De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 januari pagina 4

27 januari 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1231 en haar 111 maal in grootte overtreft, dat wy en alle planeten om haar wentelen, en dat zij om hair eigene as draait in 25 dagen 14 uren en 4 minuten. Met dat alles heeft de kunst in het geheel niets te maken. Zij behoeft er in het minst niets van te weten. Maar w»t zij dient te weten bestaat hierin: dat de hemelen de heerlijkheid Gpds verkondigen en dat de zon als een bruidegom opgaat en jubelt als een held om haar baan te voleinden."" In zy'n aanval op de renaissance is hy vaak geestig zoo b. v. in deze zinnen: Het hoofdgevaar ligt in de wetenschappen van woordenkramery en methoden, en juist aan die wetenschappen werd de geheele energie der menschen, gedurende het renaissancetyiperk verspild Men kwam tot de ontdekking, dat de wereld tien eeuwen lang op ongramma ticale wvjze had geleefd, en men zette zich aanstonds aan Itet werk, het doel der menschheid aan grammaticale vormen te onderwerpen. Ea, het kwam er voor het vervolg niet op aan, wat men geide of schiep, wanneer het slechts met een zwier van geleerdheid gezegd en naar de eischen van een systeem op den voorgrond trad. Bedrog, in een ciceroniaansch laty'n, vond geen tegenspraak; waarheid in de volkstaal, geen toehoorders. Een romeinsche fraze werd hooger getaxeerd dan een aantal gothische feiten." Die geleerdheid uitte zich ook in de perspec tivische voorstellingen waarvan de renaissan cisten zich, tot vervelendwordens, toe bedienden. Ruskin zegt daarvan: Toen de leer van het persp:ctief voor het eerst optrad, beschouwde unn deze als een verbazende ontdekking, en de groote mannen van het vak gingen zoo prat op de wetenschap, dat de lynen, naarmate zij zich verwijderen, samenkomen in een punt, alsof men de geheele wijsheid van Salomon in dat horizontale punt ha i byeenwrgaard. En zoo werd het nagenoeg voor de geheele wereld onmogelyk, eene ge boorte van Christus voor te stellen, zonder den j3tal en de krib in een Korinthische zuilenrij te veranderen, ten einde met zyn kennis van perspectief te kunnen pronken, en de helft van de beste architectuur dier dagen, in stede dat zy, zooals vroeger, met historisch beeldh uwwèrk versierd werd, zag zich met basreliefs van 'kleine in perspectief geregelde gangetjes en galerytjss uitgemensterd. Thans, nu het mngelijk is, een schooljongen in n week de regels der Doorzichtkunde te Ie wen, kunnen wy met deze y'delheid spotten." Dit zijn oordeel frisch is en hy het gaf zonder acht te slaan op den roem aan een naam bly'kt daaruit, dat Ruskin in 1850 reods zeide: Het boek Genesis is, in de volheid zy'ner gebeurtenissen en in de geheele diepte zy'ner beteekenis, ingevlochten in de bladeren ara besken der poorten van Ghib=rti. Maar de ornamentiek van R'iphaèl is nietig maaksel; er is g en zin noch karakter in, het is een onnatuurlijke en gedrochtelvjke misgeboorte." En tusschen ai dia leuke opmerkingen die van zoo'n jaist inzicht in de zaken getuigen, en waarvan er zoovele in 't boekje voorkomen, dat zy het lezen er van maken tot een genoegelyke bezigheid, tusschen al die leuke opmerkingen, treft dan, dubbel onaangenaam een blunder als deze: De boogvo m, aan den gebogen tak ontleend, was geen plotseling invallende gedachte, maar r ene langzame en voortgezette waarneming vm de schoone vormen in de natuur." De boog is natuurlijk nooit ontleend aan de gebngen lak, maar ontstond toen men tusschen twee steenen een derden inwigde. Ruskin als aestheticus heefi dit niet g;vat. H i lle go m, 9 Jan. 19Jl. J. E. VAN DER PEK. Een lofboeïo?er Parus. Jules L'-fort, roman van BULÉE. Uitgave van Dantzig, Amsterdam. Ik weet niet of wereldsteden prospectussen en lokboeken laten schry'ven, zooala vereenigingen tot bevordering van vreemdelingenverkeer dat doen, maar in dat geval zou