De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 3 maart pagina 1

3 maart 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1236 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEKBLAD NEDERL Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12 V* Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cnpncines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 3 Maart. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O D D. VAN VEKBE EN VAN NABIJ: De legerwetten, Een doodend beginsel, door X. Het fundament. China en de Mogendheden. WETENSCHAP: Psychologische omtrekken, door dr. C. J. Wijnaendts Francken, beoordeeld door prof jhr. van der ?Wijck. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Eene internationale vereeniging, door H. TOONEEL EN MUZIEK : Van een Arendsjong", door Joh. W. Broedelet. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Arerkamp. KUNST EN LETTEREN: Onder de St. Maarten", Bouw- en sierkunst" en Wijze van Aanbesteding, door J. E. van der Pek. Böcklin over Bembrandt, door J. H. S. Boekaankondiging. In het teeken der waterlelie, door W. G. van Nouhuys. FEUILLETON : En toch... Schets van Freiherr v. Ompteda. Naar het Duitsch, door P. S. K. RECLAMES. VOOR DAMES: Kleine martelaars en jeugdige misdadigers in Italië, door E. K.?H. De vorstinnen en de vred.;, door Vera. Uit Engeland, door v. d. V. Allerlei, door Caprice. FINANCIEELE EN OECONOMISCEE KRONIEK, door D. Stigter. SCHAAKSPEL. SCHETSJES : Van Napels naar Gibraltar, door C. M. V. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVER TENTIËN. De legerwetten. In Het Centrum treffen -wij een hoofd artikel aan, waaraan wij 't volgende ontleenen: De behandeling vau de ingediende Legerwetten heeft twee groote vraagpunten naar voren geschoven. lo. Is er een generaal p'an van defensie, en zoo ja, is er voldoende overeeneenstemming tus schen de departementen van Oorlog en Marine om verzekerd te zijn, dat de gelden voor onze verdediging nuttig worden aangewend? 2o. Moet er worden aangestevend op een volksleger naar Zwitserscben t raat; ofwei moet worden voortgegaan een copie te leveren van hetgeen groote Rijken in deze tot stand brergen? In reeds menige brochure en herhaaldelijk ook in dit blad is erop gewezen en met be wijzen gestaafd, dal er gén plan van defensie bestaat, waarop de verdediging van ons land berust, en waarin de taak van leger, vloot en vestingstelsel zoodanig is omschreven, dat deze drie groote deelen concentrisch samenwerken. Waren de bewijzen ondeugdelijk, de argu menten te ontzenuwen geweest, menig Kamerlid zoude zich verplicht hebben geacht, geruststel lende verklaringen af te leggen. Drch juist dit is niet gescbied. De behandeling der ingediende legerwetten heeft in deze elke illusie, welke nog mocht bestaan, weggenomen. //Toen menig Kamerlid, met stevige bewijzen gewapend, gewaarschuwd had tegen opdrijven van eiken militairen last, omdat in zake de de fensie t ea onzent heerscht de grootst mogelijke stel selloosheid, desorganisasie en anarchie, kwamen de Ministers van Oorlog en Marine een roerende eenstemmigheid betuigen wat betreft de inzichten in zake laudsverded ging. //Maar daarmede hebben zij zich-zelven den genadeslag toegebracht. Gedurende het geheele minislerieele lenen van dezen minister van Oorlog heeft de stelling van Amsterdam gegolden als het zwaartepunt onzer defensie, ja telkens en tetkens werd een wet in liet vooruitzicht gesteld om deze stelling binnen enkele jaren af te werken. De N.-II. Waterlinie werd aangemerkt als sperlinie, welke al of rdet verdedig d zoude worden, naarmate de inzichten van den opper bevelhebber in tijd van oorlog. Geene andere dan onderhoudsuitgaven werden aan deze linie ten koste gelegd. Daaruit was dus op te maken, dat het departement van Oorlog vrijwel elke waarde ont zegde aan de N.-H. Waterlinie, welke zienswijze instemming mocht verwerven in 's lands vergader zaal. i/Toen echter de minister van Marine tot inzicht kioam, dat dit beginsel hem belet geld aan te vragen voor pantserschepeti ter verdediging van wat havens en reeden, begon de minister van Oorlog langzamerhand zijne opinie te wijzigen. En het is dan ook tusschen de regels door te lezen, dat slechts op sterk aandringen van het departement van Marine, de minister van Oorloq een verklaring heeft gegeven, lijnrecht in strijd met die welke hem geleid hebben bij het onticerp-Legerwet. Zijne Excellentie verklaarde toch, wederom aan de N.-H. Waterlinie groote beteekenis te hechten, daarmede zich plaatsende voor het dilemma, deze stelling tegen millioenen sehats naar de eischen des tijds in te richten of eigen verklaring later te moeien verloochenen." «-Gezien de groote verwarring van denkbeelden ten onzent omtrent alles wat betreft onze weer baarheid en het absolute gemis van overeen stemming tusschen de departementen van Oorlog en Marine, ondanks de verklaring in tegenovergestelden zin van de regeeringstafel, komt het mij wenschelijk voor, van de ingediende militaire wetten allén de militiewet te behan delen." * * * Na de lezing dezer absolute verzekerin gen, kwamen ons weder in herinnering de woorden uit Ons Program: Met het oog hierop nu eischt het Program" o.i. dan ook zeer terecht een vaste, d.i. wettelijke organisatie voor de geheele militaire deffosie te land en ter zee; ten einde ons aan den ongehoorden en ondraaglijken toestand, waarin we thans tegen wil en daak geraakt zijp, eens voorgoed te doen ontkomen. Immers, veertig millioen per jaar uit te geven en dan nog de vrij stellige zekerheid te bezitten, dat de Engelschen in vier en twintig uren op het Binnenhof, en de Pruisen in tweemaal vier en twintig uren op den Dam kunnen zijn, is voor een klein volk om razende van toorn tegen zijn militaire autoriteit te worden en zich allen moed voor de toekomst te laten ontzinken. Een toestand, als waarin we op dit oogenblik verkeeren, is, kort gezegd, een schande voor de overheid en voor de natie onverantwoord. Dat kan, dat mag zoo niet blijven, en het eerst wat geschieden moet, is daarom dat men (voor een zestal maanden alle onderhanden zijnde werk slakende} te Departementen van Oorlog en Marine defmi ief organiseere, den generalen staf in behoorlijke orde brenge, en alsdan door deze Departementen met behulp van dien staf, voor een deugdelijken raad van Defensie; in verband met de gegevens die financiën en Waterstaat te verstrekken hebben; een geniaal opgevat, weldoordacht en deugdelijk samen hangend, plan van generale Defensie vastslMe; l) hiervan voorts in Comitó-Generaal mededeehng doe aan de Kamers; en alsdan aan de Kamers medewerking vrage voor vaststelling van die vaste punten van organisatie, die, op dit plan passetd, niet telken jare bij behandeling van het budged of wisseling van ministerie, op lossen voet moeten kernen. Ea heeft men daardoor eens heengebeten, dan moet voorts onverwijld voor de drie meest waarschijnlijke aanvallen, die zullen zijn af te slaan, een volledig plan. van tegenweer worden uitgewerkt; tot in het kleine en bijzondere toe de plicht van elk legerdeel bij de uitvoering van elk dezer drie plannen bepaald\) en aan de commandanten mtêgedeeld zijn; en voorts alles zóó worden ingericnt, dat un op de Oostergrenzen en op de zeekust althans een plotselinge verrassing voortaan tot de onmogelijkheden zal behooren. Eerst op die wijs zal het leger zijn zelfver trouwen herwinnen; ons officierencorps weer weten waarvoor het leeft; en naar een vast plan verrichte arbeid doel treffen; en het hooge oorlogsbudget, in sttêvan wrok en wrevel te zetten, met liefde en toewijding door de natie worden betaald." Woorden, die, waarschijnlijk, wyons nóg beter herinneren, dan vele antirevolutionairen zelf. Doch ook zonder door eenige lectuur buiten de kamer verslagen -=,* _in onzen gedachtengang te zijn geleid/i* was reeds de vraag bij ons gerezen, ofVij hier in Nederland wel ooit een minder ernstige, we zouden haast durven zeggen, zotter voorbereiding en behandeling van mili taire wetten hebben beleefd, dan waar van men thans getuige moet zijn. Van iets, wat op een vast plan van defensie gelijkt niet meer dan het woord.,,.ï)e~ overeenstemming tusschen den Minister van Oorlog en dien van Marine, nie mand die er aan gelooft. De Hollandsche waterlinie, reeds voorlang onnut ver klaard, voor deze expresse gelege nheid in eere hersteld. Het voldoende van acht maanden oefeningstijd een quaestie; ach, zegt de Minister, als mijn opvolger er anders over denkt, dan make hij er maar twaalf of twintig van. De kosten... gooi er maar met de muts naar. .. enz. enz. En dan de vermeerdsring van onze defensie kracht zoo in 't algemeen 'i Zullen de Pruisen bij de nieuwe leger inrichting niet meer in twee etmalen, zoo al niet op den Dam, dan toch voor Amster dam kunnen zijn ? Of de Engelschen in vier en twintig uur op het Binnenhof? Zullen de »<3 etmalen" nu 4 zijn, en de »24" uur" 48 of 72? Zonderling. Bij een discussie over mili taire wetten, en ook bij een toelichting daarvan, zou, indien beiden iets beteekenen konden, steeds sprake moeten zijn van machtsverhoudingen in cijfers uitge drukt. B.v. Wij stellen ons voor ons te verdedigen tegen een aanvallend Duitsch land. Duitschland komt met 000,000 man de grens over ... Wij trekken daartegen op ... laat ons zeggen met 00,000 man. Engeland zendt een vloot van 60 oorlogs schepen, met de noodige transportschepen, om den Haag te bombardeeren... een landing te beproeven ... onze havens te blokkeeren... wij zullen het weerstaan met... 10 schepen buitengaats en 't restje aan de kust.... Maar van eenigszins gepreciseerde berekeningen, opgemaakt door deskundigen, hoort men niets. En, niet waar, het zou toch zoo nuttig zijn, dat de natie, die den oorlog te voeren en te betalen had, eens bij benadering te weten kwam, hoe het leger in de waag schaal gesteld, en waarvoor het geld ge offerd moet worden. Thans spreekt men alleen van de lands verdediging, zoo in 't algemeen; alsof zij mogelijk is; en het is te begrijpen, 1) Wij cursiveeren. dat er menschen zijn, die het gelooven, wanneer zij b.v. een anti-militarist als Lieftinck, hooren verklaren dat hij wel mee «il gaan met den Minister... omdat hij nu waar zal krijgen voor zijn geld!... d.w.z. een ietwat verzekerde defensie. Vooral moet men zich verwonderen, dat de legerwetten, aangeboden en verdedigd, op de wijze als nu geschiedt, kans van slagen hebben, waarde Engelsch ransvaalsche oorlog tot den diepsten ernst stemt. Men weet nu nog beter dan vroeger, dat alle onrecht mogelijk, om niet te zeggen waarschijnlijk, is ook tegen ons. Men weet tevens, dat het onrecht niet te keeren is, waar een volk vau 5 millioen, zielen, tegen een van 40 of 50 millioen, of misschien tegen beiden te samen, althans terwijl de 40 de 56 steunen den strijd zou moeten aanbinden ; het volk van een land, dat in vier dagen in de lengte en in twee dagen in de breedte is te doorwandelen; met een buitengewoon lange kustlijn; een vlak land, in enkele deelen alleen beschermd door het water, als de weersgesteldheid meewerkt; het water, een vriend, die ook in een vijand kan verkeeren. Een land, zóó open en klein, dat op den eersten of tweeden dag van den oorlog, H. M. de Koningin reeds van den Haag naar Amsterdam zal moeten vluchten, om niet dadelijk gevaar te loopen krijgs gevangen te worden gemaakt! Een land, waarvan aanstonds het hart kan worden bereikt, en dat voor guerilla-oorlog aller minst geschikt is, dient dus wel met den rneesten ernst te overwegen. .. waartoe het dan toch nog in staat is. Allereerst, zou men denken, heeft het de quaestie uit te maken, of het een leger dan wel een vloot zal behouden; want bij de geringheid onzer middelen en de buitensporig hooge kosten van een leger n een vloot, komt er onmogelijk van het een of van het ander iets wezenlijks terecht. Of een vloot uf' een leger; indien men iets anders wil, dan het plezieren van een paar ministers en de categoriön door hen vertegenwoordigd. Nu spreekt het van zelf, dat de ver dediging onzer neutraliteit, bij een oorlog aan onze oostergrens waaitos wij ver plicht zijn, een sterk leger vordert; ter wijl onze vloot ook al ware zij veel sterker een landing op onze lange kust lijn niet zou kunnen voorkomen. Moet men dus kiezen, men late de vloot »varen".. . en make het leger sterk. Dan kan het leger meer geld kosten, daar de uitgaven voor de Marine in hoofdzaak verdwijnen; want hoe zeer men ook op het leger, gelijk het thans is ingericht, kunne bezuinigen, het zijn eenvoudig mis leidende praatjes, als men een talrijker en goed of beter geoefend leger belooft, voor minder geld. Laat ons dus van de twee zaken, die tegenwoordig geen van beiden iets zijn, of op de voorgestelde wijs kunnen worden, er n behouden, en die ne sterk maken; geven wat haar toekomt; door verbetering, materieel en moreel, van den toestand van den soldaat; door het invoeren van verplichte oefening voor jongens en jonge lieden; door althans gedeeltelijke toepassing van het Zwitsersche stelsel naar Neder'.andsche behoefte her vormd. Een volksleger, dat te allen tij/Ie en in alle gevallen onze eer zal kunnen ophouden, als defensie-leger; al valt er dan ook niet aan te denken, dal het ooit een tienmaal sterkeren vijand, die ons be springt, zal kunnen weerstaan. En na deze vraag, komt dan die andere: een leger met of zonder een uitgebreid vesting-stelsel? Maar van welke overweging gaat nu deze defensie-regeling uit? Immers van geen enkele; alleen van de zucht tot behoud. Het behoud van een vloot voor Indië, een vloot voor Indiöen Nederland, een vloot voor Nederland zelf; van een leger dat toch veel te zwak, een vestingstelsel, dat veroordeeld is; behoud van de sleur, van de oude manier om aan alles en nog wat het geld der burgerij te verspillen, zonder dat het Vaderland, te eeniger tijd, daardoor kan zijn gebaat. Is het nu voor ernstige menschen, die dan toch wel moeten zien, welk spel daar door de Ministers en sommige Kamer leden wordt gespeeld, geoorloofd, bij zulk een toestand van verwarring, hun stem aan deze legerwetten te geven ? Behoort nu, zij 't onder leiding van dr, Kuyper van 1879! niet aangestuurd te worden op een wel overwogen plan van defensie, getoetst door een defensieraad, waarbij de vraag dient te worden beant woord, of we nog steeds een tweehoofdig bestuur van onze defensie zullen behouden, en zullen voortgaan met voor Nederland ons geld te verspillen aan een leger, een vestingstelsel en een vloot, die, tengevolge van ons financieel onvermogen, elkander van kracht blijven berooven ? Eerst daarna zal het tijd zijn legerwetten te ontwerpen, die passen bij het defensiestelsel in ver band met de eigenaardigheden van land en volk. Een zoo beginselloos en stelselloos scharre len, als men nu, bij de ernstigste aller zaken, in de Tweede Kamer kan waarnemen, het is toch al te onwaardig voor een parlement. Een doodend beginsel. De volksvertegenwoordiging wenscht aan te stevenen op een leger naar Zwitsersch model, de weg daartoe ligt open, mits men bij de wet bepale dat de militieplichtige korter in dienst kan blijven, naar mate hij zich buiten de kazerne meer heeft bekwaamd, of men dezen weg op wil ? Het valt te betwijfelen nu velen de aanvullingsreserve willen bezigen om die «kleijne luijden" daarbij te plaatsen welke zich eigen vooroefeningen hebben getroost. Mocht de Kamer zich ook op dit standpunt stellen, dan legt zij een doodend beginsel in de nieuwe wet. Waarom ? De aanvullingsreserve is de lichting welke in de wintermaanden elk jaar zal worden opgeroepen, 5'200 man sterk is, en na 6 weken oefening zal worden ge bezigd tot huishoudelijke diensten. Deze lichting geeft geen deugdelijke versterking van ons leger en bezwaart het oorlogsbudget boven mate, omdat krijgsbenoodigheden moeten worden aange schaft, voor hen die geen krygswaarde bezitten. De beste krachten van het volk behooren de strijdmacht in eerste linie te vormen, en niet te worden opgeborgen als aanvullingsreserve, gelijk hier geschiedt. Gezien de bekende militaire sleur, dreigt bovendien het gevaar dat het ge heele kader zal worden benut aan bezighouderij der aanvullingsreserve. Voldoende onderwijskrachten zullen nu ontbreken voor het locaal militair-onderricht en zoo doende zal de nekslag worden toegebracht aan de vrijwillige oefeningen in den wapen handel, welke voeren tot het volksleger. Men doet het voorkomen dat de aanvul lingsreserve eene verlichting van dienst zal brengen aan den kleinen man. Juister ware het te zeggen, dat men den minderen stand die bezigheden wil laten verrichten, welke feitelijk met den krijgsdienst niets hebben uit te staan en slechts dienen om anderen het vervullen van den militieplicht te veraangenamen en te vergemakkelijken. Maar nu breekt men met het beginsel van gelijkheid van allen voor de wet, zoo verheffend waar het geldt gemeenschap pelijk dienst te doen ten bate van het Vaderland. Zij, die zoo ijveren voor de aanvullingsreserve, doen zulks, geloof ik, om het reservekader eenige schijnreden van bestaan te geven, door in de toekomst de mogelijkheid open te laten beiden insti tuten aan elkander te koppelen. Een streven verkeerd en verderfelijk, omdat de beste krachten nu komen te staan in i'e linie, maar bovendien omdat het reserve kader elke reden van bestaan heeft ver loren na invoering van der persoonlijken dienstplicht. Is het der Kamer ernst met de invoering van een volksleger, dan Jegge zij het beginsel in de wet van verkorten diensIjilicJit naat ercnredit/l/tid van cirjp.n bekwaamheid, maar bovenal zij outheffe ons van een aanvulliiif/xrcscrve in irrlken rorai ook\. Men legge althans dit beginsel neer in een militiewet, later, wanneer het tijd zal zijn, met nieuwe wel overwogen legerwetten voor den dag te komen. De denkbeelden omtrent onze defensie zijn door de tegenstrijdige mecledeelingen van de regeering zoo ver ward geworden, dat rustiger tijden noodig zijn om met klaarheid daarover te kun nen beraadslagen. Het fundament. Naar aanleiding van onze artikelen, onder het opschrift, Het Fundament, ver eert de JV. Jiott. Ct. ons met een blijk van belangstelling. Niet om op te komen tegen onze meening, dat de liberale partij moeilijk geacht kan worden een democra tische te zijn, die de belangen der misdeelden in de eerste plaata zou willen behartigen; maar om ons te vragen, of wij wel recht hadden te schrijven: »Immers de liberale politiek had in hoofdzaak ten doel de vrijzinnigheid ten bate harer eigen geestverwanten te doen strekken, en den staat dienstbaar te maken aan de belangen der bezittenden." Daartegen heeft zij bezwaar. Zij begint met te zeggen, dat men de liberale partij steeds het laissez faire, het laissez passer heeft verweten. Een ver wijt dat de JV". R. Ct. zelve aldus om schrijft en toelicht: «Staatsonthouding was haar leus. Zij bleef onverschillig voor alle maatschappe lijke ellende, voor alle onrecht, bleef rustig en zelfvoldaan toezien, hoe de eene partij van dit stelsel alle voordeelen genoot, de andere er alle nadeelen van moest lijden, zonder eenig zelfverwijt, zonder eenig schuldbesef, met kalm geweten had zij er een? de algemeene ontevredenheid beschouwende, onder verzekering dat over heidsbemoeiing den toestand nog ongun stiger zou maken, ^dat er in vergelijking met vroegere toestanden aanmerkelijke vooruitgang was, dat alles was pour Ie mieux dans Ie meilleur des mondes, al was die wereld dan ook niet zoo heel best. 't Was hier nu eenmaal een onvolmaakte wereld; daar diende men in te berusten, en zij zelve had vrede met den gang van zaken." Welnu, zoo redeneert zij dan, van tweeën n: de liberale politiek staat schuldig aan dit stelsel van Laissez aller of laissez faire maar dan kan het ook niet waar zijn, dat zij in hoofdzaak den Staat dienstbaar heeft willen maken aan de belangen der bezittenden. »Wie de liberale politiek beschuldigt van een onverantwoordelijk laissez faire, kan haar niet te gelijker tijd een opzettelijk dienstbaar maken van den staat aan de belangen der bezittenden voor de voeten werpen. En omgekeerd. Men mag fel zijn in beschuldigingen, hartstochtelijk zelfs, wreed en zonder genade, maar er dient toch eenige methode, eenige logica in de uitingen zijner verontwaardiging betracht te worden ; en wij zouden meenen dat die hier ontbreekt. Men dient te kiezen." En daar staan wij nu voor de keus. Iemand van een ^onverantwoordelijk Laissez faire,'' kan niet tevens gezegd worden ^opzettelijk" te handelen. Neen ? Ook niet, als hij opzettelijk dat onverantwoordelijk laissez faire toepast; als dat stil zitten hem dat is in dit geval, den bezittenden zijn egoïstisch doel belooft nader te brengen?... Zou men dan de N. R. Ct. nog aan het verstand moeten brengen dat er ook een doen . . . door laten bestaat ? ... Van logica gesproken! zullen wij over deze dialectiik, met haar advocatenexceptie nu eigenlijk nog verder moeten redeneeren ? De N. R. Ct. weet toch zelf wel, dat geen enkel bestrijder van de liberale politiek haar uitsluilcnd heeft voorgesteld, als een politiek van laisser faire, als zoude daarmee haar geheele karakter geteekend zijn; maar wel als eene, die in het econo misch laisser faire n der middelen vond, om haar doel te bereiken : de bevordering en de bescherming van de belangen der be voorrechte kringen; der bezittenden. * * * De N. R. Ct. uit een grief, waaruit blijkt, dat zij in de strekking onzer be schouwingen 't is inderdaad onbegrij pelijk zich heeft vergist. »Dit meenen wij echter nu reeds te mo gen opmerken, dat het toch wel wat heel sterk is, met alleen de liberale partij en de liberale politiek tot den algemeenen zondebok te maken en de woestijn in te j «gen." Wij schreven over de urgentie-historie, en moesten, tot recht verstand van de zaak, wijzen op de verhouding van de zooge naamd vrijzinnige democraten tot de libe rale partij. Zoo hadden wij het over de liberale partij als een partij van bezittenden, die geenszins democratisch verdiende te heeten; die den misdeelden alleen zoo veel gaf, als bij het bewust worden van den vierden stand eenvoudig niet meer te weigeren was. Wij hadden alzoo geenszins den toeleg »de liberale partij en de liberale politiek tot den algemeenen zondebok te maken en de woestijn in te jagen." Indien er van een ^algemeenen zondebok" sprake zou moeten zijn, dan waren dat, in het redeverband, de bezittenden, wier belang het mede bracht, dat zij zich tegenover de partij der niet-bezittenden plaatsten en trachtten te handhaven; de bezittenden van alle partijen ; niet dus die der liberale partij alleen. Waren de bezittenden der andere partijen niet even zelfzuchfig in hun politiek geweest, de liberalen zouden er wel van terug gekomen zijn zulk een egoïstische politiek te drijven. Maar wij behoefden in dit geval van de andere partijen van bezittenden, die wij geenszins boven de liberale partij zullen verheffen, niet te gewagen, daar ons betoog uitsluitend liep over de liberalen, de geavanceerd-liberalen, de zoogenaamd vrijzinnige democraten en hun verhou ding onderling. De N. R. Ct. zij in deze gerust. Onze artikelen waren tegen de quasie-democratie van een deel der liberale

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl