Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
1232
roemvolle carrière. Donizetti was een zestien
jarig jongeling en Bellini, het diep betreurde
vroeg gestorven laatste lid van dit driemanschap
hetwelk het lel canto tot zijn bloeitijdperk ge
bracht heeft, was nog slechts een knaap van
twaalf jaren.
Uit den aard der zaak componeerde Verdi
zijne eerste opera's ( 839?1851) geheel in het
voetspoor zyner voorgangers. Eerst van toen
af vestigde hy' zijn aandacht meer op de muzi
kaal-dramatische karakterontwikkeling Men
zou dus den Rigoletto (1851) het begin kun
nen noemen zyner tweede periode. Van 1871,
toen hy met zij o Aïda voor den dag kwam,
dagteekent zyne derde periode, waarin hy,
zooals hierboven reeds vermeld werd, meer zyn
aandacht wijdt aa-i de muzikale uitdrukkings
wijze, welke de meer m jderne moderne
hirinoniseering en instrumenteerkunde oplevert.
Falstaff is in dit opzicht een juweel. Nog
levendig herinner ik my' den groo'en indruk,
dien dit werk in 1894 op my maakte, toen
ik te Parg's de zesde uitvoering er van
bywoonde, met Maurel in de titelrol. Ik had,
zelfs na Othello, zeker niet een dergelyke
virtuose behandeling van het woord, nocii ook
van de muziek verwacht.
Falstaff is het laatste dramatische werk ge
bleven van den Maestro. Wel heeft hy nog
op het gebied der kerkmuziek zich bewogen
en o. a. een Stabat Mater en een Te Deum
gecomponeerd, doch deze werken passen, evenals
zyn vroeger gecomponeerd Requiem, niet recht
bij den kerkelyk ritueelen tekst. Z'et men
davrvan af en beschouwt men deze compositiën
als werken voor de concertzaal en als zoodanig
zyn ze alle drie nog niet lang geleden door
de zangvereeniging van T >onkunst hier uitge
voerd dan kan men vol bewondering opzien
naar hst groote talent van hun schepper, dat
zich ook hier niet verloochent «en?-éat-«wir
vooral openbaart in de prachtige behandeling
en groepering der koorstemmen, in de
klemvnrijke begeleiding van het orchest en in de
mepsterly'ke verdeeling van licht en schaduw,
}HJ het aanwenden van, een climax, tot het
'bereiken.«!£a e,en hoogtepunt.
In. Duitschland Verdi, vooral door de musici,
niet steeds zoo gewaardeerd als hij krachtens
zyne aparte persoonlijkheid wel verdient. Tref
fend is het echter te lezen hoe Hans v. Bulow
in een open brief, den italiaanschen meester
vergiffenis vraagt voor de verguizing, die hy
hem vroeger in woord en geschrift heeft doen
ondergaan.
Voor eenige ja-en richtte Verdi te Milaan
e n asyl" op waar 100 hoog bedaagde be
hoeftige toonkunsteaars plaits ku'ne i erlangen.
M'jt vorstelijke hand lenigde hy aldus d*>n nood
van zijn minder bedeelde kunstbroeders en
kunstzusters.
Een groote figuur is met Verdi heengegaan.
Wat zal nu het vaderland der muziek" zooals
men eery'is Italiëplacht te noemen ons voor
de toekimat beloven 'i Z ker is er een bent
val begaafde jongeren. Onder hen is er n
die zijn laatste werk Mischere" in
onvera iderlyke en onverzwakte hoogachting aan zich
zalven heefc opgedragen. Moge deze, Pietro
Mawagni, en ook de anderen leeren van hun
o iden grooten kunstbroeder eenv ud en be
scheidenheid, gepaard aan een in waarheid
artistieken zin; daarmede zullen zij de na
gedachtenis van hunnen waardigen en
cympathieken voorganger het best in eere houden l
ANT AVERKAMP.
IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIHlIlimlIIIIIIIIIH
Arnold BöcKlin. t
Zou uien werkelijk niet tegelijk van Böcklin
en Mauve kunnen houden? Zou de liefde voor
de paarschbewademde hei, voor de golving van
bleekgroen-bekruinde duinen onder het saty'nig
grijs van een wydgespannen regenlucht, de
lufJe voor dien rossen avond, waarin de
schapen naar stal gedreven wordtn door het
kantig gekontoerde herdertje, wiens blauwe
boezeroen nu van echter pracht is dan fluweelen
riddermantels, zou die liefde van een Hol
lander werkelyk het begrip voor Böjklins
kunst uitsluiten ?
Wat al voorzichtige appreciatie is er
gekomen bij zijn dood, wat terughouding in
de anders tegenwoordig zoo graag enthousiaste
pers. Men kei.de zyn werk te weinig om te
oordeeler, men bleef voorzichtig. Maar een
enkele maal stond er toch meesmuilend iets
tusschen da voorzichtige regels, iets dat aan
een hoogwijze kritiek op den meester denken
deed Iets van dat
schoudersophalend-bedachtzame van een Hollander, die door een al te
luid aanprijzen in de buitenlandsche kritiek
wat in de contramine gebracht ia; iets van
het: «Kom, kom, zoo'n duitsche schilder, die
niet als sommige van zijn confraters by de
Hollanders ter schole ging, die zulke rare
onderwerpen schildert met mythologischenamen.
't Zal ook wat wezen."
Zeker dat is verklaarbaar als men mee
geleefd heeft in Israels sobere tragedies, als
men Jacob Maria blyschallende luchten en
zilten zee liefheeft, als men houdt van goud
ruige koeien en de malsche weligheid van de
groene slootkant, als men in verrukking de
zonomsponnen vizioenen van Bauers nieuw
ontdekt Oosten heeft aangestaard, of denkt aan
het blii.ken en bewegen van de teere grijzen,
die de als vanverre geschreden gestalten
omhuifden in Thy's Maris wonder gefabel
't Is verklaarbaar als men van 't werk
van dezen en zoovele anderen voor Bücklins
schilderyen komt.
Bont en glad op 't eerste gezicht, niet al te
gaaf in de compositie, soms wat verteekend in
de figuren, altijd glimmend gevernist. Nergens
de gesmydige, meesterlijke breedheid van toets,
niet de huiverend gevoelige buigzaamheid van
lyn. En toch, toch is er iets, dat niet met rust
laat in dit opus, toch past het niet in dat groote
knekelhuis, waarin, onder het waarschuwend op
schrift »Duitsch", zoo veel leely'ks besloten ligt.
Deze landschappen zijn niet met de verleppende
atelierschminke beduimeld, deze figuren grijn
zen niet mal in dat blomzoet type, dat nu sinds
jaren dreinerig te sterven ligt. En ziet men ze
weer,die vreemde schilderyen, dan gebeurt het op
een mooien morgen, dat men zich wonderlijk
schaamt, omdat men ziende blind geweest is. Niet
Böcklin heeft de natuur niet begrepen, maar
wy' de zy'ne niet, omdat ze niet was zooals wy'
te zien geleerd hadden, omdat ze in 't geheel
niet van onze, maar van een andere wereld
was. De kunst van dien Zwitser is onbuig
zaam weerbarstig gebleven. Men leeraarde
«historie", Böcklin schilderde wat borstelharige,
lentedronken faunen by een krystaldruppende
bron. Men leeraarde »genre", Böcklin zag
den valen dood op een hinkende merrie voort
sukkelen langs een verlaten bliksemverlicht
slot; mantelflarden wapperen om het geraamte,
de boomen kraken, de dorre bladen warrelen
weg. Men leeraarde «naturalisme", Böskün
schilderde Prometheus aan de rotsen geklonken.
Men sprak van Barbizon, van da praeraffaeliten,
van hollandsehen toon, van fransche brille en
van de bloemige charme van japansche bladen,
Böcklin schilderde in zyn langzaam gevormde
techniek, soms haast glasachtig, fel en kleurig,
soms niet «buiten de veif". Want men moet
het Muther wel nazeggen, hy had een zeer
onmoderne eigenschap, een onverwoestelyke
gezondheid, die hem mogelyk maakte zyn eigen
weg te gaan, tegen het meewarig hoofdschudden
en wysneuzig vermanen der duitsche kritiek
in. Wat mag daar wel gestoken hebben
achter dat gefronst voorhoofd in den robusten
kop van dezen menschenvreemden schilder,
dat hy uit de herinnering aan wat spiegelende
bergmeeren, aan de schuimbespreide golfdalen
der zee, waarin de visschersboot neergly'dt,
aan een burcht op rotsen, aan wuivende
cypressen en huiverende popels, aan wat
zomerblauw en voorjaarsgeel, een nieuw
Nergensland te scheppen wist, waarvan
de fabeldichters verhaalden ? En is het wonder,
dat de droom, die hier tot werkelijkheid werd,
niet uit de nevelen van de lage landen
opwaasde? Bevreemdt het, dat hier heviger
kleurenkracht, in den luister van ongesluierd
licht, over een stof/rye wereld als uitgegoten
was? Is het wonder, dat oogen, die Zwitserland
en Italiëhet liefste zagen, die het bruin van
de rotsen en het vloeibaar saffisr van de
Tyrrheensche zee meer hun eigendom wisten,
dan de tinten van de Ssineoevers of Hollands
smtïge luchten, dat zulke oogen het hoogste
geluk verlangend schouwden in een wereld
van klaarheid en licht, in forscher
aaneergeschikte tuilen rood, groen, geel en blauw, dan
ons te verdragen gegeven is? En is het wonder,
in 't land van de winteravondsprookjes en
Goethe's «Fischer", dat zich die wereld met
wezens bevolkte, waarin geen menschelykheid
meer rilt ?
? Zie de suizende lentewinden stoeien boven
het golvend gras, als een dartele kring lachende
kinderen Uit de zware onweerswolken bo
ven den bergrug werkt zich de enorme romp
van den Prometheus los. Ue held van de
Grieksche mythe is hier niet, dit is zoo maar
een reus zonder attributen, maar bekender
dan die uit het mythologische boekje. De ver
persoonlijking van het ontzaglyke, waarby' de
bergen en boomen tot heuveltjes en mossan
worden, iets van het geweld, dat er dreigt in
de wolkenvlotten, heenglijdend over de
versomberde, angstige landen; Vlammend-opalen
nfltxen kaatst de vischstaart der watervrouw
in den kalmen avond op een zachtkens
bespoelde klip gelegerd. Men denkt zich den
schilder, hoe hy avond aan avond tuurde naar .
de waterglansen in de kolken van de fUuw
doorbruiste bocht, hoe hij eindelijk toen dit
vreemde lichaam daar liggen zag met het lange
vischlyf, waarlangs de zon vergleed.
Kr was wel een nieuwe kleurenrij noodig
om dit vast te houden.
't Is waar, daar was eens een andere Böcklin,
die een andere taal sprak. Door de don
kere ravijn, tusschen hemelhooge, recht-opgaande
rotswanden, trekt een kleine stoet. Sommigen
rijden op muildieren, anderen stuwen een
zwaargeladen wagen langs het smalle pad
omhoog. Vochtige nevel hangt tusschen da grijze
steenen Daar komt uit een donkere kloof
een glibberig geschubde drakenkop met kwabbig
wangenvel en glazige oogen te voorschijn.
Langzaam strekt zich de dunne, wel twaalf mans
lengten lange hals,
Dat was de illustratie bij Goethe's verzen
Kennst du den Berg und seinen Wolkensteg V
Das Maulthier sucht im Nebel seinen Weg:
In Höhien wohnt der Drachen alte Brut.
De latere Bö3klin illustreert geen dichters
meer, zijn kunst vraagt niet naar litterairen
uitleg. Iltj schildert hij zijn eigen
onopgeschreven en onopschrijf bare verzen. Mdar wie
eens begrepen heeft, dat dezen kunstenaar het
geluk was geschonken om te zeggen wat de
besten onder zijn volk, door alle eeuwen heen,
telkens en telkens weer dachten, dat hij spon
taan gevoelens belichamen mocht in vormen
en kleuren, waaraan vroeger slechts de minder
aanschouwelijke kunst van het woord raken
kon; wie( begrijpt, dat niet naar de vlotte
teekening, niet uitsluitend naar de distinctie
van tonen, en vooral niet raar 't meer of
minder conforme van het werk met de om ons
bewegende wereld, de grootte van een schilder
geschat kan worden, die zal ook Bchklin met
den nuchterder Mtnze),den geleerderen Klinger,
den wellicht vooral voor ons sympatiekeren
Liebermann op een lijn durven stellen. En
al mag de Bözklin van vóór 70, van wien
de »Vilia am Meere" w, om de meerdere
soberheid van stemming, om de voornamer
harmonie, begrijpelijker zijn, dan de latere;
al is 't waar dat, in de allerlaatste jaren, bij
het zoeken naar fonkelende kleuren, de gevaren
van het theatereffect r,iet altijd zijn vermeden,
toch zou niemand het gelukkige uur willen
missen, dat een ernstig verdiepen in den
statigen rouw van de »Toteninsel" hem tot
duurzaam bezit geschonken heeft.
W. V.
Aanwinsten in het Rüteninsenm.
Van de schilderyen, die in de laatste maanden
de collectie van ons museum zyn komen ver
meerderen door aankoop, bruikleen of
geschenk zou al een aardig lijstje zyn op
te maken. Maar hier behoeft daarvan geen
nauwgezet verslag gegeven te worden, en is
het alleen dienstig te vermelden de stukken,
naar veronderstelling zy'nde de meest welkome
nieuwe verschijningen voor gewone kunst
minnaars.
De Rambrandt uit het Rijperhofje is daar
al sinds weken ingeburgerd, na eenige maanden
de gast te zyn geweest van het Mauritshuis.
Ik heb vroeger, toen het portret door dr. Bredius
aan het licht werd gebracht, mijne meening
daar over reeds gegeven, en daar die sinds
niet gewy'zigd is. behoef ik nu niet aan't her
halen te gaan. Het hangt thans met de overige
stukken van dit bruikleen in het kabinetje,
dat vroeger de pastels van Liotard bevatte.
In den laatsten tijd werden op een veiling,
op niet onbelangrijke wijze enkele aankoopen
gedaan, 't Merkwaardigste daaronder is wel
een vrij omvangrijk stuk van Adam Willaerts,
dat uit zijn productie als vanzeer goede kwali
teit kan worden aangeduid. Al is het ook waar
dat bij de uiterste verzorging, die Willaerts
blijkbaar aan dit werk verleende, de techniek
wat in het maniërisme verloopen ging, in ver
schillende partyen toch, is uit de kracht van
nauwgezette waarneming de uitvoering op zeer
deugdelyke wijze aangestrakt. Op diezelfde
veiling werd ook werk verworven van een
nieuweling voor ons museum, een havengezicht
door Withoos, dat werkelyk vau verdiensten
by dien weinig bekenden schilder blijken doet.
Sinds dien werd het Rijk dooronderhandschen
aankoop, eigenaar van een nog al belangwek
kende Drooghsloot, voorstellende St. Maarten, die
zijn bekend werk van barmhartigheid verricht,
omringd door een menigte van armen en
gebrekkigen. Dit werk is vaster van kleur,
geserreerder van behandeling, dan het grootere
stuk, Huisvesting der armen, in het museum
aanwezig ; vooral in de entourage van het land
schap is dit merkbaar; lucht, huizen, boomen,
zyn hier niet van zoo'n papierachtigen aard als
ginds. Van Janssens van Geulen, tot nu toe niet
vertegenwoordigd, zyn we thans ook een portret
stuk ry'k geworden, 't Is wel geen kunst van
superieur gehalte, dat portret, met zyn affectatie
van smaakvolle elegantie, van delicaat toet
senden schildertrant, maar toch lykt het me
behagelyker dan het portret van Hanneman,
dat met dit werk eenige overeenkomst heeft.
De belangrykste aanwinst is echter een
schildery' van Adriaen van de Venne. Sinds
het gedenkwaardige legaat van wy'len D. Franken
hebben we nu van dien karakteristieken meester
een serie werken in bezir, waarmee alhaast
een kabinetje te vullen zou zyn. Maar ondanks
die ruime vertegenwoordiging, wil men by
een nieuwe verscüyning uit het werk van dezen
vroeg zeventiend' eeuwschen meester niet aan
overtollige vermeerdering dsr collectie denken.
Zijn beteekenis in de oud-hollandsche kunst
is daarvoor te groot en misschien nog te weinig
gewaardeerd. Hij mag minder populair zijn
dan Jan Steen en Adriaen van Ostade, maar
zeker grooter dan de laatste is hy, en naast
den eerste zou ik zeggen, dat by hem toch
nog krasser ontwikkeling is waar te nemen
van uitbeeldend vermogen. Zyn straffe typeeren,
zyn onthullen van de scherpe kanten der
werkelijkheid, is primitiever en nog meerder
vry van de achterbedoeling een sujet ook te
doen dienen tot gekuischte verzorging van het
schildery-uiterlyk. En toch heeft zyn werk
ook fijnheden van kleur, en kan zijn techniek
zich plooien tot eengevoeligheid van uitdrukking,
als door geen beschaafder werd overtroffen. Deze
schilderij, geeft te zien een boeren-carnavals
feest, waar de lollende stoet, in
onderscheidenheid van grillige vreugde-betooning, zich voor
doet als een stuiping van losbrekend ver
maken, trekkende van de eene buurt naar
de andere, door het winterend land; maar
op den voorgrond by een tweetal heeft de pret
een wending genomen, ze gaan elkaar te
lijf; de een, een gevaarlijke bruut, die
dronken waggelend op olifantsbeenen, maar
pardoes zyn mes zal steken tusschen de ribben
van den redelijker vertoornden schoenmaker,
die klaarder den toestand inziet, maar toch
in onbedwingbare giftigheid, den plompen
ruziemaker zal trachten te trtffen. By dit ge
deelte vooral, om het schrijnend werkelijke
daarin en het breede zien der beweging ; om
die steilheid van uitingswyze, dacht ik my
van de Venne als een tiollandsche Breughel.
Dat deze schildery nu een genre vertegen
woordigt uit zijn productie, gelijk het museum
nog niet bezit, behoeft werkelyk niet als term
te gelden om de aanwiiist te motiveeren.
Afdoende is, dat we hier een oud-hollandsch
kunstwerk hebben van het onvervalschte ras,
een schildery van ie soort, die in een museum
collectie altijd tot de keur zal behooren.
Jammer echter, dat het werk niet meer is
wat men noemt punt-gaaf; en, dat het geheel
nog bedekt is met een laag berookte vernis,
die de klaarheid van de kleur nu nog zeer
schaadt, zal mogelijk nog wel te verhelpen zyn.
W. S.
De yersiereiiiie tasten in Merl, Oost-Me
door E. A. VON' SAIIER
Met de onlangs verschenen afleveringen 5 en
i! heeft de heer von Saher, bovengenoemd werk
voltooid en daarmede getracht in ons te wek
ken, iets van die liefde, eerbied en bewonde
ring, die hijzeif moet gevoeld hebben bij het
aanschouwen dezer monumenten vaa
Hindoekunst en Hindoe-beschaving.
liet is niet een werk van streng weten
schappelijke waarde, een werk dat ons nieuws
gegevens ter onderzoek zal brengen; noch
het resultaat van nauwkeurige vergelijkingen
en ernstige navorschingingen; de schrijver wil
het er trouwens zelf niet voor laten doorgaan.
waar hij in bet naschrift zegt: »Aan heleinde
van ons overzicht gekomen, zijn wij ons ten
volle bewust, dat de bij de afbeeldingen ge
voegde tekst, verre van volmaakt is."
Maar al zal de wetenschap dan ook te
vergeefs nieuwe lichtpunten in dezen arbeid
zoeken, en al zullen geleerden wellicht menige
onjuistheid of onvolledigheid in den inhoud
kunnen aanwijzen, toch blijft deze uitgave, ook
juist door hare wijze van bewerken, een zeer
belangrijke bijdrage tot studie en kennis van
schoonheid, in bouw en versiering van een
volk, dat misschien meer dan eenig ander
doordrongen was van de eenheid die in ieder
kunstwerk moet heerschen.
Beter dan menig vertoog, doet de heer von
Saher ons, door tal van goed gekozen en
uitstekend gereproduceerde afbeeldingen de
zuiverheid der Hindoe-kunst genieten, de
ernst hunner monumenten, waaruit de invloed
hunner godsdienstige overtuigingen ten dui
delijkste spreekt; de juistheid hunner versie
ringen, die de waarde hunner bouwwerken
verhoogen, er ry'kdom aan verleenen, door
hunne spelingen van licht en schaduw, maar
steeds, door hunne juiste plaatsing en bere
deneerd evenwicht, binnen de grenzen eener
versiering blijven, d. w. z. ondergeschikt aan
datgene wat versierd moet worden.
Als we hier zien de deuromlijstingen of
nisbokroningen, dan zijn dit voorbeelden van
decoratief beeldhouwwerk, waardig naast de
schoonste voortbrengselen der gothiek geplaatst
te worden; terwijl de ornamentvullingen en
figurale friezen getuigen van een ornament
begrip en evenwicht van compositie, waarvan de
bestudeering in dezen tyd van versierings
verwarring, wellicht velen ter leering kan dienen.
De overweldigende schoonheid stond bij den
heer von Saher op den voorgrond, en hiervan
vinden we dan ook de fraaiste specimens ver
tegenwoordigd, niet het minst in de beelden
uit de Boeddhistische godenleer.
Waar de vorige afleveringen o. a. een zeer
mooi beeld van Ta-a, de godin der innerlijke
kennis, een fijn besneden bronzen fUwa-beeld,
een haut relief van een zittend godenfiguur
van den Tjandi-(jiwa bevatten, daar spant
deze laatste aflevering den kroon met een
godinnei-fi^uur, vol majesteit en pracht,
tegelyk vol eenvoud en ry'kdom.
Schoon is het modelévan het lichaam, van
het gelaat, der armen en handen; ry'k de
sieraden om hals en op het hoofd, de banden
om armen en enkels; terwijl deze geheele met
gevouwen beenen op een lotoskussen zittende
figuur, door een zeldzame voornaamheid en
rust, den aanschouwer tot eerbiedige vroomheid
moet stemmen.
Behalve deze afbeelding bevat de laatste
aflevering nog als buitentekstplaat, een poort
omlijsting, bekroond door de bekende
Banaspati en eindigende in de olifantskoppen; een
zeer fraaie reproductie r.aar een leeuwtje
uit de nis der beneden bazis van Tjandi-^iwa,
en eenige versierde lijstwerken en pilasters
van den Boroboedoer, die uitstekende voor
beelden vau Hindoe-versieringen zijn.
Waar de tekst, geschreven als toelichting
der prenten, onicgewijden een duidelijk denk
beeld geeft van de verdeeling en constructie
der tempels, hun een blik doet slaan op de
godsdienst van het Boeddhisme, en hare voor
schriften, hun wijst op de verhouding tusschen
de bouw en versieringskunst dezer Hindoe
monumenten, maar bovenal opwekt tot «een
hoogere waardeering, als tot nog toe bestond
voor deze superieure kunstuitingen", daar
mogen we den heer von Saher dankbaar zijn
dat hy deze arbeid ondernomen heeft, die er
zoo wij hopen toe mogen bijdragen, in deze
overblyfsels uit vroegere tijden niet alleen
merkwaardige documenten voor geschiedenis,
zeden en gewoonten te zien, maar ook en
bovenal kunstuitingen van meer dan gewone
schoonheid,
R. W. P. Jr.
Een belangrijk uitvinding
Alles wat tot sterken groei en vollen wasdom
komen wil, ontwikkelt zich langzaam, zonder
haast, zonder koorts, zonder gerucht. Men zou
zeggen dat het geheimzinnige der duisternis,
in elk geval de gewy'de rusten der verborgen
heid n der voirnaamste voorwaarden is,
waaronder nieuw leven ontstaan kan.
Voor wie dit bsdenkt ligt een eigenaardig
plechtige aandoening in het betreden van n
dier geheimzinnige werkplaatsen waar leven
gegeven werd aan iets dat, eenmaal aaa de
wereld geschonken, een onafzienbare reeks ge
volgen zal met zich brengen, nieuwe horizons
openen, nieuwe wegen banen, nieuive gedachten
wekken, en tot wêar nieuwe uitvindingen leiden.
Er ligt iets in van het wondere: Sesam
ouvre toi'' uit het oude arabische sprookje.
Maar nu in modernen zin, want niet een
schat: kamer vol goud en edelgesteenten
treden we binnen, gevuld met verblii.dend
gefonkel, maar een heel eenvoudige werkplaats,
waar het menschelijk vernuft weer een over
winning behaalde op de matei ie, een nieuw
vonlije veroverde van het Prometheus-vuur.
De uitvinding, waarover ik u spreken ga,
die bescheiden en geruchteloos gedaan werd
in een onaanzienlijke tinne te Baulogne sur
Seine, kan inderdaad een overwinning genoemd
worden. Haar invloed op allerlei industrieën
zal zich spoedig sterk doen gevoelen, want het
betreft, hier n onzer meest gebruikte grond
stoffen: het hout, de semlisatie" en
onbrandbaar-making vau het hout.
Zooals ieder weet, wreekt zich de boom,
midden in zijn levenskracht geveld, nog lang
na zijn dood, op «e menschelijke willekeur, die
hem zijn blijde bosch leven ontnam.
In de woningen onzer groote stads revolutie
bouw weet men maar al te goed wat werken
van het hout" beteekent en wie goedkoope
meubelen kochten, kennen al de tobberijen van
te nieuw" hout. Het sap werkt in het hout
tot het geheel vervluchtigd is, en bij sommige
boomsoorten duurt dit jaren. Eikenhout, vóór
h'it geheel voor alle doeleinden geschikt is,
moet tien soms twintig jaren liggen, er zijn
boomsoorten die niet aan na vijfentwintig
jaar voor alle gebruik gereed zijn. Wat dit
in de.i houtbandel beteekent, wat dit zegt aan
verloren ruimte, aan irnproJuctief kapitaal,
valt licht ra te gaan, en erger nog, welk een
slecht, slordig, teleurs ellend werk er ge.everd
wordt, wanneer niet in de timmerrnans- en
meubelmakerswerkplaatsen gewetensvol rekening
wordt gehouden met deze eigenaardige werking.
Nu waren er wel proeven genomen om onder
sterke drukking zekere, de sappen do^den.le stof
fen in het hout te persen, maar nooit drongen deze
diep genoeg, tot in het hart door; dednikking
was nooit voldoende, de kern bleef onaangetast.
De eer van een volkomen oplossing van dit
vraagstuk te hebben gevonden komt toe aan
den beer Lebioda en zijn geleerden, schranderen
medewerker den heer Frenkel.
By elka uitvinding is men steeds geneigd
even het ei van Columbus aan te halen. Als
de vondst ons uitgelegd wordt, klinkt alles zoo
eenvoudig, hebben wij moeite te begrijpen, dat
men niet eerder op die gedachten is gekomen,
en toch, welk een ingeniositeit, een geduldig
proefnemen, een intuïtie en kennis noodig om
de kleinste overwinning in die richting te
behalen. Terwyl men tot nu toe gepoogd had
het hout met antiseptische vochten te door
dringen, door dezen onder sterke diukkingvan
den buitenkant af (waar de schors gezeten
heeft) te laten indringen, zonder, zooals ik
reed< zeide, dat men op die wijze ooit een
goed resultaat verkreeg, kwam de heer Lebioda
op de goede gedachte, om het eene einde van
het stuk hout, dat hij bewerken wil, bloot
gesteld te laten aan de lucht, het andere af
te sluiten onder een druk van GO, 80, ICO
atmosfeeren. Het vocht, ingeperst aan dit
laatste einde, stuwt nu voor zich uit het sap,
dat uitstroomt aan het andere, aan de lucht
blootgestelde. Deze bewerking kan van twee
kanten geschieden. Het ingespoten vocht door
trekt heel het hout, om elk celletjesweefseltje
als 't ware een vul&el latend van antiseptische,
of van minerale zouten verzadigde substantiën.
In twaalf, vijftien minuten zag ik een dikken
beuken balk, van vier meter lang en vijf- en
twintig centimeter middellijn, bewerken. Een
oplossing van ammoniak had het hout volkomer
doortrokken en stroomde uit, uit het vrij ge
laten einde als door ontelbare porieëa. Alle
natuurlijke sappen waren verdwenen. In het
begin was het ingeperste vocht bij het
uitstroomen verzadigd van organische stoffen, op
het laatste was het by het uitgaan volkomen
van hetzelfde gehalte als by het ingaan.
Het spreekt van zelf dat hout op deze wijze
bewerkt, gezuiverd van alle sap d. w. z gisting
veroorzaken ie stoffer, oneindig gauwer droogt
dan het gewone hout. Veertien dagen, hoog
stens een maand, zijn voldoende om den zoo
gevelden boom te bereiden tot goed betrouw
baar materiaal voor den timmerman, schrijn
werker, zelft voor den instrumentmaker.
Is het niet logisch en merkwaardig aan
passend aan deze eeuw van stoom en
snelleven, dat uu ook het hout snel leert oud"
worden? Maar niet alleen oud-maken
seniliseeren" is de bedoeling der heeren Lebioda
en Frenkel. Door een juiste, kundige keuze
van het in te brengen vocht, kan men het
hout ook doortrekken met antiseptische
bestanddeelen, die het vry'waren tegen de aan
vallen van microben, paddestoelen en schimmel,
insekten enz. En hier juist opent zich een
nieuw eindeloos veld van gelukkige toepassingen.
dezer merkwaardige uitvinding. Wy denken
aan de dwarsliggers der spoorwegrails, die zoo
dikwijls oorzaak waren van vreeselyke rampen,
vooral in die landen waar de vochtige bodem
hen spoedig doet verteren, aan telegraafpalen
en bruggen, sluizen en dijkwerken, steigers en
heipalen, straatplaveisel enz.
En niet alleen tegen de aanvallen der
natuurly'ke vijanden van het hout, de microben, de
schimmel en, vooral in heete landen, de insekten,
kan men het thans behoeden ook tegen dien
vreeselyksten aller verwoestere, het vuur. Door
het hout te doortrekken met zekere goed ge
kozen chemische bestandeelen kan men het
totaal onontvlambaar maken. Tot nog toe ge
lukte het niet het te bewaren voor verkolen
by langdurige groote hitte, m&ar als brandstof,
als voedsel voor de vlammen in een brandend
gebouw kan het geheel onschadelyk worden
gemaakt. Is dit niet een blijde tijding, als men
zich herinnert de periodiek terugkeerende
afgry'sselyke schouwburgbranden, de hooge
kazernehuizen onzer groote steden waarby brand wil
zeggen een groot aantal reddeloos verloren
slachtoffers ? Geen wonder, dat de olficieren der
brandweer alhier, en de leden van den gemeente
raad, die zich voor publieke werken interes
seeren, met gespannen belangstelling deze nieuwe
ontdekking hebben begroet.
leur en traagheid, opzien tegen onkosten,
ofschoon deze niet groot zijn, en in veel
opzichten deze methode eerder een groote be
sparing zal blijken te zijn de oude geest
van eerst de put te dempen nadat
zal zeker nog lang tegenhouden den
zegenvierenden tocht dezer uitvinding over geheel
Europa. Maar nu de oplossing er eens is, zal
de toepassing in engeren en daarna ruimeren
kring toch hoe langer hoe meer plaats grijpen.
D.^ rusteloos verwoestende microbe, die zijn
verraderlijk vernielingswerk in stilte binnen in
de ingewanden van het hout volbrengt, en de
oude vuurgod, die, ook al is zijn dienst lang
afgeschaft, nog altijd groote zoenoffers van
menschen-levens eischt, zullen eenmaal merken,
dat daèr in deze nederige werkplaats te
Boulogne, wegschuilend in den schaduw van la
ville lumière", een machtig iets geboren werd
dat de menschheid tegen hun onstilbare
vraatzucht zal beschermen.
Ten slotte wil ik nog even aanstippen, dat
volgens de hier besproken methode, het hout
niet alleen kan worden ingespoten, of beter
doorspoten'met antiseptische en minerale zouten
bevat'ende vochten, maar ook met verschillende
kleurs'offen. De heer Lebioda, die artist is
en wiens schildersziel de kleuren liefheeft,
vond ook het middel om zeer mooie en fijne
kleuren in het houtweefsel te persen. Dit
maakt een heel eigenaardig effect, daar men
de nerf van het hout blijft zien en dit toch
een kleur aanneemt, mooier en teerder nog dan
bij beitsen. Ik zag verscheiden stalen van zoo
bewerkt hout, een bruin-grijs, o.a. bijzonder
aantrekkelijk, waar, door de eigenaardige
vorming der cellen, een soort s-langenhuidachtig
effect was verkregen.
O! eenmaal zullen onze beeldhouwers, hout
snijders, meubelmakers, het verstaan hos partij
te trekken van dit nieuwe materiaal. Dat, evon
als marmer een eigen leven heeft, waarmee
men effecten kan bereiken, onmogelijk mei;
gewoon hout!" zeide de heer Lebioda. Kn in
zijn woorden klonk de nagalm van heel een
rijk en stralend artis'.en visioen van mooie
nieuwe dingen.
Voor onze jonge kunstenaars der
verbrnikskunit" en onze jonge architecten die gaarne
zuiver gehouden materiaal met mooie kleuren
willen vereenigen is het zeker niet zonder be
lang dat zij zich op de hoogte stellen dezer
nieuwe meikwaardige uitvinding.
C.?D. J. v. B. E. D.
Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: Berp. A. van Beek,
«Regenachtige dag'', schilderij.
NIEUWE UITGAVEN.
Jl'twrllciiUni) mor het notttrif-mnht in het
bijzonder ten (hetinfe run hen, die zich
roorbsreülcn tot het notarieel <,r«w:«, door W G.
j)F. HOER, voortgezet door II. M J. WATTEL.
Afl. l:i Medemblik, K. H. Idema.
Kortschrift, naar aanleiding van de inge
diende legerwetten, door A. E. REDELK Helder,
C. de Boer Jr.
«Maatschappij tot Nut van't Algemeen " ]>e
wet op den leerplicht, door mr. H. Pu. DE
KANTEU. Amsterdam, S. L. van Looy.
40 cents per regel.
lllllllllllllltlllllllllllllHIIII
alleen echt, indien direct van mij betrok
ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 et,
tot n 11.1O per Meter. Aan ieder franco
en vry van invoerrechten in huis.
Stalen ommegaand
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
Piano-, Oriel- en. Müzietaïel ~~
MEEYKOOS & KALSHOVEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Builen.