De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 17 februari pagina 9

17 februari 1901 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1231 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De zaak-Pott. Een nieuw Verbond. (Ls Eire). Schande, die er slecht over denkt. Eiadelijk een bondgenoot voor de Boeren! (Caran d'Ache in iyaro) Z.Ex. de Generaal »de Pest." De verbcnden Mogendheden in China. (L'Asino) MINISTER DE BB.UÏOHT (lot lomug Carlot-): «Laat hem maar weer terugkomen, Majesteit. Hij heeft het niet gedaan, maar hij zal het nooit weer doen!" Bil Mablle geweest, majes'eit ? . ... Dan kunt u hier volstrekt niet meepraten. Eduard II: Neem u in. acht voor de vrouwen, koning Eduard! Ik ken haar. Mijn eigen vrouw heeft mij bij het volk aangeklaagd en het parlement heeft mij afgezet en een kop kleiner gemaakt. De koning: Arme hoof lelooze man ! Nu kunt gij niet eens de i.ieiiwste staande board probeeren, die ik gisteren heb ui'gevorden. Eduard III- Hoed u voor den verover'ngskrijg. Het is de overwinnaar van Crffy die u waarschuwt. Heel Frai.krijk lag aan miju voeten. De voorsteden van Parijs g.ngen in vlammen op. Maar toen ik sliert, was ik een eenzaam tnan; mijn zoon, de zwarte pri s, elood. en Frankrijk, de droom mijner wcn^chcn. verloren. De koning (tot hd grvo^g): Mijn vriend Chamberlain moet dien leuteraar elen mond stoppen, hij kon anders ons zaakje in Afrika wel eens ! ederven. Eduard IV. De broeder van Richard III roept v. koning Edward! ['oor bloed hebben wij beiden gewaad, over lijken zijn wij voortge schreden. De witte roos ek-r Vork's kleur den wij remi. Vaar mannen wa'en «ij, koning Kduarel, mannen waren wij toch! Uij gf-lykt echter raijn broeder Ciarei cj. die, teT dood veroordeeld, mij een vat Malves:er verzocht, om ich diarin te verdrinken. De kon in g: Een lijn .stelletje, die heeren peetvaders! He ft niemand een od-'in ll.-vconn. tje bij Zich? Die bl'.crliiulit wordt onveiilrageüjv. K d u a r el V: 1^ sliep in den Towcr. c..n weerloos kind. Ik hael d>'n halte» : acht om mijn mieeler geschreid. Toen kwa'iien de beulsknechten van mijn oom Richard en icrmoord.L'ii mij iti den slaap. De koning: Mijne heeren, liet tocht b'er verschrikkelijk. Ik zal kou vatten, als ik Log langer blijf'. Laat ons gaan! Eduard VI: Ila'.t l De ? o in van den I'lauwbaard, w ij'en koning Henelrik VI !I. wenscht iidi ook nog aa . u voor 'o stellen De koning: Neen! Neen! Mijn kleer maker wacht. Orarj'! V. mol. Ik moet de! kleur nog var daag opdiepen \Vat /-m Enge a;i tan mij denken, al- ik ter eer.' van h'u kruiiiiinslecst geen nieuwe IVak uitvoiid ? Kuuland expects. that tvery man will il]> bis dnty! (Uit De reteonierWeliBEeii met faltee. PERSONKN: I)e Opper-maarschalk; itcee Chineetche Prinmn, die nitt volmaakt tot het sluiten van den vrede zijn toegerust. Prins I: Is uwe Excellentie nogal wel? W a'lders e e: Dank u, 't scbikt. Prins 1: Hoe wel is uwe Excell. ongeveer? Waldersee: Zoowat even wel als gisteren. Prins II: Zijn er in Europa heel veel spoorwegen ? Waldersee: Zeker, heel veel. Prins I: En universiteiten ? Waldersee: jk heel veel: Prins H: Zijn er in Duitschland meer universiteiten dan spoorwegen V Waldersee: i'at i* moeilijk te zeggen. lieide prinsen: Een hoogst eigenaardig land! (Pauze). Prins I: Hebt u iok tijgers in Duitschland? Waldersee; Jawel, in de zoölogische tuinen zijn tijgers en apen in hokken. Prins 11: Vtrcragen de tijgers en apen elSaar dan? Walderseei Dat hoeft riet, want zij 2itten in verscbillerde hokken opgesloten. Prins I: Worden de tijgers en de apen veroordeeld, eer ze worden opge.-lotenV Waldersee-, Neen, dat gebeurt alleen met misdadigers. Prins II: Dus dan komen de veroordeelde misdadige s in zoölogische tuinen? Waldersee: Volstrekt niet; die Lomen in de gevangenissen. Prins I: Hieruit valt dus op te maken dat gew genissen en zoölogische tuinen in Duittchland geheel verschillende inrichtingen zijn. Waldersee: Zoo is het. Beide prinsen: Een wonderlijk iand. (Pa-ize). Prins I: Waar worden bij u toch de kanon nen gemaakt ? Waldersee: In de geschutgieterijen. Prins II: Zijn er in Duit;chlar,d meer kerken of meer schouwburgen? Waldersee: Ik geloot meer kerken. Prins II: Maar in de s/:hou* burgen, wordt toch ook geschoten? Wal der sec: Dikwijls! Prins II; Dan moest in de kerken ook gefchoten worden. Waldersee: Dat is toch niet het geval. Prins I: Hoeveel kilometers leggen uw kerken wel per uur af? Waldersee: U verwart ze met de spoor wegen. Prins I: Ik meende dat in Europa alles met stoom gaat. Walctersee: Veel ook niet. Prins II: Maar in de geschutgieterijen ?wordt toch gebeden? Waldersee: Slechts zelden. Intusschen ben ik van opinie, dat wij nu eindelijk eens een beetje over den vrede konden gaan onder handelen Prins II: Welken vrede bedoelt uw Exc. ? Waldersee: Den vrede tu'schen Duitsch land en China. Paragraaf I: Een Cbineesche prins wordt naar Berlijn gezonden. Prins l: Moet hij daar op den spoorweg ri?den ? Waldersee: Ongetwijfeld. Prins 11: Zal hij daar ook de Bsrlijcsche universitsit te zien l rijgen? Waldersee: Voor mijn part, ja! Prins I: Zijn er in Duitschland meer universiteiten dan spoorwegen . . . . ? (AVt zoo oorts, tot in het oneindige). (Vit Lustige Jlli/ttcr). In de aMjj van festüiinsler, (De maneschijn ruit fchnl door de (iolliifche Kjiitne hooycciixtirs CH belicht de koninklijke giorcn. J)u 21 s I-'.-lnurdx richten zich iilot.-dirnj in Jttut doodliiften op ) Eduard I: Weet, pij 't al? De andere vijf: Ja, voorzaat. Eduard I: Hij waagt het onnen naam te dragen? Onzen r,aam! Het is mij als ruik ik er.kei bloed en lijken, wanneer ik dat nood lottige woord hoor. De andere vijf: Waarschuw hem dan, voorzaat! Eduard I: G j hebt gelijk kinderen. Hij worde gewaarschuwd maar niet door mij alleen, neen! door ons allen. Nog h;den zal hij onze graven bezo;ken. Spreken wij hem aan, do een na den ander, op lat de 'kleine naneef zijn groote voorvaderen lecru kennen. Doch slii! Hij komt. honing Eduard VII (l 'erfch/jnt nn t gcrolg. In de deur, tut dm, ho/Utei/tn/iukii-i: Zuoals gezegd, waarde mai re taiileiir, het ora je van de nieuwe frak is veel te bard (iij hebt geen mviz'kaal klcurgevoel. Ik heb toch gezegd, oratje E moll, iets liefelijk gedckts. halt Baudelaire, halt 0,car Wilde... Kent gij de kleine Kathir.ka in de Rue Cérisette te Parijs? Niet r Uat s-pijt mij voor u, mijn waarde. Dat is het snoeper gste schepseltje ter wereld. . . Een lind, heelemaal ora' je E moll. .. Maar ik merk 't al, ik moet de zaak z -lf ter hund nemen. Moi Die u l wat moet ik mij toch telkens uitsloven, als i< mij weer eens latsoenlijk wil kleeden. Maar wat «lont men al niet voor zijn volk? Dus geen vinger uitgestoken, msitre tailleur! Zoodra ik dezen ouden heeren mijn opwachting gemaakt heb, b'n ik weer tot uw dispositie. Ik zal dan zelf de kleur uit kiezen.... en de knoopen ! Wat dunkt u. as ?wij nu eens vijftioekige namen? Natuurlijk van zilver. .. . maar daarover later .... Tot zier s! Eduard I: Prins van Wal -s, kent gij mij? De dapperen van Walliserland sneuvel en onder mijn zwaard, om u hun naam na te laten. Zestig jaren iarg hebt gij hem gedragen; laat mij niet zeggen, hoe! En thans matigt gij u zelfs mijn koningsnaa u aan. De koning (tot zijn gevolg : Ik geloof dat die oude heer mij de les wil lezen. Be lachelijk! (tot Eduard 7) Ij u wel eens op het V." d:u-.ht<>n den druk te over .vinnen, maar de draak spreekt ook nog een ivoordja nu i- '. Klassiker-Illustration. »Ich will bezahlen, wenn ich Künig Lin.1' (lïach iïcJtiiïer, *l)on Ciirlos"/ Brandweer-mannen in Afrika. /?'".,?;'''',- ? ? ? ... IOIKESTKR Hiuii-'KTs: »Ziezoo, ik ga nu heen, je zult I!HAM>\\ A( a i IjTcutMa;: sAls ie me ten minste maar matehet kleine beetje vuur dat er nog is, wel even uitmaken." liaal gelaten had."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl