten verborgen bleven, gewoon als zij waren
aan die ingewortelde verkeerdheden. Doch
Wagner liet het daarby niet. Hij arbeidde
rusteloos voort en heeft in zijne werken ons
nagelaten een kostbaren schat, waaruit wy voort
durend kunnen putten, en waardoor ons geopen
baard wordt, welke de eischen zijn waaraan
een muzikaal dramatisch werk dient te
beantDE AMICITIA.
Naar het Engelsch
3) VAN
WILLIiM SOMERSET MA.NÖHAM.
(Slot).
Den middag bracht Valentia door op haar
kamer, zij zeide, dat zij brieven moest s-chrijven
en bedacht in stilte, ot Ferdinand 't prettig
zou vinden, als zij beneden kwam.
Aan tafel zochten zij hun heil in onver
schillige on Jerwerpen. Zij spraken over de
dijken en windmolens en sigaren, de geschie
denis van Holland en zijn regeeringsvorm, over
de Vereenigde Staten en hun politiek. Zij
praatten over staathuishoudkunde en pessi
misme en veefokken, den toestand van den land
bouw in Engeland, de buitenlandsche politiek,
anarchisme en den president van de rpt-.nbUpk,
Als zij gekund hadden, zouden zij over
bimetallisme gepraat hebben. Als menschen hun
gesprek gehoord hadden, zouden zij hen erg
geleerd en bijzonder ernstig gevonden hebben.
Eindelijk scheidden zij, en terwijl zij zich
uitkleedde, vertelde Valentia zichzelf, dat Fer
dinand zijn belofte gehouden had. Alles was
weer evenals vroeger, met het eenige verschil
dat hij haar bij den naam noemde En zij vond
het prettig, dat hij Valentia zeide. Maar den
volgenden dag scheen Ferdinand zich niet te
kunnen beheerschen. Als Valentia tot hem
sprak, antwoordde hij met halve woorden en
afgewenden blik; maar als zij zich omkeerde,
voelde zij, dat hij naar haar keek. Na het
ontbijt ging zij een hooischelf schilderen en
kwam te laat aan de lunch.
Zij verontschuldigde zich.
Het komt er niets op aan," zeide hij, de oogen
naar den grond gericht. Dit waren de eenige
woorden, die hij verder sprak. Eens, toen hij
in stilte naar haar keek en zij zich plotseling
omwendde, ontmoetten hun oogen elkander;
een oogenblik zag hij haar aan, toen ging
hij heen. Zij wilde zoo graag, dat hij er niet
zoo droevig uitzag. Toen zij naar bed ging
stak zij hem haar hand toe en zeide :
Ik vind het zoo naar om u ongelukkig te
maden, mr. White, het spijt mij zoo."
Het is uw schuld niet," antwoordde hij, gij
kunt het niet helpen dat ge van steen zijt."
Hy ging heen zonder haar hand aan te nemen.
Dien nacht schreide Valentia.
woorden. Wagner heeft buitendien ook »school"
gemaakt, gelijk trouwens wel niet anders te
verwachten was. Een reeks van jongeren
nam met geestdrift de nieuwe leer aan en de
werken van Sommer (Loreley, Meermann),
Strauss (Guntram), Schilling (Ingwelde,
Pfeifertagj, Weingartner (Malawika, Genesius) en
.anderen getuigen van den heilzamen invloed,
welken Wagner op hen heeft uitgeoefend.Buiten
Dnitschland is men niet zoo algemeen tot de er
kentenis gekomen van het heil der reformatori
sche ideën van den Bayreuther meester en indien
ik mij niet vergis, is Vincent d'Indy's «Farval"
het eenige dramatische werk dat, in den vreemde
geboren, toch onder den invloed van Wagner
staat Wel heeft men getracht uiterlijkheden
in Wagner's styl na te bootsen en vooral zijne
bewonderenswaardige instrumenteerkunst van
hem af te kijken en in toepassing te brengen,
maar daarbij bleef het gewoonlijk.
Een der belangrijkste verschijningen op
muzikaal gebied in Frankrijk, den componist
Camille Saint-Saënp, kan men voorzeker als
den grootsten anti-Wagnerschen chauvinist
kenmerken. Ijverzuchtig op de overwinningen
die Wagner van lieverlede in Frankrijk behaald
heeft op het vreedzame terrein der kunst, heeft
deze meer patriottisch gezinde dan groothartig
denkende kunstenaar bij verschillende gelegen
heden pogingen in het werk gesteld om den steeds
meer en meer stijgsnden invloed van Wagner
paal en perk te stellen. Gelukkig voor zijn
landgenooten met slechts weinig succes.
Thans heeft men hier gelegenheid om te kunnen
opmerken hoe weinig dramatische kunstwaarde
een werk toe te kennen is, hetwelk geschreven
is met volkomen negatie van de heldere en
duidelijke theorieën van Wagner. Ik bedoel,
nu de Nederlandsche opera van den heer
v. d. Linden er toe overgegaan is Saint-Saëns'
«Sarnson en Dalila" op te voeren. Wanneer
Saint-Saëns van Wagner had willen leeren en
als vrucht van het geleerde, redelijke eischen
gesteld had aan zijn dramatische stof, dan
had hij dit onderwerp niet gecomponeerd, ten
minste niet als opera. Waaruit toch bestaat
het dramatisch conflict van Samson '!
Niet anders dan uit het slottooneel van het
tweede bedrijf bij de aarzeling van Samson of
hy zal toegeven aan de verleiding van de
schoone en wulpsche Dalila! En is dit dan
een motief waaromheen zich een handeling (?)
zonder »actie" van drie bedrijven groepeert,
en welke handeling bovendien nog zeer weinig
uit te staan heeft met het bovenvermelde
cor flict ?
De muzikale bewerking is eveneens geheel
op den ouden voet ingericht; nheid in den
gedachtengang ontbreekt. Het meer of minder
onmiddellijk gevolg daarvan is, dat er zich
stukken van groote onbeduidendheid en mo
notonie bevinden naast fragmenten van schoone
melodische vinding en schitterende instrumen
tatie. Het is trouwens van een zoo begaafd
en geestig man als Saint-Saëns niet anders te
verwachten, dan dat hij muziek componeert,
die zich niet voortdurend op een laag niveau
bevindt.
De inleiding van het orchest en de eerste
scène met het koor achter de schermen is
zwak, evenzeer de aanvang van het derde be
drijf; daarentegen is het slot van het tweede
bedrijf en de »offerscene" uit het derde be
drijf zeer boeiend van muzikale bewerking,
evenzeer het over- en overbekende <M:m coeur
s'ouvre a ta voix" met zijn begeleiding, welke
een bijna leit-motivische beteekenis vervult
in dit opus.
Samson en Dalila is geen werk met dramati
sche tendens: men zou het zonder nadeel in de
concertzaal kunnen verplaatsen. Daar zou
veel meer werk kunnen gemaakt worden
van finesses en bovendien zou de edeler koor
klank, dien men in de concertzaal meestal heeft,
aan den totaalindruk van het werk ten goede
komen. Echter dan zou men den schoonen
aanblik moeten missen, dien de regisseur, de
heer Coini ons in het laatste bedrijf te ge
nieten gaf, met zijn fraaie groepeering, rijke
decors en tooverachtige verlichting.
De uitvoering van het werk bleek met zorg te
zijn voorbereid. Mejuffrouw Lozin was inderdaad
's Morgens vond zij een briefje buiten haar
deur:
Vergeef mij als ik onbeleefd was, maar ik
was mij zelf niet meester. Ik ga naar
Volendam. Ik haat Monnikendam."
VI.
Ferdinand kwam te Volendam. Het was een
visschersdorp, op slechts drie mijlen afstands
van Monnikendam, maar met tram en boot
neemt men zoo'n omweg, dat het met bagage
twee uren duurt om van de e'éue plaats naar
de andere te komen.
Hij was er eens heen gewandeld met Valentia
en zij hadden er bijna over gedacht om Mon
nikendam te verlaten. Ferdinand nam een
kamer in het hotel en ging wandelen om aflei
ding te zoeken. Het dorp bestond uit een paar
rijen huizen, gebouwd om een halfron.ien dijk
langs de zee en in dien halven cirkel lag de
visschersvioot. Mannen en vrouwen zateu voor
hun deuren en ramen netten te boeten. Ilij
zag naar de visschers, groote stevige kerels,
met ruwe, verweerde gezichten, groote oor
ringen bengelend aan hun ooren. Hij lette op
hun eigenaardige dracht zwarte kousen
en broek, deze laatste wijder dan die van
een turk en de roode kleur van hun hooge
nauw aangesloten jasjes. Hij herinnerde zich,
hoe hij met Valentia naar hen gekeken had en
hoe zij een groep mannen en jongens geschetst
had. Ilij herinnerde zich hoe zij door het dorp
hadden geloopen, telkens kijkend in de huisjes
waar alles even helder was, zooals het alleen
in een Hollandsch huisje zijn kan, waar oude
Delftsche borden aan de muren hingen en
potten en pannen van glimmend koper. En hij
zag over de zee naar het eiland Marken met
al die maften bij elkander, als een bosch zonder
bladeren of takken. Aan het eind van het
stadje gekomen zag hij de kerk van Monni
kendam, het roode to entje, half verscholen
achter de boomen. Hij zou hebben willen weten,
waar Valentia was, wat zij uitvoerde. Maar
plotseling nam hij een besluit, ging naar zijn
kamer, opende zijn boeken en begon te lezen.
Hij wreef zijn oogen uit, frons1 e eens, om zijn
aandacht op zijn boek te vestigen, maar hij las
niets dan: Valentia. Toen gooide hij het neer,
kreeg zijn Plato en zijn dictionnaire en begon
een moeilijk gedeelte woord voor woord te
vertalen. Maar zoodra hij een woord opzocht,
vond bij weer Valentia en kon niets van het
Grieksch terecht brengen. Tien wierp bij ook
dit weg en ging weer uit. Hij liep zoo hard
hij kon weg van Monnikendam.
Den tweeden dag viel het hem makkelijker
en hij las tot hij er suf van was, toen schreef
hij naar huis en vertelde, dat hij verbazend
een voortreffelijke Dalila. Haar spel was geheel
in overeenstemming met het wezen der ver
leidster. Ook in hare standen was duidelijk
merkbaar dat mej. Lozin zich hoe langer hoe
meer ontwikkelt als ernstig en denkend kunste
nares. In alles was eene groote mate van
distinctie waar te nemen. Het vocale gedaelte
harer partij slaagde mede zeer goed. In dfl
meer hartstochtelijke uitingen klonk haar stem
al zeer schoon, in de weektire gedeelten hoede
zij zich er voor, een te open vocaal behan
deling aan te wenden.
Den heer Pauwels had ik in lang niet in
de opera gehoord. Ook hij mag een groot
gedeelte van het welslagen van het werk aan
zijne creatie toeschrijven. Zijn stem klinkt
nog altijd frisch en vol; hoewel bet bevreem
ding verwekt, dat men bij hem meer nog den
vreemdeling bespeurt, dan bij zij'e straks
genoemde kunstzuster, evenals bij van
belgischen oorsprong. Men zou zeggen dat
Pauwels thans toch lang genoeg in ons
land vertoeft om een zuiver, dialectvrij
Nederlandsen te sprfken. Met deze opmerking
bedoel ik echter geenszins den grooten indruk
te verkleinen, dien de voortreffelijke kunstenaar
maakte als zanger en als tooneelspeler.
De heer H. Snijders zong beschaafd het
partijtje xan den ouder: Hebreeër. Zijn stem
klinkt een we nig onvast en kon meer soi oriteit
ontwikkelen, overigens is zij warm getimbreerd.
Bij den heer v. d. Iloeck (Hoogepriester) is
genoeg vastheid van st°m aanwezig; echter
daar zou meer warmte den eenigsdns starren
indruk van het orgaan aanmerkelijk temperen.
De overige solo-panij.jss waren nist schitterend
bezet. De koren hielden zich goed (ik woonde
de derde opvoering bij van het werk). Zij kior.ken
zuiver en niet onbeschaafd; een extra woord
van lof nog voor het bassei.koor in de vijfde
scène van het eerste bedrijf. In de groote en
hartstochtelijke momenten klonk het orchest
zeer goed; echter di'uir waar het werk ietwat
mat en onbeduidend is, werd vanwege het
orchest ook in het geheel niets gedaan om door
een greintje meer smaak en door nuances wat
meer poëzie te verkrijgen.
De heer Karel Ph. Münch leidde het geheel
met vaste hand en met veel omzicht.
Het feit dat de twee hoofdvertolkers door
hunne geboorte en hun artistiek naturel zoo
bij uitstek geschikt zijn het stuk te dragen en
dat men zooveel werk gemaakt heeft van de
monteering en aankleeding van »Samgon en
Dalila" mag misschien een reeks herhalingen
ervan tengevolge hebben.
Ik wil dit opstel niet besluiten zonder
vermelding te maken van den liederenavond des
heeren Karl Mayer uit Sshwerin. Vroeger
maakte deze baritunist deel uit van de
Keulsche opera. Met, den tenor Emil Götze be
hoorde hij tot de lievelingen van het publiek.
Beide kunstenaars werden als het ware vergood
door de gulle Keulenaars. Later, ik meen na
den dood van Carl Hul, toog Mayer naar
Schwerin.
Thans is hij nog in het volle bezit van een
prachtig, in alle liggingen uitmuntend klinkend
orgaan, dat gewillig gehoorzaamt aan alle
intentiën van den zanger. Eene meesterlijke
behandeling van de taal strekt hem eveneens
tot sieraad. Sjhumann's »Grenadiere'',
Beethoven's »Ehre Gottes aus der Natur" en
Brahms' »von ewiger Liebe" kwamen diens
volgens tot schoone uitwerking. Jarmner is
het dat een kleine neiging tot weekelijkheid
en sentimentaliteit zich af en toe bemeikbaar
maakt. Schubert's »Wohin" had echter daar
onder geenszins te lij jen en maakte op mij
den meest artistieken indruk. Het programma
had wel wat meer oordeelkundig samengesteld
kunnen zijn. Thans leek het een staalkaart
van alle mogelijke nummers, uit verschillende
tijden en van diverse componisten, zonder
eenige leidende gedachte bijeengevoegd. Hierin
kan men van onzen Messchaert veel leeren.
De heer Gottfried Mann begeleidde zeer dis
creet en met schoonen toon; doch voor mijn
gevoel steeds ietwat retardeerenrl in
rhythmisch opzicht.
Pablo de Sarasate en mevrouw
Marx-Goldschmidt gaven 1.1. Maandag hunne tweede
soiree, die evenals de eerste wederom geheel
uitverkocht was. ANT. AVERKAMP.
tiimimnuiiiiiiiiiiMiiMimiiiiMiuii
genoot, en daarna wandelde hij tot hij bijna
niet meer voort kon. Den volgenden morgen
bedacht hij zich, dat Valentia misschien ge
schreven had. Trillend van spanning, zag hij
den brief besteller in de s'raat aankomen
maar hij hal geen brief voor Ferdinand. Dien
dag zou er geen post meer komen.
Maar den volgenden dag was Ferdinand er
zeker van, dat er een brief voor hem zijn
zou; de liriefbesteller ging het hotel, voorbij.
Ferdinand dacht, dat hij gek zou worden. Dezen
geheelen dag liep hij in zijn karaer op en neer,
denkende aan Val ntia. Waarom schreef zij
niet V De avond kwam t-n van uit zijn venster
zag hij de maan schijnen op het groepje
boomen om het ke:kje van Monnikendam
hij kon het niet langer uithouden, ilij zette
zijn hoed op en wandelde landwaaris in ; de
drie mijlen waren eindeloos; de kerk en de
boomen schenen nooit dichterbij te komen en
eindelijk, toen hij dacht, dat hij er vlak bij
was, zag hij dat hij r,og een omweg moest
maken en scheen het IIKIII nog verder dan ooit.
Ilij kwaai langs de monding van het Kanaal,
waarlangs hij en Valentia zoo dikwijls gewan
deld hadden. Hij keek rond, maar zag niemand.
Zijn hart klopte, toen hij het kleine bruggetje
naderde maar Valentia was er niet. Natuurlijk
wandelde zij niet alleen. Hij snelde naar hot j
hotel en vroeg naar haar. Men zeide hem, dat i
zij uit was. Ilij liep de stad door, geen levende j
ziel was er te zien. Hij ging naar de kerk, en l
daar, bij de boomen, zag hij een ges aite op l
een bank.
Zij hai de zeilde gebloemde japon aan, waarin
hij haar een Dresdensdi herderinnetje noemde.
Zij keek naar den kant van Volendam, Zachtjes
naderde hij haar. Zij sprong op met een
gilletje.
Ferdinand !"
O Valentia, ik kan het niet hebben. Ik
kon niet langer wegblijven. Ik moest dag en
nacht aan u denken. Als ge eens wist, hoe lief'
ik u heb. O, Valentia, heb medelijden met me !
Ik kan je vriend niet zijn. Vriendschap is
nonsens, ik haat haar. Ik kan alleen liefhebben.
Ik houd van je met hart en ziel, Valentia."
Zij schrikte.
O, hoe kunt ge daar zoo koel blijven staan
en mijn verdriet aanzien V Hoe kun je zoo
koud zijn ?"
Ik ben niet koud, Ferdinand," zei ze bevond.
Denkt ge dan, dat ik gelukkig ben geweest,
terwijl go wsg waart V'
Valer.tia !''
Ik dacht ook aan jou, Ferrtinai.d, den
geheelen dag. En ik hoopte dat je terug zoudt
komen. Ik voelde eerst, toen je weg was
dat ik je liefhad !"
anctie's in de Brato Grond.
Ze zullen voorkomen Dinsdag 29 Januari.
De eerste heet afkomstig uit de nalatenschap
van den heer F. van Seggern te Amsterdam. Ik
heb in die collectie niet meer dan een
oppervlakkigen kijk gehad, verspreid als alles nog
lag over den grond, of staande tegen den wand.
Maar hoeveel middelmatig», of minder nog, ik
daarbij reeds opmerkte, duidelijk was het mij
ook, dat er verschillende eerste-rangs werken
met een veilingsnummer zullen prijken. Met
de etalage was juist een begin gemaakt en
reeds een klein groepje opgehangen. En dat
bestond: uit het velen zeker welbekende
schilderijtje van Israëls »Als men oud wordt",
een kerkje van Bosboom, een teekening van
Matthijs Maris, een fijne pochade van Mauve,
een mooi echt schilderijtje ;van Karsen (een
naar den horizont verloopend slootje met
schuitjes), twee landschappen van Corot, waar
van n hem wel wat ongewoon lijkt. Maar
hiermee was de voorraad van het belangrijke
nog niet uitgeput.
Op den grond zag ik een schilderijtje van
Israëls, waarop ik nu eenmaal verzot ben ge
raakt, en dat ik hier reeds tweemaal besprak,
met het onderwerp van de twee kinderen die
uitrusten langs den weg; in den catalogus is
het wel wat vaag »zomer-namiddag" getiteld.
Ook een krachtig stuk van Willem Maris, met
de voorstelling van eenden aan een slootkant,
(uiede een oude bekende) behalve nog een kloek
aangezet weiland met koeien, merkte ik daar
op. Verder een kapitale Bistert, een flinke
zee van Mesdag, een rijp studielje van
Poggenbeek, een binnenhuis van Weissenbrueh en nog
werken van de Bock, Gabriël, Isaac Israfela,
Alb. Neuhuys en Uoelofs, (bovendien als curiosa
twee brieven van Cjrot). Dus wel 't een en ander
de aankondiging waard, met de vermelding
tevens, dat de kijkdagen zullen zijn Zaterdag,
Zondag en Maandag a.s.
Bij deze auctie opgenomen, maar als een
afzonderlijk deel, wordt er nog een priv
veiling gehouden, en wel door Ph. Zilcken
van een veertigtal zijner eigen werken. Hij
volgt hierin het voorbeeld, door van Hoyteaia
verleden jaar gegeven. Gaarne geef ik daaraan,
op uitnoodiging, publicatie. Hoe ongewoon dit
verschijnsel ook zij, lijkt het me toch een
rationeels handeling van den artiest om zyn
materieele belangen te dienen. In een den
catalogus begeleidend voorwoord van F. II. M.
(Mej. Marius) lezen we dat in Frankrijk uit
muntende schilders als Boudin en iUfaëlli, op
gelijke praktische wijze handelen.
En waarom zouden zij ook niet. Een
schilder die exposeert, doet dat toch ook met het
doel te verkoopen; nog iets anders is het te
schilderen voor den verkoop. Hij, als maat
schappelijk mensch heeft ook recht op loon
voor zijn werker;' al is nu bij hem hoop op
gewin niet de uitsluitende factor bij zijn arbeid
gelqk bij een handelsman, hij ontkomt toch
niet aan de harde eischen der werkelijkheid,
naar de middelen te zoeken tot verzekering
van zijn bestaan. AToodzaak is, te kunnen blijven
leven om weer meerder en beter te mogen
voortbrengen.
En zoo hij van de expositie's, waar de prijzen
veelal buitensporig hoog zijn gesteld, het
overgroote deel zijner te knop gebojen werken
terug krijgt, lijkt me het openhartig voorstel
tot verkoop aan de meestbiedenden ruiterlijker,
dan gehuichelde hooghartigheid. Onnoodig
nu op een beschouwing der werken van Zilcken
in te gaan, en onmogelijk bovendien, al mocht
het misschien gswenscht zijn, kooplustige be
wonderaars van zijn kunst, bij hun keus tot
raadsman te zijn: nog slechts n schilderij
was er van zijn collectie uitgepakt.
Maar een zeer dienstige recommandatie is
zeker wel het brief j 3 van Josef Israëls aan
Zilcken, dat luidt: ».... ik vind uw plan
uitstekend. Laat dus garust uwe werken onder
den hamer komen. Ik vind ze mooi genoeg om
er zelf een van aan te koopen." W. S.
O, Valentia, i"
Hij sloot Laar in zijn armen en drukte haar
hartstochtelijk tegen zich aan.
In Godsnaam neen !''
Zij rukte, zich los, maar hij sloot haar opnieuw
in zijn arm-, n en kuste haar op den mond. Zij
wendde haar gelaat af.
Ik zal mjzelf dooden, Ferdinand!"
Wat bedoelt ge V"
,,Iti de lange uren, dat ik hier zat, voelde
ik, dat ik ju liefhad. Ik had je even
hurtstochisHjk lief als gij mij. Maar als ge terug
kwaamt dan dan zwoer ik : dat ik me ver
drinken zou."
Hij zag haar aan.
Ik zou niet verdor kunnen leven," zeide zij
heesch. liet zou te vreeselijk zijn. Jk zou
dan .. . !"
ilij nam haar in zijn armen en kuste haar!
Ik zal doen als n. Valentia.''
Gij 'f'
, Ja," zei hij ernstig, we zullen samen
spring, n in bet kanaal."
Het denkbeeld vond zij vreeselijk. maar toch
trok lift haar aan.
Ik zou wi'ien sterven in uw armen, Ferdi
nand." Voor den tweeden keer boog hij zich
en kuste haar handen. Toen ging zij alleen in
het stille kerkje en bad.
VII.
Zij wandelden naar huis. Ferdinand was zoa
blij weer Hj haar in het hotel te zijn. Hij was
zoo gelukkig en in zijn slaap droomde hij
van Valentia. Dan volgenden avond wandelden
zij arm in arm ; zij kwamen aan het kanaal.
Van de brug keken zij weer in het water.
Het was heel donker: zij hoorden het n?et
stroomen. Geen sterren werden er in weer
spiegeld en de boomen aan den kant deden het
eindeloos diep schijnen.
Valentia trilde. Misschien zouden over een
korte poos hun lichamen daar diep in het water
liggen. En zij zouden in elkanders armen liggen
en nooit gescheiden worden. O, wat moesten
zij veel opgeven ! Door haar tranen heen keek
zij naar Ferdinand, maar hij blikte in de
duisternis onder hen en was zeer ernstig.
En zij wandelden daar bij dag en keken
naar de donkere weerspiegeling van de boomen.
En in de warmte leek het daar zoo koel en
rustig.
Zij vergaten hun werk. Wat deden boeken
en schilderijen er nu ook toe V Zij drentelden
door weiden en langs schaduwrijke wegen ; zij
keken naar de wit en zwarte koeien, die slaperig
grazend, soms komen naar de waterkant om te
drinken en verbaasd zijn zichzelf in het water
te zien. Zij zien de stevige rnelkmeiden met
Niewe ni
lianen der kunst, gothiek en renaissaae»,
naar het Engelsen van JOHN RUSKMF,
door ED. VAN DEN GHEYN. Utrecht, H.
Honing. 1900.
Bij de samenstelling van dit boekje van
Ruskin hebben als leiddraad gediend, Grom
of wild Olive, On the old Road en verschillend*
hoofdstukken van The Stones of Venise. Bet
bevat opstellen over den oorsprong der gothiek,
over haar karakter, over de cinque-cento, orar
de Komen:sche Renaissance, over het groteske
in de gothiek en de renaissance en ten slotte
over de voorwaarden van goede architectttar.
De Stones ot Venise kwamen uit in 1851 53.
Beoordeelt men de uitspraken van Ruskin
natude toen heerschende ideeën, dan moet het ge
zegd worden dat ze voor dien tijd zeer friseli
waren. Het is daardoor dat er in 't boekje nu nog
veel lezenswaards is, hoewel er soms uitingen.
in voorkomen waaruit -blijkt dat Ruskin de
zaken niet vatte ondat hij zelf geen bouw
meester was. Het is misschien daaraan te wijtan
dat een opstel als dat over het groteske in de
gothiek en de renaissance, zoo leekerig en maw
half waar is. Ruskin was te weinig vakman
om te voelen, hoe, waar het er om te doea is
kracht van tegenstelling in schaduwen en licht
partijen te brengen, men grijpen moet naar
groteske middelen. Hij begreep niet dat, om
een bepaalde schaduwkracht op een bepaalde
plaats aan te brengen, geen gewonen natuur
vorm kan, baten en dat, om een beoogde kraclir,
van een sterk contrast met de omgeving, op
een bewuste plek aan te brengen, alleen mis
vormingen kunnen dienen, versterkt door «Je
fantasie van den maker.
Dit hoofdstukje over het grotesk '. is dan
ook 't minste van 't boekje Doch daar wa«r
hij kunst en wetenschap tegenover elkaar k«a
stellen, daar is zijn oordeel dikwijls raak en
op den man af.
Juist door dit ha-fieekerig^ karakter wordt
het beoordeelen van deze uitgave in etn paar
zinnen zeer moeilijk.
Ik heli er wel aardige dingen in gelezen,
wei frissche oordeelen en leuke opmerkingen,
soms dieper gaande dan men van een aes.heticus
verlangen mag. Soms, als hij de dingen zeer
goed ziet, treffen zijn woorden ; een daarop
volgende Hater is daarom te meer ontstemmend.
Van zijn kijk op de verhoudingen tusschen
het bouwwerk en den werkman, getuigt 'c
volgende :
Een werkman wordt geheel en al slaaf
wa> neer de afzonderlijke bouwdoelen zich
doorgaans herbalen; want een volstrekt afge
werkt geheel kan alleen dan verkregen worden,
indien men een werkman een en hetzelfde en,
geen ander laat verrichten. JJe mmtaluf van
het laag jteil eens arbeiders icordt (/ makkelijk
ii'nargenuuten, wanneer men nagaat, of de
afzonderlijke deden onderling volkomen gelijk
ztjn of nitt. Wanneer, zooida bi/j (j-rieluehe
bouwwerken, tille kapiteelen dezel/de zijn, en
Utt etne ornament met u/wijkt ran het and<am,
dan xtaat de manier run werken op een laye
trap. *) Wanneer echter, zot als bij AssynsciiH
e:, Egyptische bouwwerken, de schetsteekcriing
steeds afwisselt, al herhaalt zich de wijze der
behandeling va i sommige onderdeelen ook
voortdurend, zoo staat de arbeider op een
hoogere sport van de ladder. Maar bij een
gorhiek werk, waar zoowel schetsteekeijing ais
uitvoering bestendig afwisselen, is de werkman
aan geen voorschr tten gebonden geweest."
Goed is een mededeeling als deze:
De groote fout der renaissance lag evenwel
in de onderstelling, ftat wetenschap en kunst
gelijksoortige zaken zijn. en dat een voortgang
in de eene, noodzakelijk een volmaking in (Ie
andere insluit, terwijl tij in werkelijkheid niet
alleen onderling verschillen, maar elkaar zoo
danig tegenover staan, dat vooruitgang in Je
eene, in negen en negentig gevallen van da
honderd, achteruitgang aanduidt in de andere."
En dan dit leuke voorbeeld :
De wetenschap leert ons, dat de zon
9,r),OUO,OOümijlen van de aacde is verwijderd
*) De cursiveeringen zijn van mij.
haar stoeltjes en emmer?, vlug de achterpootea
van de koe vastbindend, omdat zij anders
schopt. En de dampeuue melk stroomde in de
emmers en werd geschonken in groote vaten,
en als eer. koe gemolken was, schudde zij zicii
eu begon weer te grazen. En zij hadden hun
leven lier, zooals zij het nog nooit hadden
liefgehad.
Op een avond gingen zij weder naar het
kanaal en keken in het water; hun ontroering
scheen vergeten, ze waren kalmer. Ferdinaüi
zat op de leuning en Valentia leunde tegen
hem aan. Hij boog het hoofd zoo dat hij haar
coiffure aanraakte. Zij keek hern aan en glim
lachte en zij hiet even haar lippen omhoog,
j Hij kuste ze.
Heb je me lief, Ferdir.and V"
Hij antwoordde zonder te spreken. Hun
gezichten waren nu vlak bij elkander. Hij hield
| haar handen vatt. Zij waren beiden zeer
selukkig.
Weet ga wel, Ferdinand," fluisterde ze,
dal wij heel dwaas zijn."
Wat doet het er toe V
Monsieur Rollo zei, dat dwaasheid het
voornaaninte attribuut van djn mei.sch was."
Wat zei hij van liefde?"
Dat ben ik vergeten.''
Toen. na een poosje, fluisterde hij :
ik houd van je !"
En zij stak hern weer haar mondje toe.
We zijn ten slotte toch maar mentchelijke
, wezens," zei zij. Wij kunnen het niet helpen.
? Ik geloot..."' zij aarzelde; wat zij zeggen ging
had een anti-clamax.
Ik gelooi het zou heel kinderachtig zijn
-als... als wij m dat afschuwelijke kanaal
sprongen."
Yaler.üa, bedoel je ...?"
Uu glimlachend antwoordde ze:
..Wat gij graag wilt, Ferdinand". weer nam bij
haar banden en kuste ze, maar dit maal keerde
zij zijn gelaat naar zich toe, en kuste hem.
VIII.
Eens op een avond na tafel, vertelde ik deze
geschiedenis aan mijn tante.
Maar mijn hemel en waarom zijn zij niet
getrouwd i" vroeg zij, toen ik alias verteld had.
Och ! ja hm ! dat is nooit bij mij opgekomen."
Dat hadden zij toch moeten doen", zei tante.
O, ik twijfel niet of dat zullen zij godaan
hebben. Ik denk, dat zij op hun fietsen zijn
gaan zitten en naar het consulaat in Amsterdam
zijn gereden. Ik denk, dat hij daar wel het
eerst aan gedacht heeft."