De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 10 februari pagina 1

10 februari 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1233 DE AMSTERDAMMER A°, 1901. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, ir. p. post /' 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capunnes tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 10 Februari. Advertenliën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firmu RUDOLF J1OSSE te Keulen en door alle filialen' dezer firma. INHOUD. VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het fundament, II. Leidscho Sociologie. II., door mr. J. A. Levy. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Een bruikbaar boekje, door H. TOONEEL EN MUZIEK: 't Herstellingsoord voor Onderwijzers te Lunteren, door J. H. 11. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN LETTEREN: Ten toonstelling van moderne Franschen in Arti, door W. S. Tentoonstelling van Chineesch borduur werk, door 11. W. P. Jr. Natuur on Leven, door C. S. Tijdschrift, door F A. 15. FEUILLETON: Sien. doezel, door J.F de Witt, II. - RECLAMES. VOOR DAMES: Is het hooge kindoretcrfte-cijfer te wijten aan de beroepsbezigheden van de ge huwde vrouwen? door v. d. V. Eene herinnering aan Giuseppina Slrepponi en Giuseppe Verdi. door Bafi'aello Barbiera. Allerlei, door Caprice. FINANCIEELE EN OECONOMISCHF KRONIEK, door D. Stigter. - SCHAAKSPEL. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN. mttmuummiitmmmiimmtmiuiiitmtmmimitimttttiitnun Het fundament. u. Dat de invoering van algemeen stem recht reeds voor vele jaren, naar onze meening, had behooren te geschieden, weten de lezers die onze politieke beschouwingen gedurende een kwart eeuw hebben gevolgd. Hoe lang reeds stelden wij de vraag: geef ons eenig bewijs, dat zij, die het stem recht bezitten, het recht hebben, niet de macht maar het recht, om hun medeburgers dat stemrecht te onthouden ? Iets anders dan willekeur en eigenbelang kan onmogelijk het motief zijn tot weige ring van een gelijke rechtsbedeeling voor de bezittenden en de niet-bezittenden. Ik vind dit toch noodig in het staats belang, het algemeen belang, zegt de con servatief. Wij betwijfelen het volstrekt niet. Edoch de uitgestotenen vinden het ver krijgen van stemrecht evenzeer noodig in het staatsbelang, in het algemeen belang, en hoe zal nu een tegenstander van alge meen kiesrecht aantoonen, dat hij reekt heeft, zijn inzichten als juist te doen gelden, ook voor de honderd-duizenden, die recht gevoelen te bezitten hun inzicht ?even hooge waarde toe te schrijven? Het recht van de eene helft der natie, om in de plaats van de andere helft te oordeelen, te besluiten, te handelen, is zoek.; al heeft men dan ook allerlei sofismen en cirkelredeneeringen bedacht om er een schijn van billijkheid aan te geven. Niet aldus het eigeJibelang, om als be zittend deel het andere deel buiten allen invloed op het staatsbeleid te houden. Dat is niet zoek, het springt in het oog. Bij algemeen stemrecht worden regeering ?en volksvertegenwoordiging allicht ge dwongen iets meer, soms veel meer, op de behoeften der niet-bezittemden te letten. De politieke partijen zien zich gestoord in hun rustig bedenken van hetgeen zij als partij hebben te doen of na te laten om hun macht te handhaven, daar op de niet-bezit tenden veel minder dan op de bezittenden te rekenen valt; en het gevaar dreigt, dat te eeniger tijd de benedenste lagen der natie in het .staalkundig leven, en ten slotte ook in regeeringscollegies den toon zullen aangeven, zooal niet volstrekt dan toch in zulk een mate, dat zij, die zoolang de «ersten waren, tevreden zullen moeten zijn met niet de laatsten te worden. Deze gevol gen, zoo gemakkelijk te voorzien, kon men alleen keeren door bij de uitb'eiding van stemrecht steeds er voor te zorgen, dat van de niet-bezittenden slechts een gering deel tot de stembus werd toegelaten, zóó dat zij alleen als hij uitzondering eenig doel konden bereiken, zonder afhankelijk te zijn van de leden der bezittende klas sen. Hoe Van Houten deze politiek met uitnemend gevolg in toepassing heeft weten te brengen, het ia bekend. Toch, het algemeen stemrecht zal ook hier te lande moeten worden ingevoerd. Het is een quaestie van tijd. Meer niet. Wie bedenkt dat alle ons omringende naties het reeds verkregen hebben, kan er niet aan twijfelen of de Nederlandsche bezittenden zullen eindelijk ook moe ten toegeven. Duitschland, Zwitserland, Frankrijk, Belgiëen Engeland in zekere mate werden er mee bedeeld, en zoo liggen wij daar binnen dien kring van meer dan honderd millioen zielen als het conser vatieve volkje, dat in zijn bekrompen heid de heele wereld den loef meent af te steken in slimheid en wijsheid, in poli tiek beleid. Het is waar, sedert de arbei ders, vooral onder socialistischen invloed, zich vereenigen om hun eigen belangen voor te staan, is het den bezittenden, d. i. den ouderen politieken partijen, maar al te duidelijk geworden, welke onaangename zijde die invoering van algemeen stemrecht voor de bevoorrechte klassen moet hebben, en zoo is het te begrijpen, dat de Nederland sche hoogere standen, tot dusver aan den dans ontsprongen, elk middel aangrijpen om nog zoo lang mogelijk van die ramp bevrijd te blijven. Men ziet dan ook hun vertegenwoordigers in het parlement met zekere zelfverloochening «sociale wetjes" behandelen en goedkeuren, als zochten zij naar een nieuw argument, ten bewijze dat de invoering van algemeen stemrecht voor een hervorming onzer wetgeving geheel overbodig is, daar deze ook zonder dat stemrecht tot stand komt. En zeker spre kend is in dit opzicht het gedrag van de »meest geavanceerden/' de mannen van de Liberale Unie! die juist, omdat zij vol sociale hervormingszucht zitten, uit liefde tot het proletariaat dus! de urgentie van het algemeen stemrecht niet mochten aan vaarden. Onder deze omstandigheden be staat er voor een parlementair initiatief tot grondwetsherziening niet de geringste kans. De katholieken zijn niet onnoozel ge noeg, om voorbij te zien, dat met de in voering van algemeen stemrecht, zij, vooral in de fabrieksdistricten,een strijd mogelijk maken, zeer gevaarlijk voor de eenheid en de kracht hunner partij. De anti-revolutionairen, de vrije en de gebondene, evenals de Christelijk-Historischen, zijn er principieel tegen gekant. Wel kon dr. Kuyper met zijn shuismanskiesrecht'' een stelsel als dat van Tak waarin het woord »gezin" voorkwam, eenige sym pathie betoonen, maar ook hij is van zijn werklieden te weinig zeker, om niet te moeten duchten voor het socialistisch ge vaar. Hoe de arbeiders af te houden van het vormen van ongewenschte combinaties, nu de socialisten den godsdienst niet meer bestrijden en zich zoo burgerlijk fatsoenlijk gedragen als Lohman, Kuyper of Verkouteren zelf.... Zeker, indien wij op geloovig standpunt stonden, we zouden reeds vóór de invoering van algemeen stemrecht met Gretchen verklaren: mijn rust is heen! En hoe veel te meer dus, zou onze rust geweken zijn,na de invoering daarvan! De liberalen, nog van de Urne afkeerig, hebben over 't algemeen een hekel aan het Jan en Alleraans stemrecht"; alleen dus de zoogenaamd geavanceerden, zouden als Kamerleden, indien er werkelijk een voorstel ten gunste daarvan ter tafel lag, er voor stemmen. De een, omdat hij fatsoenshalve niet anders kon; de ander, wijl hij denkt.: Och, als dat noodzakelijk kwaad komt, zal het nog zoo'n vaart niet loopen; een derde, aangezien hij het reeds sedert eenigeu tijd als een eisch van poli tiek beleid heeft erkend; terwijl een vierde, vertegenwoordigende een kleine minderheid, het werkelijk aangenaam zou vinden een onrecht uit de wereld te helpen. Maar alle deze vier groepjes zouden elkander niet ontveinzen, dat het nieuwe stemrecht zeer bepaald nadeelig voor hun eigen partij en voordeelig voor de socialisten zal wezen. Iets wat nog zoo erg niet voor de heeren zou zijn, als zij maar niet zoo diep zaten in de politiek. Moest dus de grondwetsherziening door de vertegenwoordiging der politieke par tijen in het parlement worden doorgedreven, kans van slagen zou er in geen enkel opzicht bestaan. Aan een tweederde deel der stemmen, na kamerontbinding, valt vooreerst niet te denken, en iet men daarbij op de samenstelling der Eerste Kamer, welk lichaam bij de grondwetsherziening rechtstreeks gevaar zou loopen zijn voor rechten als vertegenwoordiging der meest bezittenden te verliezen., dan springt het in het oog, dat de misdeelden al even veel of even weinig hoop zullen kunnen voeden op het verkrijgen van het eerste aller staatsburgerrechten, wanneer een h&ele of een halve Liberale Unie, op hare wijs, bij de verkiezingen de urgentie van grond wetsherziening uitspreekt. Indien de verkiezingen en de Kamers algemeen stemrecht moeten brengen, inder daad, dan ziet het er treurig genoeg uit. Doch gelukkig is de zaak daarvan niet afhankelijk. Het algemeen stemrecht kan alleen verworven worden door hen, die dat thans missen, verworven worden tegen den wensch van de overgroote meerderheid der zooge naamde volksvertegenwoordiging in. De 500,000 van het kiesrecht verstoke nen, hebben slechts hun recht te eisehen, en de slagboom van willekeur en eigen belang gaat open, al zaten er ook 150 tegen standers van algemeen kiesrecht in de Eerste en de Tweede Kamer. Edoch, waar zijn zij? Wat deden zij tot heden? Van een eenigszins beteekende organi satie tot verkrijging van hun recht, haast geen spoor. Alleen de socialisten bemoeien zich recht streeks met hen, en weten eenige agitatie te wekken, maar hun aantal is betrekkelijk gering, en hun middelen zijn beperkt. Wat hebben nu de Liberale Unie mannen, die bij tientallen bereid zijn zich er voor te verklaren, verricht om het volk, die 500.000, rijp te maken voor de actie, welke noodig is, om een onwillig parlement tot toegeven te bewegen ? Nietwaar, tot dusverre hebben zij er alleen aan gedacht eenige «liberale hee ren'' te belezen, zich niet tegen zulk een stemrecht te verklaren, als het eens aan de orde mocht worden gesteld; en zich tevreden getoond met de aanwinst van een groepje, welks leden juist het algemeen stemrecht als de treurigste overwinning moeten beschouwen, die zij zouden kunnen behalen! Na deze werkzaamheid, die van uit de Kamer, ook van uit de koffie kamer, de Witte, de Besognekamer en meer dergelijke openbare en bijzondere brandpunten van gezelligheid kon geleid worden, komen ze nu met de urgentieverklaring der fundcunent-leggmir. Is hun Itart er bij betrokken ? Zal er dus voorloopig maar n zaak zijn, die hun aandacht mag hebben: de urgentie van het fundament? Waarlijk ! Tot welke daden zullen wij hen dan zien schrijden ? Willen zij nu eindelijk eens rechtstreeks zich richten tot hen voor wie zij dat stemrecht zullen veroveren en een beweging wek ken, waarvoor het heir van tegenstanders op de vlucht slaat? (Slot volgt.) Leidsche sociologie. n. Naar ieder weet, leveren methode en abject het kenmerk eener wetenschap. L)at de socio logie alsnog zoekende is naar eene methode, vernamen wij zooeven van Lilienfeld. Zij schijnt evenwel ook zoekende te zijn naar een terrein harer werkzaamheid, gelijk de lesgever te Leiden de goedheid heeft ons mede te deelen. Daarmede begint onze" sociologie sprekend te lijken op een mes, waaraan hecht en kling ontbreken. Wij lezen: De Sociologie ia het nog niet gedistribueerde, nog ongedifferentieerde deel der theoretische Sociale Wetenschap" (blz. 22). Dit moet het antwoord heeten up de, door den titel der lts gestelde, vraag, alzoo de spil van het betoog. Op dit punt nu, onder scheidt Kant tusechen woord- en zaakde&nitie. eene onderscheidii g, die in den aard der zaak ligt. Als men vraagt: wat is een wetensvertakking? ??wil men weten haar weeën, baar 1 onderscheidend kenmerk, hare afbakening tegen: over andere vertakkingen. Wat hebben wy hier ? Stel, ge wilt weten alle grillen zyn menschelijk wat een scbapenbout is. Men antwoordt n: een schapenbout is het nog niet gedistribueerde, nog ongedifferentieerde deel : der zoölogische agglomeratie, die men schaap noemt. Alsdan gebeurt van tweeën, een. Of \ de ondervrager is heeleraaal gesuperdiabolii seerd, naar het woord van Goethe: gewühnlich j glaubt der Meosch wenn er nur Worte bdrt, . es müsse sich dabei doch auch was denken lassen. En dan verkondigt hij wijd en zijd ] den roem des inlichters. Of hij is minder naïef, en dan k«ert hij genen, met een ah, zoo!" den rug toe. Laat ons desgelijks doen. Zonder methode en zonder object, zonder iets derhalve, dat op wetenschappelijke bagage lykt, is onze" tociologie desniettemin, of liever juist daarom, niet voor een kleintje vervaard. Zij zegt het zelve, in de les"' Bescheidenheid is nu eenmaal geen kinder; deugd" (blz. 8). Zeer juist, waar de weten schap moeilijkheden ziet, draaft de ignorantie maar door, voor het vaderland weg, over hekken en sloten, over greppels en klove:), over bergen i en dalen. Het eenige spoor dat zij nalaat, is ; zeker rinkelend bellengeklingel, dat, naar ik j vermoed, van haar hoofddeksel komt, l Naar dit grondbeginsel, handelt ,onze;' socio' logie trouw. Zij daagt alle sociale - en voor ' een goed woord, ook alle niet social* weten schappen voor hare vierschaar, en ziet slechts hare eigene onontbeerlijkheid. Pinkelen schijnen te meenen, dat de Rechtpgeschie,denis in deze behoefte voorziet" (lilz. lu). Mis, hoor! Zy ? vergeten" enz. l!'af zij vergeten, kan de lezer er wel bijdenkeri. liet is de moeite van het overdrukken niet waard. De Staathuishoudkunde heeft een beperkt gebied van Sociale verschijnselen" (blz. 12). Maar Schmoller dan, die het hart beeft, dit gebied" wat uit te zetten? Als dit eene annexatie beteekenf, is het uitdrukkelijk at te keuren" (blz. 14). Schmoller heeft dan ook reed', in gezelschap van Gierke, naar ik uit goede bron verneem, den Leidschen lesgever beloofd het nooit weer te zullen doen. Ue Geschiedenis, zwijgt" (blz. 16). Dit is werkely'k een kenmerkend verschil met den Leidschen lesgever, die spreekt. Sommige kwalijk ingelichten vinden het echter misschien een verschil in haar voordeel, dat zij zwijgt over dingen, waarvan zij niemendal afweet. De Philosophie der Geschiedenis is een onmethodisch pogen om alles uit n willekeurig pri cipe met verkrachting der ervaring af te leiden" (blz. 18). Je zou zeggen zoo'n philoBOphie, die onverhoeds aan het ver krachten" slaat! Dat moet zy stellig nalaten. Het is niet correct. Ziezoo, nu zijn zij zoowat allen van de baan, en kan onze" sociologie er lustig op los ratelen. Nu, wat zij zijn moge, gezellig is zij niet: onze" sociologie. Zij wil alleen en univer seel zijn. Het schijnt mij beter de studie van de producten der menschen in maatschappijen .levende van de Sociologie af te scheiden, wijl daar de individueele begaafdheid onder de oorzaken der verscheidenheden te veel op den voorgrond treedt; onder den naam van Ideo logie reken ik dus hiertoe de studie van de Taal, de Kunst, de Pbilosophie, de Wetenschap en de Techniek" (blz. 24). Men ziet, wat er overblijft, is niet noemenswaard. Ik loof een premie uit, voor wien deze wartaal, ook maar bij benadering, ontcijfert. Hij neme er dan bij, deze andere mirobolante uitspraak, dat de godsdienst in zoo hooge mate een sociaal (!!) produkt is" (blz. 22). Welk een benydenswaarde gave des lesgevers, het zoo goed te weten en te zeggen. A propos, product" staat daar, met een e, hier, met een k. Zou een der hoofdstukken" van onze" sociologie, waarvoor de opschriften present zijn (blz. 22), die echter ovmgens zoo blank staan als ondergeloopen grond, niet kunnen ineedeelen, of daar temet ietwat sociologisch" achter schuilt? Nu de wetenschappen opgeruimd zijp, bergt, de Leidsche lesgever hare beoefenaren wel in een holle kies. O f er dezen houdt hij met een bamboesriet, dat hem een maarschalksstaf dunkt een wapenschouwing, en zij worden dan ook maar danig toegetakeld. Daar is Barth, die een boek over wijsbegeerte der geschiedenis geschreven beeft, dat anders nog al geprezen wordt. Volgens mij is dit slechts een van hare hoofdstukken" (blz. 28) Exit Bartb. Daar is Simtnel, die eene definitie geeft. Ik zou haar haast willen overnemen" (b'z. 28). Dit haast" tchijiit my recht gelukkig, dan hoeft Simmol haar niet te herzien. Daar ia John Stuart Mill, die arders nog al eens iets ge schreven heeft, waarvan men notitie neemt. Zulke beschouwingen zouden in eene ledige phraseologie vervallen" (blz. 30\ welke betieurenswaarde eventualiteit niet gebeurt, nu de Leidsche lesgever haar voorkomt, en il s'y connait in ledige phraseologie. Daar is Comte, die bij sommigen nog al in tel is. Ieder spoor van wetenscha) pelijke methode ontbreekt in de aan (sociologi.) gewijde deelen der Philosophie positive. (blz. 3L p. 4) Comte sluipt bedrukt weg. Daar is Spencer, w ens werk zoo nu en dan wel eens geraadpleegd wordt. Spencer's grootsch werk is een algemeen overzicht en vooral de ruime uitwerking van eene enkele theorit" (blz. 32 n. 1). Dit laatste, gnote goden l lijkt den lesgever een nadeel'. '. Spencer btaat met beschaamde kaken. Daar is LilienfelH, die over den schouder wordt toegesproken, uit aan het adres der quasibiologische Sociologen met hun absoluut nuttelooze en kinderachtige Analogieën, als Lilienfeid" (blz. 45 n. 1). Daar is Munro, wiens Rusland'' deze en gene nog al eens heeft ingezien. Hy moet de vraag zich laten aai leunen: Gaat zoo'n ps-ychiatrische verklaring wel diep genoeg? Kan het niet dieper zitten ?" (blz. 44 n. 1). Ik hoor, dat Munro in allerijl het peillood van den lesgever ter leen heeft doen vragen. Hij kreeg echter het bescheid, dat de lesgever zijn peillood zelf noodig had, en wel voor zijr e eigene malligheden, waarvan hij den bodem niet vinden kon. Daar is Duitschland's grootmeester Mommsen. Als men den lesgever laat begaan, zal Mommsen: niet weinig pn fiteeren." Immers: Oppervlak kigheden zullen 01 mogelijk worden als van Mommsen" (blz. 41 n. 1). Is het der j yramidale kwasterij genoeg ? De Franschen hebben, voor eene sociologie" als deze, een woord: rodomontade de la phrase. Als type, heeft Dumas haar geteekend in zyn trois mousnuetaires. Ik bedoel: d'Artagnan, met wij-luicig rapier en rammelenden sporenslag. Iets dergelijks, beoogde Kant: Das Schattenreich ist das Paradies der Phantaster. Hier linden sie ein unbcgrenztes Land, wo sie sich anbauen können". Juist. In het nevelrijk kunnen zij, naar hartelust i-chwadronneeren, met indeeling, verdeeling, af'eeJing, onderdeeling en bovendeeling, gelijk de tabel aan het eind der Leidst-be les" aanschouwelijk voor oogen stelt. Het onschatbaar werktuig dezer sociologie" is de vooze algemeenheid. Natuurlijk. Niets is algemeener dan bet algeraeene. In het alge meen c passen wij allen, zij dus ook. De alge meenheid dispenseert van een thema, een onderwerp. Een niet te onderschatten voordeel, want ieder onderwerp is haar een bover.werp. zooals van Lennep zei. De algemeenheid maakt haar onschendbaar, doordien zij haar mits"-en en maar"-en levert te kust en te keur. De algemeenheid stelt te harcr be schikking de lans van Don (L)uichote, en den ezel van Sancho Panza, Den laatsten doet zij steigeren als ware hij een Pegasus, en met de eerste doorboort zij al wat speciaal, derhalve niet algemeen is. Geen kostelijker middel, ook voor boerenbedrog, dan de wijduit zwabberende zwaai der holle algemeenheid. De algemeenheid grenst aan alles en verplicht tot niets. De algemeenheid begint bij het be gin, stelt dus in staat, uit de hoogte neer te zien op ieder, die ook maar iets later dan het begin, begint. De algemeenheid, gelijk zij ontheft van onderwerp, doet het tevens van methode. Daarvoor stelt zij in de plaats duitenplaterij, die zij feiten" doopt, en liefst van natuurvolken" haalt. Dit heett het tweeledig voordeel, dat men, vooreerst, het kan gaan vragen, als men het niet gelooft, en, ten tweede, het moet gelooven, als men het niet wii gaan vragen. Twee vliegen dus in n klap. Verder, maakt de algemeenheid verbijsterenden indruk. Wie zou niet gewonnen zich geven, als hij, uit alle windstreken, hulptroepen hoort niet ziet opdagen, ten einde zeep bellen te schragen, die in het schitterende zonlicht beur kleurenpracht vertoonen. Quid sum miser nunc dicturus; quem patromun rogaturus, komt alsdan onwillekeurig op de iippen. Vervolgens, geeft de algemeenheid al kan zij zelve neg r,iet een hond uit het ovengat lokken den schijn, en drarop komt het aan, van gemeenschap met al hetgeen, door heroën, op ieder gebied, is gedacht en geschreven. Aan dien schijn is dan verbonden het recht dat spreekt om bedoelde heroën te kapit telen en te ringelooren. Die schijn en dat recht lijken op de veer, waardoor de kinderboeman uit het doosje springt, maar er zijn kinderen, ja zelfs ook volwassenen, die spoedig zich bang laten rukken. Wijders, klampt de algemeenheid zich vast aan titels en ruggen van boeken. En dit, met schik en voeg. Van die titels en die ruggen immers, vormt de inhoud slechts het bijzondere en gedifferentieerde deel, dat derhalve, als zijnde iet ongedifferenteerd, gevoeglijk kan worden voorbijgegaan. Zóó daagt de algemeen heid alle wetenschappen voor hare vierschaar, met de hooge terechtwijzing, dat ieder barer, als zijnde bijzonder, den samerhang" ('blz. 43) miskent, mitsdien niet algemeen, derhalve niet een knip voor den neus waard is. Zij toih, de algemeenheid, borgt hij Moeder de Gai s zevenmijlslaarzen, waarmede zij ongedifferen tieerd t n ongedistribueerd" alwetend, alziend, leeg van hoofd, en luchtig van zin, op de wy'ze der Spaacsche grandezza, door de eeuwen heen en terug schrijdt. In n woord, de algemeenheid boezemt op de goedkoopste manier ontzag in. Niets im poneert de gtêgemeente meer, dan wanneer men onophrudelijk hoort schermen mft weten schappen, die hoofdstukken, en stapels logieën", die onderdeelen zijn. De men&ch is i u eenmaal een associatief weien, en dus geneigd te meenen en te zeggen: wat moet het een baas zijn, die met heel het menschelijk weten jongleert, caramboleert, escamoteert, declameert, d fferentieert en distribueeit!.... Op de titel-vraag des hier besproken geschrifts, luidt mijn antwoord: apenkoo). A m s t., 2 Jan. 1901. J. A. LEVY. Soda Een tanitar boekje *). De economie zit tegenwoordig in de lucht. En geen wonder, want wij merken zoo alle dagen, hoezeer wij leden zijn eener samen leving, die, op zijn zachtst genomen, de gebreken des ouderdoms heeft, die eigenlijk even gevaarlijk is om in te leven als een huis waarvan de fondamenten zakkende j zijn en de gebinten verrot. En al gaat nu niet ieder die in een bouwvallig huis woont, de wetenschap der architectuur be: oefenen, zoo langzamerhand krijgt menig een, als hij maar duchtig aan 't lappen en , kalefateren slaat, toch wel zoo'n snufje ! van wat er eigenlijk in de bouwerij te koop is. Zoo gaat het ook met de bouwerij onzer samenleving, die niet minder van de lappers en van de eigen bouwers te lijden heeft als eenig modern stadskwartier. En al die kan, liefhebbert in de vraagstukken van houten of ijzeren bebalking, van de kalk en de steensoorten, en ovtr de voorkeur van dezen boven genen (of geenen) stijl. Dit is een bijzonder kenmerk van dezen tijd en wij zuilen zoo aanstonds trachten het te verklaren. Eerst eene herinnering, die daarbij te pas kan komen. Er is nog eens een tijd geweest, dat de economie een geliefkoosde schotel was op den wetenschappelijken en half weienschappelijken disch. Het was in de jaren, dat het zich pas door de toepassing van den stoom sterk uitbreidend en ontwikkelend kapitalisme zijn zegetocht van uit Engeland aanving en langzamerhand Europa ver overde. Toen werden Adam Smith en Kicardo, en^ nog meer het dunr.e grokje, dat J. B. Say en Bastiat gaven van hun leer_ van het vrije contract en den winstgierigen egoistischen rnensch, druk gelezen. En natuurlijk. De halfgoden van het laat-maar-waaien stelsel, gaven in hun boeken aflaat voor schromelijke mannen-,. vrouwen- en_ kinderexploitaüe. Zij hieven^ als die middeneeuwsche bisschop, de hand op en hielden den Staat buiten den tempel, waar de heilige eigendom en de middelen om hem te verkrijgen, aangebeden werden aan de altaren. Dat was een mooie tijd voor de economie, maar hij duurde niet lang. De socialis tische en klein burgerlijke kritiek had een te groote steun aan de gruwelijke gevolgen van het gevolgde systeem van absolute uitbuitingsvrijheid om niet ernstiger mannen tot het besef te brengen, dat de theorie toch zeker hare fouten had. Zoo bracht J. Stuart Mill er de klad in en langzamerhand is de oeconomie weer uit de belangstelling van den nijveren burger verdwenen. Hij had wel wat anders te doen dan de kentering van ideeën te volgen, die onder socialis tischen en vooral kleinburgerlijke invloed bezig was zich te voltrekken. Dat heeft geduurd tot in dezen tijd. Voor ons land tenminste. En dat had zijn goede reden. Immers eerst wanneer er een degelijk belang op het spel komt te staan gaat men zich interesseeren voor eenige wetenschap. Met de ontwikkeling der arbeidersbeweging nu begon dat^ belang op het spel te staan. De eisehen der arbeiders dreven die der anderen omhoog en de staathuishoudkunde had men noodig om te weten, wat er werd 1) Beknopte Handleiding voor de beoefening van de beginselen der Staathuishoudkunde, door Mr. A. Slotemaker L.Hzn. Te Alkmaar bij P, Kluitman 1900. 155 pag.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl