De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 24 februari pagina 4

24 februari 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1235 Esmoreit zyn ouders heeft weergevonden en hare onschuld aan 't licht komt, haren God dankt: Ootmoedech God, riu moeti sijn Ghelooft, ghedanct in allen stonden! Mijn lieve kint hebbic nu vonden, Di mi TI u verloosten sal, Want die vroiule es sondei' ghetal, Di nu mijn herte van binnen drijft. ? Hoe prachtig was niet dat zeggen van Damiët, (mej. Withaar) als zij meent, dat Esmoreit slaapt en hare gedachten luide uitspreekt: Ay mi! ay mi, hoe groten last Draghic al stille int herte binnen! Ie ben bevaen met sterker minnen, Di ie beimelijc in mijn herte draghe. Naïef en eenvoudig is alles, wat ons uit dit middeleeuwsche drama tegenklinkt. Ongekun steld en kinderlijïen van veredelende kracht, als aan 't eind de ondeugd hier verpersoonlykt in Robberecht zyn loon krygt: Quade werken comen te quuden lone; Maer reine herten spannen crone, Di vol dooghdeu sijn ende vol trouwen", Zooals men weet, is deze uitvoering ten bate van het herstellingsoord voor onderwijzers te Lunteren. Dit in aanmerking nemende, heb ben wij dubbele reden tot dankbaarheid jegens de Rotterdamsche onderwijzers: het verschaffen van een zeldzaam literair genot en de gedachte, medegewerkt te hebben tot een edel doel. En daarop de aandacht te vestigen was het doel van dit ons schrijven. J. BBOTJWEB. Inziet in de Hoofdstad. Nadat op Donderdag 7 Febr. het voorspel van de tweede acte van Chabrier's opera »Gwendoline" werd ten gehoore gebracht, kwam acht dagen later (14 Febr ) het voorspel van de eerste acte, dus van het geheele werk, tot uitvoering. Natunrlyk slaat de toen gemaakte opmerking over het tumclienapel niet op dit voorspel; zoodat men thans zich meer kon overgeven aan het onvermengde genot van te luisteren naar wat Chabrier ons heeft mede te deelen. En dat was zeer belangryk. Met een prachugen klank in zyn orchest geeft ay zoo wel de zachte als de forsehe stemmingen weer. Het fragment dat later in de scène van Gwendoline optreedt is vooral bekoorlyk door de teederheid der instrumentatie. Na deze ouverture trad de heer Mossel op met twee deelen uit een cello-concert van Hans Sitt. De heer Mossel heeft de zeer loffelyke gewoonte ons jaarlyks eenige noviteiten te doen hooren op het gebied der litteratuur van zijn instrument. Uit den aard der zaak kan het niet altyd even belangryk zyn, wat ons op die wyje wordt geboden. Men most echter, gelyk ik reeds vroeger zeide, steeds dankbaar zyn, wanneer men wat nieuws kan hooren, ook al is dat nieuwe niet altyd de premier ordre. Sitt is een in Leipzig zeer goed geac crediteerd musicus van onmiskenbare verdien sten als dirigent en als componist. Toch is dit concert byzonder onbelangrijk. Het is wel erge brave, Sitt-same muziek, muur daarom dan ook zonder den minsten hartstocht; de orchestbehandeling is zoo mat en tam, dat men het werk minstens een vijf en zeventigtal levensjaren zou willen schenken en dan van een tweeden of derden rangs-componist. De heer Mossel werd levendig toegejuicht. Het applaus zal wel meer gegolden hebben zijn voortreffelijk spel dan de taaie compositie. Ik hoop dat de volgende noviteit van den heer Mossel belangryker moge wezen en vestig gaarne aandacht op het con certstuk van Viotta. Het eerste deel werd voorts besloten met de «Trauermarsch"' uit «Götterdilnimerung" ter herinnering aan Wagner's sterfdag (13 Febr). Dit aangrypende en grootsche gewrocht, dat eerst in verband met het daaraan voorafgaande, en in de omgeving van het tooneel, zyn volle beteekenia krijgt, was byzonder minutieus ver zorgd. Jammer dat het tempo in den aanvang langzamer was dan men steeds hoort. Naar my'ne meening moet hier het karakter van het thema in c-moll, het zoogenaamde »Heldenthema der Walsungen" den doorslag geven ten opzichte van het tempo. En het waarlijk heroïsche dezer prachtige melodie vereischt eene minder langzame beweging, wil het zy'ne beteekenis niet verliezen. Ook verkrijgt dan de eigenaardige zestienden-figuur in de bassen met de daaraan voorafgaande korte slagen het door Wagner beoogde »erschütternde« in de uit werking. Langzamerhand kwam er echter meer gang in en toen het heldere «Schwertmotiv* in zyn stralend C-dur omhoog steeg, kon men ongestooid genieten van het prachtwerk van Wagner. Zooals echter reeds gezegd is, was de uitvoering tot in de kleinste onderdeelen met de meeste accuratesse verzorgd en de klank van het orchest wonderbaar schoon. In het tweede deel werd de symphonie van Sinding in d kl. 3 gespeeld. Dit prachtwerk werd indertyd reeds door Kes hier ter stede geïntroduceerd. Reeds toen trok het in hooge mate de aandacht. Sedert dien tyd is het tallooze malen gespeeld en... steeds wint het in de appreciatie van den muziekvriend. Is dit op zich zelf reeds een voordeel, ik zou nog een stap verder willen gaau en beweren dat deze compositie de goede, gezonde richting vertegenwoordigt, in tegen stelling met vele voortbrengselen der Russische kunst, die neiging vertoonen tot ziekelijkheid. Ryk aan gedachten en bloeiend schoon van klankkleur, bekoort deze symphonie in alle vier deelen by'na even sterk en durf ik haar gerust een der eerste plaatsen, zoo niet de allereerste plaats toekennen in de hedendaagsche litteratuur, sedert meester Brahms voor immer de oogen heeft gesloten. Volledigheidshalve zij hier nog geregistreerd dat er van de Bohemers en van mej. Tilly Koenen een wederoptreden te vermelden valt, en dat de heeren Ary Belinfante en S. van Adelberg eene soiree gaven, die ik verhinderd was by te wonen. AXT. AvEKKAiir. De dicnter der Boeren-ballade. Het is ons gebleken, dat de dichter der schoone ballade, die wy in ons vorig nummer uit de Lustige Blatter overnamen en die in dit blad alleen met R. P. was onderteekend, dr. Rudolf Presber te Berlyn is. Dr. Presber heeft nog twee andere gedichten geschreven, die getuigen hoe warm zyn hart klopt voor de rechtvaardige zaak der Boeren: ?Der Letzte" en »An Ohm Paul". Hy betuigde ons zijn by'zondere ingenomenheid met de mededeeling, dat zijn gedicht: »Dm Schüsse" door «Meister Bernard Zweers" zou worden ge componeerd. De Violier. Onder dien naam bestaat er reeds zeven jaar een Vlaamsch tijdschrift, uitgegeven door de Vos & van der Groen te Antwerpen. Een verjaringanummer werd dezer dagen in 't licht gegeven en ook ons ter kennisname toegezonden. Dat zal wel bedoeld zijn als een uitnoodigirig tot beoordeelen, en dan is juist in dit exemplaar wel verrassend een stukje getiteld : «Wat is critiek V' met het kliekende eindbesluit: .. . Op zekeren dag, zult gij maand en weekscbriften, die zich aan kritiek bezondigen, de deur uitgooien ! . . . Waarom, zou men zeggen, als je vreest gebeten te worden, je hand in een hond zyn muil gestoken ? Het tijdschrift ('t verschynt tweemaal per maand) ziet er van buiten en van binnen niet zeer aanlokkend uit. Aan het versieren van den omslag is bitter weinig werk besteed en bij het openslaan animeeren de bladzijden met de nog al dicht opeengedrongen drukregels niet aanstonds tot lezen. De illustraties tusschen den tekst ingelascht, geven de bladen boven dien een nog al rommelig uitzien. Dit wat de gedaante betreft. De inhoud is afwisselend. Daar zyn letterkundige by'dragen in proza en poëzie, opstellen van kunst- philosophischen aard, beschouwingen over graphische kunsten, bladvullingen in den vorm van »losse gedach ten" en nog 't een en ander meer. Maar alles is niet van gelyke waarde. Onder de literaire producten bij t. vindt men eerst dingen van zulk een onbeduidende soort, dat de dunk van het slag der medewerkers zeer gering wordt, maar dan weer schetsjes o a. het ver haal van den ondergang der waardin van een kroeg, een niet zeer pluize ontspanningsgelegenheid voor zeelui, die het talent van minder bekende Vlamingen, als Lode Baekelmans, doen opmerken. Van ongelyke waarde zyn ook de prenten. Bedoeld als opluistering der bladzyden, maar dan toch niet zeer gelukkig gekozen, werden in deze aflevering ter aanschouwing gegeven, enkele sensationeele beeldhouwwerken, en on beteekenende schilderyen, langs photographische wyze gereproduceerd. Ze houden gee» verband met den tekst. Dit is echter wel zoo met de vrij talryke teekeniugen of houtsneden, al kan ook hierby' alles niet geprezen worden. De meeste illustratie'g vergezellen een uitgebreid opstel over prentpostkaarten, waarmee natuurlyk niet de alomtegenwoordige ansichtskaarten zyn bedoeld. Daarbij werd in 't licht gesteld dat Duitschland en in 't byzonder, Dresden, Leipzig en Hamburg, hierin de merkwaardigste proeven leverden. e uitgevers van de Violier pogen nu de ontwikkeling der graphtsche kunst langs dezen weg, in Belgiëte bevorderen Ze hebben daartoe een vyftal artiesten opge dragen postkaarten te verluchten met verschil lende onderwerpen, hoofdzakelijk ontleend aan nationale sagen en landsze.len. Elke reeks bestaat uit zes kaarten, te znm*n voor fr. 0.50 by de uitgevers verkrijgbaar. Ijlt de proeven aan dit opstel toegevoegd, mogen de verbeel dingen van kinderverhalen of wel van oude legenden, uitgevoerd door de heeren Van Mieghem, Collens en Doudelet wel het meest in aanmerking komen. In het kader van dit artikel past verder een beschouwing over het Eks Liebris, dat is vol gens de oorspronkelijke opvatting der eerste boekbezitters uit de vyttiende eeuw, »het eigendomsteeken van den bezitter". Dit is een goed geschreven en leerzaam stuk. Cranach, Durer en Benam worden hier aangeduid als de groote voorgangers. By de opdracht tot het sriyden van een naam of wapen, bestreefden zy by het volbrengen van het werk ook daar de schoonheid in een afgesloten geheel van versiering. Ia onzen tijd hebben de Eugelsche kunstenaars den bloei van het Eks Liebris weer opgevoerd en onder verschillende anderen moeten dan Walter Crane en William Morris het eerst genoemd worden. Blijft nog te gewagen van een stuk door dr. Marten Rudelsheim geschreven, getiteld: »Iets over Modernisme". De strekking daarvan is wat remming te brengen aan den overrjlden vaart, die d» neiging tot produceereri van kunstwerken by zoovelen in onzen tyd geno men heeft. Als een kenteeken van onvermogen by zoo menigen, die a priori kunstenaar willen zijn, wordt er op gewezen, dat zij de syn these van het leven niet vattend, voor een dramatisch werk, de machtigste schepping op letterkundig gebied uaast het epos, geen kracht kunnen ontwikkelen en daarom hun toevlucht zoeken in de verduldige lyriek. De auteur maant aan tot zeltiukeer en bedaagd inzicht, gely'k hy zelf volgens dit artikel blijkt te bezitten en beveelt hun ter overweging aan de les van Vondel: «Beveel het papier niet terstont al wat u in den zin schiet, maar toetst uwe inbeeldingen, vonden en gedachten of ze der penne en deii dagh waerdigh zijn." Werkelyk dit tijdschrift (uiterst goedkoop : verschijnende tweemaal per maand, voor frs '2,00 per jaar) bevat nog wel zooveel goeds om het de belangstelling der noordelijke taai broeders aan te bevelen. _ W. S. Ia het Rijtefflüsenm, De heer P. W. vm Doorninck te Bennebroek, heeft het goede denkbeeld gehad in bruikleen aan het Kijksmttseum af te staan twee portretten geschilderd door Gerard erborch. Het eene stelt voor Jan van Duren, burgemeester van Deventer, het