Bulée voor zulk een doel wel in aanmerking kunnen komen. Zijn verhaal in twee deelen over Patrijs is een doorloopende lof-tirade op deze stad der steden; uit elke bladzijde, ook waar het ver haal ernstig, zoogenaamd dramatisch, wordt, spreekt nog de lok sirene, klinkt de perverse roep om mee te genieten in dezen chaos der vreugde, klingelt hij niet de bellen der ver leidelijkheid. Ware Bulée in werkelijkheid door het stads bestuur opgedragen een reklame of lokboek voor Parijs te schrij ven, hij had niet heter aan dat gestelde doel kunnen beantwoorden dan zooals hy 't nu deed. Het boek mag als roman onbeduidend zijn, als litterair produkt zelfs niet in de minste aanmerking komen, om te lezen wel eena wat onbeduidend blijken, als lokboek voor Pary's in 't geheel genomen kan het op een eerste plaats worden gesteld. Het ademt geheel de sfeer van la villa lumière, is daarin gedoopt, gewasschen en gedroogd. Evenals in die stad wordt ook h'er het smerige dadelyk schoon,als het maar chic is, wordt het onreine rein, al het frivole gekuischt, al het barokke voornaam. Het is terecht, zooals de auttur zelf zegt, de sfeer die het hem doet, die de dingen geheel anders laat voorkomen, de menschen ook anders maakt. Mair deze sfeer halfbewust, half-onbewust door den au(eur in 't boek gebracht, is ook het ge vaarlijke in zijn werk. Ze,f bedwelmd door die zoogenaamde sfeer van Parys, geheel er in opgaand en vernevelend, levend als Pary'zenaar, verhaalt hy ons dingen die daar al zeer gewoon zyn, maar die in nuchter Hollandsch verteld, voor Hollandsche oogen ter lezing bestemd, een i geheel andere indruk teweegbrengen. Niet dat men de dirgen bij hun naam niet zou mogen noemen of der waarheid puriteinsch verzwijgen, ik allerminst zou dit willen beweeren, maar wie proeft niet het onderscheid tusschen het eene en het andere. Het is de adem, die door het geschreven heengaat, vaak bijna niet te zien, maar altijd voelbaar,de zinnelijkheid waarin de zinnen gehuld liggen, en niet de vermelding of beschrijving van reëele gevallen, die een boek stempelen tot wat het is.En omdat de dingen hier zoo roze-rood, zoo poezelig-blauw, zoo verguld-lekker worden opgedischt in de sty'l van een simpel reporterverhaal, waarin alles medegedeeld lijkt als vanzelf-sprekend, geheel in den haak, omdat het erotische ligt omstraald door een zwymel van esthetiek,met aureolen van denkbeeldig kuisch-naakt, daarom is dat boek verderfelijk voor hem, die niet gewoon is in Pary'sche licht te leven, zijn fantasie voelt steigeren, opgewekt en geprikkeld om op hun beurt eens me te leven, al is het maar voor enkele digen, dat leven van glans onder betoovering van denkbeeldige schitter en ver dwaasd genot. Voorwaar de heer Bulée mag door Mont-Martre en Folies-B^rgères tot eerelid worden gekroond, wel niet om der kunstenwille, maar dan toch om het voordeel wat dit boek zal brengen, voorwaar een lokboek, een boek van reclame voor het uitklaterend Pary's. De uitgever heeft de schrijver van dit boek met ophef in anno' ces aangekondigd als corres pondent van Het Nieus v d. Dag. My dunkt, hij heeft daarmee den auteur gaen dienst gedaan. Een speculatie op de zooveel duizend lezers van een dagblad is niet verwerpelyk, maar hier heeft dit zijn schaduwzijde. De eerzame lezers van dit blad, waarin 's Zaterdag een preek als hoofdartikel voorkomt, zullen veel vreemd opkyken, als hun Parijsche correspondent dusBei Goethe zu Gaste, van prof. dr. KARL GAEDERTZ. Uitgave Georg Wigand, Leipzig. Eene voortreffely'ke, belangwekkende studie van den bekenden jongen geleerde, aantrekkely'k naar inhoud en vorm. Het boek geldt als feestgeschenk ter gelegenheid van de viering van den honderd en vyftigsten geboortedag van den dichter. Prof. Gaedertz is een gelukkig vorscher; het is aan zy'n talent te danken, dat onbekende brieven en beeldtenissen, gedichten en notities uit dagboeken het licht zien. Ofschoon somtijds te veel detailleerend, is het eeredienst, alsmede over het beschermen van Goethe's werken door de regeering aldaar. Hier brengt Giedertz voor 't t-erst uit de akten de bescheiden, waaruit bly'kt, dat j de Pruisische regaering, in den persoon van | den minister van staat, Von Nagler, de eerste l geweest is, nog vóór die van Oostenrijk , ! welke aan het billijk verzoek des dichters klem byzette, om zyne werken tegen herdruk te beschutten. Hoe indrukwekkend is het portret van Goethe, dat als titelblad het boekdeel versiert. Het stuk doorschijnend bergkristal is eigendom van den heer Brandhorst, Rittergutsbesitzer den auteur gegeven zyne waardevolle ontdek kingen in een vorm weer te geven, aange naam voor allen, die meer nog wilden weten van het leven en dichten van het groote genie, dat Duitschland het zyne noemen mag. Het met smaak samengestelde boekdeel wordt door de vele illustraties en eenige weergegeven handschriften in waarde vermeerderd. Belangry'k zy'n de brieven van Minna Herzlieb, die zooals algemeen wordt aangenomen , den dichter tot model van Ottilie in de »Walverwandschaften" werd. Van groote waarde zyn de mededeelingeu over Goethe en het Pruisische Ministerie van te Satzkorn. De pakkende beeldtenis, hier voor de eerste maal gepubliceerd, wordt ook door Adolf Menzel zeer bewonderd. Op den omslag zyn weergegeven Goethe's wapen (op een blauw schild, een zilveren ster, geciteerd in 1782) en eene reproductie van een Goetheportret, geschilderd door Heinrich Kolbe. De auteur draagt z'ijne studie op aan den Groot hertog en de Groothertogin van Baden. J. H. S. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: H. van Steel, «Land schap by Gouda", schilderij. danigen kost voor gaat zetten; ze zu'len hun oogen eens uitwryven en hun wangen voelt n rooi worden, sommigen van aandryvende schaamte, anderen met een kreukel van onver holen genoegen op het gezicht nu moeen ze het toch lezen, want het is van Het Nieuws en wie weet in welke moeite dit den zoo esthetisch in Parijsche lucht levende correspondent nog kan brengen ? Dit zou me waarlyk spijten, want een boek schryven heeft niets met zyn dagblad werk te maken. Miar hoe kan een uitgever dan ook zoo dom zijn om door een nabij zijnd voor deeltje gelokt, 's schrijvers kwaliteit brutaal uit te spelen ? Het is toch duidelijk: wat de corres pondent geschikt achtte voor Het Nieuws gaf hij de lezers, wat by daarvoor minder geschikt oordeelde, verzamelde hij in dat boek. Maar nu is door dien dommen uitgever, die op zijn manier eens heel pinter wou zyn, het een me het ander vereenzelvigd. Was het boek nu maar kunst, maar helaas, het is journalistiek, reportage in een ver schoten en verlept roman-vormpje, en zelfs die reportage is niet eens bijzonder. Kunst is wel geen dekmantel voor scabreuse dingen, maar het is in elk geval een mantel die drapeert en siert en zoo schoon kan de mantel zijn, dat we het leelijke gebeente er onder niet meer zien. Maar litteraire kunst is in dit boek niet te vinden. Het staat er zoover af, dat we er niet over behoeven te spreken, Het heeft zelfs de allure er niet van, een gewoon dor en dood verhaal, waarvan alle hoofd figuren en alle hoofdmomenten, alle l y'personen en alle details, brutaal-weg genomen zijn van Zola. Er is niets in van eigen vinding, niets van eigen compositie. We voelen, en dit is wel het ergste, niet eens de verleiding waaraan die zoogenaamde eerlijke man uit de provincie blootstaat, want zien aldra dat het geen verleiding is, dat hij op zy'n beurt heel graag wil genieten dezelfde dingen, die hy zoo minacht in den rijk gewor den eigenaar van het modemagazijn, waarvan hy de secretaris was. Voor geen enkel oogenblik trilt iets werkelyk levends, iets echt-gevoelds door dezen Jean Lefort en zonder dat wy een enkele artis tieke aandoening bij hem waarnemen, wordt deze my'nheer al spoedig een groot en bekend litterator. Zooals een ander een broodje koopt gaat deze Jean Lefort een boek koopen en chryft er een kritiek over, die heel het litte raire Parijs in bewondering doet neerknielen, hem de deuren van alle redactiebureaux opent. Dit is dus wel een genie, ma*r och arme hy blijft, onder Bulée's behandeling maar een heel gewoon burgermannetje hoor, al laat de auteur hem nog zooveel schitterends bedrijven. De ziel van dezen Jules Lefort is maar erg banaal. En ondanks al dat litteraire gescharrel zweeft hy maar laag over den grond. We voelen dan ook dra dat dit boek niet door een gevoelsmensch, maar door een practisch corres pondent geschreven is, erger door iemand die met zy'n wijzen neus de dingen slechts van den buitenkant beziet. Een voorrede gaat dit boek voDraf. Het is mr. Louis Lraels, correspondent van het HandelMad, die het werk van zyn confiére inleidt en hier staan wy voor het werk van een kranig journalist en bewonderen wy' dadelyk de handigheid, het juiste inzicht van den vluggen ziener, een proeve van journalistiek, waarvoor men respect kan hebben. De heer Israels zyn colli-ga ten gerieve willende zyn, heefc de fouten van het boek niet alleen dadelyk ontdekt, maar slaat met een baudigen zet de kritiek de wapens uit de handen. Na eeist gewezen te hebben op de z. i. goed ge slaagde baschrij vingen vaii Parya, zegt hij: de wensch om deze s:ad te leeren kennen, is na de tentoonstelling bij velen nog sterker ge worden. Deze steenen gebouwen, dit houte plaveisel, deze groote parken, deze kleine kamers, zy zy'n slechts de omlijsting van het Parijsche leven, zy zijn niet Parijs zelve. De wensch het leven te Parijs te kennen is bij de bezoekers nog sterker dan vroeger geworden, nu zij zich rekenschap hebben gegeven hoe oneindig verscheiden in zyne schakeeringen het werken en streven, het lijden en genieten der bewoners van Frankryk's hoofdstad moet zijn, en hoe toch tevens een sterke gemeenschappelijke band de twee millioen menschen verbindt, die op dit kleine plekje aarde gezamenlijk leven. Gedeeltelyke bevrediging van dien wensch is het doel van Bulée's boek, waarin de nauwgezette beschrijving der plaatsen en toestanden den lezer aanknoopingspunten geeft bij zijne kennis making met dat deel van het hem onbekende gebleven Parijsche leven, waarin deze roman speelt. Het geheele Parijsche leven is niet in een boek, niet in tien te schetsen. Wat ons gegeven wordt is geheel Parijsch, maar niet geheel Parijs. Zoo is hier, meer nog dan elders, de vrouw de gezellin des mans, tehuis en bu'ten, bij zijn genot en by zijn werk, de brave, zorgzame huismoeder, die zelve hare inkoopen doet, die zelve het onderwijs harer kinderen nagaat, is de ware spil van het gezonde Patijsche leven. De haar van moeder op dochter overgegeven tradities van goeden smaak, moed, tij i gevoel en toewijding zijn de krachten, die veroorloven aan het koggeschip van het Parijsche wapen het fiere devies te hechten: ^et dobbert maar vergaat niet." Toch zult gij deze Parisienne ternauwernood in dit boek vinden. (Helaas!) Maar gij ontmoet er wel de theatreuse Pau lette, wel de bas-bleu Amarmthe, wel de mannenontzenuwende Madame Trébas, en ook deze zijn Parijsche vrouwen. Want die vrouwen zijn waar en naar het leven geteekend, evenals zoovele der hier beschreven gebeurtenissen, even als Dabricourt, de arriviste, en Rimbaud, als Bailly, Droze, enz. Dit is met recht de bezwaren wegredeneeren, een handige zet naar ik zeide. Maar het boek wordt er toch nitt beter door. Van Bulée, na zijn beschry vingen over Parijsch; parken in Elzevier" hadden we wel iets anders verwacht. G. VAN HULZEN. Boek en Tiscürift. Tweemaandelijksch Tijdschrift. Albert Verweij opent de afl. met een belang wekkend opstel Holland en Duitschland", een opstel, gelijk hij het noemt, van een Hollander voor Duitsehers. De historisch-geestelijke lijn der beide volkeren wordt door hem getoetst. De trots van den Hollander, zegt Verwey, ligt hierin, dat zijn volk een klassieke beschaving heeft voortgebracht. En dien trots voelt hij vooral tegenover Duitsehers die dat niet, of niet in die mate, of veel later, gedaan hebben. We zijn hen in alles voorgegaan. Dan toont Verweij aan, dat de verheerlijking der werkelijkheid, die haar volkomeadsten vorm vindt in 't calvinisme, en ook Spinoza was de meest calvinistische calvinis*, ons Nederlandsch streven is. Het Leven te voden, het Leven te verbeelden, wat kan meer Nederlandscli zijn. Niet op de Persoonlijkheid en hare Vergod delijking, maar op de Werkelijkheid en hare Verheerlijking was de aanleg van ons volk gericht en als onze schilderkunst zoozeer de schoonste en rijkste openbaring is, zoo komt dit door haar verheerlijken van de Werkelijkheid. Verweij gaat dan de geheele lijn langs, toont aan, dat, van Lessing tot Goethe, een geheel geslacht van Duitschcrs zich voedde aan Spinoza's woorden, dat toen heel Duitschland nog kiui gelde door de pen van Opitz aan metrische en prosodische voorschriften en proefnemingen, bij ons Vondel, die mttriek en uls prosodie kou beschouwen als langbedwongen hulpmiddelen. Vervolgens stipt hij aan het tijdperk na de eeuw van Vondel, toen de Rüi.aissance verniel en Duitschland, zooveel later, nu opkwam; in wijabegeeite, poëzie en muziek is liet in die jaren geheel Europa voorgegaan. Maar wat Holland goeds had, werkte het vruchtbaarst op den Duitschen dichter. Was het niet Goethe die in zijn jongelingsjaren zijn zin voor werkelijkheid kwetkte aan Hollandscbe schilderijen;' Was Spinoza hem nitl nabij tot in zijn hoogen Ouderdom? En nu bij ons de herleving sedert 1860. Sinds Potgieter de weikeüjkheid weer zag in visioenen, werd de drang weer krachtig bij dicht- en schilderkunst. Israël* en de Marissen, Bosboom en Mauve kent men wel; men weet nu ook de reden waarom zij door de jongeren zoo gevierd werden. Ojk de betere ontvangst van het naturalisme zegt dit. Bij oas werd het gewaarieerd en opgenomen in de d.chterlijkste verbeeldt- gin, dair ia den angst voor de stoffelijke Duitsche grootheid blijft net gevreesd en gehaat. Een hulde aan het prczi van L. van Deijssel, het natu alistische, is een tartewoord van dn verheerlijkers der Hollandsche werkelijkheid. De schilderkunst van Breitner was de schok van schoonheid en Jan Eduard Karsen, m later letftijrl, maakte Holland haast tut een werkeiijkheidssprookje. De beweging van De Nieuwe Gids is de woord uitdrukking van die nieuwe bestrevingen geweest. Jacques Perk was voorafgi gaan, de zeer fijne, zeer blijde dichter, de jonge, te vroeg gestorven eerste liefde van ons geslacht. Daarop volgden hartstochtelijke poëzie van K loop, bekorende van Gorter. EQ uu een geheel geslacht van schrijvers, die dezen arbeid van kunst en geest trachten te verwezenlijken. Vele elementen hebben zich daarin al samenge voegd. Langzamerhand ontwaken ook Vlaamsche krachten weer en in de laatste tijden hooren wij in ons doorklinken den toon der Hollandschsprekende Arrikaanders. Zoo voelen wij ons naast het verwante Duitschland in zijn beste periode staan, vol van herinneringen, vol vaa verwacht» gen. Men ziet, het is een zeer belangwekkend opstel, vooral door zijn gaaf en breed enthousiasme. Van den blinden dichter Pennirg is er in de afl. een o zoo zachte, gevoelige rij van verzen, verzin, rein door eenvoud en van sctioone aandoenlijkhdd. Het is zijn eigen ^minnelied". J. K. v. Rensburg gaf vier goede sonnetten uit zijn cyclus Japan", en van Lfcb'oerton, een nieuwe dichter naar we meenen, een gansche reeks verzen, waarmtu hij een deugdelijke intrede maakt. Dan van Ary Prins weer eenige bladzijden van het zoo bijzondere proza (de Heilige Tocht) en van mezelf een beschrijving van Kalverstraat, Dam en Haarlemmerdijk enz. Jac. van Loiy verrast ons in zijn reeks feesten met de beschrijving van een burger-idylle, heerlijk van goed volgehouden liefdes-naïviteit. Opjuerkelijk hoe van Looy het smeeige van Vlaanderen'» tale in zijn proza nu weet te werken. Daar is b.v. deze zin: »Het stoof er als van geblazen veeren, het vlokte en vlosde en pluisde, achter een lange purperen geer als uit een snoer, waaierde en pruikte het licht op of 't geurelijk was ont stoken en zoo .'uchtig en zoo vluchtig als zingingen van jeugd die over de wereld gaan. In s.êrige wappeis toog het naar boven, uit smeltend donker, goud-geel en roodig, welig als al wat in 't voorjaar de wandeling verheugt en thuisgebracht, binnenskamers in vazen fleurt; het kleurde er en bloeide er al dooreen, om uit te smeuren en te vliezen, honing rijp, tot een rozenobel verguldsel. Heel de hooge hemel was er lichtend van beslagen. En midden-in daar raakte de vloed verstold, tot bleeker roerselen en schijiiselen van beweging, geleidelijker, als de ribbelingen in het zand, als 't effen gestroom in blanke moitée-zijle en teerder of 't met warmer vicgerdrukken was betipt. Vloog er een loerende meeuw, dan wemelde het boven het beest, hel geworden gelijk een koele bals-kraal sperde het vogellijf of 't werd getrokken naar de aarde, voort tusschen de knakkende vleugels." R^eds vroeger had ik gelegenheid op te merken hoe Stijn Streuvels woorden en wendingen van van Looy weet te verwerken en nu doet van Looy het van hem. Het is een verheugenis dit te zien. Zoo gaat het Vlaamsch en 't Hollandsen. spoedig geheel-en-al 1e zaam. In vervolg en aansluiting op Boendale'sLeekenfpiegel, is er na van J. Koopmans een opstel over een andere middeleeuwer, Jan de Weert, die aan de haul van het Latijnfch, als geeste lijk fctrafdichter, Een ^Nituwe Doctrinaal schreef. Van Krauk v. d. Gots het tweede hoofdstuk over «Socialisme en Feminisme" waarin hij erkennende, dat het emiaisme een vrucht is van de Bourgeoisie, meent dat als het Sjcialisme het laatste woord is, het Feminisme het voor laatste kan genoemd worden. Zij staan, zegt hij, op dezelfde gronden, maar zijn gescheiden. De feministe die socialiste is, strijdt noodwendig vo ,>r behoud van de kapitalistische samenleving, wairvan zij vo3r zichzelf het haar toekomende deel verlangt. De socialisten zouden daarom niet weten waarom ecu vrouw, die achter een kantoorlessenaar hare kliënten bedriegt of hare arbeiders beknibbelt, een hoogere type van be schaving vertoont dan de dame die haar tijd doorbrengt voor het glas van haar venster of haar spiegel. Waarschijnlijk komt op dit opstel nog een of meer vervolgen, en zal het dan wel later als boek verschijnen. Een uitvoerige uiteenzetting kan dus tot dien tijd achterwege blijven. Even wel hier volgt eene clause over de natuurlijke gelijkheid van de vrouw met den man, zonder de geschreven wetten. Deze claase is zeer bijzon der van juiste preciseering. In het feminisme wordt de man gewoonlijk behandeld als iets waaraan alles slecht is. »Zoo goed," zegt dan v. d. Goes, «als de mannen somtijds alleen onvriendelijk zijn tegen hunne eehigenooten, zijn er vele anderen alleen voor hunne echtgenooten genaakbaar. Tenzij de ondervindingen van de wereld het karakter geheel hebben verwoest, is voor de mensehen het huis de eenige plaats in de wereld waar het voor hunne medemenschen verkwikkelijke van hun karakter zich openbaart, en mannen van zaken die den naam hadden van hard voor hunne ondergeschikten, onverbiddelijk voor hunne de biteuren, onverzoenlijk voor hunne concurrenten en onverschillig voor de menschen te zijp, ble ven levenslang de oprechte vriend van hunne vrouw en in het koninkrijk des huizes haar eerste onderdaan. Want dat koninkrijk is het tehuis niet enkel van de leden van het gezin, maar dikwijls ook van bun eenig of beste geluk. Wel erg moet het gesteld geweest zijn in de wonicg of wel bedroevend in het hart van den man, die, in zijn lange leven van teleurstelling in vriendschappen, van tegenspoed in zijn brood winning, van belemmering in zijn eerzucht, van krenking in zijn rechten, niet de oogenblikken van vreugde of tenminste van vergetelheid zich herinnert, door hem in zijn gezin genoten, in het gezin door zijn vrouw geleid. De strijd om het bestaan was voor velen het relaas van op elkaar volgende nederlagen, maar ook indien het overwinnirgen warer, bleif het een relaas van strijd. De tegenstelling met de rust en den vrede van het gesiu is waarlijk geen uitvindsel van dichters; en indien het maar al te dikwijls een vrome wecsch gebleken is en een verijdelde hoop, dan houden wij althans de getuigenis over, waarheen in onzen tijd hopen en wenschen gericht was. De plek van de woning is de eenige herbergzame, welbekende vertrouwde plek. Het huis de plaats waar dingen worden gedaan, neigingen opgevolgd, smaken ontwikkeld, die niet in eng en uitsluitend verband staan met verplichtingen en verrichtingen vervuld te midden van vreemden, mededingers, tegenstan ders en vijanden. Men vlucht uit de wereld in zijn woning. Men getroost ziel1, wat de wereld oplegt om hetgeen de woning vergoedt, en hecht nogmaals aan zijn woning boven de wereld, omdat er bet leed is geleden dat niet met afgunst, spijt of wrok gemengd was. En baar die aan den béteren kant van dea drempel doorgaans verblijft, van wie afhangt of de ge droomde hemel niet een werkelijke hel zal zijn, wier persoon ons geluk als in hare handen heef', en het one, schijnt het, willekeurig geven of onthouden kan, zij heeft over ons leven een grootere macit somtijds dan iemand anders en daa wij zelven." De «fl.vering wordt gesloten door twee boekbeoordeelingen: een van Albert Verweij over de Verzen vaa Prosper van Langendonck, wat eigenlijk meer een leerrijke uiteenzetting daa een kritiek is, en de andere van Joh. Breen over Robert Fruins De Gorcumsche Martelaren" (verspreide geschr.ften). * * * De Arbeid. *De Arbeid", die n u vrij regelmatig verschijnt, opent met een schets van Camille Lemonuier. Een mooi zangrijk stuk proza is het zomerhistorieken van Herman Teiriinck. Het is bijna te mooi, te zangrijk, want door dat te mooiziju wordt de lezer wel eens te vlot gevangen door de klanken, die als muziek aandoen, en de realiteits-indruk vermindert. Het tragische van den scharenslijper en diens Innd... die van de warmte sterft, voelen niet, te veel gedeund op de maat vaa dit mooie rbytmische proza. Over het frngment »Arme Menschen" uit een roman van Iteimond Stijus, (is dit weer een pseudoniem ?) kan niet veel gezegd worden. Het is er te klein voor, en de rede der plaatsing van zoo'n los brokstuk ontgaat den controlee renden lezer wel. IQ »Rond het Slechten", ontpopt zich nu Loie Bokelmans met een eigen stijl en eigen kijk op de dingen, te verrassender waar zijn vorige schetsej aan 't werk van anderen herin nerden. »Het ontwaken", de overda-lig-beschrijvende schets van E. S. Verburgh, vindt hier nu z'n einde. Verburgh als Walraedt v. Roijen heeft wel mooier, bovenal gevoeliger en klaarder schet sen geschrevtn dan deze; litteratuur moet geen puzzle worden waarna de leier moet raden, of zich uitermate inspannen om den draad vast te 40 cents per regel. TRADEMARK MARTERS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers KOOI'TIAVS A HUI IXIKK, Wijnhandelaars te Amsterdam. pfl m af ? 2.50 per Flescli. Hoofd-Depót VAN Or. JAEGEfi'S ORIG. Noraaal-folartiïen. K. F. DEUSCHLE-BENGER, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in des e artikelen in geheel Nedeil. ECHT VICTORIAWATER. Piano-, Oriel- en luiekknflel MEYROOS & KALSHOVEN, Arnhem, Eoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. PRICKE & C°T~ BESTE ADRES VOOR SPAANSCflE en PORTÜG. M. KEIZERSGRACHT 18, AMSTERDAM.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl