Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1235
Esmoreit zyn ouders heeft weergevonden en
hare onschuld aan 't licht komt, haren God
dankt:
Ootmoedech God, riu moeti sijn
Ghelooft, ghedanct in allen stonden!
Mijn lieve kint hebbic nu vonden,
Di mi TI u verloosten sal,
Want die vroiule es sondei' ghetal,
Di nu mijn herte van binnen drijft. ?
Hoe prachtig was niet dat zeggen van Damiët,
(mej. Withaar) als zij meent, dat Esmoreit
slaapt en hare gedachten luide uitspreekt:
Ay mi! ay mi, hoe groten last
Draghic al stille int herte binnen!
Ie ben bevaen met sterker minnen,
Di ie beimelijc in mijn herte draghe.
Naïef en eenvoudig is alles, wat ons uit dit
middeleeuwsche drama tegenklinkt. Ongekun
steld en kinderlijïen van veredelende kracht,
als aan 't eind de ondeugd hier
verpersoonlykt in Robberecht zyn loon krygt:
Quade werken comen te quuden lone;
Maer reine herten spannen crone,
Di vol dooghdeu sijn ende vol trouwen",
Zooals men weet, is deze uitvoering ten
bate van het herstellingsoord voor onderwijzers
te Lunteren. Dit in aanmerking nemende, heb
ben wij dubbele reden tot dankbaarheid jegens
de Rotterdamsche onderwijzers: het verschaffen
van een zeldzaam literair genot en de gedachte,
medegewerkt te hebben tot een edel doel.
En daarop de aandacht te vestigen was het
doel van dit ons schrijven.
J. BBOTJWEB.
Inziet in de Hoofdstad.
Nadat op Donderdag 7 Febr. het voorspel
van de tweede acte van Chabrier's opera
»Gwendoline" werd ten gehoore gebracht, kwam
acht dagen later (14 Febr ) het voorspel van
de eerste acte, dus van het geheele werk, tot
uitvoering. Natunrlyk slaat de toen gemaakte
opmerking over het tumclienapel niet op dit
voorspel; zoodat men thans zich meer kon
overgeven aan het onvermengde genot van te
luisteren naar wat Chabrier ons heeft mede te
deelen. En dat was zeer belangryk. Met een
prachugen klank in zyn orchest geeft ay zoo
wel de zachte als de forsehe stemmingen weer.
Het fragment dat later in de scène van
Gwendoline optreedt is vooral bekoorlyk door de
teederheid der instrumentatie.
Na deze ouverture trad de heer Mossel op
met twee deelen uit een cello-concert van
Hans Sitt. De heer Mossel heeft de zeer
loffelyke gewoonte ons jaarlyks eenige noviteiten
te doen hooren op het gebied der litteratuur
van zijn instrument. Uit den aard der zaak
kan het niet altyd even belangryk zyn, wat ons
op die wyje wordt geboden. Men most echter,
gelyk ik reeds vroeger zeide, steeds dankbaar
zyn, wanneer men wat nieuws kan hooren,
ook al is dat nieuwe niet altyd de premier
ordre. Sitt is een in Leipzig zeer goed geac
crediteerd musicus van onmiskenbare verdien
sten als dirigent en als componist. Toch is dit
concert byzonder onbelangrijk. Het is wel erge
brave, Sitt-same muziek, muur daarom dan ook
zonder den minsten hartstocht; de
orchestbehandeling is zoo mat en tam, dat men het werk
minstens een vijf en zeventigtal levensjaren zou
willen schenken en dan van een tweeden of
derden rangs-componist. De heer Mossel werd
levendig toegejuicht. Het applaus zal wel meer
gegolden hebben zijn voortreffelijk spel dan de
taaie compositie. Ik hoop dat de volgende
noviteit van den heer Mossel belangryker moge
wezen en vestig gaarne aandacht op het con
certstuk van Viotta.
Het eerste deel werd voorts besloten met
de «Trauermarsch"' uit «Götterdilnimerung" ter
herinnering aan Wagner's sterfdag (13 Febr).
Dit aangrypende en grootsche gewrocht, dat
eerst in verband met het daaraan voorafgaande,
en in de omgeving van het tooneel, zyn volle
beteekenia krijgt, was byzonder minutieus ver
zorgd. Jammer dat het tempo in den aanvang
langzamer was dan men steeds hoort. Naar
my'ne meening moet hier het karakter van het
thema in c-moll, het zoogenaamde
»Heldenthema der Walsungen" den doorslag geven
ten opzichte van het tempo. En het waarlijk
heroïsche dezer prachtige melodie vereischt
eene minder langzame beweging, wil het zy'ne
beteekenis niet verliezen. Ook verkrijgt dan
de eigenaardige zestienden-figuur in de bassen
met de daaraan voorafgaande korte slagen het
door Wagner beoogde »erschütternde« in de uit
werking. Langzamerhand kwam er echter
meer gang in en toen het heldere
«Schwertmotiv* in zyn stralend C-dur omhoog steeg,
kon men ongestooid genieten van het
prachtwerk van Wagner. Zooals echter reeds gezegd
is, was de uitvoering tot in de kleinste
onderdeelen met de meeste accuratesse verzorgd en
de klank van het orchest wonderbaar schoon.
In het tweede deel werd de symphonie van
Sinding in d kl. 3 gespeeld.
Dit prachtwerk werd indertyd reeds door
Kes hier ter stede geïntroduceerd. Reeds toen
trok het in hooge mate de aandacht. Sedert
dien tyd is het tallooze malen gespeeld en...
steeds wint het in de appreciatie van den
muziekvriend. Is dit op zich zelf reeds een
voordeel, ik zou nog een stap verder willen
gaau en beweren dat deze compositie de goede,
gezonde richting vertegenwoordigt, in tegen
stelling met vele voortbrengselen der Russische
kunst, die neiging vertoonen tot ziekelijkheid.
Ryk aan gedachten en bloeiend schoon van
klankkleur, bekoort deze symphonie in alle
vier deelen by'na even sterk en durf ik haar
gerust een der eerste plaatsen, zoo niet de
allereerste plaats toekennen in de
hedendaagsche litteratuur, sedert meester Brahms
voor immer de oogen heeft gesloten.
Volledigheidshalve zij hier nog geregistreerd
dat er van de Bohemers en van mej. Tilly
Koenen een wederoptreden te vermelden valt,
en dat de heeren Ary Belinfante en S. van
Adelberg eene soiree gaven, die ik verhinderd
was by te wonen.
AXT. AvEKKAiir.
De dicnter der Boeren-ballade.
Het is ons gebleken, dat de dichter der
schoone ballade, die wy in ons vorig nummer
uit de Lustige Blatter overnamen en die in
dit blad alleen met R. P. was onderteekend,
dr. Rudolf Presber te Berlyn is.
Dr. Presber heeft nog twee andere gedichten
geschreven, die getuigen hoe warm zyn hart
klopt voor de rechtvaardige zaak der Boeren:
?Der Letzte" en »An Ohm Paul". Hy betuigde
ons zijn by'zondere ingenomenheid met de
mededeeling, dat zijn gedicht: »Dm Schüsse"
door «Meister Bernard Zweers" zou worden ge
componeerd.
De Violier.
Onder dien naam bestaat er reeds zeven
jaar een Vlaamsch tijdschrift, uitgegeven door
de Vos & van der Groen te Antwerpen. Een
verjaringanummer werd dezer dagen in 't licht
gegeven en ook ons ter kennisname toegezonden.
Dat zal wel bedoeld zijn als een uitnoodigirig
tot beoordeelen, en dan is juist in dit exemplaar
wel verrassend een stukje getiteld : «Wat is
critiek V' met het kliekende eindbesluit: .. .
Op zekeren dag, zult gij maand en
weekscbriften, die zich aan kritiek bezondigen, de
deur uitgooien ! . . . Waarom, zou men zeggen,
als je vreest gebeten te worden, je hand in
een hond zyn muil gestoken ?
Het tijdschrift ('t verschynt tweemaal per
maand) ziet er van buiten en van binnen niet
zeer aanlokkend uit. Aan het versieren van den
omslag is bitter weinig werk besteed en bij
het openslaan animeeren de bladzijden met
de nog al dicht opeengedrongen drukregels
niet aanstonds tot lezen. De illustraties tusschen
den tekst ingelascht, geven de bladen boven
dien een nog al rommelig uitzien. Dit wat
de gedaante betreft. De inhoud is afwisselend.
Daar zyn letterkundige by'dragen in proza
en poëzie, opstellen van kunst- philosophischen
aard, beschouwingen over graphische kunsten,
bladvullingen in den vorm van »losse gedach
ten" en nog 't een en ander meer. Maar
alles is niet van gelyke waarde. Onder de
literaire producten bij t. vindt men eerst dingen
van zulk een onbeduidende soort, dat de dunk
van het slag der medewerkers zeer gering
wordt, maar dan weer schetsjes o a. het ver
haal van den ondergang der waardin van een
kroeg, een niet zeer pluize
ontspanningsgelegenheid voor zeelui, die het talent van minder
bekende Vlamingen, als Lode Baekelmans,
doen opmerken.
Van ongelyke waarde zyn ook de prenten.
Bedoeld als opluistering der bladzyden, maar
dan toch niet zeer gelukkig gekozen, werden
in deze aflevering ter aanschouwing gegeven,
enkele sensationeele beeldhouwwerken, en on
beteekenende schilderyen, langs photographische
wyze gereproduceerd. Ze houden gee» verband
met den tekst. Dit is echter wel zoo met de
vrij talryke teekeniugen of houtsneden, al kan
ook hierby' alles niet geprezen worden. De
meeste illustratie'g vergezellen een uitgebreid
opstel over prentpostkaarten, waarmee
natuurlyk niet de alomtegenwoordige ansichtskaarten
zyn bedoeld. Daarbij werd in 't licht gesteld
dat Duitschland en in 't byzonder, Dresden,
Leipzig en Hamburg, hierin de merkwaardigste
proeven leverden. e uitgevers van de Violier
pogen nu de ontwikkeling der graphtsche
kunst langs dezen weg, in Belgiëte bevorderen
Ze hebben daartoe een vyftal artiesten opge
dragen postkaarten te verluchten met verschil
lende onderwerpen, hoofdzakelijk ontleend aan
nationale sagen en landsze.len. Elke reeks
bestaat uit zes kaarten, te znm*n voor fr. 0.50
by de uitgevers verkrijgbaar. Ijlt de proeven
aan dit opstel toegevoegd, mogen de verbeel
dingen van kinderverhalen of wel van oude
legenden, uitgevoerd door de heeren Van
Mieghem, Collens en Doudelet wel het meest
in aanmerking komen.
In het kader van dit artikel past verder een
beschouwing over het Eks Liebris, dat is vol
gens de oorspronkelijke opvatting der eerste
boekbezitters uit de vyttiende eeuw, »het
eigendomsteeken van den bezitter". Dit is een goed
geschreven en leerzaam stuk. Cranach, Durer
en Benam worden hier aangeduid als de groote
voorgangers.
By de opdracht tot het sriyden van een naam
of wapen, bestreefden zy by het volbrengen
van het werk ook daar de schoonheid in een
afgesloten geheel van versiering. Ia onzen tijd
hebben de Eugelsche kunstenaars den bloei
van het Eks Liebris weer opgevoerd en onder
verschillende anderen moeten dan Walter
Crane en William Morris het eerst genoemd
worden.
Blijft nog te gewagen van een stuk door
dr. Marten Rudelsheim geschreven, getiteld:
»Iets over Modernisme". De strekking daarvan
is wat remming te brengen aan den overrjlden
vaart, die d» neiging tot produceereri van
kunstwerken by zoovelen in onzen tyd geno
men heeft. Als een kenteeken van onvermogen
by zoo menigen, die a priori kunstenaar willen
zijn, wordt er op gewezen, dat zij de syn
these van het leven niet vattend, voor een
dramatisch werk, de machtigste schepping op
letterkundig gebied uaast het epos, geen kracht
kunnen ontwikkelen en daarom hun toevlucht
zoeken in de verduldige lyriek. De auteur
maant aan tot zeltiukeer en bedaagd inzicht,
gely'k hy zelf volgens dit artikel blijkt te
bezitten en beveelt hun ter overweging aan
de les van Vondel: «Beveel het papier niet
terstont al wat u in den zin schiet, maar toetst
uwe inbeeldingen, vonden en gedachten of ze
der penne en deii dagh waerdigh zijn."
Werkelyk dit tijdschrift (uiterst goedkoop :
verschijnende tweemaal per maand, voor
frs '2,00 per jaar) bevat nog wel zooveel goeds
om het de belangstelling der noordelijke taai
broeders aan te bevelen.
_ W. S.
Ia het Rijtefflüsenm,
De heer P. W. vm Doorninck te
Bennebroek, heeft het goede denkbeeld gehad in
bruikleen aan het Kijksmttseum af te staan
twee portretten geschilderd door Gerard
erborch. Het eene stelt voor Jan van Duren,
burgemeester van Deventer, het andere zijne
vrouw. We hebben alle reden ingenomen te
zyn met die nieuwe aanwinst.
Het zijn ku stwerken van allereerst gehalte,
die zich bovendien in uitnemend
geconserveerden toestand bevinden. Aanstonds op
merkelijk is, dat de meester bij het
conterfeiten dezer personen, zich zoo weinig be
kommerde over de mise-en-scène. Soberder
kan men zich de samenstelling van een portret
stuk alhaast niet denken. De figuren, beide
ten voeten uit, houden daar op de meest sim
pele wijze stand, tegen een eft'en,
bruinachtiggroenen achtergrond, een volkomen leege
ruimte, die nog hoog boven hun hoofden is
opgetrokken. By'na onmerkbaar sluit die fond
zich aan met den grond waarop zij staan, alleen
naar voor iets lichter getint. De beeldjes zelf
(ongeveer een vy'fde van levensgrootte) zyn
geheel in 't zwart gekleed, een donkere
kleurplak, die slechts wordt afgebroken tegen het
getemperd wit van ean platte kraag of manchet.
Neemt men hierby in aanmerking, dat de
beelden gesteld zyn in lokaal, vlak licht, dan
wordt het nog duidelijker dat het geheele
aspect der stukken van een zeer rustigen aard
is. Ik geloof zelfs, dat voor een oppervlakkigen
beschouwer dat rnstige bij het drooge af zal
zijn. Maar verre van dat. Want er is toch
zooveel leven in die strakke gebondenheid van
een egalen toonaard; de enkele kleuren die
daarin de hoogere accoorden vormen hebben ;
zoo'n diepen klank.
Zoo byv. het kleed over de tafel, waar
naast de burgemeester staat; het is van een
roode kleur die Terborch in zijn werken zoo
dikwijls met voorliefde aanbracht, haar tem
perend naar het paarsche of naar het karmozijn ;
en wat mooi ertegen is het zwart geefticeerd
van den hoed, die daarop is neergelegd. In het
vrouwenportret is een rood bekleede armstoel
met zilveren franje de verlevendigende kleurnoot
der schilderij en tevens daaruit een gewichtig
fragment, dat wel afzonderlijk kan beschouwd
worden om de volkomenheid waarmee het
karakter van dat meubelstuk werd uitgedrukt.
En dan komt men er van zelf toe zich te
verdiepen in een overvloed van fijne zetjes
die zich uit deze werken immer meer open
baren : by den burgemeester, van af de simpele
kraag, tot aan de zwarte rosetten aan de knieën
en de strikken op de schoenen, waarbij ook het
vormenstel in al zyn details tot groote klaar
heid werd gebracht: by de vrouw merkt men
dan tot hoever de delicate schildering op de
spits is gedreven in kleinigheden als het arm
bandje, dat over den neerhangenden hand glijdt.
Maar de kern der kwaliteit van deze stukken
schuilt in de koppen. Zoo een lenig en exquis
penseelvoerder Terborch zich betoonde in tiet
kleine portretje van Ds. van der Schalke, de
man met de toegenepen leepoogjes, mede in
ons museum aanwezig, waarin hij op de
snedigste wijze met snel glippend penseel de
juiste accenten wist te treffan, zoo een
strakke doorvoerder was by' zich hier, in het
kalm bewustzijn van zyn vermogen, de diepste
trekjes opspeurend in het lynenverloop, geen
enkele evidentie verheelend van het modelé,
bij het conterfeiten der gelaatstrekken van deze
twee personen. Dan wordt het duidelijk dat
Terborch zich hier openbaart als een portret
schilder van buitengewone beginselvastheid;
dat hy voor alles portretten wilde maken, zon
der bedacht te zyn op het uitdosschen tot een
behagelyk schildery. En toch hebben deze
werken, als schildery genomen, een ongemeen
cachet. Want bij de schier nuchtere opzet van
deze stukken: de burgemeester vlakweg in
het kader gezet met de eene hand over de borst
terwijl de andere minder zichtbaar wordt door
de handschoenen, de vrouw, in het gevaarte
der egaal zwarte rokken, onbewimpeld daar
geplaatst om geportretteerd te worden met de
rechterhand aan den stoel, is juist de
afgemetenheid van houding en de rust van aanblik
dezer twee mensenbeelden van zulke eene
voorname waardigheid, dat we er toe geraken
bij dezen gedistingeerden uitbeelder, het klas
sieke element te zoeken in de vry geboren
kunst uit de 17e eeuw.
W. S.
*
* *
Tentoonstellingen.
Het tentoonstellingswezen heeft leven tegen
woordig. Dat blijkt van verschillende zijden.
In de vereeniging «.Voor de Kunst" te Utrecht
bijna een permanente verwisseling van
expositie's; in Leiden op 't oogenblik een ten
toonstelling van Hart Nibbrig, den deugdelyk
y verenden schilder; in Rotterdam, waarheen nu
verplaatst zijn de laatst in Arti aanwezige
moderne franschen, werd reeds aangekondigd
een tentoonstelling van Toorop; uit provinciale
plaatsen komen berichten, dat zich
daarcommissie's hebben gevormd voor het organiseeren
van tentoonstellingen.
En in onze stad zelf, even na sluiting der
vorige tentoonstelling is er nu alweer een
opengesteld van werken door Jacques van
Looy, waarvoor er zich zeker wel zeer velen
zullen interesseeren We komen hierop natuur
lijk terug; voor 't oogenblik is een algemeene
kennisgeving wellicht niet overbodig.
W. S.
Een aanstaand jubilee,
AVaar zee is, daar is God!", schreef een
Hollandsen dichter, gevoelende de ontzagiybe
majesteit der schuimende wateren en den
oneindigen weemoed der zacht-ruischende zee.
Wat deze dichter in woorden heeft gezegd,
heeft Mesdag weergegeven met zyn penseel;
hij heeft diep gevoeld de verhevenheid der
eindelooze watermassa, wegbannende de ge
dachte aan al wat kleinzielig is; daarvoor is
hij in aanbidding neergezonken en door drang
van hooger is hem gelukt te geven de on
schatbare meesterstukken zyner kunst.
Bij het binnentreden eener zaal, gevuld met
Mesdag's schilderyen, krijgt men de gewaar
wording als war.neer men van uit een drukke
woelige straat een kathedraal binnentreedt,
waar plechtige dienst is en schoon orgelgeluid
en de wierookwolken ongebroken stijgen tot
God; wij zwygen stil, ontblooten het hoofd
en prevelen: «Hier is de Heer".
Het is goed groote mannen te eeren als hun
aardsche wezen reeds verdwenen is, maar hoe
veel loonender voor ons menschelyk gevoel
tot den persoon zelven woorden te richten van
dankbaarheid, van innige erkentelijkheid voor
de gaven over ons uitgestort. Ook bij dezen
door de kunst gebenedyde heeft gedreigd een
niet tot ontwikkeling komen van zijn talent,
langen tijd begraven als het was onder de
daaglijksche bezigheden des banalen levens,
tot het, zijn banden verscheurende, is losge
broken toen Mesdag den kantoorlessenaar ver
wisselde met den schildersezel.
Als weinigen heeft hy gearbeid; zijn «zons
ondergang op Zee" en ettelijke
anderengetuigen; gewerkt heeft de weldra zeventigiarigen
zoolang het dag was en nu aan den avond zijns
levens de nacht nadert, waarin niemand meer
werken kan, nu willen wij het verkondigen
dat als eenmaal de nacht is aangebroken en
ook Mesdag zal worden opgeroepen, Holland
treuren zal om hem, die is heengegaan, maar
zijn werken leven zullen tot in 't nageslacht.
Mr. J. j). GB.
Baagsclie bonwplannen,
De Haagsche bouwgrond-maatschappij
«Duinoord" deed ons successievelijk toekomen een
kaart met uitbreidingsplan van hare terreinen,
een zónekaart van de gemeente 's-Gravenhage
met aanwyzing van een centraalpunt voor een
schouwburg en een nadere schetskaart van dat
schouwburgterrein.
Wat het plan tot uitbreiding tusschen de
Groothertoginne- en Stadhouderslaan betreft.
hebben wij geen opmerkingen te maken. De
verovering van het duin door steen gaat aan
die zijde der gemeente met groote regelmaat,
en nu eenmaal de hoofdlynen zijn aangewezen,
volgt de rest van zelf. (Al hokt 't uu en dan,
ook blijkens »Duinoord's" jaarverslag, tusschen
de verschillende ondernemers in de gemeente).
Alleen wenschen wij »Duinoord" toe, en onze
wandelende stadgenooten meteen, dat hy den
gevelbouw van dit supplement over 't algemeen
meen meer goede smaak mag ontwikkeld wor
den dan het geval was by het Sweelinckplein
en omstreken, die een merkwaardig exempel
geven van de «zoekende architectuur" op 't
eind der 19e eeuw.
Het zone-kaartje is niet nieuw; jaren ge
leden, toen »Duinoord" begon, is het ook al
geproduceerd. Er blijkt inderdaad uit, dat 't
hoekje Anna-Pnulownastraat?Scheveningsche
weg geografisch ongeveer 't middenpunt onzer
gemeente is. Dat hiermee overigens tiets
bewezen wordt, is iedereen duidelyk, die den
Haag als stad kent. Een tramlyn beeft in
dezen grooter gezag dan de meetketting, en
ssdert de Haagsche Tramweg-Mij het tarief
naar dat punt der gemeente 50 pCt. verlaagde,
is het veel nader tot 't werkelyke centrum
gebracht.
Tegen een komediegebouw op die plaats zal
dan ook wel niemand bezwaar hebben als
het waar is, dat »Duinoord" dat terrein,
behoorende tot de Weimarsche erfenis, kan
krygen. De tramverbinding in vier richtingen is
er goed; de naastbijliggende wyken kunnen
kijklustigen genoeg leveren. Overigens hangt
o. i. de levensvatbaarheid van een theater ge
heel af van dat gebouw zelf en 't geen er
vertoond wordt. Wij hebben, toen dit theater
plan opdook bij de andere, ook alweer den
naam van den heer Brondgeest hooren noemen,
maar 't lukte ons niet, te weten te komen,
hoe dit plan zich nu verhoudt tot de twee
andere Over eenige dagen zullen wy mogelijk
iets wy'zer worden, als de Raad het schouw
burgvraagstuk behandelt, dat B. en W. wen
schen op te lossen door bestendiging van den
onbevredigenden toestand.
Laten wij hopen er is in deze dagen
zooveel gehoopt en gewenscht dat het be
slist wordt in dien zin, dat het
schouwburgvermaak in de residentie ophoudt een last
voor het gemeentelijk budget te zyn.
En wie op de gronden van »Duinoord"
of waar ook ons helpt aan een modern,
concurreerend theater, is, bij goede exploitatie,
zoo goed als zeker van 't succes.
Den Haag, Febr. S.
Het bestuur der«Vereeniging tot het Inrichten
van gemeentelyke tentoonstellingen van Kunst
werken van levende Meesters, te Arnhem",
deelt mede, dat dit jaar de tentoonstelling zal
worden gehouden van 15 Juni tot l Augustus
in het gebouw «Musis Sacrum". De inzen
dingen moeten vrachtvry geschieden aan het
bestuur der tentoonstelling van Kunstwerken
van levende Meesters in 1901 te Arnhem,
tusschen 23 en 30 Mei. Na dezen termy'n
worden geen werken meer aangenomen.
Jean Lcfort, door BULÉE. Amsterdam
E. L. E. van Dantzig.
De groote broer, die op reis is geweest, ver
telt gaarne van zijn wonderlijke avonturen en
heeft ook wel kans in den kring zijner familie
een aandachtig gehoor te vmden. Wonderlijke
of bewonderde ervaringen zijn schering en inslag
in zijn reis-rapport, en een beetje minachting
voor de omgeving zijner geboorte, blijft, eveneens
niet achterwege. Groote Broer weet mooi te ver
tellen en a'.les wat liij vertelt is buitengewoon,
vooral datgene wat hij uit zijn duim zuigt.
Groote Broer Buléa is naar Parijs geweest
niet alleen, maar heet't er langen tijd gewoond
en woont er nog. Groote Broer Bulóa heeft een
heel boek geschreven over dat Parijs, in de
overtuig ing dat de kleine broertjes en zusjes,
die in Holland zijn gebleven in alles wat hij
neerschreef wel belang zouden stellen; het boek
zijner ervaringen noemde hij een roman en
zichzelven noemde hij Jean Lefort; een groot
deel vau wat Jean Lefort ondervindt, ziet en
bewondert is waar, een ander kleiner deel heeft
Bulée uit zijn duim gezogen.
? Jean Lsfort komt uit de provincie fin ver
gelijking met Parijs schelen een fransche provincie
en Holland niet zoo heel veel); in zijn geboorte
plaats heeft Jean zoo'n beetje aan literatuur
en journalistiek gedaan, en met vage plannen
aangaande een beoefening in 't groot te Parijs,
verlargt Jean naar de ville de lumière, welke
laatste Jean erg blij is te hebben aanschouwd,
terwijl wij arme sukkels, zijn jonge broertjes
en zusjes, ons maar tevreèmoeten stellen met,
de gaslautaarns np den Dam of het electrische
licht voor de Witte". Het liclitbad dat Jean
ondergaat dankt hij aan een zekeren mijnheer
Dabricnurt, een rijk winkellier, die zich ten koste
van eenige bundels bankbiljetten deputélaat
maken. Jean heeft zich in zijne p'-oviccie ten
opzichte van dien meneer zeer verdienstelijk
aangesteld, en ter belooning, wordt hij nu
secretaris van dien winkelier-deputé; in die
fraaie functie die hem, zoo pas uit, de provincie
gekomen, de hoogachting brengt van Dahricourt's
mede-df'putcs niet alleen, maar ook van allerlei
krautemenschen, artisten, ambtenaren, cocottes,
en de verdere lijuren, waarmee in Jeau's ver
beelding waarschijnlijk meer nog dan in de
werkelijkheid, Parijs zeer overvloedig gemeubeld
is; iu die bovendien zeer lucratieve t'uuc'ie komt
Jean langs de boulevards en in de cafés rond
te dwalen. Als een echte huitenman staat hij
alles met een verbaasd gezicht aan te gapen,
vindt alles even mooi en, wat, men hem, gegeven
zijn groenheid, niet kwalijk kan nemen, dringt
nergens dieper door dan tot den uiterlijkeu schijn
der dingen. Kuh'n, dat nemen we hem niet
kwalijk, want we moeten toch vooral niet ver
geten dat Jean zijn boek geschreven heeft om
ons sukkelige buitenluidjes eens in te lichten
omtrent dat leven te Parijs. Een greep uit het
Parijsche leven", zoo noemde hij zijn b ielt, en
hoewel 't nu een feit is tlat Jean zoo-wat, alles
wat er voor buiteugewoons, en uiterlijks te Parijs
gebeurt en te kijk is, de revue laat passeeren,
en het misschien alleen Jean's bescheidenheid was,
die hem belette zijn boek rondweg het Parijsche
leven" te noemen, zoo zullen we toch maar
aannemen dat Jean zijn materiaal van kostbare
ervaringen niet heeft uitgeput.
Jean is een eerlijk man, een man van beginsel;
en aan die degelijkheid van karakter heeft hij
vooral het sucei s te danken, waarvan hij in
zijn boek gewaagt, want ware hij minder
bfgiuselvast geweest, dan zou hij met zijn- patroon
Dabrieourt nooit gebroken hebben, en waarschijn
lijk nog steeds het secretariraat van dien
politieken tinni-gieter waarnemen. Maar van
tinnegieterij wil Jean niets weten. Zoodra 't blijkt
dat IJabricourt zijn kiezers in den steek laat,
van het hun aanvankelijk voorgehouden program
afwijkt en gaat intrigeeren, keert Jean hem den
rug toe ; een poosje scharrelt hij in phouografen,
die niemand van hem wil koopen; maar dan
gaat hij in de litteratuur, op welk gebied hij
trouwens zijn sparen al verdiend heeft tijdens
zijn eerste verblijf in Parijs. Toen heeft hij
een artikel geschreven over een bock van een
barones en dat eens flink uitgekleed. Groot
succes bij vrienden en geestverwante i, die Jean
telkens weer aantreft in het yCaféNapolitain"!
Later schijnt diezelfde barones een oogje op
hem te hebben, maar Jean wil niets van haar
weten,... die vrouw bevalt hem niet; dat
hooren we zoo aan den toon, waarop hij over
haar schrijft. De Parijsche vrouwen verwennen
Jean trouwens; 't begint al heeleuiaal m den
aanvang, waar de maitresse van Dabrieourt zoo
erg vriendelijk tegen Jean is, terwijl ze tieta, een
honderd bladzijden later, met zich mee naar haar
appartement" neemt. n ook andere vrjuwen
zijn altijd heel voorkomend jegens Jeau; zij
kijken eerst, bijvoorbeeld, in de opera erg met
haar binocle naar hem, spreken hem dan aan,
hooren <iat hij de schrijver is van het artikel
in La voix Nouvelle en vragen hem dan eens bij
haar op visite te komen. Jean laat nooit ca dat
te doen en de dames ontvangen hem d n altijd
in een peignoir, terwijl in bet salon een mol
lige divan....
Maar Jean, ook al kan hij het te Parijs best
schikken, blijft toch zijn provinciaal fitsoen
ongerept bewaren ; die liaisons dan mtt de een
en dan weer mtt de andere, ook al maakt hij
soms van de gelegenheid gebruik, trekkeu hem
toch niet aan ; als hij nog eens naw zijn mot-der
in de provincie gaat, wil hij met eeu blank
geweten voor haar verschijnen. Hij gaat dan
ook maar liever eens op bezoek bij eea
scbilderesje, dat hij eens een keer op een tentoon
stelling heeft ontmoet. Ze praten wat met
elkander en dood-leuk vraagt hij haar dan:
Wilt u mijn vrouw worden? Dadelijk antwoordt
ze natuurlijk »ja" en de zaak is in. orde.
Ka een poosje krijgt Jean eeu brief van een
grooten uitgever (wat een heerlijkheid zoo maar
een brief te krijgen van een grooteu uitgever,
den grootsten uit heel Parijs 1), die hem voor
stelt een tijdschrift op te richten met illustraties,
enz. enz. Jran heeft hierbij gelegenheid van zijn
huwelijkstrouw blijk te geven, door als eerste
voorwaarde te stellen, dat niemaua dau zijn vrouw
't blad illustreeren zal. Top! zegt de uitgever;
het blad verschijnt heeft succes en levert
Jean en zijn vrouw een schitterend bestaan op.
Zij hebben het uu royaal, verhuizen, maar blijven
toch op Montmartre wonen, want welk recht
geaard artist zou nu elders dan op
Moutmartre kunnen wonen ? Ze doen een tocht
door de Parijsche rioolen, minder bij wijze van
huwlijksreis, dan wel als gevolg vau Jean's
journalistieken geest en relaties, en de roman
krijgt zijn besluit.
Dat is de roman die groote-Broer Jean te
Parijs beleefd heeft.
Of dat, alles nu zoo gebeurd is, daar twijfelen
we wel een beetje aan ; want Jean is eeu leuke
kerel, die als hij je iets vertelt, zijn verhaal altijd
weet op te sieren met liefdes-verhaaltjes en
vrouwen met korte rokjes aan, die zoo maar
in een cafétegen je zeggen dat, 7,0 zoo'üdorst
hebben en champagne willen drinken, maar ook
met bier tevreèzijn. Daarvan vertelt Jean veel
om zijn romau wat op te sieren ; maar hij laat
zich nooit met die menschen in ; hij is veel te
fatsoenlijk, en bovendien te veel artist, om in
zulk gezelschap te willen verkeeren; zoodra al
dat soort van dames 't hem te lastig maakt,
dan zegt hij tegen zijn vrienden: »kom, ik vind
het hier erg banaal, laten we ergens anders
heengaan'"
Maar juist daarom zou 't wel kunnen zijn
dat Jean dat van die andere vrouwen, die ver
liefd op hem waren en van die eene die met
hem trouwde, maar ver/oanen heeft; óók om
zijn verhaal wat op te sieren. Ea missc'iien
is dat vau lie artikelen, waarmee Jean zoo'n
succes had en van dien brief van dien uitgever,
en het opgerichte tijdschrif' dan óók wel ver
zonnen, alleen om nog een attractie bij te zetten
aan het verhaal, dat hij doet aan ons, die er
natuurlijk niet open monden naar zitten te luis
teren.
Maar wat is er dan wél waar in J'an's boek?
Wel, daar hebben we 't eigenlijk nog niet
eens over gehad. Zoodra Jean in Parijs is
stevent hij natuurlijk, geleid door een paar
nieuwe vrienden, op de Chat noir" af en op
de «Moulin Rouge'1 en de Folies Bergcres; en
beschrijft hij ons die merkwaardige kunst
instellingen als met het penseel vau Rembrandt.
iiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiimiitmiiimiiiiiiiimiiiiiMiMiMiiiHiiiiiiiiiiiitmn
Reclames.
40 cents per regel.
TRADEMARK
MARTELUS COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
Wünhanoelaars te Amsterdam.
Prijzen van af ? 2,50 Der FM
Hootd-I>epöt
«rsg, VAN
^ Dr. JAtGER'S ORIS,
Nomaal-Wolartiielen.
K. F. DEUSCHLB-BBNGEK,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deie
artikelen in geheel Nederl.
ECHT
VICTORIAWATER.
FKICKE &C°.
BESTE ADRES VOOR
SPAANSCHE en PORTO, f IJNEN.
ZEIZERSGEACHT 18, AMSTERDAM
MEYBOOS & KAL.SHOVEJV,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Builen.