andere zijne vrouw. We hebben alle reden ingenomen te zyn met die nieuwe aanwinst. Het zijn ku stwerken van allereerst gehalte, die zich bovendien in uitnemend geconserveerden toestand bevinden. Aanstonds op merkelijk is, dat de meester bij het conterfeiten dezer personen, zich zoo weinig be kommerde over de mise-en-scène. Soberder kan men zich de samenstelling van een portret stuk alhaast niet denken. De figuren, beide ten voeten uit, houden daar op de meest sim pele wijze stand, tegen een eft'en, bruinachtiggroenen achtergrond, een volkomen leege ruimte, die nog hoog boven hun hoofden is opgetrokken. By'na onmerkbaar sluit die fond zich aan met den grond waarop zij staan, alleen naar voor iets lichter getint. De beeldjes zelf (ongeveer een vy'fde van levensgrootte) zyn geheel in 't zwart gekleed, een donkere kleurplak, die slechts wordt afgebroken tegen het getemperd wit van ean platte kraag of manchet. Neemt men hierby in aanmerking, dat de beelden gesteld zyn in lokaal, vlak licht, dan wordt het nog duidelijker dat het geheele aspect der stukken van een zeer rustigen aard is. Ik geloof zelfs, dat voor een oppervlakkigen beschouwer dat rnstige bij het drooge af zal zijn. Maar verre van dat. Want er is toch zooveel leven in die strakke gebondenheid van een egalen toonaard; de enkele kleuren die daarin de hoogere accoorden vormen hebben ; zoo'n diepen klank. Zoo byv. het kleed over de tafel, waar naast de burgemeester staat; het is van een roode kleur die Terborch in zijn werken zoo dikwijls met voorliefde aanbracht, haar tem perend naar het paarsche of naar het karmozijn ; en wat mooi ertegen is het zwart geefticeerd van den hoed, die daarop is neergelegd. In het vrouwenportret is een rood bekleede armstoel met zilveren franje de verlevendigende kleurnoot der schilderij en tevens daaruit een gewichtig fragment, dat wel afzonderlijk kan beschouwd worden om de volkomenheid waarmee het karakter van dat meubelstuk werd uitgedrukt. En dan komt men er van zelf toe zich te verdiepen in een overvloed van fijne zetjes die zich uit deze werken immer meer open baren : by den burgemeester, van af de simpele kraag, tot aan de zwarte rosetten aan de knieën en de strikken op de schoenen, waarbij ook het vormenstel in al zyn details tot groote klaar heid werd gebracht: by de vrouw merkt men dan tot hoever de delicate schildering op de spits is gedreven in kleinigheden als het arm bandje, dat over den neerhangenden hand glijdt. Maar de kern der kwaliteit van deze stukken schuilt in de koppen. Zoo een lenig en exquis penseelvoerder Terborch zich betoonde in tiet kleine portretje van Ds. van der Schalke, de man met de toegenepen leepoogjes, mede in ons museum aanwezig, waarin hij op de snedigste wijze met snel glippend penseel de juiste accenten wist te treffan, zoo een strakke doorvoerder was by' zich hier, in het kalm bewustzijn van zyn vermogen, de diepste trekjes opspeurend in het lynenverloop, geen enkele evidentie verheelend van het modelé, bij het conterfeiten der gelaatstrekken van deze twee personen. Dan wordt het duidelijk dat Terborch zich hier openbaart als een portret schilder van buitengewone beginselvastheid; dat hy voor alles portretten wilde maken, zon der bedacht te zyn op het uitdosschen tot een behagelyk schildery. En toch hebben deze werken, als schildery genomen, een ongemeen cachet. Want bij de schier nuchtere opzet van deze stukken: de burgemeester vlakweg in het kader gezet met de eene hand over de borst terwijl de andere minder zichtbaar wordt door de handschoenen, de vrouw, in het gevaarte der egaal zwarte rokken, onbewimpeld daar geplaatst om geportretteerd te worden met de rechterhand aan den stoel, is juist de afgemetenheid van houding en de rust van aanblik dezer twee mensenbeelden van zulke eene voorname waardigheid, dat we er toe geraken bij dezen gedistingeerden uitbeelder, het klas sieke element te zoeken in de vry geboren kunst uit de 17e eeuw. W. S. * * * Tentoonstellingen. Het tentoonstellingswezen heeft leven tegen woordig. Dat blijkt van verschillende zijden. In de vereeniging «.Voor de Kunst" te Utrecht bijna een permanente verwisseling van expositie's; in Leiden op 't oogenblik een ten toonstelling van Hart Nibbrig, den deugdelyk y verenden schilder; in Rotterdam, waarheen nu verplaatst zijn de laatst in Arti aanwezige moderne franschen, werd reeds aangekondigd een tentoonstelling van Toorop; uit provinciale plaatsen komen berichten, dat zich daarcommissie's hebben gevormd voor het organiseeren van tentoonstellingen. En in onze stad zelf, even na sluiting der vorige tentoonstelling is er nu alweer een opengesteld van werken door Jacques van Looy, waarvoor er zich zeker wel zeer velen zullen interesseeren We komen hierop natuur lijk terug; voor 't oogenblik is een algemeene kennisgeving wellicht niet overbodig. W. S. Een aanstaand jubilee, AVaar zee is, daar is God!", schreef een Hollandsen dichter, gevoelende de ontzagiybe majesteit der schuimende wateren en den oneindigen weemoed der zacht-ruischende zee. Wat deze dichter in woorden heeft gezegd, heeft Mesdag weergegeven met zyn penseel; hij heeft diep gevoeld de verhevenheid der eindelooze watermassa, wegbannende de ge dachte aan al wat kleinzielig is; daarvoor is hij in aanbidding neergezonken en door drang van hooger is hem gelukt te geven de on schatbare meesterstukken zyner kunst. Bij het binnentreden eener zaal, gevuld met Mesdag's schilderyen, krijgt men de gewaar wording als war.neer men van uit een drukke woelige straat een kathedraal binnentreedt, waar plechtige dienst is en schoon orgelgeluid en de wierookwolken ongebroken stijgen tot God; wij zwygen stil, ontblooten het hoofd en prevelen: «Hier is de Heer". Het is goed groote mannen te eeren als hun aardsche wezen reeds verdwenen is, maar hoe veel loonender voor ons menschelyk gevoel tot den persoon zelven woorden te richten van dankbaarheid, van innige erkentelijkheid voor de gaven over ons uitgestort. Ook bij dezen door de kunst gebenedyde heeft gedreigd een niet tot ontwikkeling komen van zijn talent, langen tijd begraven als het was onder de daaglijksche bezigheden des banalen levens, tot het, zijn banden verscheurende, is losge broken toen Mesdag den kantoorlessenaar ver wisselde met den schildersezel. Als weinigen heeft hy gearbeid; zijn «zons ondergang op Zee" en ettelijke anderengetuigen; gewerkt heeft de weldra zeventigiarigen zoolang het dag was en nu aan den avond zijns levens de nacht nadert, waarin niemand meer werken kan, nu willen wij het verkondigen dat als eenmaal de nacht is aangebroken en ook Mesdag zal worden opgeroepen, Holland treuren zal om hem, die is heengegaan, maar zijn werken leven zullen tot in 't nageslacht. Mr. J. j). GB. Baagsclie bonwplannen, De Haagsche bouwgrond-maatschappij «Duinoord" deed ons successievelijk toekomen een kaart met uitbreidingsplan van hare terreinen, een zónekaart van de gemeente 's-Gravenhage met aanwyzing van een centraalpunt voor een schouwburg en een nadere schetskaart van dat schouwburgterrein. Wat het plan tot uitbreiding tusschen de Groothertoginne- en Stadhouderslaan betreft. hebben wij geen opmerkingen te maken. De verovering van het duin door steen gaat aan die zijde der gemeente met groote regelmaat, en nu eenmaal de hoofdlynen zijn aangewezen, volgt de rest van zelf. (Al hokt 't uu en dan, ook blijkens »Duinoord's" jaarverslag, tusschen de verschillende ondernemers in de gemeente). Alleen wenschen wij »Duinoord" toe, en onze wandelende stadgenooten meteen, dat hy den gevelbouw van dit supplement over 't algemeen meen meer goede smaak mag ontwikkeld wor den dan het geval was by het Sweelinckplein en omstreken, die een merkwaardig exempel geven van de «zoekende architectuur" op 't eind der 19e eeuw. Het zone-kaartje is niet nieuw; jaren ge leden, toen »Duinoord" begon, is het ook al geproduceerd. Er blijkt inderdaad uit, dat 't hoekje Anna-Pnulownastraat?Scheveningsche weg geografisch ongeveer 't middenpunt onzer gemeente is. Dat hiermee overigens tiets bewezen wordt, is iedereen duidelyk, die den Haag als stad kent. Een tramlyn beeft in dezen grooter gezag dan de meetketting, en ssdert de Haagsche Tramweg-Mij het tarief naar dat punt der gemeente 50 pCt. verlaagde, is het veel nader tot 't werkelyke centrum gebracht. Tegen een komediegebouw op die plaats zal dan ook wel niemand bezwaar hebben als het waar is, dat »Duinoord" dat terrein, behoorende tot de Weimarsche erfenis, kan krygen. De tramverbinding in vier richtingen is er goed; de naastbijliggende wyken kunnen kijklustigen genoeg leveren. Overigens hangt o. i. de levensvatbaarheid van een theater ge heel af van dat gebouw zelf en 't geen er vertoond wordt. Wij hebben, toen dit theater plan opdook bij de andere, ook alweer den naam van den heer Brondgeest hooren noemen, maar 't lukte ons niet, te weten te komen, hoe dit plan zich nu verhoudt tot de twee andere Over eenige dagen zullen wy mogelijk iets wy'zer worden, als de Raad het schouw burgvraagstuk behandelt, dat B. en W. wen schen op te lossen door bestendiging van den onbevredigenden toestand. Laten wij hopen er is in deze dagen zooveel gehoopt en gewenscht dat het be slist wordt in dien zin, dat het schouwburgvermaak in de residentie ophoudt een last voor het gemeentelijk budget te zyn. En wie op de gronden van »Duinoord" of waar ook ons helpt aan een modern, concurreerend theater, is, bij goede exploitatie, zoo goed als zeker van 't succes. Den Haag, Febr. S. Het bestuur der«Vereeniging tot het Inrichten van gemeentelyke tentoonstellingen van Kunst werken van levende Meesters, te Arnhem", deelt mede, dat dit jaar de tentoonstelling zal worden gehouden van 15 Juni tot l Augustus in het gebouw «Musis Sacrum". De inzen dingen moeten vrachtvry geschieden aan het bestuur der tentoonstelling van Kunstwerken van levende Meesters in 1901 te Arnhem, tusschen 23 en 30 Mei. Na dezen termy'n worden geen werken meer aangenomen. Jean Lcfort, door BULÉE. Amsterdam E. L. E. van Dantzig. De groote broer, die op reis is geweest, ver telt gaarne van zijn wonderlijke avonturen en heeft ook wel kans in den kring zijner familie een aandachtig gehoor te vmden. Wonderlijke of bewonderde ervaringen zijn schering en inslag in zijn reis-rapport, en een beetje minachting voor de omgeving zijner geboorte, blijft, eveneens niet achterwege. Groote Broer weet mooi te ver tellen en a'.les wat liij vertelt is buitengewoon, vooral datgene wat hij uit zijn duim zuigt. Groote Broer Buléa is naar Parijs geweest niet alleen, maar heet't er langen tijd gewoond en woont er nog. Groote Broer Bulóa heeft een heel boek geschreven over dat Parijs, in de overtuig ing dat de kleine broertjes en zusjes, die in Holland zijn gebleven in alles wat hij neerschreef wel belang zouden stellen; het boek zijner ervaringen noemde hij een roman en zichzelven noemde hij Jean Lefort; een groot deel vau wat Jean Lefort ondervindt, ziet en bewondert is waar, een ander kleiner deel heeft Bulée uit zijn duim gezogen. ? Jean Lsfort komt uit de provincie fin ver gelijking met Parijs schelen een fransche provincie en Holland niet zoo heel veel); in zijn geboorte plaats heeft Jean zoo'n beetje aan literatuur en journalistiek gedaan, en met vage plannen aangaande een beoefening in 't groot te Parijs, verlargt Jean naar de ville de lumière, welke laatste Jean erg blij is te hebben aanschouwd, terwijl wij arme sukkels, zijn jonge broertjes en zusjes, ons maar tevreèmoeten stellen met, de gaslautaarns np den Dam of het electrische licht voor de Witte". Het liclitbad dat Jean ondergaat dankt hij aan een zekeren mijnheer Dabricnurt, een rijk winkellier, die zich ten koste van eenige bundels bankbiljetten deputélaat maken. Jean heeft zich in zijne p'-oviccie ten opzichte van dien meneer zeer verdienstelijk aangesteld, en ter belooning, wordt hij nu secretaris van dien winkelier-deputé; in die fraaie functie die hem, zoo pas uit, de provincie gekomen, de hoogachting brengt van Dahricourt's mede-df'putcs niet alleen, maar ook van allerlei krautemenschen, artisten, ambtenaren, cocottes, en de verdere lijuren, waarmee in Jeau's ver beelding waarschijnlijk meer nog dan in de werkelijkheid, Parijs zeer overvloedig gemeubeld is; iu die bovendien zeer lucratieve t'uuc'ie komt Jean langs de boulevards en in de cafés rond te dwalen. Als een echte huitenman staat hij alles met een verbaasd gezicht aan te gapen, vindt alles even mooi en, wat, men hem, gegeven zijn groenheid, niet kwalijk kan nemen, dringt nergens dieper door dan tot den uiterlijkeu schijn der dingen. Kuh'n, dat nemen we hem niet kwalijk, want we moeten toch vooral niet ver geten dat Jean zijn boek geschreven heeft om ons sukkelige buitenluidjes eens in te lichten omtrent dat leven te Parijs. Een greep uit het Parijsche leven", zoo noemde hij zijn b ielt, en hoewel 't nu een feit is tlat Jean zoo-wat, alles wat er voor buiteugewoons, en uiterlijks te Parijs gebeurt en te kijk is, de revue laat passeeren, en het misschien alleen Jean's bescheidenheid was, die hem belette zijn boek rondweg het Parijsche leven" te noemen, zoo zullen we toch maar aannemen dat Jean zijn materiaal van kostbare ervaringen niet heeft uitgeput. Jean is een eerlijk man, een man van beginsel; en aan die degelijkheid van karakter heeft hij vooral het sucei s te danken, waarvan hij in zijn boek gewaagt, want ware hij minder bfgiuselvast geweest, dan zou hij met zijn- patroon Dabrieourt nooit gebroken hebben, en waarschijn lijk nog steeds het secretariraat van dien politieken tinni-gieter waarnemen. Maar van tinnegieterij wil Jean niets weten. Zoodra 't blijkt dat IJabricourt zijn kiezers in den steek laat, van het hun aanvankelijk voorgehouden program afwijkt en gaat intrigeeren, keert Jean hem den rug toe ; een poosje scharrelt hij in phouografen, die niemand van hem wil koopen; maar dan gaat hij in de litteratuur, op welk gebied hij trouwens zijn sparen al verdiend heeft tijdens zijn eerste verblijf in Parijs. Toen heeft hij een artikel geschreven over een bock van een barones en dat eens flink uitgekleed. Groot succes bij vrienden en geestverwante i, die Jean telkens weer aantreft in het yCaféNapolitain"! Later schijnt diezelfde barones een oogje op hem te hebben, maar Jean wil niets van haar weten,... die vrouw bevalt hem niet; dat hooren we zoo aan den toon, waarop hij over haar schrijft. De Parijsche vrouwen verwennen Jean trouwens; 't begint al heeleuiaal m den aanvang, waar de maitresse van Dabrieourt zoo erg vriendelijk tegen Jean is, terwijl ze tieta, een honderd bladzijden later, met zich mee naar haar appartement" neemt. n ook andere vrjuwen zijn altijd heel voorkomend jegens Jeau; zij kijken eerst, bijvoorbeeld, in de opera erg met haar binocle naar hem, spreken hem dan aan, hooren <iat hij de schrijver is van het artikel in La voix Nouvelle en vragen hem dan eens bij haar op visite te komen. Jean laat nooit ca dat te doen en de dames ontvangen hem d n altijd in een peignoir, terwijl in bet salon een mol lige divan.... Maar Jean, ook al kan hij het te Parijs best schikken, blijft toch zijn provinciaal fitsoen ongerept bewaren ; die liaisons dan mtt de een en dan weer mtt de andere, ook al maakt hij soms van de gelegenheid gebruik, trekkeu hem toch niet aan ; als hij nog eens naw zijn mot-der in de provincie gaat, wil hij met eeu blank geweten voor haar verschijnen. Hij gaat dan ook maar liever eens op bezoek bij eea scbilderesje, dat hij eens een keer op een tentoon stelling heeft ontmoet. Ze praten wat met elkander en dood-leuk vraagt hij haar dan: Wilt u mijn vrouw worden? Dadelijk antwoordt ze natuurlijk »ja" en de zaak is in. orde. Ka een poosje krijgt Jean eeu brief van een grooten uitgever (wat een heerlijkheid zoo maar een brief te krijgen van een grooteu uitgever, den grootsten uit heel Parijs 1), die hem voor stelt een tijdschrift op te richten met illustraties, enz. enz. Jran heeft hierbij gelegenheid van zijn huwelijkstrouw blijk te geven, door als eerste voorwaarde te stellen, dat niemaua dau zijn vrouw 't blad illustreeren zal. Top! zegt de uitgever; het blad verschijnt heeft succes en levert Jean en zijn vrouw een schitterend bestaan op. Zij hebben het uu royaal, verhuizen, maar blijven toch op Montmartre wonen, want welk recht geaard artist zou nu elders dan op Moutmartre kunnen wonen ? Ze doen een tocht door de Parijsche rioolen, minder bij wijze van huwlijksreis, dan wel als gevolg vau Jean's journalistieken geest en relaties, en de roman krijgt zijn besluit. Dat is de roman die groote-Broer Jean te Parijs beleefd heeft. Of dat, alles nu zoo gebeurd is, daar twijfelen we wel een beetje aan ; want Jean is eeu leuke kerel, die als hij je iets vertelt, zijn verhaal altijd weet op te sieren met liefdes-verhaaltjes en vrouwen met korte rokjes aan, die zoo maar in een cafétegen je zeggen dat, 7,0 zoo'üdorst hebben en champagne willen drinken, maar ook met bier tevreèzijn. Daarvan vertelt Jean veel om zijn romau wat op te sieren ; maar hij laat zich nooit met die menschen in ; hij is veel te fatsoenlijk, en bovendien te veel artist, om in zulk gezelschap te willen verkeeren; zoodra al dat soort van dames 't hem te lastig maakt, dan zegt hij tegen zijn vrienden: »kom, ik vind het hier erg banaal, laten we ergens anders heengaan'" Maar juist daarom zou 't wel kunnen zijn dat Jean dat van die andere vrouwen, die ver liefd op hem waren en van die eene die met hem trouwde, maar ver/oanen heeft; óók om zijn verhaal wat op te sieren. Ea missc'iien is dat vau lie artikelen, waarmee Jean zoo'n succes had en van dien brief van dien uitgever, en het opgerichte tijdschrif' dan óók wel ver zonnen, alleen om nog een attractie bij te zetten aan het verhaal, dat hij doet aan ons, die er natuurlijk niet open monden naar zitten te luis teren. Maar wat is er dan wél waar in J'an's boek? Wel, daar hebben we 't eigenlijk nog niet eens over gehad. Zoodra Jean in Parijs is stevent hij natuurlijk, geleid door een paar nieuwe vrienden, op de Chat noir" af en op de «Moulin Rouge'1 en de Folies Bergcres; en beschrijft hij ons die merkwaardige kunst instellingen als met het penseel vau Rembrandt. iiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiimiitmiiimiiiiiiiimiiiiiMiMiMiiiHiiiiiiiiiiiitmn Reclames. 40 cents per regel. TRADEMARK MARTELUS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers Wünhanoelaars te Amsterdam. Prijzen van af ? 2,50 Der FM Hootd-I>epöt «rsg, VAN ^ Dr. JAtGER'S ORIS, Nomaal-Wolartiielen. K. F. DEUSCHLB-BBNGEK, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deie artikelen in geheel Nederl. ECHT VICTORIAWATER. FKICKE &C°. BESTE ADRES VOOR SPAANSCHE en PORTO, f IJNEN. ZEIZERSGEACHT 18, AMSTERDAM MEYBOOS & KAL.SHOVEJV, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl