De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 3 februari pagina 2

3 februari 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1232 willen toevertrouwen aan een jong man, die door omstandigheden, geheel buiten de defensie om, geroepen is om een eerste plaats naast de Koningin in te nemen. En nu zwijgen wij hier nog van de averechtsche begrippen, die de schrijver ia het Handels blad omtrent het «Militaire Huis'' toont te bezitten, waarop echter de aandacht gevestigd dient te blijven. En waar allicht te avond of morgen ter sprake zal komen de beteekenis aan dit Militaire Huis toe te kennen, daar zal men rekening moeten houden met de eischen, thans in het Handelsblad aan de militaire hofdignitarissen gesteld. De vraag, wie onze krijgsmacht in tijd van oorlog en oorlogsgevaar moet aan voeren, is door de Rsgeering nimmer be antwoord, hoe daarop ook van verschillende kanten is aangedrongen. Esn leiding in n hand is hier onmisbaar, en de weeHe van twee ministeries een voor de marine en een voor de verdediging te land is dan ook te absurd, om er de dwaasheid van te willen aantoonen. usschen Dollart en Schelde is nu evenwel te dien opzichte .alles mogelijk. Maar juist daardoor wordt de taak van dien opperbevelhebber te moeielijker, en vermoedelijk geeft de keuze van een geschikt persoon de regeering zooveel bezwaren, dat zij er zich iiog niet aan waagde. Wat erger is: tot heden is zelfs niets beproef! om de taak van dien groot-machthebbende te omschrijven en te belijnen. Dat dit hoog noodig is, behoeft geen nader betoog, wanneer wij slechts bedenken hoe bij opkomend gevaar .de toestand zal wezen, n 1.: een onschend baar Hoofd van den Staat, volgens de Grondwet opperbevelhebber van zee- en landmacht, maar met de restrictie vau artikel 77 der Grondwet (»alle koninklijke besluiten en beschikkingen worden door een der hoofden van de ministerieele .departementen medeonderteekend"). Naast bet Hoofd van den Staat een militair Huis, bestaande uil officieren buiten dienet, wier bemoeiingen in vredestijd naar wij meenden Ie weten geheel buiten het militaire liggen, doch die in oorlogstijd vermoedelijk ook wel hunne meening zullen hebben; en onmiddellijk onder den vorst of vorstin, itcee ministers marine en oorlog die :aan de Kamers verantwoordelijk zijn. Denkt men zioh nu een chef van het veldleger, zonder preciese machts-omschrijving, en verdere plaatselijke autoriteiten, zoo behoeft men nog niet bepaaldelijk pessi mistisch te zijn aangelegd om bij opkonaend oorlogsgevaar en in de eerste dagen van den oorlog eenige verwarring in de bevelvoeri g te vreezen, en allerlei confl eten te duchten, terwijl zelfs in het gunstigste geval, n.l. een gewapende onzijdigheid zonder meer, de groote, door geen Grondwet febreidelde autoritaire macht, van zooveel evelbebbers reeds meer dan bedenkelijk is. Leiding alzoo in ne hand, maar een leiding gepaard aan een gezag, dat steunt op vooraf wel overwogen en juist belijnde voorschriften, dat na afloop verantwoorde lijk blijft aan de volksvertegenwoordiging. Is eenmaal de taak van den opperbevel hebber van land- en zeemacht op die wijze behoorlijk omschreven en door het hoogste gezag gesanctionneerd, zoo zal ons niets aangenatre.' zijn, dan dat in den echtgenoot der Koningin den man worde gevonden, die voor deze grootsche taak ten volle berekend is: zijn hooge positie in den lande zal dan dat opperbevelhebberschap ten goede komen. Maar vóór dien tijd iets te beslissen, schijnt ons hoogst ongewenscht. Steeds zal ook daarbij het landsbelang geheel en al op den voorgrond moeten treden, en allerminst kan de Koningin gediend worden door Hertog Hendrik aller lei titels en waardigheden op te dringen, die hij als verstandig man wel wetende, dat de wijsheid niet komt met het ambt zou moeten weigeren. H. L. Leidsclio sociologie. i. \Yat is sociologie ? Openbare les ter opening van den cursus in de sociologie gehouden door mr. S. B. Steinmetz, privaat docent aan de Univer siteit te Leiden. (Leiden, 1900) blzz. 50. Men is vrijwel op de hoogte van de strekking dezer les, wanneer mea de tegenstelling ver nomen heeft, die de schrijver, in cle navolgende uitspraak, heeft gekleed: Welk een onderscheid tusschen onze voorzichtige, eerbiedige studiën over wording en groei der maatschappij en de haastig? impertiraente constructies der philosophen !" (blz. 40). De eene dienst is de andere waard. Wan neer men dit geschrift een mengelmoes van zottek'ap, waanwijsheid, aanmatiging en aanstellerij noemt, is men minder ver van de waarheid, dan de lesgever, vermoedelijk, toege ven zal. Indien het aanzien, dat de sociologie nog pas bezig is zich te verwerven, verbeurd worden moet, is het onfeilbare middel daartoe, het wosrd te laten aan vertegenwoordigers, als er, hier, een is opgetreden. Stel u voor platgetieden bana'iteiten, zoo effen en glad, dat een kinderwagentje er niet op uitglijden zal; saamgeregen, tot op den draad versleten, gemeenplaatsen, tot een soort van staatsierok bijeen geknutseld; waarheden als koeien, die elke Noord-Ilollandsche boer vetweidt, en op gezette tijden doet grazen; lappen holle phraseologie, waarmede tinnegieters van beiderlei kunne, aan bittertafeltjes en in roomtuintjes, zich en elkander opvijzelen. Stel u dit alles voor, met bekkerslag en paukgeschal, met rinkelbom en trompetgeschetter, op i ieuw saamgeflanst, opgestoofd, opgeschroefd, u voorgezet, met een air nu en dan van ver volgde onschuld, en met een verwatenheid, als gold 't het stralende licht eener Openbaring, d*t de smachtende menschheid eindelijk en ten langen leste, door de onvolprezen bemoeiing van het Leidsch Orakel, deelachtig wordt. Als ge u dit alles hebt voorgesteld kunt ge de les'! ongelezen laten, hetgeen het niet te versma den vojrdeel heef:, dat g) uweu tijd beter besteedt. Er zijn boeken, die men aankondigt, door hun gedacb.teng.tng te volgen. Er zijn andere, zolder gedachte noch gang, die uien executeert, dour ze te excerpeeren. Ziehier den weerschijn van het licht, dat de Leidsche docent, voor ons, d)et stralen: Tot op o.izen tij t toe h'bben de philosophen en de juristen al nun thejrieën ea maatregelen op het beginsel gebaseerd, dat de individuen in al es waar het op aankomt aan n zelfde type beantwoorden. Zij hebben steeds gesold mat dien al tijd en overal gelijken abstraccen me;.tch. Het eenige wezen dat wij niet erkennen, omdat wij het nergens zien, was het eenige dar. <ij kenden: de [lees den] Mensen. Dd ge*one praktijk en inenschenkennis waren het hierin met de deftige wetenschap lang niet eens en rejdi hierom wantrouwden zij hare uitspraken: Men zrg zoo duidelijk, da do wetenschap voor de evidentste feiten Blind was en dui hield men ha»r voor een beetje blinder dan het gewoonste yerstand; men ervoer telkens, dat zij prettig spelemeide in haw keurige theorietjes, maar de werkelijkheid negeerde. Mat de sociologie werd dit anders. Zij ziet wel veel meer en dieper, maa- nooit minder dan ieder ziet, omdat a\j p incip eel als opperstefn) en heiligste(o) plicnt eruent, de geheele werkelijkheid te zien, zonder abstractie, zonder conrentie, zonder verbloemiog; de nuchtere, harde, waarachtige werkalijtlieid in volle complexiteit. Zjo neeit zij dan gebroken me: den Mensen, het product van eenzijdige abstractie; zy bestrijdt hei d»aze en g«vaarlyke dogma van de menschehjke gelijkheid, Zij gaat uit vau hei feit, voor ieder duidelijk wa»rneembaar, dat juist de ongelijkheid der menschen eene vaa de hootddnjf krachten d r wereldgeschiedenis is, Voor den hellen blik onzer jonge wetenschap wijkt het fantoom van den abstracten menbch." (blz. bö) Wat zij zien" moge, de tai fouten ziet zij blijkbaar niet. ik laat dit daar. Als Alcxander, ter stich ing van een wereldrijk, uittrekt, be moeit hij zich met met iijn kousenband. Maar staat ge niet versteld en verstomd voor de diepe wijsheid, die uit deze woorden u kenbaar wordt ? Dt ph losophan en de jurbten, met al hun theorieëa en maatregelen, met n slag neergeveld; staart ge niet verbijsterd op het kort begrip eener nieuwe leer, waarvan de scheppende en herscheppands sociologie het Evangelie, en daLrldschu lesgever de apostel is? Welnu, sla nu eens op niet de werken van de philosophen en de juristen, ? het ware te veel gevergd, maar n dun boebjavan n jurist. Deze b reide u niet voor op een nieuwe wetenschap, ook niet op een nieuw hoofdstuk, ter vervanging van ten oud. Och neen l hij schrijft eea paarregels, en daarbij een onnoozele noot. Die regels eu d.e noot luiden: Uehistorische school zag inJerjaad ietwat ongeloovig en bijwijlen ook minachtend neer op de natuurrechtelijke stelsels van den vroegeren tijd, d;e gelijk kwakzalver.-, die louter universeelrmddeleu heb'jen voor alle denkbare ziekten, zoo ook louter universeelvoorschrilten voor alle volken en alle tijden verkondigden. Zij vertrouffde die pochhanzerij niet. Voortreffelijk tieeU du Mtistre haar geper kt! jerd iu ue, docr l.vboutaye, histoire du droit de propriétélo .c.ere eu occident, p. 19, medegedeelde plaats: Lac^n-titucion de 17'J.~>, tout comme ces airiées, est fake p Jur l'/toinme. r, il ii'y a pouit dlwmmes d.ms Ie monde. J'ai vu dans ma vie des Frargiis, des Italiens, des Kusses etc. ; ja sais mêne, grase a Montesquieu, qVon peu; ctre l'ersau; m&is quant il l /loinine, jiüclare, ne l'avoir rencontre de ma vie; s'ii existe, c'est ben ,,a mon insu uae CLtas:ituiio:i qui est faite pour toutes les na'ioiis u'est taite pour aucune; c'est uae pure abstractum; une ,,oeu/re scolastiq'ie faite pour exercer l'esprit u'après une hypothese ideale, et qu'il faut adresser a l'liomine dans les espaces imagiuaires cüil habite" En toch ligt ook in deze gewraakte dwaling eene hst u waar, door naar misvormJe waarheid verborgen. De triviale waarheid namelijlf, dat de Kranschen, [talianen, Kussen en Polen toch altegader menischen zijn. lijaldien de wetenschap de ne en gemeenscaappelijke onderlaag van alle nationaliteiten, ue menschennatuur, niet allereerst etkenneu zou, als ;an zou zij de bloot gewijzigde volksna'.uur nooit verstaan en nooit juist beoordeele.i kunnnen." Aldus, leert de Staatsrechtsgeleerde Bluntschli, zonder vee! vieren e.i vijven, zonder veel ophef of toestel, zonder exclamatie of declamatie, in een onschuldige Loot, zeg ik u. (Bluntschli, Die neueren Kechtsschuten der deutschen Juristen, blz. 63). En, vergeef, het niet, da plaats, met noot en al, dagteekent reedi van 18B2 (Züricb). Alzoo, hetgeen de LeiJfche les gever voor nieuwbakken wijsheid, van het allerjongste merk uitgeeft, had Bluntsclili reeds toen in zijn vestzak, eu strooide h.:t rond, waar het te pas kwam. Let echter tevens op het gezond verstand, waarmede B untschU, na de Maistre sprekend te hebben ingevoerd, hem weerlegt. l)t (abstracte) inensch bestaat Liet, maar in de (concrete) men schen, steekt daa tuch altoos de (abstract-) menschennatuur, zegt hij. Op dien nobelen grondslag is 's mentenen aanspraak op rechts gelijkheid gebouwd. De Leidsche sociologie weet wél, dat er ook eene andere, minder gekke is oordeelt daarover anders: Zij bestrijdt het dwaze en gevat rlijke dogma van de menschelijke geiijkueid'' (blz. '61). In zooverre zij dit doet, behoort men haar niet uit te lachen, maar uit Leiden's roemruchte veste, den weg naar Meerenberg op, te geeseien. Het lust mij echter, hirr en thans, in het narrenpak haar ten toon te stellen. Ook de philosophen ? zoo vernamen wij hebben enkel den abstractea mensch" gehan teerd. Hoe verbazend op de hoogte de spreker is! Reeds Baco maakt op des menschen natuur opmerkzaam, en geeft voorbeelden van de kracht der gewoonte en opvoeding (Essays; ;$8, of Nature in men; 39, of Cu^tom and Education). liume schrijft eene Verhandeling over 's men schen natuur, waarin hij aan degeicoonteeene breede plaats aanwijst (Treatise of lluman Nature. Part III, of the ftt'ects of Gust om). Uit ander gezichtspunt, behandelt hij hetzelfde onderwerp opnieuw (Essay XXI. Of national characters) Kant eindelijk spreekt, in het tweede deel zijner Anthropologie, afzonderlijk en uit voerig, over het karakter van den persoon, van het geslacht, van het vulk, van de sourt. (Werke, Ed. Hartenstein, VII, blz. £07 vlg.j Het fan toom van den abstracten mensch" schijnt dus, gelijk ieder rechtgeaard fantoom, alleen de verbeelding des Leidschen sprekers te onthutsen. Laat ons een tweeden lichtstraal trachten op te vangen. De W luidt: Men kan de heele Sociologie als een geweldig protest tegen dj oucie rationa'istiscae leer van het contrat social" beschouwen; de maatschappij was volgens die opvatting een hoop vaa individuen, door een koctrakt loi-jas met elkaar ve/bmden. Wij zien in haar een natuurlek groeiend levend wezen; die opvatting was mechanisch; de onze is organisch." (blz. 39). Ik laat nu daar men kan, bij dezer, gewel digen Nimrod van het woord, wel ain het. d.iarlaten blijven de on,innige voorstelling vin den inhoud des maatschappelijken verdrags. Van Aristoteles tot Grotius, van Grotius tot Rousseau, van Rousseau tot Jellinek is het nojit anders opgevat da i als een fictie, be stemd en beraamd om de verhouding van regeerders en geregeerden onder beeld te brengen. Waar ik op k'imen wil, is de kenschetsande tegenstelling. Volgens den lesgever, was de opvatting der maatschappij naar het contrat social : mechanisch,"' waar tegenover hij de onze" p'.aatst, die organitcV heet. Het cjntrat social mechanisch l Hoe jammer, dat de sprek r den beroemden Germa nist O.to Gierke niet onder zijne hoorJers had. D;ze toch heeft gesch-even : Evenals Althusius, latt R 'usseau uit het vereei.igings/erdrag een met macht over zijne leden toegarust maatschappely'k lichaam ontstaan, dat h\i, ondanks zijne kunstmatige fxistentie, va k met het msnschelijk lichaam vergelijkt." (Gierke, Allhusius, Bresliu 1880 blz. 203). Volgens Rousseau aUoo is rie maatschappij, precies zoo als de L3idr<che docent haar hebben wil: een na'uurhik grotiend levend wezen", aldus ge tuigt Gierke, en staaft het met tal van be wijsplaatsen. Had deze de les" in de Leidsche Auli bijgewoond, hij zou zijne dwaling onmiddellyk ebben ingezien. Of zou temet de Leidsch? spreker niet weten wat mpchanisch" is? Deze gissing wordt waarschijnlijk, wanneer wij moeten on waren, dat het h^m, bij het andere lid der tegenstelling, namelijk orga nisch," en nog wel de onze,'' dus zijne eigene, eveneens schemert. De zaak is in-koddig en toont, dat onze" sociologie nog lang niet onverm»kelijk is. Ik deel haar beknopt mee. Sedert Chamisso wisten wij, dat een man zonder schaduw zijn kan Wij wisten evenwel niet, dat eene wetenschap het zonder vast om lijnde methode ttellen kan. Dit punt wordt ons ontsluierd, door den Voorzitter van het 3e sociologische Congres te Parijn, P. v. Lüienfeld Hij zegt: Over de methodenleer zelve werden op h:t Congres verschillende, ja tegengestelde beschouwingen vernomen. Lte organische, p-ychologische, historische, statistische, de antropologische en ethr.ographische vergelijkende methoden vonden hare verdedigers. Daarbij was er niet sprake enkt>l van de wijze, waarop men te werk gaat bij de nasporing van het maatschappelijk gebeuren, maar veeleer hiervan, of de sociologie als positieve wetenschap, bij de biologie zich aansluiten, dan wel als eene van de natuurkunde afgescheiden wetensvertakking erkend worden moet". Lilienfell zelf nu kiest partij voor het eerste, en neemt tot lijfspreuk: Soci'ilogus nemo, nisi biologus". Sociologie en biologie zijn verwant. (P. von Lüienfeld Zur Vertheidiging der Organischen Methode in der Sociologie. Berlin 189'.), blz. l, 9). Nu zou men meenen, dat dit naar het hart van den Leidschen docent gesproken ware, die immers do onze'' heeft genoem 1: organisch''. Neen, dezelfde docent verwijst naar een betoog elders, waarin hij de uitspraak doet: de organische boeken herinneren daarentegen meer aan v'.ot geschreven romani etjes". Nu zou msn meenen, dat, altoos dezelfde docent, dus, der biologie den rug toekeert. Neen, in h tzelfde betoog, verklaart nog steeds dezelfde docent, het afs verdienste der organische theorie, te hebben aangettond: rlat de maa'schappij een r.aïuurlijk verschijnsel is, beheerscht door natuurwetten, welke bij die der bi>logie zich aansluiten" (Wolt's Zeitschrift f. Socialwissenschaft, Berlin 1898 I b'z. 199, 20,'). Precies, mijn idee, zou derhalve v. L lienfeld kun.-.en zeggen, naar wij zooeven zagen, ware het niet, dat gestadig dezelfde docent, in altoos hetzelfde betoog, juist met name (t a. p. blz 197 noot 1) Lüienfeld bestrijdt, hetgeen onafgebroken den zelfden docent, in onophoudelijk hetzelfde be toog, niet belet eveneens met name, Lilienfeld's grondregel a'.s hoogst verdienstelijk aan te prijzen. Voor den verbaasden lezer moet dit gesukkel. als volgt worden opgehelderd, in de les": De onünr,i"e overdrijvingen in deze richting be dierven de(n) groote(n) aanwinst niet, die dit inzicht bevat' (bU. 39). Zij schy'nen echter de taal wel te bederven, en de zaak maakt de opheldering niet beter. liet inzicht" van Lüienfeld is verwerpelijk, maar een l !are ge dragslijn. Het bodemloos gezwets van den lesgever is een nevel uit Wolkenkoekocksheim op 'net Leidsch Atheen neergedaald Amst., 2 Jan. 1901. J. A. LEVY. (Slot volgt). De jongste veldmaarschalk van het Hritschc leger. Het kan verkeeren. Volgens het llcr/i/tcr 'l'ngcl/1/il! is keizer Wilhelm tegenwoordig de populairste man in lOngelaucl, dezelfde keuev Wilhelm, die zich, nog niet zoo lang geleden, ge noodzaakt zag zijn voorgenomen bezoek aan de zeilwedstrijden bij ('owes optegeven, omdat zijn veelbesproken en thans zoo treurig verloochend telegram aan president Krüger hem tot den impopulairsten man in Engeland had gemaakt. De onmiddellijke voorganger des keizers in de wisselvallige volksgunst, welke iemand tot den populairslen man maakt en hem als zoodanig op de planken van de rnnsifhalls bezingt en verheerlijkt, is »()nr lluhs ' geweest, en de populariteit van dezen volks held is op bedenkelijke wijs aan het tanen. Daarvoor hebben de Hoeren in Zuid Afrika gezorgd. Iedereen weet, ook in Engeland, dat Lord Roberts' verklaring, volgens welke de oorlog met de Boeren-Ilepublieken feitelijk uit zou zijn, zoo al geen opzette lijke onwaarheid, dan toch ijdel gezwets is geweest. Graaf Kaimond de Villeneuve, een Franschnian, die in Zuid-Afrika het bevel gevoerd heeft over het corps, dat oorspronkelijk door zijn landgenoot de Villebois Mareuil was opgericht, heeft in de Parijsclie /Vfx.s'c het een en ander medegedeeld, dat den bewonderaars van »t>nr Jluliti" niet bepaald aangenaam in de ooren zal klinken. »De oorlogsverkla ring" zoo schrijft hij »was eene verrassing voor de meeste Boeren, die er geen fliuw vermoeden van hadden, dat een aantal kapitalisten zich van hun land wilden meester maken. Zij vertrouwden echter op Kruier en trokken ten oorlog maar zonder grooten ijver te betoonen. Eerst de schending van alle regelen van het volkenrecht door Lord Roberts, het uitplunderen en verbranden der boerderijen, het gevankelijk medevoeren van vrouwen en kinderen, heeft den oorlog in ZuidAfrika voor de Boeren tot een nationalen gemaakt, en men kan daarom gerust zeggen, dat de oorlog eerst nu begint. Het klimaat is de beste bondgenoot van de B >eren, want het ontneemt dengenen, die het niet doodt, een groot deel van hunne veer kracht. De Kaffers houden het met de Boeren, omdat zij door dezen goed bahandeld worden, terwijl zij door de Engelschen meestal, bijvoorbeeld in de mijnen van Kimberley, als gevangenen worden behan deld. Bij het tegenwoordige enthousiasme der Boeren kan rnen op hunne overwinning rekenen. Het Engeli-che leger in ZuidAfrika heeft twee vijfden van zijn effsktief verloren, en de rest is den strijd hartelijk moede." Men vraagt zich met eenige verwonde ring af, of het oogenblik wel juist geko'.en was om het hoofd eener bij uitstek mili taire natie te benoemen tot veldmaarschalk van het Britsche leger. De laatste be richten uit Zuid Afrika spreken van een inval van de Wet met een aanzienlijke troepenmacht in het gebied der Kaapkolonie, waar de onverholeii sympathie der Afrikaanders voor hunne Boerenvrienden wellicht spoediger dan men in Engeland meent in eene openlijke en krachtige samenwerking zal overgaan. Lord Kitchener schijnt met zijn uitgeputte en in de laatste maanden op hoogst ge brekkige wij'.e aangevulde troepen tot off' neief optreuen niet meer in staat te zijn. Da Boeren ontwikkelen eene verbazende activiteit en eene bewegelijkheid, die op hen het »overal en nergens" van toepas sing maakt en de Engelschen noodzaakt al hunne krachten te wijden aan de be scherming hunner op allerlei punten tege lijk bedreigde en telkens verstoorde com municatie-middelen. De in den laatsten tijd uitgezonden of in de Kaapkolonie aangeworven Etigelsche troepen laten zich telkens op nieuw door hun onvermoeide tegenstanders verrassen en omsingelen en geven zich, in verreweg de meeste gevallen, zonder slag of stoot over. Met die ge vangenen kunnen de Boeren weliswaar nieis uitrichten, en zij stellen hen gewoon lijk spoedig weer in viijheid, maar de wape nen, de ammunitie en de mondvoorraad, welke bij die verrassingen worden buit gemaakt, zijn voor de Boeren comn a ido's van zeer groote waarde. Het klinkt bijna als een noodkreet, wanneer de Sliuidnrd over de welgeslaagde invallen der Boeren in de Kaapkolonie schrijft: »Wij zijn niet in staat hen te verdrijven, en moeten hunne gevaarlijke aanwezigheid dulden in de nabijheid van onze voornaamste ver bindingslijnen; zij rukken voort, zonder van onzen kant op tegenstand te stuiten. En de jongste aanvallen op den trein, waarin Lord Kitchener zich bevond, toonen, dat de Boeren in staat zijn aanzienlijke troepenaf.leelingen bijeen te brengen, vlak bij onze hoofdlijnen, welke zij met stout heid durven aanvallen. Kitchener kon daar niets tegen doen. Hij moest zich bepalen tot eene defensive houding; hij moest de garnizoenen, die niet aan de hoofdlijnen liggen, terugtrekken; hij moest plaatsen als Ssnekal, I'hilippolis, Rouxville, Smit.-iield en Ficksburg ontruimen, om ten minste zijn verbindingslijnen te kunnen beschermen. Intusschen heeft de jongste veldmaar schalk van het Britsche leger zijne vreugde over zijne benoemingen geuit op eene wijze, die door de Eransche bladen wordt g* qaalilïyeerd als -?>/»'' joic d*'b irdaide"1 en waarop wellicht ons Hoilandsche »koude drukte" nog beter zou toepasselijk zijn. Het maakt een zonderlingen indruk, dat keizer Wil helm die benoeming als een verblijdend nieuwije mededeelt aan Lord Salisbuiy en Lord Roberts, die plichtmatig antwoorden zenden, waaruit een even blijde verrassing spreekt. Yoorloopig bepaalt, zich de beteekenis dezer benoeming tot. het feit, dat Z. M. de Duiiache keizer zijne collectie uniformen met een nieuw exemplaar heeft vermeer derd. Verplichtingen zijn aan de hem toegekende onderschei.linj; allerminst ver bonden. E'i de belet fdheden tusschen oom en neef, Eduard VII en Wilhelm II, gewisseld, hebben al even weinig te beteekenen. .>De geschiedenis leert ons niet,'' zegt de T/-I/I/IX »dat de solidariteit der dy nastieën ooit meer invloed heeft gehad dan de redenen van Staat. Wilhelm I, de vrome man, zuchtte, stortte tranen en hief' de uogen ten hemel, maar si iet des niettemin, met behulp van omwenteling en oorlog, zijn goede broeders en vrienden, ztlfs zijn bloedverwanten, de gezalfden van het goddelijk recht, van hunne tronen. Daarenboven wegen de dvnastieke betrek kingen tegen elkaar op. Indien Eduard VII de zeer toegenegen oom is van keizer Wilhelm, is hij ook door zijne vrouw, de liefhebbende oom van den cjar en is de ezarina de veelbeminde dochter zijner zuster Aliee. Het zou naï-f zijn te veel beieekenis te hechten aan hel verleenen van langen in het leger aan buitenlandsche vorsten en souvereinen. Keizer Franz .loseph kan getuigen, hoe zijne troepen te Sadowa zijn verslagen door maarschalken, generaals en kolonels a la suite van het O.jslenrijksehe leger." Intusschen, een veldmaarschalk, al is het er maar een a la suite, heeft het recht om over legerzaken een woordje mee te praten, voaral wanneer hij feitelijk, in eigen land, aan het hoofd staat van een leger, dat de Engelschen met onverholen, misschien eenigszins afgunstige bewonde ring, the most perfect instrument of war noemen. Wellicht kan keizer Wilhelm, in zijn nieuwe qualiteit, zijn veelbemin len oom duidelijk maken, dat het Engelsche leger in Zuid-Afrika niet tegen zijn taak opgewassen is en dat een eervolle vrede in 't belang van alle partijen zou zijn. Als dat kon geschieden, zouden wij den jongsten veldmaarschalk van het Britsche leger waarlijk een aanwinst voor dat leger achten. ETINSCHAP Leyensleer, m. Dr. J. D. BIERENS DE HA «t, L".vemleer naar de beginselen van Spïnos i. 's Gravenhage, Mirtinus Nijhoff, 1900. Hoe het mogelijk is, dat een wezen hetzelfde blijft en nogtans verschillende toestanden doorloopt, kunnen wy niet begrijpen; van de bestaanbaarheid van zulk een wezen zouden wij nooit droomen, indien ie-dar onzer niet zelf zulk een wezen ware Misschien komt iemand hier met een be denking voor den dag, welke ik zoo kort mogelijk zal trachten te ontzenuwen, daar dr. Bierens de Haan dat niet gedaan heeft en zy den lezer van zijn boek zou kunnen storen. Wellicht vraagt men: is er wel identiteit van persoon gedurende het geheele leven ? Men kan in een vlaag van hypnose, van voorbijgaaiden waanzin, dingen uitvoeren, waarvan men zich later niets herinnert: ieder bezonnen rechter zal in dat geval den aangeklaagde vrijspreken, juist omdat aangeklaagde en dader hier niet dezelfJe zijn. Om een ander voorbeeld te noemen: een kind liegt; in den langen loop der jaren wordt er uit dat kind een waarheidlievend grijsaard; is het nu billyk laatst genoemde de tekortkomingen zijner jsugd te verwijten ? Het antwoord luidt: Wij spreken hier niet van het zelfbewustzijn, maar van de dieper een heid, welke daaraan ten grondslag ligt. Het zelf, dat bj'.et van zelfbewustzijn is, behoort tot de verschijnselen van het zieleleven, die in den tijd ontstaan en aan velerlei wisseling onderhevig zijo, Niemand zal beweren, dat het pasgeboren kind zelfbewustzijn heeft. Ieder weet, dat het zelf bewustzijn door narkose en slaap tijdelijk wordt uitgedoofd. Het is voor splitsing vatbaar. Ook neemt het in ziekte soms onverwacht een ander karakter aan: de lyder herkent zijn eigen stem niet, heeft geen van zijn oude gewaarwordingen meer, kan de taal niet langer gebruiken, welke h.j vloeiend sprak, weet niet meer te zeggen, hoe zijn vrouw heet; mistroostig roept hij uit: »ik ben niet meer'', en liter, als hij aan een nieuw leven gewend is: »ik ben een ander''. Het zelf, object van zelf bewustzijn, is vergankelijke bewustzijnsinhoud. Nu wordt er voor iederen bewusUijnsinhoud een sutject vereischt. DJ lijd is de vorm, waarin alles zich aan dat subject voordoet, terwijl het zelf buiten den tijd staat. Wanneer het wisi-elde met den tijd, dan zou de patiënt, van wien ik zoo even sprajjt, niet kunnen zeggen: »ik ben een ander". On zoo onderscheid te kunnen maken tusschen thans en voorheen, moet het subject zelf boven dat tijdsverschil verheven zijn. Zelf tijdeloos zijnde, is het voorwaarde van alle tijd. Zalf geen object van ervaring zijnde, is het voorwaarde van alle ervaring. Dat 6uKj >ct, dat onwrikbaar eenheidspunt, is mysterie; «bet diepste punt van ons wezen kan niet gepeild''. Het blijft er dus b'j, dat de menschelijke natuur tweeërlei omvat. Een en dezelfde in dividu is burger in het rijk der eeuwigheid en wandelaar over het veld des tijds. Nu is het duidelijk, dat de tweeledigheid geen duurzame tweespalt, maar tweeheid van hst ne moet zijn. Populair uitgedrukt: het schenkt geen bevrediging met ons zelf over hoop te liggen. Daaruit vloeit voort wat de grondwet van 's menschen leven moet zijn. De eeuwige, steeds identische zijde van ons wezen behoort door te schijnen in ons tijdelijk, ons empirisch bestaan. Zoo gebiedt de wet van zelfbehoud, waaraan alles wat leeft onderworpen is. In dien zin leert Spinoza terecht: »üet streven naar zelfbehoud is het vaste en eenige fon dament der lieugd". Dat streven is's menschen onverwoestbare, steeds »werkzame essentie". »Het vlinderbestaan, zegt Dr. B. de II., is verloochening der werkelijkheid, die in ons is. Essentieel leven, ziedaar zedelijkheid", bl. 77. Men denke hier aan een zeer bekende tegen stelling, aan het verschil tusschen leven uit zich zelf en leven uit de overmacht van wat buiten ors is. Voorbeelden kunnen het kontrast duidelijk maken. Iemand die heden naar dit, morgen naar dat hunkert, telkens iets nieuws naj-mg*, een prooi van de wisselende indrukken van het oogenblik zich betoont, leeft niet van uit ile diepte, leeft enkel aan da oppervlakte zijner ziel. Hetzelfde geldt van den man, die lichtvaardig aanneemt wat hem worut voorgepraat, die, al naar gelang van de omgeving waarin hij verkeert, nu eens zus dan weder zoo oordeelt, die zich verplicht ziet telkens te herroepen wat hij kort te voren ais waarheid heeft aanvaard. Stel daartegen over hem, die steeds hetzelfde wil, die trouw is in liefde en vriendschap, die, als hij eens zijn hart geschonken heeft, het niet licht terugneemt, die voorts in welgegronde over tuigingen een kompas bezit, op hetwelk hij bij zijn reis door het leven veilig afgaat. Zedelijkheid is ernst, welke aan blijmoedig heid geen afbreuk behoeft te doen, integen deel voorwaarde van echte opgeruimdheid is. liet slechte leven is het wufte leven. Z»delijkheid is o.a. klaar en helder denken. Het bedoelde kontrast wordt door Spinoza met een verrassende veelheid van termen aan geduid, liet leven uit de diepte, het innige, consequente, niet van de wereld geheel af hankelijke leven wordt door hem genoemd: redelijk, natuurlijk bestaan, activiteit, willen, staat van vrijheid. liet leven enkel aan de oppervlakte, het leven onder den dwingenden invloed der omgeving, het leven, dat men ondergaat, maar niet zelf leidt, heet: onnatuurlijk, onredelijk, staat van passiviteit, van slaven ij, van wenschen. Ken paar van die termen, welke alle ook bij Dr. Bierens de liaan voorkomen, wil ik nader toelichten. Wat is het verschil tusschen passiviteit en activiteit? Zil er dat verschil tusschen haar bestaan, dat door onzen schrijver wordt aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl