De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 3 februari pagina 4

3 februari 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1232 roemvolle carrière. Donizetti was een zestien jarig jongeling en Bellini, het diep betreurde vroeg gestorven laatste lid van dit driemanschap hetwelk het lel canto tot zijn bloeitijdperk ge bracht heeft, was nog slechts een knaap van twaalf jaren. Uit den aard der zaak componeerde Verdi zijne eerste opera's ( 839?1851) geheel in het voetspoor zyner voorgangers. Eerst van toen af vestigde hy' zijn aandacht meer op de muzi kaal-dramatische karakterontwikkeling Men zou dus den Rigoletto (1851) het begin kun nen noemen zyner tweede periode. Van 1871, toen hy met zij o Aïda voor den dag kwam, dagteekent zyne derde periode, waarin hy, zooals hierboven reeds vermeld werd, meer zyn aandacht wijdt aa-i de muzikale uitdrukkings wijze, welke de meer m jderne moderne hirinoniseering en instrumenteerkunde oplevert. Falstaff is in dit opzicht een juweel. Nog levendig herinner ik my' den groo'en indruk, dien dit werk in 1894 op my maakte, toen ik te Parg's de zesde uitvoering er van bywoonde, met Maurel in de titelrol. Ik had, zelfs na Othello, zeker niet een dergelyke virtuose behandeling van het woord, nocii ook van de muziek verwacht. Falstaff is het laatste dramatische werk ge bleven van den Maestro. Wel heeft hy nog op het gebied der kerkmuziek zich bewogen en o. a. een Stabat Mater en een Te Deum gecomponeerd, doch deze werken passen, evenals zyn vroeger gecomponeerd Requiem, niet recht bij den kerkelyk ritueelen tekst. Z'et men davrvan af en beschouwt men deze compositiën als werken voor de concertzaal en als zoodanig zyn ze alle drie nog niet lang geleden door de zangvereeniging van T >onkunst hier uitge voerd dan kan men vol bewondering opzien naar hst groote talent van hun schepper, dat zich ook hier niet verloochent «en?-éat-«wir vooral openbaart in de prachtige behandeling en groepering der koorstemmen, in de klemvnrijke begeleiding van het orchest en in de mepsterly'ke verdeeling van licht en schaduw, }HJ het aanwenden van, een climax, tot het 'bereiken.«!£a e,en hoogtepunt. In. Duitschland Verdi, vooral door de musici, niet steeds zoo gewaardeerd als hij krachtens zyne aparte persoonlijkheid wel verdient. Tref fend is het echter te lezen hoe Hans v. Bulow in een open brief, den italiaanschen meester vergiffenis vraagt voor de verguizing, die hy hem vroeger in woord en geschrift heeft doen ondergaan. Voor eenige ja-en richtte Verdi te Milaan e n asyl" op waar 100 hoog bedaagde be hoeftige toonkunsteaars plaits ku'ne i erlangen. M'jt vorstelijke hand lenigde hy aldus d*>n nood van zijn minder bedeelde kunstbroeders en kunstzusters. Een groote figuur is met Verdi heengegaan. Wat zal nu het vaderland der muziek" zooals men eery'is Italiëplacht te noemen ons voor de toekimat beloven 'i Z ker is er een bent val begaafde jongeren. Onder hen is er n die zijn laatste werk Mischere" in onvera iderlyke en onverzwakte hoogachting aan zich zalven heefc opgedragen. Moge deze, Pietro Mawagni, en ook de anderen leeren van hun o iden grooten kunstbroeder eenv ud en be scheidenheid, gepaard aan een in waarheid artistieken zin; daarmede zullen zij de na gedachtenis van hunnen waardigen en cympathieken voorganger het best in eere houden l ANT AVERKAMP. IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIHlIlimlIIIIIIIIIH Arnold BöcKlin. t Zou uien werkelijk niet tegelijk van Böcklin en Mauve kunnen houden? Zou de liefde voor de paarschbewademde hei, voor de golving van bleekgroen-bekruinde duinen onder het saty'nig grijs van een wydgespannen regenlucht, de lufJe voor dien rossen avond, waarin de schapen naar stal gedreven wordtn door het kantig gekontoerde herdertje, wiens blauwe boezeroen nu van echter pracht is dan fluweelen riddermantels, zou die liefde van een Hol lander werkelyk het begrip voor Böjklins kunst uitsluiten ? Wat al voorzichtige appreciatie is er gekomen bij zijn dood, wat terughouding in de anders tegenwoordig zoo graag enthousiaste pers. Men kei.de zyn werk te weinig om te oordeeler, men bleef voorzichtig. Maar een enkele maal stond er toch meesmuilend iets tusschen da voorzichtige regels, iets dat aan een hoogwijze kritiek op den meester denken deed Iets van dat schoudersophalend-bedachtzame van een Hollander, die door een al te luid aanprijzen in de buitenlandsche kritiek wat in de contramine gebracht ia; iets van het: «Kom, kom, zoo'n duitsche schilder, die niet als sommige van zijn confraters by de Hollanders ter schole ging, die zulke rare onderwerpen schildert met mythologischenamen. 't Zal ook wat wezen." Zeker dat is verklaarbaar als men mee geleefd heeft in Israels sobere tragedies, als men Jacob Maria blyschallende luchten en zilten zee liefheeft, als men houdt van goud ruige koeien en de malsche weligheid van de groene slootkant, als men in verrukking de zonomsponnen vizioenen van Bauers nieuw ontdekt Oosten heeft aangestaard, of denkt aan het blii.ken en bewegen van de teere grijzen, die de als vanverre geschreden gestalten omhuifden in Thy's Maris wonder gefabel 't Is verklaarbaar als men van 't werk van dezen en zoovele anderen voor Bücklins schilderyen komt. Bont en glad op 't eerste gezicht, niet al te gaaf in de compositie, soms wat verteekend in de figuren, altijd glimmend gevernist. Nergens de gesmydige, meesterlijke breedheid van toets, niet de huiverend gevoelige buigzaamheid van lyn. En toch, toch is er iets, dat niet met rust laat in dit opus, toch past het niet in dat groote knekelhuis, waarin, onder het waarschuwend op schrift »Duitsch", zoo veel leely'ks besloten ligt. Deze landschappen zijn niet met de verleppende atelierschminke beduimeld, deze figuren grijn zen niet mal in dat blomzoet type, dat nu sinds jaren dreinerig te sterven ligt. En ziet men ze weer,die vreemde schilderyen, dan gebeurt het op een mooien morgen, dat men zich wonderlijk schaamt, omdat men ziende blind geweest is. Niet Böcklin heeft de natuur niet begrepen, maar wy' de zy'ne niet, omdat ze niet was zooals wy' te zien geleerd hadden, omdat ze in 't geheel niet van onze, maar van een andere wereld was. De kunst van dien Zwitser is onbuig zaam weerbarstig gebleven. Men leeraarde «historie", Böcklin schilderde wat borstelharige, lentedronken faunen by een krystaldruppende bron. Men leeraarde »genre", Böcklin zag den valen dood op een hinkende merrie voort sukkelen langs een verlaten bliksemverlicht slot; mantelflarden wapperen om het geraamte, de boomen kraken, de dorre bladen warrelen weg. Men leeraarde «naturalisme", Böskün schilderde Prometheus aan de rotsen geklonken. Men sprak van Barbizon, van da praeraffaeliten, van hollandsehen toon, van fransche brille en van de bloemige charme van japansche bladen, Böcklin schilderde in zyn langzaam gevormde techniek, soms haast glasachtig, fel en kleurig, soms niet «buiten de veif". Want men moet het Muther wel nazeggen, hy had een zeer onmoderne eigenschap, een onverwoestelyke gezondheid, die hem mogelyk maakte zyn eigen weg te gaan, tegen het meewarig hoofdschudden en wysneuzig vermanen der duitsche kritiek in. Wat mag daar wel gestoken hebben achter dat gefronst voorhoofd in den robusten kop van dezen menschenvreemden schilder, dat hy uit de herinnering aan wat spiegelende bergmeeren, aan de schuimbespreide golfdalen der zee, waarin de visschersboot neergly'dt, aan een burcht op rotsen, aan wuivende cypressen en huiverende popels, aan wat zomerblauw en voorjaarsgeel, een nieuw Nergensland te scheppen wist, waarvan de fabeldichters verhaalden ? En is het wonder, dat de droom, die hier tot werkelijkheid werd, niet uit de nevelen van de lage landen opwaasde? Bevreemdt het, dat hier heviger kleurenkracht, in den luister van ongesluierd licht, over een stof/rye wereld als uitgegoten was? Is het wonder, dat oogen, die Zwitserland en Italiëhet liefste zagen, die het bruin van de rotsen en het vloeibaar saffisr van de Tyrrheensche zee meer hun eigendom wisten, dan de tinten van de Ssineoevers of Hollands smtïge luchten, dat zulke oogen het hoogste geluk verlangend schouwden in een wereld van klaarheid en licht, in forscher aaneergeschikte tuilen rood, groen, geel en blauw, dan ons te verdragen gegeven is? En is het wonder, in 't land van de winteravondsprookjes en Goethe's «Fischer", dat zich die wereld met wezens bevolkte, waarin geen menschelykheid meer rilt ? ? Zie de suizende lentewinden stoeien boven het golvend gras, als een dartele kring lachende kinderen Uit de zware onweerswolken bo ven den bergrug werkt zich de enorme romp van den Prometheus los. Ue held van de Grieksche mythe is hier niet, dit is zoo maar een reus zonder attributen, maar bekender dan die uit het mythologische boekje. De ver persoonlijking van het ontzaglyke, waarby' de bergen en boomen tot heuveltjes en mossan worden, iets van het geweld, dat er dreigt in de wolkenvlotten, heenglijdend over de versomberde, angstige landen; Vlammend-opalen nfltxen kaatst de vischstaart der watervrouw in den kalmen avond op een zachtkens bespoelde klip gelegerd. Men denkt zich den schilder, hoe hy avond aan avond tuurde naar . de waterglansen in de kolken van de fUuw doorbruiste bocht, hoe hij eindelijk toen dit vreemde lichaam daar liggen zag met het lange vischlyf, waarlangs de zon vergleed. Kr was wel een nieuwe kleurenrij noodig om dit vast te houden. 't Is waar, daar was eens een andere Böcklin, die een andere taal sprak. Door de don kere ravijn, tusschen hemelhooge, recht-opgaande rotswanden, trekt een kleine stoet. Sommigen rijden op muildieren, anderen stuwen een zwaargeladen wagen langs het smalle pad omhoog. Vochtige nevel hangt tusschen da grijze steenen Daar komt uit een donkere kloof een glibberig geschubde drakenkop met kwabbig wangenvel en glazige oogen te voorschijn. Langzaam strekt zich de dunne, wel twaalf mans lengten lange hals, Dat was de illustratie bij Goethe's verzen Kennst du den Berg und seinen Wolkensteg V Das Maulthier sucht im Nebel seinen Weg: In Höhien wohnt der Drachen alte Brut. De latere Bö3klin illustreert geen dichters meer, zijn kunst vraagt niet naar litterairen uitleg. Iltj schildert hij zijn eigen onopgeschreven en onopschrijf bare verzen. Mdar wie eens begrepen heeft, dat dezen kunstenaar het geluk was geschonken om te zeggen wat de besten onder zijn volk, door alle eeuwen heen, telkens en telkens weer dachten, dat hij spon taan gevoelens belichamen mocht in vormen en kleuren, waaraan vroeger slechts de minder aanschouwelijke kunst van het woord raken kon; wie( begrijpt, dat niet naar de vlotte teekening, niet uitsluitend naar de distinctie van tonen, en vooral niet raar 't meer of minder conforme van het werk met de om ons bewegende wereld, de grootte van een schilder geschat kan worden, die zal ook Bchklin met den nuchterder Mtnze),den geleerderen Klinger, den wellicht vooral voor ons sympatiekeren Liebermann op een lijn durven stellen. En al mag de Bözklin van vóór 70, van wien de »Vilia am Meere" w, om de meerdere soberheid van stemming, om de voornamer harmonie, begrijpelijker zijn, dan de latere; al is 't waar dat, in de allerlaatste jaren, bij het zoeken naar fonkelende kleuren, de gevaren van het theatereffect r,iet altijd zijn vermeden, toch zou niemand het gelukkige uur willen missen, dat een ernstig verdiepen in den statigen rouw van de »Toteninsel" hem tot duurzaam bezit geschonken heeft. W. V. Aanwinsten in het Rüteninsenm. Van de schilderyen, die in de laatste maanden de collectie van ons museum zyn komen ver meerderen door aankoop, bruikleen of geschenk zou al een aardig lijstje zyn op te maken. Maar hier behoeft daarvan geen nauwgezet verslag gegeven te worden, en is het alleen dienstig te vermelden de stukken, naar veronderstelling zy'nde de meest welkome nieuwe verschijningen voor gewone kunst minnaars. De Rambrandt uit het Rijperhofje is daar al sinds weken ingeburgerd, na eenige maanden de gast te zyn geweest van het Mauritshuis. Ik heb vroeger, toen het portret door dr. Bredius aan het licht werd gebracht, mijne meening daar over reeds gegeven, en daar die sinds niet gewy'zigd is. behoef ik nu niet aan't her halen te gaan. Het hangt thans met de overige stukken van dit bruikleen in het kabinetje, dat vroeger de pastels van Liotard bevatte. In den laatsten tijd werden op een veiling, op niet onbelangrijke wijze enkele aankoopen gedaan, 't Merkwaardigste daaronder is wel een vrij omvangrijk stuk van Adam Willaerts, dat uit zijn productie als vanzeer goede kwali teit kan worden aangeduid. Al is het ook waar dat bij de uiterste verzorging, die Willaerts blijkbaar aan dit werk verleende, de techniek wat in het maniërisme verloopen ging, in ver schillende partyen toch, is uit de kracht van nauwgezette waarneming de uitvoering op zeer deugdelyke wijze aangestrakt. Op diezelfde veiling werd ook werk verworven van een nieuweling voor ons museum, een havengezicht door Withoos, dat werkelyk vau verdiensten by dien weinig bekenden schilder blijken doet. Sinds dien werd het Rijk dooronderhandschen aankoop, eigenaar van een nog al belangwek kende Drooghsloot, voorstellende St. Maarten, die zijn bekend werk van barmhartigheid verricht, omringd door een menigte van armen en gebrekkigen. Dit werk is vaster van kleur, geserreerder van behandeling, dan het grootere stuk, Huisvesting der armen, in het museum aanwezig ; vooral in de entourage van het land schap is dit merkbaar; lucht, huizen, boomen, zyn hier niet van zoo'n papierachtigen aard als ginds. Van Janssens van Geulen, tot nu toe niet vertegenwoordigd, zyn we thans ook een portret stuk ry'k geworden, 't Is wel geen kunst van superieur gehalte, dat portret, met zyn affectatie van smaakvolle elegantie, van delicaat toet senden schildertrant, maar toch lykt het me behagelyker dan het portret van Hanneman, dat met dit werk eenige overeenkomst heeft. De belangrykste aanwinst is echter een schildery' van Adriaen van de Venne. Sinds het gedenkwaardige legaat van wy'len D. Franken hebben we nu van dien karakteristieken meester een serie werken in bezir, waarmee alhaast een kabinetje te vullen zou zyn. Maar ondanks die ruime vertegenwoordiging, wil men by een nieuwe verscüyning uit het werk van dezen vroeg zeventiend' eeuwschen meester niet aan overtollige vermeerdering dsr collectie denken. Zijn beteekenis in de oud-hollandsche kunst is daarvoor te groot en misschien nog te weinig gewaardeerd. Hij mag minder populair zijn dan Jan Steen en Adriaen van Ostade, maar zeker grooter dan de laatste is hy, en naast den eerste zou ik zeggen, dat by hem toch nog krasser ontwikkeling is waar te nemen van uitbeeldend vermogen. Zyn straffe typeeren, zyn onthullen van de scherpe kanten der werkelijkheid, is primitiever en nog meerder vry van de achterbedoeling een sujet ook te doen dienen tot gekuischte verzorging van het schildery-uiterlyk. En toch heeft zyn werk ook fijnheden van kleur, en kan zijn techniek zich plooien tot eengevoeligheid van uitdrukking, als door geen beschaafder werd overtroffen. Deze schilderij, geeft te zien een boeren-carnavals feest, waar de lollende stoet, in onderscheidenheid van grillige vreugde-betooning, zich voor doet als een stuiping van losbrekend ver maken, trekkende van de eene buurt naar de andere, door het winterend land; maar op den voorgrond by een tweetal heeft de pret een wending genomen, ze gaan elkaar te lijf; de een, een gevaarlijke bruut, die dronken waggelend op olifantsbeenen, maar pardoes zyn mes zal steken tusschen de ribben van den redelijker vertoornden schoenmaker, die klaarder den toestand inziet, maar toch in onbedwingbare giftigheid, den plompen ruziemaker zal trachten te trtffen. By dit ge deelte vooral, om het schrijnend werkelijke daarin en het breede zien der beweging ; om die steilheid van uitingswyze, dacht ik my van de Venne als een tiollandsche Breughel. Dat deze schildery nu een genre vertegen woordigt uit zijn productie, gelijk het museum nog niet bezit, behoeft werkelyk niet als term te gelden om de aanwiiist te motiveeren. Afdoende is, dat we hier een oud-hollandsch kunstwerk hebben van het onvervalschte ras, een schildery van ie soort, die in een museum collectie altijd tot de keur zal behooren. Jammer echter, dat het werk niet meer is wat men noemt punt-gaaf; en, dat het geheel nog bedekt is met een laag berookte vernis, die de klaarheid van de kleur nu nog zeer schaadt, zal mogelijk nog wel te verhelpen zyn. W. S. De yersiereiiiie tasten in Merl, Oost-Me door E. A. VON' SAIIER Met de onlangs verschenen afleveringen 5 en i! heeft de heer von Saher, bovengenoemd werk voltooid en daarmede getracht in ons te wek ken, iets van die liefde, eerbied en bewonde ring, die hijzeif moet gevoeld hebben bij het aanschouwen dezer monumenten vaa Hindoekunst en Hindoe-beschaving. liet is niet een werk van streng weten schappelijke waarde, een werk dat ons nieuws gegevens ter onderzoek zal brengen; noch het resultaat van nauwkeurige vergelijkingen en ernstige navorschingingen; de schrijver wil het er trouwens zelf niet voor laten doorgaan. waar hij in bet naschrift zegt: »Aan heleinde van ons overzicht gekomen, zijn wij ons ten volle bewust, dat de bij de afbeeldingen ge voegde tekst, verre van volmaakt is." Maar al zal de wetenschap dan ook te vergeefs nieuwe lichtpunten in dezen arbeid zoeken, en al zullen geleerden wellicht menige onjuistheid of onvolledigheid in den inhoud kunnen aanwijzen, toch blijft deze uitgave, ook juist door hare wijze van bewerken, een zeer belangrijke bijdrage tot studie en kennis van schoonheid, in bouw en versiering van een volk, dat misschien meer dan eenig ander doordrongen was van de eenheid die in ieder kunstwerk moet heerschen. Beter dan menig vertoog, doet de heer von Saher ons, door tal van goed gekozen en uitstekend gereproduceerde afbeeldingen de zuiverheid der Hindoe-kunst genieten, de ernst hunner monumenten, waaruit de invloed hunner godsdienstige overtuigingen ten dui delijkste spreekt; de juistheid hunner versie ringen, die de waarde hunner bouwwerken verhoogen, er ry'kdom aan verleenen, door hunne spelingen van licht en schaduw, maar steeds, door hunne juiste plaatsing en bere deneerd evenwicht, binnen de grenzen eener versiering blijven, d. w. z. ondergeschikt aan datgene wat versierd moet worden. Als we hier zien de deuromlijstingen of nisbokroningen, dan zijn dit voorbeelden van decoratief beeldhouwwerk, waardig naast de schoonste voortbrengselen der gothiek geplaatst te worden; terwijl de ornamentvullingen en figurale friezen getuigen van een ornament begrip en evenwicht van compositie, waarvan de bestudeering in dezen tyd van versierings verwarring, wellicht velen ter leering kan dienen. De overweldigende schoonheid stond bij den heer von Saher op den voorgrond, en hiervan vinden we dan ook de fraaiste specimens ver tegenwoordigd, niet het minst in de beelden uit de Boeddhistische godenleer. Waar de vorige afleveringen o. a. een zeer mooi beeld van Ta-a, de godin der innerlijke kennis, een fijn besneden bronzen fUwa-beeld, een haut relief van een zittend godenfiguur van den Tjandi-(jiwa bevatten, daar spant deze laatste aflevering den kroon met een godinnei-fi^uur, vol majesteit en pracht, tegelyk vol eenvoud en ry'kdom. Schoon is het modelévan het lichaam, van het gelaat, der armen en handen; ry'k de sieraden om hals en op het hoofd, de banden om armen en enkels; terwijl deze geheele met gevouwen beenen op een lotoskussen zittende figuur, door een zeldzame voornaamheid en rust, den aanschouwer tot eerbiedige vroomheid moet stemmen. Behalve deze afbeelding bevat de laatste aflevering nog als buitentekstplaat, een poort omlijsting, bekroond door de bekende Banaspati en eindigende in de olifantskoppen; een zeer fraaie reproductie r.aar een leeuwtje uit de nis der beneden bazis van Tjandi-^iwa, en eenige versierde lijstwerken en pilasters van den Boroboedoer, die uitstekende voor beelden vau Hindoe-versieringen zijn. Waar de tekst, geschreven als toelichting der prenten, onicgewijden een duidelijk denk beeld geeft van de verdeeling en constructie der tempels, hun een blik doet slaan op de godsdienst van het Boeddhisme, en hare voor schriften, hun wijst op de verhouding tusschen de bouw en versieringskunst dezer Hindoe monumenten, maar bovenal opwekt tot «een hoogere waardeering, als tot nog toe bestond voor deze superieure kunstuitingen", daar mogen we den heer von Saher dankbaar zijn dat hy deze arbeid ondernomen heeft, die er zoo wij hopen toe mogen bijdragen, in deze overblyfsels uit vroegere tijden niet alleen merkwaardige documenten voor geschiedenis, zeden en gewoonten te zien, maar ook en bovenal kunstuitingen van meer dan gewone schoonheid, R. W. P. Jr. Een belangrijk uitvinding Alles wat tot sterken groei en vollen wasdom komen wil, ontwikkelt zich langzaam, zonder haast, zonder koorts, zonder gerucht. Men zou zeggen dat het geheimzinnige der duisternis, in elk geval de gewy'de rusten der verborgen heid n der voirnaamste voorwaarden is, waaronder nieuw leven ontstaan kan. Voor wie dit bsdenkt ligt een eigenaardig plechtige aandoening in het betreden van n dier geheimzinnige werkplaatsen waar leven gegeven werd aan iets dat, eenmaal aaa de wereld geschonken, een onafzienbare reeks ge volgen zal met zich brengen, nieuwe horizons openen, nieuwe wegen banen, nieuive gedachten wekken, en tot wêar nieuwe uitvindingen leiden. Er ligt iets in van het wondere: Sesam ouvre toi'' uit het oude arabische sprookje. Maar nu in modernen zin, want niet een schat: kamer vol goud en edelgesteenten treden we binnen, gevuld met verblii.dend gefonkel, maar een heel eenvoudige werkplaats, waar het menschelijk vernuft weer een over winning behaalde op de matei ie, een nieuw vonlije veroverde van het Prometheus-vuur. De uitvinding, waarover ik u spreken ga, die bescheiden en geruchteloos gedaan werd in een onaanzienlijke tinne te Baulogne sur Seine, kan inderdaad een overwinning genoemd worden. Haar invloed op allerlei industrieën zal zich spoedig sterk doen gevoelen, want het betreft, hier n onzer meest gebruikte grond stoffen: het hout, de semlisatie" en onbrandbaar-making vau het hout. Zooals ieder weet, wreekt zich de boom, midden in zijn levenskracht geveld, nog lang na zijn dood, op «e menschelijke willekeur, die hem zijn blijde bosch leven ontnam. In de woningen onzer groote stads revolutie bouw weet men maar al te goed wat werken van het hout" beteekent en wie goedkoope meubelen kochten, kennen al de tobberijen van te nieuw" hout. Het sap werkt in het hout tot het geheel vervluchtigd is, en bij sommige boomsoorten duurt dit jaren. Eikenhout, vóór h'it geheel voor alle doeleinden geschikt is, moet tien soms twintig jaren liggen, er zijn boomsoorten die niet aan na vijfentwintig jaar voor alle gebruik gereed zijn. Wat dit in de.i houtbandel beteekent, wat dit zegt aan verloren ruimte, aan irnproJuctief kapitaal, valt licht ra te gaan, en erger nog, welk een slecht, slordig, teleurs ellend werk er ge.everd wordt, wanneer niet in de timmerrnans- en meubelmakerswerkplaatsen gewetensvol rekening wordt gehouden met deze eigenaardige werking. Nu waren er wel proeven genomen om onder sterke drukking zekere, de sappen do^den.le stof fen in het hout te persen, maar nooit drongen deze diep genoeg, tot in het hart door; dednikking was nooit voldoende, de kern bleef onaangetast. De eer van een volkomen oplossing van dit vraagstuk te hebben gevonden komt toe aan den beer Lebioda en zijn geleerden, schranderen medewerker den heer Frenkel. By elka uitvinding is men steeds geneigd even het ei van Columbus aan te halen. Als de vondst ons uitgelegd wordt, klinkt alles zoo eenvoudig, hebben wij moeite te begrijpen, dat men niet eerder op die gedachten is gekomen, en toch, welk een ingeniositeit, een geduldig proefnemen, een intuïtie en kennis noodig om de kleinste overwinning in die richting te behalen. Terwyl men tot nu toe gepoogd had het hout met antiseptische vochten te door dringen, door dezen onder sterke diukkingvan den buitenkant af (waar de schors gezeten heeft) te laten indringen, zonder, zooals ik reed< zeide, dat men op die wijze ooit een goed resultaat verkreeg, kwam de heer Lebioda op de goede gedachte, om het eene einde van het stuk hout, dat hij bewerken wil, bloot gesteld te laten aan de lucht, het andere af te sluiten onder een druk van GO, 80, ICO atmosfeeren. Het vocht, ingeperst aan dit laatste einde, stuwt nu voor zich uit het sap, dat uitstroomt aan het andere, aan de lucht blootgestelde. Deze bewerking kan van twee kanten geschieden. Het ingespoten vocht door trekt heel het hout, om elk celletjesweefseltje als 't ware een vul&el latend van antiseptische, of van minerale zouten verzadigde substantiën. In twaalf, vijftien minuten zag ik een dikken beuken balk, van vier meter lang en vijf- en twintig centimeter middellijn, bewerken. Een oplossing van ammoniak had het hout volkomer doortrokken en stroomde uit, uit het vrij ge laten einde als door ontelbare porieëa. Alle natuurlijke sappen waren verdwenen. In het begin was het ingeperste vocht bij het uitstroomen verzadigd van organische stoffen, op het laatste was het by het uitgaan volkomen van hetzelfde gehalte als by het ingaan. Het spreekt van zelf dat hout op deze wijze bewerkt, gezuiverd van alle sap d. w. z gisting veroorzaken ie stoffer, oneindig gauwer droogt dan het gewone hout. Veertien dagen, hoog stens een maand, zijn voldoende om den zoo gevelden boom te bereiden tot goed betrouw baar materiaal voor den timmerman, schrijn werker, zelft voor den instrumentmaker. Is het niet logisch en merkwaardig aan passend aan deze eeuw van stoom en snelleven, dat uu ook het hout snel leert oud" worden? Maar niet alleen oud-maken seniliseeren" is de bedoeling der heeren Lebioda en Frenkel. Door een juiste, kundige keuze van het in te brengen vocht, kan men het hout ook doortrekken met antiseptische bestanddeelen, die het vry'waren tegen de aan vallen van microben, paddestoelen en schimmel, insekten enz. En hier juist opent zich een nieuw eindeloos veld van gelukkige toepassingen. dezer merkwaardige uitvinding. Wy denken aan de dwarsliggers der spoorwegrails, die zoo dikwijls oorzaak waren van vreeselyke rampen, vooral in die landen waar de vochtige bodem hen spoedig doet verteren, aan telegraafpalen en bruggen, sluizen en dijkwerken, steigers en heipalen, straatplaveisel enz. En niet alleen tegen de aanvallen der natuurly'ke vijanden van het hout, de microben, de schimmel en, vooral in heete landen, de insekten, kan men het thans behoeden ook tegen dien vreeselyksten aller verwoestere, het vuur. Door het hout te doortrekken met zekere goed ge kozen chemische bestandeelen kan men het totaal onontvlambaar maken. Tot nog toe ge lukte het niet het te bewaren voor verkolen by langdurige groote hitte, m&ar als brandstof, als voedsel voor de vlammen in een brandend gebouw kan het geheel onschadelyk worden gemaakt. Is dit niet een blijde tijding, als men zich herinnert de periodiek terugkeerende afgry'sselyke schouwburgbranden, de hooge kazernehuizen onzer groote steden waarby brand wil zeggen een groot aantal reddeloos verloren slachtoffers ? Geen wonder, dat de olficieren der brandweer alhier, en de leden van den gemeente raad, die zich voor publieke werken interes seeren, met gespannen belangstelling deze nieuwe ontdekking hebben begroet. leur en traagheid, opzien tegen onkosten, ofschoon deze niet groot zijn, en in veel opzichten deze methode eerder een groote be sparing zal blijken te zijn de oude geest van eerst de put te dempen nadat zal zeker nog lang tegenhouden den zegenvierenden tocht dezer uitvinding over geheel Europa. Maar nu de oplossing er eens is, zal de toepassing in engeren en daarna ruimeren kring toch hoe langer hoe meer plaats grijpen. D.^ rusteloos verwoestende microbe, die zijn verraderlijk vernielingswerk in stilte binnen in de ingewanden van het hout volbrengt, en de oude vuurgod, die, ook al is zijn dienst lang afgeschaft, nog altijd groote zoenoffers van menschen-levens eischt, zullen eenmaal merken, dat daèr in deze nederige werkplaats te Boulogne, wegschuilend in den schaduw van la ville lumière", een machtig iets geboren werd dat de menschheid tegen hun onstilbare vraatzucht zal beschermen. Ten slotte wil ik nog even aanstippen, dat volgens de hier besproken methode, het hout niet alleen kan worden ingespoten, of beter doorspoten'met antiseptische en minerale zouten bevat'ende vochten, maar ook met verschillende kleurs'offen. De heer Lebioda, die artist is en wiens schildersziel de kleuren liefheeft, vond ook het middel om zeer mooie en fijne kleuren in het houtweefsel te persen. Dit maakt een heel eigenaardig effect, daar men de nerf van het hout blijft zien en dit toch een kleur aanneemt, mooier en teerder nog dan bij beitsen. Ik zag verscheiden stalen van zoo bewerkt hout, een bruin-grijs, o.a. bijzonder aantrekkelijk, waar, door de eigenaardige vorming der cellen, een soort s-langenhuidachtig effect was verkregen. O! eenmaal zullen onze beeldhouwers, hout snijders, meubelmakers, het verstaan hos partij te trekken van dit nieuwe materiaal. Dat, evon als marmer een eigen leven heeft, waarmee men effecten kan bereiken, onmogelijk mei; gewoon hout!" zeide de heer Lebioda. Kn in zijn woorden klonk de nagalm van heel een rijk en stralend artis'.en visioen van mooie nieuwe dingen. Voor onze jonge kunstenaars der verbrnikskunit" en onze jonge architecten die gaarne zuiver gehouden materiaal met mooie kleuren willen vereenigen is het zeker niet zonder be lang dat zij zich op de hoogte stellen dezer nieuwe meikwaardige uitvinding. C.?D. J. v. B. E. D. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: Berp. A. van Beek, «Regenachtige dag'', schilderij. NIEUWE UITGAVEN. Jl'twrllciiUni) mor het notttrif-mnht in het bijzonder ten (hetinfe run hen, die zich roorbsreülcn tot het notarieel <,r«w:«, door W G. j)F. HOER, voortgezet door II. M J. WATTEL. Afl. l:i Medemblik, K. H. Idema. Kortschrift, naar aanleiding van de inge diende legerwetten, door A. E. REDELK Helder, C. de Boer Jr. «Maatschappij tot Nut van't Algemeen " ]>e wet op den leerplicht, door mr. H. Pu. DE KANTEU. Amsterdam, S. L. van Looy. 40 cents per regel. lllllllllllllltlllllllllllllHIIII alleen echt, indien direct van mij betrok ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 et, tot n 11.1O per Meter. Aan ieder franco en vry van invoerrechten in huis. Stalen ommegaand G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Piano-, Oriel- en. Müzietaïel ~~ MEEYKOOS & KALSHOVEN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl