De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 januari pagina 8

27 januari 1901 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1231 NIEUWE UITGAVEN. De Vivisectie van verschillende zijde be schouwd. Eenige artikelen overgenomen uit de Telegraaf met slotwoord van den voorzitter van den Neder!. Bond tot bestrijding der vivisectie, 's Gravenhage, drukkerij »de Vrede". Scheikundig jaarboekje, 1901. '2e jaargang. Middelharnis, Flakkeesche Boek- en Handels drukkerij. Chopin Prelude door Graaf L. TOLSTOI. Leiden, A. H. Adriani. Cosmos, Janvier 1901. Revue illustrée, Mensuelle polyglotte. Rédaction: H. J. A. BoisSEVAIN et J. FKED. BIANCHI. Ameterd. C. A. J. van Dishoeck. Is Staatspensioen voor allen mogelijk? door PERIO. Amsterdam, Cohen Zonen. De Nieuwe Eeuw, Eerste jaarg. no. 1. Orgaan van de Universeele Broederschap organisatie onder leiding van KATHEHINE TINGLBY, POINT LOMA, SAN DIEGO, .CaliforniëV. S. A. Uitgave van de Hollandia-Drukkerij Utrecht. Feestliederen bi/j 't huwelijk van de Koningin, uitgegeven door de »Vereeniging tot verbetering van den Volkszang". Amst, W. Versluys. De voorbereiding der vrouw tot hare levens taak, van dr. ADAMS?LEHMANN, vertaald door E. KUNST?HEYNNEMAN. Uitgegeven door de »Vereeniging voor vrouwen kiesrecht". Taal en spelling; en Vereenvoudiging Een tweetal lezingen door J. H. VAN DEN Boscu. 's-Gravenhage, Haagsche Boekhandel- en Uit gevers-Maatschappy. Inhoud vaa Tijdschriften. Het Januari-nummer van L'Art Décoratif bevat artikelen over de bijouterieën van Véver, het emailwerk van Feuillatre, over muur schilderingen van den schilder Bonnencontre, een nieuw woonhuis, ontworpen door Plumet te Parijs en over de meubelen, geëxposeerd door Bing op de Parijsche tentoonstelling, alles zeer rijk geïllustreerd. Tijdschrift van het Koninklijk Ned. Genoot schap voor Munt- en Penningkunde onder de zinspreuk »Concordia res parvae crescunt". Beschrijving der Nederlandsche of op Neder land of Nederlanders betrekking hebbende penningen geslagen na November 18615, door W. K. F. Zwierzina. Iets over het Vettewariersgilde te Middelburg en over een tot nu toe onbekenden begrafenispenning van dit gilde, door mej. M. de Man. Onze nieuwe guldens door Zw. Bouwstoffan voor eene geschiedenis van het Nederlandsche Geld- en Muntwezen: Brief aan de Commissie van Redactie: Ordonnancie van den munten gepu bliceerd in Octobry XIIIJcLXVJ door Fred. Caland; Muntwaarde te Rotterdam 1425?1427, door Aug. Sassen. Taal en Leteren, afi. 1. J. Koopmans, Op d'Ilias van de Medicis, door Vondel. Dr. S. S. Hoogstra, De Nederlandsche letterkunde op het examen voor hoofdonderwijzer. - Over Scott's invloed (W. J. Kühler). Historiese liederen ("Bijvanck). Dr. J. B. Schepers, Iets over Jaeques Perk en de grotsonnetten uit de »Mathilde". Auteur en publiek (W. J. Kühler). Het woord-zelf (Murray). Hygiënische Bladen. Populair maandschrift voor praktische en toegepaste gezondheidsleer, onder redactie van: dr. G. W. S. Lingbeek en dr. Ph. Kooperberg. Januari 1901: Aan de Lezers. Aan de Pers. Prcf. J. Ritzema Bos, Over het ontstaan van giftstoft'en in plantendeelen, die door parasitische zwammen zijn aangetast of door andere oorzaken zich niet normaal konden ontwikkelen. Dr. J. M. C. Mouton, Inspuitingen met vaccin en serum als voorbehoedmiddel tegen de pest. J. van der Breggen, Bacteriologische reiniging van stedelijk afvalwater. Sanitaire Kroniek. Varia. Eigen Haard, No. 4: Een Verzoening, door Frans Hulleman, I. Koningin Victoria t, met portretten. Natuurlijk, dbor H. Baart de Faille?Wichers Hoeth. De Voorstraathaven te Dordrecht, naar eene teekening van W. O. J. Nieuwenkamp, met bijschrift- De Ouders van Hertog Hendrik, met portretten. Taxidermie in Atelier en Museum, door H. H. ter Meer Jr., met afbeeldingen, L Voor onze Amateur-fotografen, door dr J. E. Rombouts, met afbeelding naar eene opname van den heer Herm. Everts te Bussum, III. Verscheidenheid. Feuilleton. SNUIFJES. HtTSJES Een Aller-Heilipn-Das te Milaan, Een nadeel kan blijken een voordeel te zijn ! Van dit schijnbaar paradoxaal beweren bestaat het bewijs in ondervinding. Wie toevallig op den avond van den laatsten October te Milaan aankomt met het voornemen om in den vroegen morgen van den tweeden November verder naar het Zuiden te reizen, en den eersten Ik heb de N. Rotterdammer altijd voor een fatsoenlijk blad gehouden. Maar nu blijkt er toch iets in zijn gestel te zitten, dat nog nawerkt uit de revolutiedagen; zij 't dan ook niet zoo heel erg. Ook hij is erfelijk belast, 't Trof mij dezer dagen, toen ik een artikel onder den titel »Adel" las. »Varj onzen adel", zpq begon dat, »hooren ?wij in den regel weinig"; even verder: »onze adel is een titel-adel en niets meer"; »een adelstand bestaat in ons land niet." 't Klonk mij vreemd in de ooren, maar al ware het nu zoo, men weet toch, dat de adellijke lui daar anders over spreken, en November wenscht te besteden om eenige merkwaardigheden en kunstschatten der stad te bezichtigen, zal zeker bedrogen uitkomen ; want ter wille van den grootsten feestdag van het jaar, den dag van Ogaissanti", is alles gesloten. Daar staat tegenover, dat de dag van AllerHeiligen een der meest interessante dagen is om in de hoofdstad van Lombardije door te brengen. Reeds op een zeer vroeg uur beweegt zich een groote volksmassa over de pleinen en door de straten der stad onder het zwaar gebiembam der kerkklokken; alles gaat naar het grootsche middelpunt, den Duomo. Ik neem mijn weg in de tegenover gestelde richting, tegen den stroom in, naar de meer demokratische wijken ; van de Piazza del Duomo door de Via Torino en de Corso di Porta Ticinese naar de Piazza San Eustorgio. Een interessant gedeelte van de stad, met de grijze San Lorenzo, de oudste kerk van Milaan, achter haar mooie portiek van Corinthische zuilen; de hoofdingang is, evenals van alle kerken, op dezen feestdag versierd met drapeiiën van donker rood fluweel met veel geglans van gouden kwasten en franjes; een rammelende opschik, dissoneerend in de mooie rust van verweerd ver leden in dit antieke stukje stad. Op de Piazza San Eustorgio is een formeele kermis. Rjen van kramen met artikelen van de meest uiteenloopende verscheidenheid in bontste bontheid van kleuren bijeen gebracht; lappen van zijde en fluweel en glanzend gekleurd katoen voor hoofddoeken en vrouwenschorten bungelen naast allerlei soorten van kleedingstukken, laarzen en klompen aan touwen langs de spijlen der kraampjes; er zijn stalletjes met bloemen, vruchten, salade en groenten, kaas, worst, visch, brood, melk, warme en koude dranken; en op den grond uitstallingen van tuingereedschappen, potten en pannen, touw en ijzerwaren, meubelen, glaswerk, kortom alles wat de meest uiteenloopende smaak van de meest verschillende individuen zich kan wenschen is hier bijeengebracht. En als 't volk over de Piazza stroomt, komende uit de kerk, de San Eustorgio met de mooie kapel van Michelozzo, is het vermakelijk om te zien met welk een spontane vroolijkheid de aardsche aanspraken zich doen gelden na de vervulling van den kerkelijken plicht, en de vromen zich, als wespan op een boningpot, werpen op de bonte bungelende uitstallingen der kermis. Voornamelijk is dit 't volk van de buiten wijken en van het platteland, dat voor den feestdag naar de stad is opgegaan: boeren en handwerkslieden met hun vrouwen en meisjes in kleurige kleederdracht; stoeiende jongens en woest tierende spelende kinderen; en daar tusschen 't zeurig gekerm van afzichtelijke bede laars en 't luid geschreeuw der ventende kooplui. Hier geen vermenging van standen, zooals in de Via Torino en de Piazza del Duomo, geen samen komen van arm en rijk; maar het volk op zijn plaats, in den kring waar het behoort. Nu terug met den stroom mee naar den Duomo, waar om elf uur een hoogmis zal wor den gezongen. Er is nog meer verkeer in de straten dan in den vroegen ochtend. In de kleine winkels onder de coloiades der Corso di Porta Ticinese branden groote vuren, waar boven vogels worden geroosterd, in lange ritsen aan stokken geregen; en in groote kop-ren pannen wordt de polenta gekookt, een gele brei van maïsmeel, bereid met water en zout; ge roosterde vogels met polenta is namelijk het gerecht van den dag. Uit het hart der stad stroomen nu de kerk gangers, komen de van de vroegmissen der verschillende kathedralen. De eenvoudigen onder hen doen nu zelf hun inkoopen in de kleine donkere winkels met de hel opvlammende vuren onder de colonnades. In den vorm van mooie groote ronde kazen van een zacht stroo-gele kleur ligt de polenta te dampen op ronde houten plankjes, terwijl altijd nieuwe massa's borrelend opkoken in de glinsterend koperen pannen op de knetterende vuren; lange wasemende reepen worden afgesneden en aan de koopers in papieren mee naar huis gegeven. In de Via Torino wordt het publiek gedis tingeerder, daaronder veel mooie vrouwen en meisjes met kanten hoofddoeken, 't in kleurige zijde gebonden misboebje in de hand. In den Duomo wordt voortreffelijk gezongen. De hooge stemmen der koorknapen rijzen op breede orgeltonen als een engelenzang omhoog in de grootsche gewelven. Dan volgt een mys tiek zwijgen, en een prachtige stilte ruischt door de Kathedraal, harmonisch stemmend 't plechtig denken van duizende menschen. De mooie schemering in de kerk wordt bij't altaar even geheimzinnig verbroken door rustigen gloed van kaarslicht en onder den koepel voor het koor door een goudwaas van gewijden schijn, stralend van 't eeuwig brandende licht boven de crypt van den Heiligen Borromeus. Zijn in de morgenuren de kathedralen het doel van uit- en ingaan der Aller-Heiligen-vierders geweest, in den namiddag zijn dit de kerkhoven en wel voornamelijk het Nuovo Cimetero, het groote kerkhof van Milaan. Bij tierf- en twaalf miiitiimminiim iniiiiiiiiimiiiiiiiuiumiiimmiimmiHiiiiiiniiN waartoe is het dan noodig zulke harde waarheden te zeggen en dat in een dag blad, hetwelk natuurlijk ook een aantal oppervlakkige lezers heeft, die dan denken wat doen we nu eigenlijk met die titels? dat gejonkheer is de moeite niet waard om er een koningin, een minister en een raad van adel hun tijd aan te laten vermorsen al dat geadel in onze verlichte eeuw is kinderspel! Want o, het publiek redeneert zoo gauu' op die manier! Maar niet tevreden met die reeds genoem de, op den keper beschouwd,insinueerende woorden, kwam aan het slot van dat artikel nog eens recht uit. hoe ook hier venijn in den staart zat. ,,Hier heeft de adel zich gemengd onder het volk, en men spreekt tot hen en van hen ais gewone menschen. De titel blijft bewaard voor of ficiëele stukken en het adres op een brief'. Slechts bij zeld zame gelegenheden treedt de adel uit het gelid, zooals thans voor het aanbieden van een geschenk en een eerewacht bij gelegen heid van het huwelijk van H.M. de Koningin. ISTu, een enkele keer doet zooveel kwaad niet. Toch is 't misschien jammer. Hertog Hendrik mocht eens een verkeerden indruk krijgen van den waren toestand. Maar Z. H. zal wel goed worden ingelicht." Wat een aantal hatelijke leugens! De adel heeft zich gemengd onder het volk! alsof de Biekers weer bikten, de Bakkers weer bakten, de Visschers weer vischten, en zij niet hun uiterste best deden om onder de bovenste tienduizend de allerbovenste honderd te blijven. Met welk recht zal iemand onzen adel verwij ten, dat hij zich encanailleert ? zich gemengd tallen rijden de electriBche trammen, vol gela den met lachende en pretmakende menschen, van de Piazza del Duomo in de noordweste lijke richting der stad ; langs de Piazza della Scala, door de Via di Brera en de Via Solferino naar de Porta Volta, waar het nieuwe kerkhof, de meest grootsche doodenakker van heel Italië, het Cimetero Monumentale zich uitstrekt. In de Brera, op dit tijdstip van den dag voor belangstellenden gedurende een uur ge opend, heerscht weldadige rust, welke 't zien van de kunst der Lombardijsche en Venetiaansche school tot een volkomen genieten maakt; een ware wijding van den dag der Heiligen ! 't Gedruisch in de straten neemt steeds toe en 't is een zeldzaam voorrecht aldaar in de een zaamheid te toeven voor Bernardo Luini'o fijn gevoelde kerkelijke kunst, met de aandoenlijke vroomheid zijner Madonna's in eerbiedige be wondering neerziend op de goddelijke schoon heid van 't Christuskind ; voor Lorenzo Lotto's portretten, machtig van eenvoud en voor de stille weelde van Mantegna's bekende Madonna, zoo teeder ontworpen in den omwolkten krans van engelenhoofdjes. Een uur gaat om als een ademtocht, wanneer 't geldt de kunstschatten te zien van eeuwen en voort gaat 't weer mee in den stroom van feestvierend volk, nu naar Campo Santo. Met tusscherpoezen van enkele minuten rijden nog altijd de (rammen bij dozijnen achter elkaar door de Via di Brera naar de Porta Volta; zelfs aan de balkons der tram wagens hangen de menschen, soldaten, boeren en boerinnen, een luidruchtige bende, geniaal vroolijk met sprekende mimiek. De bloemen winkels op de hoeken der straten en de kramen en stalletjes met kransen en bloeiende planten worden leeg geplunderd; met bouquetten en palm takken en groene planten gaat nu de menigte in optocht, als tot een feest, de poorten van 't kerkhof in. Grootsch is de aanleg van 't Cimetero Monu mentale. Bij den ingang voert een vrij hooge trap naar een galerij, van waar de geheele doodenakker, nu een tuin van bloemen, te overzien is. De groote grafmonumenten schuilen weg achter hooge, soms zeer mooie versieringen van levende planten, palmen en rozen met veel zacht-kleurige anjers. Op de graven der armen staan waskaarsjes en lampjes, met hier en daar aan de witte kruisjes kleine bundels bloemen gebonden. Voor enkele grootere grafmonumen ten zijn altaren opgericht met veel kunst bloemen en brandende kaarsen, smakelooze versieringen; maar juist deze versieringen boeien de aandacht der armere bezoekers en zijn onafgebroken omringd van Massa's be wonderend volk. Het geroezemoes van de stad heeft zich nu geheel naar hier verplaatst; er heerscht een altijd aangroeiende drukte van lachende, veelpratende menschen; telkens dringen zich door de menigte lange rijen van gearmd gaande meisjes, blootshoofd, ieder toeloLkei d met de groote sprekende brutaal-coquette oogen ; ook overal stoeiende kinderen en klagende bedelaars. Daar is van alles, alleen niet wat men er zou kunnen verwachten ... een weinig eerbied. Ja toch, daar voor 't graf van een kind ligt een jonge man geknield, hij ging met mij door de poort van 't kerkhof, ik herken hem aan een hel groen vloeipapier, 't omhulsel van een grooten bundel witte bloemen, nu in een frommel naast hem op den grond; hij siert 't kruis met bloemen, telkens verschikkend en aandachtig overdoend. Dan staat hij op en zich plotseling de menschen om zich heen bewust wordend, bukt hij haastig naar het vloeipapier om tranen te verbergen. En men vraagt zich, hoe zich hier gevoelen zij, die lijden onder 't heengaan van oe dooden, daar toch allen rustend onder de versiering der graven 'l De avond valt; langzaam gaan de menschen terug; de duizenden, gedurende uren toege stroomd en PU op n oogenblik weg willend naar de vér afgelegen wijken der stad. Beklem mend wor.it de drukte ; karren, trammen, rij tuigen, handwagens en allerlei geïmproviseerde vervoermiddelen, bespannen met afgetobde paarden en ezels worden door de menschenmassa bestormd. De laatsten zijn heengegaan, de achterge blevenen ; oude stumperige menschen en ver moeide baloorige kinderen, zij zijn weggesloft met slepende stappen door 't dikke kiezel der paden. Nu is er niemand meer. Wazig dalen nevelen over de rust der graven, omsluieren de zoet geurende verwelkt der bloemen en de wal mende verdooving der kwijnende lichtj -s op de laatste rustplaatsen van armen en rijken. En 't is als in den morgen bij 't mystieke ruischen in de Kathedraal en in 't stille middag uur der Brera. er is wijding gekomen ook over deze plaats op den da<5 der Heiligen, Want met 't mooie stille heerschen van den nacht over dïgrootsche eenzaamheid van 't kerkhof is alleen gebleven in de liefclegaven van bloe men en licht, de heilige eerbied der levenden den dooden gewijd. Voort gaat 't bruisende leven der volksmenigte door de hartaders der stad; eindelooze rijen van voetgangers sleepen zich door de nauwe straten; en onder de nu geheel duistere colonades worden de kleine winkels nogmaals bestormd; 't is alsof de Milaneezen op heden nimmer zullen verzadigen a»n hun lievelingsgerecht; hoog branden de vuren, een rooden gloed«chijn werpend op de witte gewaden der koks en op de zwarte silhouetten der in duisternis staande omstanders; ook de groote restaurants en koffie huizen in het midden der stad, op de Piazza della Scala en de Piazza del Duomo, in de Galleria Vittorio Emanuele en de Via San Giuseppo zijn tot laat in den avond overvol; en als tegen middernacht in het Teatro Lirico de dramatische slotscène op de zolderkamer uit Léon Cavallo's Bohème is afgespeeld en de toeschouwers iich in de nu eenzame straten en over het verlaten Domplein verspreiden, wordt in de hooge stilte van den nachthemel op het laatste uur van den Aller-Heiligen-dag de eerste week der giorni dei morti" uitgeluid en door plechtig klokkenspel de tweede week der dooden met den groot&chen dag van rouw, den dag van Aller-Zielen aangekondigd. C. M. V. OM vrouwtje." Op een wilden najaarsdag hebben ze haar weggebracht. De klokken luidden zwaar en droef door de wilde windvlagen en den neerzwiependen regen, 't Was maar een kleine stoet, die haar weg heeft gedragen, daarheen waar al zoo vele haar zijn voorgegaan en waar nog zoo vele zullen volgen; naar 't kerkhof, vierkant afgebakend door een hooge heg, die bruin toen zag van verdorde bladeren. Alleen maar een enkel lid van de diaconie en een neef, die ver, ergens uit de Veluwe kwam. Ze is oud geworden, heel oud. Zoo'n klein, verschrompeld vrouwtje, mager, met tanig, goor vel en ontvleesde handen. Een heel kalm leven heeft ze gehad, leven met weinig verdriet en weinig geluk en de laatste jaren was ze zoo onbewust van haar armoede, dat ze daar niet meer treurig om w^s, zooals ia 't eerst toen ze van de bedeeling leefde. Als men oud wordt, verstompen de gevoelens zoo. Haar geschiedenis is eenvoudig geweest, zooals die van duizenden, een geschiedenisje van eiken da»'t zelfde doen, opstaan, schoonmaken, eten, slapen, zoo zonder ooit iets anders te zien of te hooren, dan wat ze van haar vroegste jeugd gewend was grweest. Haar ouders hebben hier gewoond en haar broers en zusters; hun heele leven hebben ze hier gesleten, net als m'n oude vrouwtje alle maal arbeiders op een fabriek, i ooit een andere afwisseling hebben dan 's Zondags betere kleeren aantrekken en dan 's morgens naar de kerk, 's middags wandelen en 's avonds drinken in de herbergen, jenever met suiker, en dan alle maal samen, wat aangeschoten jongens en meisjes met elkaar een beetje hossen langs de dorpstraten, zingend liedjes, die ze in de stad al voor een jaar schreeuwden. De overige zes dagen hun werk doen, a)lijd 't zelfde, weven, weven, weven. Zoo heeft zij dan geleefd, 't vrouwtje dat ze weg hebben gebracht op dien stormigen Novemberdag. Ze heeft het van jongs af voor zich gezien. Toen ze twaalf jaar was, is ze ook op de fabriek gekomen haar broers en zusters waren er al, zij was de jongste. Eerst was 't haar zoo vreemd geweest, tusschen die andere honderden een klein plaatsje zelf in te nemen, verzinkend in ds massa. Zoo in de eerste dagen was ze moe geweest van dat handenbeweeg en die lawaaistemmer, hoog uit, boven 't geratel van dd machines, die van 7s morgens zeven tot 's avonds zeven, dezelfde geluiden maakten, altijd maar door. Langza merhand was ze er aan gewend geraakt; ze moest ook wel, en ze wist niet beter dan dat 't zoo hoorde, dat machineleven. dat werktuigelijk je bezigheden doen. Haar vader en moeder zijn gestorven in n jaar toen zij achttien was en haar oudste broer is weg gaan wonen, landbouwer geworden, op de Veluwe ergens. Maar de anderen zijn samen gebleven in 't oude huisje en later getrouwd. Zij zelf ook, toen ze twintig was en zij heefc altijd in 't huis gewoond, waar ze geboren en w.ar ze is gestorven, op een wilden najaars dag. Liefde heeft ze eigenlijk nooit gekend. Voor haar ouders en broers en zusters heeft ze dat gevoel niet gehad, dat was meer 'n soort verdraagzaamheid en aan elkaar gewend zijn; en toen haar ouders gestorven zijn, heeft ze niet veel verdriet gehad; ze had geen fijnvoelende ziel, m'n oude vrouwtje, dat ik niet anders dan oud en verschrompeld heb gekend, maar ze is ook eens jong geweest en vroolijk en knap. Toen ze twintig was, is ze getrouwd. Dat is zóó gekomen. Naast haar stond een wever, zoo flink, zoo jong en krachtig. Hij vroeg haar op een keer, of ze eens mee ging wandeien, en dat heeft ze toen gedaan. Een paar Zon dagen gingen ze samen, en toen zijn ze overeen gekomen, flat ze best samen konden gaan trouwen. Ze mochten elkaar wel lijden, konden goed opschieten; zij zag er altijd zoo helder en knapj es uit en hij verdiende een goed geld. heeft onder 't volk? Ja, als dat volk zeeën positie kan bezorgen, een plaatsje in de Kamer, of bij een lucratief bedrijf; maar is hun dat nu kwalijk te nemen, het belang van jezelf en van je gezin te behartigen, het is immers ieders plicht. En dan, dat men spreekt van hen als van gewone menschen, is het niet met alle waar heid in strijd? Ik zelf ben niets pedant, maar dat wil ik wel weten, als er maar even zich de gelegenheid toe voordoet, speel ik in de sociëteit onder het discours al mijn adellijke vrienden en vriendinnen uit. Nooit zal ik vergeten van den Baron A. en van Graaf B. of van Douairière C. te spreken, en dan moest de JV. J'. ('. eens zien wat voor indruk dat op mijn kringetje maakt. Maar nog veel grooter blunder is het te vertellen, dat mijn adellijke vrienden of vriendinnen zich gaarne als gewone men schen laten toespreken. Ja wel, enkelen die geheel en al van adel doortrokken zijn, zoodat ze eenvoudig tot hun »van" hebben genomen, Baron, de Graaf, Jonker of Jonckheere, die lui zien er niet op; maar ik ken freuletjes genoeg, die als je ze juffrouw of juf fie wilde noemen, een gezicht zouden zetten, alsof je ze voor het dienst meisje van den huize, in plaats van voor de dochter hield. Maar ik mag dat wel; ik heb een zwak voor distinctie, en vooral distinctie gegrond in het onderscheid van bloed, want het bloed ishet wezen van het hart en de drijfkracht der hersenen. Maar allerellendigst vind ik die uitlating over het aanbieden van een geschenk en een eerewacht bij gelegenheid van het huwe lijk van H. M. de Koningin met de j bijvoeging, -nu een enkele keer doet dat zooveel kwaad niet". 'Toch is het misschien jammer'. Dus ook dat zou onze adel, die zichzelf gevoelt, niet eens meer mogen doen ! Wanneer zou er voor den adel een betere gelegenheid zich kunnen prcsenteeren, om te toonen dat adeldom nog iets meer is dan een qualiteit, welke recht geeft op een eenigs/.ins langer adres op brieven en koeranten-omslagen ? Of meent de X. Hou. dat een niet-adelKjke eerewacht, en een j niet-adellijk cadeau aan H. M., en in 't j bijzonder aan Hertog Hendrik, even aan genaam zoude» moeten wezen als een door graven, baronnen, jonkheeren enz. hem ' aangeboden? j Welk een teruggang van beschaving spreekt er niet uit die booze kranten-con clusie, nog versterkt, door de opmerking, dat men Hertog Hendrik wel zal inlichten, opdat hij zich niet in de beteekeriis van den Nederlandscben adel vergisse. Foei! Maar gelukkig houden zulke redacteurspraatjes den \\aren vooruitgang niet tegen. Las ik niet dezer dagen, dat eenige adel lijke dames een yloerkleedje voor II. M. vervaardigen, versierd met de wapens dezer blauw-bloedigen ? O, wat is er heerlijker dan het aanbren gen van zijn eigen wapen .... op een ca deautje aan een ander.... en dat vooral op een handwerkje, dat zich zoo goed voor het tentoonstellen van alle mogelijke kleu ren leent! Ik zou wel eens willen weten of die redacteur van het llotterdamsche blad zich Zoo hebben ze 't dan samen gewaagd, dat gröte, dat altijd samen-zijn. Onbewust van wat ^ ze gingen ondernemen, zijn ze getrouwd en 't is goed gegaan, ze zijn heelemaal aan elkaar gewend geraakt. Met hun familie leef den ze heel vredig; olkaar zoo nu en dan eens komen opzoeken en koffiie samen drinken, 's middags tegen vier uur, als 't Zondag was, maar de broers en zu&ters hadden allemaal hun eigen belangen, hun zorgen en hun kinderen. Mijn oude vrouwtje is altijd alleen geweest met haar man; ze hebben nooit kinderen ge had, altijd met hun beiden in hun huisje met een keukentje achter de kamer, waar bloemen op 't kozijn stonden, in roode aarden potten en een zolder daarboven, 't Was groot genoeg voor hen, vroeger, toen m'n oudje nog meisje wa», hebben ze er met hun zevenen gewoond. Hun heele familie hebben ze zien sterven, beiden waren ze immers de jongsten. Hun neven en nicbten bleven niet in't dorp, trokken weg, overal heen, naar andere dorpen, op andere fabrieken. Die kregen nu weer hun eigen be langen, bei emmerden zich niet om hun oom en tante, die al oud begonnen te worden; lieten niets meer van zich hooren. Alleen, die uit de Veluwe schreef nog wel eens, die broer van haar. Z'n zoon dreef de boerderij en z'n vrouw en hij woonden bij hem. Toen de broer dood was, hield dat ook op, de neef had zijn oom en tante nooit gezien. Nu is de tijd er. waarin ik m'n oudjes heb gekend. Als ik aan ze denk, zie ik ze nog altijd zitten, als wanneer ik ze op kwam zoeken. Zij, stram, in een rieten leunstoel voor 't ver.ster kijkend naar de straat, waar niets te zien was als zoo nu en dan een vrachtwagen met een witte huif of een paar menschen, die net als zij, op 't eind van 't dorp woonden en er dagelijks voorbij moesten. Hij altijd bezig met spoelen de witte draden samenvouwend tot lange strengen. Zoo nu en dan praatten ze eens samen, maar meestal za'en ze stilletjes tegenover elkaar; ze hadden elkaar niets meer te vertellen. Toen op een dag is de man plotseling gestor,en, een beroerte gehad, 's morgei s lag bij dood in z'n bed. M'n vrouwtje jimmerde, voelde zich erg onge lukkig tn eerzaam nu, zoo heel alleen, 't Was haar een gewoonte geworden haar man om en bij zich te zien. Net of er iets weg was, zoo vreemd was 't nu. Als ze een stoel of een tafel had gemist, zou ze misschien 't zelfde gevoeld hebben, ze was aan alles evenveel gewend in baar huisje. A'k noe mèr nig alleinig heuf te leven," huilde ze altijd. Ze was toch ook zoo eenzaam. Sinds dien tijd is ze verdrietig geweest en ze is ziek geworden, oud en zoo droevig. 's Morgens stond ze op en dan ging ze in den leunstoel voor 't venster zitten, den heelen dag. Een buurvrouw redderde een beetje in 't keukentje. Overigens was ze steeds alleen,' kijkend met doffe, wezenlooze oogen naar de planten op 't kozijn en naar buiten, naar de stille straat. Zoo is 't leven van 't vrouwtje geweest. .. Zacht en kalm is ze gstorven, zonder pijn, alleen, eenzaam, in haar leur,stoel, 't hoofd voorover gezonken, de handen gevouwen, of ze bad. De neef uit de Veluwe is gekomen, om mee te nemen wat er nog bruikbaar was in 't oude huisje, en is toen maar gebleven, om haar te helpen begraven, dat stond bfter .... Op een wilden najaarsdag hebbben ze haar weggebracht. Borne, Oct. 1900. NETTY SI'ANJA.UJD. Collectie Steenbergen." Catalogus van de kostbare verzameling post zegels, port-, dienst- en pakketzegels, brief kaarten, kruisbanden, couverten en andere geheele stukken, van bijna alle landen van Europa, Azië, Afrika, Amerika en Australië. Alsmede van onderscheidene rijke collecties en albums van andere overleden verzamelaars, waarvan de publieke verkooping zal plaats hebben op Maandag en Dinsdag, '28 en 2!) Januari 1901, telkens te half zeven uren, in het verkooplokaal van H. G. Bom, Warmoesstraat bij de St. Olofspoort, ,55, te Amsterdam. 's-Gravenhage, 21 Jan. 1901. (leaclite Redactie! In een bespreking van Elzevier's geïllustreerd maandschrift in uw No. van 20 Jan. 1.1., doet de heer G. van Hulzen het (natuurlijk bij vergissing) voorkomen alsof het prospectus, in het Januarinomrner gelegd, ware opgesteld door de reductie. Deze stelt er echter prijs op in uw geacht blad te verklaren dat zij aan de samenstelling van Kl:evicr'a proi/r(iiinn<i hare medewerking niet heeft verleend. Het is. trouwens, allén onderteekend «Maatschappij 'El.;erier''. Met de meeste hoogachting, de redactie van »Elzevier's geill. Maandschrift". ook zoo over den adel zou hebben uilselaten, als hij zelf een kroontje boven zijn naam kon plaatsen met evenveel recht a's een heusche Graaf, die nog nooit zijn horloge in den lommerd heelïgehad. In den laatsten tijd heb ik mij met dichters bezig gehouden, en van hun gevoelvolle ontboezemingen genoten ; de h et-ren Hchuepman en Priem. Thans komt zich bij hen als diitter itu Bunde aansluiten de ilaneerende Flanor Boele van Hensbroek. In het Siiccliüor-mimmer van 10 Januari plaatst hij een gedicht -Winter aan het strand'', vol diepzinnig-droeye bespiegelingen, waarop ik de volgende dichterlijke commentaar ont vang, getiteld: -De Dichter aan het strand '. Oni/eHeil'i is '! !r lezen dit ir.dielit. Ivmd il(?,!i de bard met duffe, moe, ie rimpel\,\\»'f< 'l uvlc /mul. Mor zet hij xi,;|, i,.,. |U,,Tj -Maai1 vri.lt p'ru ni-t. Daarginder daalt du /on /"iiilc !? «MI .-li-aal, .ï'edoofd. (TH niudc schijf, Hanwc hennnni; aan liet blinken \an l'.en Innkelnienu e ridderorde ii( xri Ki'ii oadr krab ..... i'-i'hcci't M'lmiiii. «ver 'l stranu. Hij aal ren lirclic scharrelen . . . . daarjimls lirspciirt hij 'l midi; ku^ni, ,\:iar /ijrl l,c! Hei» ui.sl ITH d|i (uitiaiiL'cii /icc|'(. uiiar liii Ken j.ai-adih vol nellnM heel! u' e Irn ,md. llroef bhkl de ba:-d. 1 1 ij vindi het i.ididhriu, l'-" '-ii'li in't linljr nikkriui van de bor-i, \\ i'i-pt hij In-I in de /re. f * dnie\ ia' ]* 't 7.00 ben ie moeten ivuvJrn aan dal M rand.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl