Historisch Archief 1877-1940
F. 1233
DE AMSTERDAMMER
A°, 1901.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, ir. p. post /' 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capunnes tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 10 Februari.
Advertenliën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firmu RUDOLF J1OSSE te Keulen en door alle filialen' dezer firma.
INHOUD.
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het fundament, II.
Leidscho Sociologie. II., door mr. J. A. Levy.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Een bruikbaar
boekje, door H. TOONEEL EN MUZIEK:
't Herstellingsoord voor Onderwijzers te Lunteren,
door J. H. 11. Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. KUNST EN LETTEREN: Ten
toonstelling van moderne Franschen in Arti, door
W. S. Tentoonstelling van Chineesch borduur
werk, door 11. W. P. Jr. Natuur on Leven, door
C. S. Tijdschrift, door F A. 15. FEUILLETON:
Sien. doezel, door J.F de Witt, II. - RECLAMES.
VOOR DAMES: Is het hooge kindoretcrfte-cijfer
te wijten aan de beroepsbezigheden van de ge
huwde vrouwen? door v. d. V. Eene herinnering
aan Giuseppina Slrepponi en Giuseppe Verdi. door
Bafi'aello Barbiera. Allerlei, door Caprice.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHF KRONIEK,
door D. Stigter. - SCHAAKSPEL. ALLERLEI.
INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN.
mttmuummiitmmmiimmtmiuiiitmtmmimitimttttiitnun
Het fundament.
u.
Dat de invoering van algemeen stem
recht reeds voor vele jaren, naar onze
meening, had behooren te geschieden, weten
de lezers die onze politieke beschouwingen
gedurende een kwart eeuw hebben gevolgd.
Hoe lang reeds stelden wij de vraag:
geef ons eenig bewijs, dat zij, die het stem
recht bezitten, het recht hebben, niet de
macht maar het recht, om hun medeburgers
dat stemrecht te onthouden ?
Iets anders dan willekeur en eigenbelang
kan onmogelijk het motief zijn tot weige
ring van een gelijke rechtsbedeeling voor
de bezittenden en de niet-bezittenden.
Ik vind dit toch noodig in het staats
belang, het algemeen belang, zegt de con
servatief. Wij betwijfelen het volstrekt niet.
Edoch de uitgestotenen vinden het ver
krijgen van stemrecht evenzeer noodig in
het staatsbelang, in het algemeen belang,
en hoe zal nu een tegenstander van alge
meen kiesrecht aantoonen, dat hij reekt
heeft, zijn inzichten als juist te doen
gelden, ook voor de honderd-duizenden,
die recht gevoelen te bezitten hun inzicht
?even hooge waarde toe te schrijven?
Het recht van de eene helft der natie,
om in de plaats van de andere helft te
oordeelen, te besluiten, te handelen, is
zoek.; al heeft men dan ook allerlei
sofismen en cirkelredeneeringen bedacht om er
een schijn van billijkheid aan te geven.
Niet aldus het eigeJibelang, om als be
zittend deel het andere deel buiten allen
invloed op het staatsbeleid te houden.
Dat is niet zoek, het springt in het oog.
Bij algemeen stemrecht worden regeering
?en volksvertegenwoordiging allicht ge
dwongen iets meer, soms veel meer, op de
behoeften der niet-bezittemden te letten. De
politieke partijen zien zich gestoord in hun
rustig bedenken van hetgeen zij als partij
hebben te doen of na te laten om hun
macht te handhaven, daar op de niet-bezit
tenden veel minder dan op de bezittenden
te rekenen valt; en het gevaar dreigt, dat
te eeniger tijd de benedenste lagen der
natie in het .staalkundig leven, en ten slotte
ook in regeeringscollegies den toon zullen
aangeven, zooal niet volstrekt dan toch
in zulk een mate, dat zij, die zoolang de
«ersten waren, tevreden zullen moeten zijn
met niet de laatsten te worden. Deze gevol
gen, zoo gemakkelijk te voorzien, kon men
alleen keeren door bij de uitb'eiding van
stemrecht steeds er voor te zorgen, dat
van de niet-bezittenden slechts een gering
deel tot de stembus werd toegelaten, zóó
dat zij alleen als hij uitzondering eenig
doel konden bereiken, zonder afhankelijk
te zijn van de leden der bezittende klas
sen. Hoe Van Houten deze politiek met
uitnemend gevolg in toepassing heeft weten
te brengen, het ia bekend.
Toch, het algemeen stemrecht zal ook
hier te lande moeten worden ingevoerd.
Het is een quaestie van tijd. Meer niet.
Wie bedenkt dat alle ons omringende
naties het reeds verkregen hebben, kan
er niet aan twijfelen of de Nederlandsche
bezittenden zullen eindelijk ook moe
ten toegeven. Duitschland, Zwitserland,
Frankrijk, Belgiëen Engeland in zekere
mate werden er mee bedeeld, en zoo liggen
wij daar binnen dien kring van meer dan
honderd millioen zielen als het conser
vatieve volkje, dat in zijn bekrompen
heid de heele wereld den loef meent af
te steken in slimheid en wijsheid, in poli
tiek beleid. Het is waar, sedert de arbei
ders, vooral onder socialistischen invloed,
zich vereenigen om hun eigen belangen
voor te staan, is het den bezittenden, d. i.
den ouderen politieken partijen, maar al te
duidelijk geworden, welke onaangename
zijde die invoering van algemeen stemrecht
voor de bevoorrechte klassen moet hebben,
en zoo is het te begrijpen, dat de Nederland
sche hoogere standen, tot dusver aan den
dans ontsprongen, elk middel aangrijpen
om nog zoo lang mogelijk van die ramp
bevrijd te blijven. Men ziet dan ook hun
vertegenwoordigers in het parlement met
zekere zelfverloochening «sociale wetjes"
behandelen en goedkeuren, als zochten zij
naar een nieuw argument, ten bewijze dat
de invoering van algemeen stemrecht voor
een hervorming onzer wetgeving geheel
overbodig is, daar deze ook zonder dat
stemrecht tot stand komt. En zeker spre
kend is in dit opzicht het gedrag van de
»meest geavanceerden/' de mannen van de
Liberale Unie! die juist, omdat zij vol
sociale hervormingszucht zitten, uit liefde
tot het proletariaat dus! de urgentie van
het algemeen stemrecht niet mochten aan
vaarden. Onder deze omstandigheden be
staat er voor een parlementair initiatief
tot grondwetsherziening niet de geringste
kans.
De katholieken zijn niet onnoozel ge
noeg, om voorbij te zien, dat met de in
voering van algemeen stemrecht, zij, vooral
in de fabrieksdistricten,een strijd mogelijk
maken, zeer gevaarlijk voor de eenheid
en de kracht hunner partij.
De anti-revolutionairen, de vrije en de
gebondene, evenals de
Christelijk-Historischen, zijn er principieel tegen gekant.
Wel kon dr. Kuyper met zijn
shuismanskiesrecht'' een stelsel als dat van Tak waarin
het woord »gezin" voorkwam, eenige sym
pathie betoonen, maar ook hij is van zijn
werklieden te weinig zeker, om niet te
moeten duchten voor het socialistisch ge
vaar. Hoe de arbeiders af te houden van
het vormen van ongewenschte combinaties,
nu de socialisten den godsdienst niet meer
bestrijden en zich zoo burgerlijk fatsoenlijk
gedragen als Lohman, Kuyper of
Verkouteren zelf.... Zeker, indien wij op
geloovig standpunt stonden, we zouden reeds
vóór de invoering van algemeen stemrecht
met Gretchen verklaren: mijn rust is
heen! En hoe veel te meer dus, zou onze
rust geweken zijn,na de invoering daarvan!
De liberalen, nog van de Urne afkeerig,
hebben over 't algemeen een hekel aan
het Jan en Alleraans stemrecht"; alleen
dus de zoogenaamd geavanceerden, zouden
als Kamerleden, indien er werkelijk een
voorstel ten gunste daarvan ter tafel lag,
er voor stemmen. De een, omdat hij
fatsoenshalve niet anders kon; de ander,
wijl hij denkt.: Och, als dat noodzakelijk
kwaad komt, zal het nog zoo'n vaart niet
loopen; een derde, aangezien hij het reeds
sedert eenigeu tijd als een eisch van poli
tiek beleid heeft erkend; terwijl een vierde,
vertegenwoordigende een kleine minderheid,
het werkelijk aangenaam zou vinden een
onrecht uit de wereld te helpen. Maar alle
deze vier groepjes zouden elkander niet
ontveinzen, dat het nieuwe stemrecht zeer
bepaald nadeelig voor hun eigen partij en
voordeelig voor de socialisten zal wezen.
Iets wat nog zoo erg niet voor de heeren
zou zijn, als zij maar niet zoo diep zaten
in de politiek.
Moest dus de grondwetsherziening door
de vertegenwoordiging der politieke par
tijen in het parlement worden doorgedreven,
kans van slagen zou er in geen enkel
opzicht bestaan. Aan een tweederde deel
der stemmen, na kamerontbinding, valt
vooreerst niet te denken, en iet men daarbij
op de samenstelling der Eerste Kamer,
welk lichaam bij de grondwetsherziening
rechtstreeks gevaar zou loopen zijn voor
rechten als vertegenwoordiging der meest
bezittenden te verliezen., dan springt het
in het oog, dat de misdeelden al even veel
of even weinig hoop zullen kunnen voeden
op het verkrijgen van het eerste aller
staatsburgerrechten, wanneer een h&ele of
een halve Liberale Unie, op hare wijs, bij
de verkiezingen de urgentie van grond
wetsherziening uitspreekt.
Indien de verkiezingen en de Kamers
algemeen stemrecht moeten brengen, inder
daad, dan ziet het er treurig genoeg uit.
Doch gelukkig is de zaak daarvan niet
afhankelijk.
Het algemeen stemrecht kan alleen
verworven worden door hen, die dat thans
missen, verworven worden tegen den wensch
van de overgroote meerderheid der zooge
naamde volksvertegenwoordiging in.
De 500,000 van het kiesrecht verstoke
nen, hebben slechts hun recht te eisehen,
en de slagboom van willekeur en eigen
belang gaat open, al zaten er ook 150 tegen
standers van algemeen kiesrecht in de
Eerste en de Tweede Kamer.
Edoch, waar zijn zij? Wat deden zij
tot heden?
Van een eenigszins beteekende organi
satie tot verkrijging van hun recht, haast
geen spoor.
Alleen de socialisten bemoeien zich recht
streeks met hen, en weten eenige agitatie
te wekken, maar hun aantal is betrekkelijk
gering, en hun middelen zijn beperkt.
Wat hebben nu de Liberale Unie mannen,
die bij tientallen bereid zijn zich er voor te
verklaren, verricht om het volk, die 500.000,
rijp te maken voor de actie, welke noodig
is, om een onwillig parlement tot toegeven
te bewegen ?
Nietwaar, tot dusverre hebben zij er
alleen aan gedacht eenige «liberale hee
ren'' te belezen, zich niet tegen zulk een
stemrecht te verklaren, als het eens aan
de orde mocht worden gesteld; en zich
tevreden getoond met de aanwinst van
een groepje, welks leden juist het algemeen
stemrecht als de treurigste overwinning
moeten beschouwen, die zij zouden kunnen
behalen! Na deze werkzaamheid, die van
uit de Kamer, ook van uit de koffie
kamer, de Witte, de Besognekamer en
meer dergelijke openbare en bijzondere
brandpunten van gezelligheid kon geleid
worden, komen ze nu met de
urgentieverklaring der fundcunent-leggmir.
Is hun Itart er bij betrokken ? Zal er dus
voorloopig maar n zaak zijn, die hun
aandacht mag hebben: de urgentie van
het fundament? Waarlijk ! Tot welke daden
zullen wij hen dan zien schrijden ? Willen
zij nu eindelijk eens rechtstreeks zich
richten tot hen voor wie zij dat stemrecht
zullen veroveren en een beweging wek
ken, waarvoor het heir van tegenstanders
op de vlucht slaat?
(Slot volgt.)
Leidsche sociologie.
n.
Naar ieder weet, leveren methode en abject
het kenmerk eener wetenschap. L)at de socio
logie alsnog zoekende is naar eene methode,
vernamen wij zooeven van Lilienfeld. Zij schijnt
evenwel ook zoekende te zijn naar een terrein
harer werkzaamheid, gelijk de lesgever te
Leiden de goedheid heeft ons mede te deelen.
Daarmede begint onze" sociologie sprekend
te lijken op een mes, waaraan hecht en kling
ontbreken.
Wij lezen: De Sociologie ia het nog
niet gedistribueerde, nog ongedifferentieerde
deel der theoretische Sociale Wetenschap"
(blz. 22). Dit moet het antwoord heeten up
de, door den titel der lts gestelde, vraag, alzoo
de spil van het betoog. Op dit punt nu, onder
scheidt Kant tusechen woord- en zaakde&nitie.
eene onderscheidii g, die in den aard der zaak
ligt. Als men vraagt: wat is een
wetensvertakking? ??wil men weten haar weeën, baar
1 onderscheidend kenmerk, hare afbakening
tegen: over andere vertakkingen. Wat hebben wy
hier ? Stel, ge wilt weten alle grillen zyn
menschelijk wat een scbapenbout is. Men
antwoordt n: een schapenbout is het nog niet
gedistribueerde, nog ongedifferentieerde deel
: der zoölogische agglomeratie, die men schaap
noemt. Alsdan gebeurt van tweeën, een. Of
\ de ondervrager is heeleraaal
gesuperdiabolii seerd, naar het woord van Goethe: gewühnlich
j glaubt der Meosch wenn er nur Worte bdrt,
. es müsse sich dabei doch auch was denken
lassen. En dan verkondigt hij wijd en zijd
] den roem des inlichters. Of hij is minder
naïef, en dan k«ert hij genen, met een ah,
zoo!" den rug toe. Laat ons desgelijks doen.
Zonder methode en zonder object, zonder
iets derhalve, dat op wetenschappelijke bagage
lykt, is onze" tociologie desniettemin, of
liever juist daarom, niet voor een kleintje
vervaard. Zij zegt het zelve, in de les"'
Bescheidenheid is nu eenmaal geen
kinder; deugd" (blz. 8). Zeer juist, waar de weten
schap moeilijkheden ziet, draaft de ignorantie
maar door, voor het vaderland weg, over hekken
en sloten, over greppels en klove:), over bergen
i en dalen. Het eenige spoor dat zij nalaat, is
; zeker rinkelend bellengeklingel, dat, naar ik
j vermoed, van haar hoofddeksel komt,
l Naar dit grondbeginsel, handelt ,onze;'
socio' logie trouw. Zij daagt alle sociale - en voor
' een goed woord, ook alle niet social* weten
schappen voor hare vierschaar, en ziet slechts
hare eigene onontbeerlijkheid. Pinkelen
schijnen te meenen, dat de
Rechtpgeschie,denis in deze behoefte voorziet" (lilz. lu).
Mis, hoor! Zy ? vergeten" enz. l!'af zij
vergeten, kan de lezer er wel bijdenkeri. liet
is de moeite van het overdrukken niet waard.
De Staathuishoudkunde heeft een beperkt
gebied van Sociale verschijnselen" (blz. 12).
Maar Schmoller dan, die het hart beeft, dit
gebied" wat uit te zetten? Als dit eene
annexatie beteekenf, is het uitdrukkelijk at
te keuren" (blz. 14). Schmoller heeft dan ook
reed', in gezelschap van Gierke, naar ik uit
goede bron verneem, den Leidschen lesgever
beloofd het nooit weer te zullen doen. Ue
Geschiedenis, zwijgt" (blz. 16). Dit is
werkely'k een kenmerkend verschil met den
Leidschen lesgever, die spreekt. Sommige
kwalijk ingelichten vinden het echter misschien
een verschil in haar voordeel, dat zij zwijgt
over dingen, waarvan zij niemendal afweet.
De Philosophie der Geschiedenis is een
onmethodisch pogen om alles uit n willekeurig
pri cipe met verkrachting der ervaring af te
leiden" (blz. 18). Je zou zeggen zoo'n
philoBOphie, die onverhoeds aan het ver
krachten" slaat! Dat moet zy stellig nalaten.
Het is niet correct. Ziezoo, nu zijn zij zoowat
allen van de baan, en kan onze" sociologie
er lustig op los ratelen.
Nu, wat zij zijn moge, gezellig is zij niet:
onze" sociologie. Zij wil alleen en univer
seel zijn. Het schijnt mij beter de studie van
de producten der menschen in maatschappijen
.levende van de Sociologie af te scheiden, wijl
daar de individueele begaafdheid onder de
oorzaken der verscheidenheden te veel op den
voorgrond treedt; onder den naam van Ideo
logie reken ik dus hiertoe de studie van de
Taal, de Kunst, de Pbilosophie, de
Wetenschap en de Techniek" (blz. 24). Men ziet,
wat er overblijft, is niet noemenswaard. Ik
loof een premie uit, voor wien deze wartaal,
ook maar bij benadering, ontcijfert. Hij neme
er dan bij, deze andere mirobolante uitspraak,
dat de godsdienst in zoo hooge mate een
sociaal (!!) produkt is" (blz. 22). Welk een
benydenswaarde gave des lesgevers, het zoo
goed te weten en te zeggen. A propos, product"
staat daar, met een e, hier, met een k. Zou
een der hoofdstukken" van onze" sociologie,
waarvoor de opschriften present zijn (blz. 22),
die echter ovmgens zoo blank staan als
ondergeloopen grond, niet kunnen ineedeelen, of daar
temet ietwat sociologisch" achter schuilt?
Nu de wetenschappen opgeruimd zijp, bergt,
de Leidsche lesgever hare beoefenaren wel in
een holle kies. O f er dezen houdt hij met een
bamboesriet, dat hem een maarschalksstaf dunkt
een wapenschouwing, en zij worden dan ook
maar danig toegetakeld. Daar is Barth, die
een boek over wijsbegeerte der geschiedenis
geschreven beeft, dat anders nog al geprezen
wordt. Volgens mij is dit slechts een van
hare hoofdstukken" (blz. 28) Exit Bartb. Daar
is Simtnel, die eene definitie geeft. Ik zou
haar haast willen overnemen" (b'z. 28). Dit
haast" tchijiit my recht gelukkig, dan hoeft
Simmol haar niet te herzien. Daar ia John
Stuart Mill, die arders nog al eens iets ge
schreven heeft, waarvan men notitie neemt.
Zulke beschouwingen zouden in eene ledige
phraseologie vervallen" (blz. 30\ welke
betieurenswaarde eventualiteit niet gebeurt, nu
de Leidsche lesgever haar voorkomt, en il s'y
connait in ledige phraseologie. Daar is
Comte, die bij sommigen nog al in tel is.
Ieder spoor van wetenscha) pelijke methode
ontbreekt in de aan (sociologi.) gewijde deelen
der Philosophie positive. (blz. 3L p. 4) Comte
sluipt bedrukt weg. Daar is Spencer, w ens
werk zoo nu en dan wel eens geraadpleegd
wordt. Spencer's grootsch werk is een
algemeen overzicht en vooral de ruime uitwerking
van eene enkele theorit" (blz. 32 n. 1). Dit
laatste, gnote goden l lijkt den lesgever een
nadeel'. '. Spencer btaat met beschaamde kaken.
Daar is LilienfelH, die over den schouder wordt
toegesproken, uit aan het adres der
quasibiologische Sociologen met hun absoluut
nuttelooze en kinderachtige Analogieën, als
Lilienfeid" (blz. 45 n. 1). Daar is Munro,
wiens Rusland'' deze en gene nog al eens
heeft ingezien. Hy moet de vraag zich laten
aai leunen: Gaat zoo'n ps-ychiatrische
verklaring wel diep genoeg? Kan het niet dieper
zitten ?" (blz. 44 n. 1). Ik hoor, dat Munro
in allerijl het peillood van den lesgever ter
leen heeft doen vragen. Hij kreeg echter het
bescheid, dat de lesgever zijn peillood zelf
noodig had, en wel voor zijr e eigene
malligheden, waarvan hij den bodem niet vinden kon.
Daar is Duitschland's grootmeester Mommsen.
Als men den lesgever laat begaan, zal Mommsen:
niet weinig pn fiteeren." Immers: Oppervlak
kigheden zullen 01 mogelijk worden als van
Mommsen" (blz. 41 n. 1).
Is het der j yramidale kwasterij genoeg ?
De Franschen hebben, voor eene sociologie"
als deze, een woord: rodomontade de la phrase.
Als type, heeft Dumas haar geteekend in zyn
trois mousnuetaires. Ik bedoel: d'Artagnan,
met wij-luicig rapier en rammelenden
sporenslag. Iets dergelijks, beoogde Kant: Das
Schattenreich ist das Paradies der Phantaster. Hier
linden sie ein unbcgrenztes Land, wo sie sich
anbauen können". Juist. In het nevelrijk
kunnen zij, naar hartelust i-chwadronneeren, met
indeeling, verdeeling, af'eeJing, onderdeeling
en bovendeeling, gelijk de tabel aan het eind
der Leidst-be les" aanschouwelijk voor oogen
stelt.
Het onschatbaar werktuig dezer sociologie"
is de vooze algemeenheid. Natuurlijk. Niets
is algemeener dan bet algeraeene. In het alge
meen c passen wij allen, zij dus ook. De alge
meenheid dispenseert van een thema, een
onderwerp. Een niet te onderschatten voordeel,
want ieder onderwerp is haar een bover.werp.
zooals van Lennep zei. De algemeenheid
maakt haar onschendbaar, doordien zij haar
mits"-en en maar"-en levert te kust en te
keur. De algemeenheid stelt te harcr be
schikking de lans van Don (L)uichote, en den
ezel van Sancho Panza, Den laatsten doet zij
steigeren als ware hij een Pegasus, en met de
eerste doorboort zij al wat speciaal, derhalve
niet algemeen is.
Geen kostelijker middel, ook voor
boerenbedrog, dan de wijduit zwabberende zwaai der
holle algemeenheid.
De algemeenheid grenst aan alles en verplicht
tot niets. De algemeenheid begint bij het be
gin, stelt dus in staat, uit de hoogte neer te
zien op ieder, die ook maar iets later dan het
begin, begint. De algemeenheid, gelijk zij
ontheft van onderwerp, doet het tevens van
methode. Daarvoor stelt zij in de plaats
duitenplaterij, die zij feiten" doopt, en liefst van
natuurvolken" haalt. Dit heett het tweeledig
voordeel, dat men, vooreerst, het kan gaan
vragen, als men het niet gelooft, en, ten tweede,
het moet gelooven, als men het niet wii gaan
vragen. Twee vliegen dus in n klap.
Verder, maakt de algemeenheid
verbijsterenden indruk. Wie zou niet gewonnen zich
geven, als hij, uit alle windstreken, hulptroepen
hoort niet ziet opdagen, ten einde zeep
bellen te schragen, die in het schitterende
zonlicht beur kleurenpracht vertoonen. Quid
sum miser nunc dicturus; quem patromun
rogaturus, komt alsdan onwillekeurig op
de iippen.
Vervolgens, geeft de algemeenheid al kan
zij zelve neg r,iet een hond uit het ovengat
lokken den schijn, en drarop komt het aan,
van gemeenschap met al hetgeen, door heroën,
op ieder gebied, is gedacht en geschreven.
Aan dien schijn is dan verbonden het recht
dat spreekt om bedoelde heroën te kapit
telen en te ringelooren. Die schijn en dat
recht lijken op de veer, waardoor de
kinderboeman uit het doosje springt, maar er zijn
kinderen, ja zelfs ook volwassenen, die spoedig
zich bang laten rukken.
Wijders, klampt de algemeenheid zich vast
aan titels en ruggen van boeken. En dit, met
schik en voeg. Van die titels en die ruggen
immers, vormt de inhoud slechts het bijzondere
en gedifferentieerde deel, dat derhalve, als
zijnde iet ongedifferenteerd, gevoeglijk kan
worden voorbijgegaan. Zóó daagt de algemeen
heid alle wetenschappen voor hare vierschaar,
met de hooge terechtwijzing, dat ieder barer,
als zijnde bijzonder, den samerhang" ('blz. 43)
miskent, mitsdien niet algemeen, derhalve niet
een knip voor den neus waard is. Zij toih,
de algemeenheid, borgt hij Moeder de Gai s
zevenmijlslaarzen, waarmede zij ongedifferen
tieerd t n ongedistribueerd" alwetend, alziend,
leeg van hoofd, en luchtig van zin, op de wy'ze
der Spaacsche grandezza, door de eeuwen heen
en terug schrijdt.
In n woord, de algemeenheid boezemt op
de goedkoopste manier ontzag in. Niets im
poneert de gtêgemeente meer, dan wanneer
men onophrudelijk hoort schermen mft weten
schappen, die hoofdstukken, en stapels logieën",
die onderdeelen zijn. De men&ch is i u eenmaal
een associatief weien, en dus geneigd te meenen
en te zeggen: wat moet het een baas zijn, die
met heel het menschelijk weten jongleert,
caramboleert, escamoteert, declameert, d
fferentieert en distribueeit!....
Op de titel-vraag des hier besproken
geschrifts, luidt mijn antwoord: apenkoo).
A m s t., 2 Jan. 1901. J. A. LEVY.
Soda
Een tanitar boekje *).
De economie zit tegenwoordig in de lucht.
En geen wonder, want wij merken zoo alle
dagen, hoezeer wij leden zijn eener samen
leving, die, op zijn zachtst genomen, de
gebreken des ouderdoms heeft, die eigenlijk
even gevaarlijk is om in te leven als een
huis waarvan de fondamenten zakkende
j zijn en de gebinten verrot. En al gaat
nu niet ieder die in een bouwvallig huis
woont, de wetenschap der architectuur
be: oefenen, zoo langzamerhand krijgt menig
een, als hij maar duchtig aan 't lappen en
, kalefateren slaat, toch wel zoo'n snufje
! van wat er eigenlijk in de bouwerij te
koop is.
Zoo gaat het ook met de bouwerij onzer
samenleving, die niet minder van de lappers
en van de eigen bouwers te lijden heeft als
eenig modern stadskwartier. En al die
kan, liefhebbert in de vraagstukken van
houten of ijzeren bebalking, van de kalk
en de steensoorten, en ovtr de voorkeur
van dezen boven genen (of geenen) stijl.
Dit is een bijzonder kenmerk van dezen
tijd en wij zuilen zoo aanstonds trachten
het te verklaren. Eerst eene herinnering,
die daarbij te pas kan komen.
Er is nog eens een tijd geweest, dat de
economie een geliefkoosde schotel was op
den wetenschappelijken en half
weienschappelijken disch. Het was in de jaren, dat
het zich pas door de toepassing van den
stoom sterk uitbreidend en ontwikkelend
kapitalisme zijn zegetocht van uit Engeland
aanving en langzamerhand Europa ver
overde. Toen werden Adam Smith en
Kicardo, en^ nog meer het dunr.e grokje,
dat J. B. Say en Bastiat gaven van hun
leer_ van het vrije contract en den
winstgierigen egoistischen rnensch, druk gelezen.
En natuurlijk. De halfgoden van het
laat-maar-waaien stelsel, gaven in hun
boeken aflaat voor schromelijke mannen-,.
vrouwen- en_ kinderexploitaüe. Zij hieven^
als die middeneeuwsche bisschop, de
hand op en hielden den Staat buiten den
tempel, waar de heilige eigendom en de
middelen om hem te verkrijgen, aangebeden
werden aan de altaren.
Dat was een mooie tijd voor de economie,
maar hij duurde niet lang. De socialis
tische en klein burgerlijke kritiek had een
te groote steun aan de gruwelijke gevolgen
van het gevolgde systeem van absolute
uitbuitingsvrijheid om niet ernstiger mannen
tot het besef te brengen, dat de theorie toch
zeker hare fouten had. Zoo bracht J. Stuart
Mill er de klad in en langzamerhand is de
oeconomie weer uit de belangstelling van
den nijveren burger verdwenen. Hij had
wel wat anders te doen dan de kentering
van ideeën te volgen, die onder socialis
tischen en vooral kleinburgerlijke invloed
bezig was zich te voltrekken.
Dat heeft geduurd tot in dezen tijd. Voor
ons land tenminste. En dat had zijn goede
reden. Immers eerst wanneer er een degelijk
belang op het spel komt te staan gaat men
zich interesseeren voor eenige wetenschap.
Met de ontwikkeling der arbeidersbeweging
nu begon dat^ belang op het spel te staan.
De eisehen der arbeiders dreven die der
anderen omhoog en de staathuishoudkunde
had men noodig om te weten, wat er werd
1) Beknopte Handleiding voor de beoefening
van de beginselen der Staathuishoudkunde,
door Mr. A. Slotemaker L.Hzn. Te Alkmaar
bij P, Kluitman 1900. 155 pag.