De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 3 maart pagina 3

3 maart 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1236 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. dezelfde lasten drukten zou de concurrentie mogelijkheid niet worden beperkt. De vraag is maar of' een dergelijke internationale regeling voorals nog in 't vooruitzicht is. Wanneer zij trouwens van regeeringen als de Duitsche uitging zou ze ook wel eens juiet voor de arbeiders eer na- dan voordeelig blijken. Maar de waarheid van dit woord ligt in de erkenning dat bij het internationaal kapitalisme een internatio nale arbeidersbeweging onvermijdelijk is en dat deze ook naar een internationale arbeids wetgeving chingt. Maar voorloopig ligt de beteekenis der internationaliteit nog voornamelijk in wat de Voorzitter van het voorloopig bestuur der Internationale Vereeniging reeds in '97 bij de opening van het Ziirichsche congrts zeide: «Vergeten bij het noe men der infernatiuii/ile arbeidersbeschermin g D iet er den nadruk op te leggen, dat een zijnt.r hoofdvoorwaarden de verdere ontwikkeling der nationale arbtidersbescherming W En waar de nu opgerichte internationale vereeniging daarvoor werke lijk steun belooft is het hoogst gewenscht, dat zij flink geholpen worde otn ook die belofte gestand te doen. En die hulp moet zich niet bepalen tot die van particulieren alleen, maar op voorbeeld van wat wij in Zwitserland zien, hopen wij ook hier op deelneming van gemeenten e. a. publieke lichamen. Vooral voor deze kan er veel te leeren zijn. Het is te hopen, dat de groote prikkel in deze materie, de aandrarg n ml. waarmede de arbeiders-zelve hunne eischen stellen, ook hier in ons land krachtig genoeg blijkt te zijn om een dergelijke vereeuiging ilink te doen bloeien. lllllllltllllllllllllllllllllMMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIlnillllllHlIll Van eea Aremfepg." Edmond Rostand, ''auteur ttes s-ymjathi(pe de L'&iglon", is een groot charmeur, wien men gaarne veel l elijks vergeeft, ja, wien men dat zelfs, of men wil of niet, verge en moét, omdat nu ja, omdat hij zoo'n groot charmeur is. Wie luistert niet gaarne naar al die gladloopende, immer rijmende, no^/it diepgaande verzen, welke zijn vlugschrijvende pen zoo gemakkelijk ontvloeien, wie voelt zich niet aangenaam gestreeld bjj al die geestige, crquette, charmante tooneeltje", welke Rostand vol afwisseling weet te scheppen, wie roept niet: Sapristi, waar haalt h\j 't vandaan!", wanneer de schryver, die een regel argeloos op phécix" liet eindigen, nooit verlegen voortgaat: Qucl grand X Que l'aveiiir ile relte 'raueel ot', na een regel met het zeer gevaarlijke En. tocli Schets vaii Frciherr v. uipleda. Naar het Ditit^ch, door F. S. K. De oude dichter zat aan zijn schrijftafel en streek in gedachten over zijn largen, sneeuwwitten baard. Een paar manuscripten lagen voor hem en een brief. Hij keek op, ging in zijn stoel leunen en zag door het venster in den somberen winternamiddag naar het vederlichte gevlok, dat langzaam door de lucht lagen neerzwetfde, her en der. Hij bepeinsde den strengen kunsteraarsarbeid van een lang leven en onwillekeurig trok hij een streep onder zijn werk. Hij vroeg zich u f, wat hij bereikt had? En daarop deed hij zijn hoofd op zijn han den steunen, liet de fiere reeks rimans, novel len, drama's en gedichten, sinds zijne jeugd saamgebracht, vcor zich verschijnen, dacht aan de talrijke uren van verhelh'ng en geluk door haar verkregen, aan verloren kampen en veld slagen, aan vernedering en ntêrs'aehtigh'id, aan al de ho< fdruomenten in zijn kunstenaars bestaan, waarin bij op het punt was geweest, zijn pen voor immer weg te werpen. Alsof hij in dit oogenblik dat wfrkilijk beoogde, schoof hij een strook wit papier, waarop begin regels stonden, steeds maar weer doorgestreept, met trage verveling en zuchtend ter zij en stond op. l'c gedachte kwelde hem dat hij ieder oogen blik een jongen colleg* verwachtte, van wien een paar proefstukjes daar ginds op de schrijf tafel lagen. Hij moest zeggen hoe hij ze vond, hem moed inspreken of hein let schrijven ontraden en hij wist likt goed wat hij hem zeggen zon. Peinzend ging hij in zijn kamer heen en weer, wat voorovergebogen, stijf door het jarenlange zitten aan de schrijftafel, met een bleek ge zicht, met iijne aadren aan de slapen, mtt hoog doorploegd voorh; oW, dat op rustloozen gedachtenarbeid dui.lde. Hij kon het hem eigenlijk niet aanraden. Hij rneei de dat hij het niet mocht doen. Want eene zware moedeloosheid was juist over hem gekomen, toen hij zijn nieuw werk een drama in verzen dat, xooals hij zich sirds jaren bij eiken arbeid voornam, het laatste zou wor den, had willen aanvangen en er niet de kracht toe gevonden had. En toch bal de jonge man talent. Daar waren dingen in, op zoo'n eigen manier gezien, dat men g- rust kon voorspellen dat zijn oog nog scherper zou worden. Daar waren vol zinnen, zoo zeldzaam gebouwd, dat zij hoop gaven dat hij zijn eigen stijl zou vinden. En over het geheel 'ag zooveel kleurenpracht, zoo veel gloed laaide door de woorden, dat de outle diihter geheel omvloeid was geworden door de gevoelsvlagen van den beginner, die toch eigen lijk geheel anders schreef, geheel anders dacht, tusschen wiens zien en weergeven en dat van den ouden man, veertig, vijftig jaren Jagen. Maar hij wilde het h-m in weerwil daarvan toch ontraden. Hij was bevrees-d den jongen man in het gild te zien treden. Er werd gescheld. De oude heer schrikte op en zag naar de deur. Een jongmensch kwam binnen, met groote, stralende, blauwe oogen, een schijntje van een Pondichéry" gesloten te hebben, he?l leuk vervolgt: Snj'crbes, mon elién! , welk staaltje van koelbloedigheid van geest wed.^vett met: ?--?C'cst tres jnslc! Arbit T oleti'anliarnm ." Tiensl vons parlcz latin'r (^u'avex vons bil r" - -?Du rlium." en met zoovele andere onverwachte rijm ondatfn, waarvan bijvoorbeeld: (T.c taillciir:) llumlet penl-il p ,rt r Ie poui'pomt do KalMad': Kt veuous au\ m'an'ieaux priuei'. T> .."amt plan! cu slat!.'' zeker niet van de minst verrassenr e in. Il est tiès c'iïnfi, ce monsieur Kost and !" zeggen ze in Parijs en we beamen het gaarne: de gerenommeerde au'.eur van ja" snee sstnk van den laatsten tijd is in geen ei kei opzicht voor een klein geruchtje vervaard. Niet alleen, dat hij op de wi!l/;keurigste wij e met den versb uw om°prirgt, doch ook, wat den bouw van het drama beireft, levert hij onophoude'ijk oi.wederlegbare staaltjes van ee^i niets ontzienden durf, welke op het laatst brutalite't wordt en Met van overvloei van goed n smaak getuigt. Wat toch te zfggeri van La plaine ie Wagram'1, dat, jaren na den veïmaarden veldslag, in de verbeelding van den gehallucineerden Dac de Reichstadt, dan zoon des g ooten Napoleon's, kreten uitstoot a'.s: .Muil t'rout saigiir ! - Ma jambr e-t inurle! ,M uu bras pruil! J'eMut;'<' sous k tast -- !)e lV\u smp mmi t'-.taih'! Ueüaïde, et ilis-imu do r cc qüc j'ai tic cassé! Ne, me laisv/ done, pas cruver dans Ie fo-^é! --, of van de tegennatuurlijkheid, om dienzeifden Duc, op het oogenblik dat hij in een toekoms ig keizerschap gelooft, plotseling eene vrische ontboezeming in den mond te leggen, bestaande uit een twaalttal wel^eacheveerde coupletter, als : Régner! C?t-st dans ton vent dont Ie parfum de gioii-c Cuüiienee a me repair.er, Q.ir'au moment de part ir je ilcvais vcinr buiri1, \\agrain, Ie coup de i'ét.rur! li.'gnei-: - etc., welke het Arendsjong" eensklaps fot een improviseercnd dichter van je beste stort maken, of van de vele goedkoope, op een Fransch publitk vathebbende trucjes, die hij vooral in de laatste acte, bij het sterven van zijn held, in toepas ing brengt en waarvan de volger.de van een niet te ontkennen, bijna kinderlijken wansmeak getuigen : De duc, die zich, eenige minuten voor zijn dc;oï, allerlei oude liedjes herinnert, htft zich plotseling r p, l'oeil hagard", en zingt: ,,11 <tait nn p'tit iicnuue, 'IViit hiibillüde u'ris! (3a mam va vers la statuette de l'Empereur et il retombe ) Het publiek van 't?Théatre Sarah-Bernhardt" vindt dit natuurlijk prachtig en klapt in de handen. Bij den stervenden hertog brengt men Ie grand berceau de vermeil du roi de Rome", welk aandoenlijk voorwerp eene getrouwe repro ductie is van de wieg in 't be^it van de stad Parij», welke zich in 't Hotel de Ville bevir.dt er gaat eene rilling van txtase door de zaal, alle binocles richten zich n?ar 't toor.eel en het Arerd-jong", Napoleon's zoon, roept uit: l,'j be.'ee;in doe.t l'ai'is lu'a fait ijnu ! Mon splendide berceau, dessi'.ie' par l'i'tidboul .i'ai tlornii dans sa baronie yux toalu-tres de uacre, 13ébédoitl Ie baptème eut la pouipe d'iiu sucre! Het publiek is vertikt en stampt met de voeten, en als dan nog het volgende plaats La comtesse a lire de sa poitrir.e un grand cordon de la Légion d'Honneur, et tout en ii.s'allant Ie prince dar.s ses cui-sii.s, 'lle Ie lui passélé^èremeut sans qu'il s'en apsvr.nve. Le duc voit soudain la nioire roii;,e sur son linge, sourit, cherche des mains la croix et la pjrte a ses lèvres", dan barst het in een luid gejuich uit, dat voorlt opig niet tot : edar en komt. Geheel weg" echter zijn de cx<i<ii e Parisiennes e.ri hare galante ( tjaperorineurs-, wanreer het interessante \rend ju g" dan toc'a ein delijk den laatsten ad m uii blaast. Dit g' schiedt, terwijl bij luistert raar het voorlez n uit een bo k, waarin dt g«schi- dei is van zijn doopfeest op uitvoerige wijze be?chreven worde. l,a prinecs-e AIdolran ,iui t:eul Ie clirémeau; L'.'S couitesses \'iiaili M V et de Hcauuvll ()M 1'iioiiinnr de porier l'aiiïniti'e ei la Miliere, l'uis ',e liraml-dui', aup^es du p''Ul souvei'a u. l!eni|dac:lut ,'Kluiier ur ..'Antriel.r, sou |>arraiu ; Puls viciit la reine l Iniien.se; ni.x cötes de la reine Vient Son AltesM.' huperi Ie la .Mari'aillv" eic., etc. leest generaal Hartman met luider stemme \oor. Ma:ir de he;lng in do ulsstiijd ro< p' : J'entends moins bien. Plus hau !" en de generaal vervolgt, d'une voix cla'ante" : Al',rs, tiuaud Ie liéi'aul cut trois tuis, dans Ie ehoi ur, ('l ie : Vl\e Ie rol tic Koiuei" i'l'lnipere'ir. A'.aul t|ii'on nc reth'.it ('enfant a .-a hournce, Lc p'it ei t,'t' les lr:s de l 'l nip- ratriee, L'éleva iio'.ir ,'olïi':.r a i'acchinatitni ; l e Te Uenill .... Napoléon !" roept de herto» uit en sterft. Met deze icéne heeft Ros'and zijn naam voor eeuwig i:i de harten der Pta'ijzenaars gegrifd, die niet te .reden zijn, alvorens het doek een keer of ze", zeven gehaald is. Ja, wat te zeggen van al die op t ti'ect bere kende momtruositeitet. 'i Wat .... Maar niet tegenstaande dit alles, blijft de nrnente Edmond" een groot charmeur, wien men veel, heel veel vergeeft terwdle van zijn iégance", zijn ch'c", zijn vindingrijkheid, zijn kennis van 't theater, zijn esprit", zijn verve" en légèreté". Ja, waar Rostand c qu tt», pr cieuse, geestige tooneeltjcs schildert, is hij in zijn volle krat ht, verrukkelijk soms, onderhou dend alnj'i, doch dit kan zijn drama niet redden, want L'Aiglou" w:l niet zijn eene delicate comédie, waarvan eene lichtelijk enerveerende charme uitgaat, als van een bonq iet boschviool-je". ee, e charme die slechts vat heeft op een intiemen krirg van ietwat verwende lijnproevers, doch wél de zeer tragische historie van Napoleon's zoon, d.'e zich, steeds met de grootheid van den Aigle" voor oogen, bij buien tot grandiooze daden in staat acht, maar gedoemd is, eene gansch onbeduidende rol in de wereldg.schiedeiiis te spelen; en daarvoor is het drama te bombastisch, mist het te veel d"n schoonen blonde baard op de lippei, met r,n) !?' rangen, kort haar: niets aan hem van den d.:cht r van vroeger, geen fladderende manen, geen riaweel kort ja j", geen fladderende das. maar een modern mensch. De oude dichter trad hem tegemoet. Daarop namen zij aan de schrijftafel plaats. De jonge wachtte af tot de oude bogm: Ge hebt mij in een moeilijk parket ge bracht. Ik moest u raad geven en z< 11 heb ik raad nood'g, want hoe ouder ik word des te onzekerd.r word ik. Ik heb op dit oogen blik het i,lan voor een nieuw werk, en ik ben rog nooit zoo sceptisch geweest als nu, nooit heb ik meer getwijfeld of ik het zal beginnen of niet. De jeugd schrijft naar den drang van hare jonkheid er op los. Het gelukt, ot het is er naa^t om 't even l De regelen van de kunst zijn in h«t gevoel en het be.uHtójn on duidelijk neergeschreven ; de afbrekende kritiek, de twiufel van anderen, de twijfel aan zichzelven is nog ni t storend o; getreden. De jeugd heeft zich rog niet het hoofd ge broken met de techniek, zich nog niet bekom merd over het s'agen ot ni>;t-slagen: onbewust schrijft, dicht en arbeidt zij Maar thans rukt de twijfel aan, thar.s komt het overleg, als ge het zus of zoo doet, als ge het hit r of da.ir aanpak^, als ge het in d zen of genen vorm ziet. Uan begaan wij mis-lagen, die o! s in onze sdmlp doen kruipen; van weike men zich herstelt, die evenwel terugkeeren, altijd weer terugkeeren. Telkenmaal nemen zij een s uk nuêvan onze zekerheid, van onze kracht; van onze onbewustheid. Daarna komt de kritiek. Met gretige oogcn werpt men zich er op, om te hooren dat men goed werk heif'c geleverd, dat alle uren, die men over den ar bei l zat, niet verloren waren. Maar men hoort... 't is heelemaal niets. '/.<>') had je het moeten doeii; of zus ; ot zus n zoo. De stof was er niet geschikt voor; de vorm was i iet de jitUte; do opzet ging ver loren ; de taal laat te wci.schen over. Geërgerd legt men de kritiek ter zijde. Dan eindelijk leest men geen kritiek meer. Maar zij nadert ons toch. Op duize? dorlei paden sluipt zij naar ons toe. Zij ligt in den handdruk van e.'n vrieni; in hut woord dat een bekende ons to'fluistert ; zij ligt in het gesprek, dat wel niet voor ons bestemd was, doch dat wij toch mousten hooren. /ij loert in dagbladen, waarin wij ze niet vermo3d hadden. Want wanneer wij onzen naam lezen, waar we dien niet vermoedden, storten wij er ons op, en, hoe kort de tweestrijd ware we lezen de kritiek. En daarna komen de kwade tijden, wanneer ons de L.,f niet lofs genoeg is, wanneer ons de milde erkenning geen vreugde meer doet, een zachte toon or.s oor niet meer streelt, een tijd waarin wij bazuinen willen hooren. De blaam knaagt aan ons. Wij voelen ors gekwetst, we zijn aangetait en zouden ons willen verweeren; wij zouden willen ui nzetten, dat de ander zich vergist, dat wij heelemaal niet wilden wat hij wil, dat alleen sprake kan zijn van 't geen wij wilden uitdrukker, doch niet wat de ander wel geliefde te lezen. En daarna komen anderen op, die meer succes hebben dan wij. Wij beoordeelen hen en kunnen niet begrijpen, wat de menigte aan hen vindt. Wij e; geren ons dat men ze prijst, worden ongeduldig, enkel reeds wanneer men hun naam noemt, alsof -ij en gij alleen maar iets volbrachten. En waar blijven wij dan ? Eindelijk, eindeüjk komt er een, die ons pakt. Wij lezen een boek en leggen het uit de hard met tranen in de oogen, tranen van ont roering en aaLdoening, tranen van sympathie, tra- en waaruit de klacht spreekt, dat rii..t wij dat buek , e>chreven nebben. Wij roemen het in gi-zelsch'ip en in or.zen hartepit zouden wij toch ^aa-ne W'êrppraak hebbc-.n gehoord; eu wij voelen or.s g kwetst als anderen van dezelfde meerling zijn als wij. Wij willen anderen het re< ht niet gunnen, den gcosten man, den eéuige hooger te stellen dan ons. Want van ons is dan geen sprake meer. M».n spreekt a.leen maar van d n a .deren, die ons verdonkert, die oiss lich je geheel uitbluscht. En het allerlaagste gevoel in mervchenboezem hou K zijn intocht : de nij-i Al neemt hij ons niet gehed in besla» en al strijkt zijn «ifWalm .-slechts langs ons, toch verlamt hij ons en verpest hij den atlem onzer ziel. Wij aanvaarden den kamp tegan onszjlven. Wij willen heerschen over den booten makker, willen ons ontzondigen, wiilsn groot leeren denken. En in de eenzaamheid vau onze kamer zinken wij met tranen in de oogen op onze knieëi-; een verschrikkelijk gevoel overmeestert or.s, het bewustzijn: gij kunt niets, alle in spanning is vergeefs. En dan komen daar uren, waarin wij gruwen van elk stuk beschreven papier. Ure", waarin wij den aardwerker benijden, die op de straat in 't zweet zijns aanschyns ploetert en dien wij uit ons venster galeslaan, zooals hij daar ? nvcrs-hillïg schoffelt, harkt en spit, zijn dag werk vour een va,f gesteld dagloon at baspelt om het zoover te brenger, v,a racen ook wij willen gaan, waarheen liij reeds et:n eindje gegas.n is, maar wij nauwiijks maar even in den grond. In zulke oogeublikken voelen wij onzen arbeid als vloek, a's onnut, als ontzettei.d onnut. In stompe OériüelvigheiJ door!o'>pon wij de dagen verder tot de stemming voorbij i-; tot een groote onvor.-.chillighcid or.s r ailert; tot gaande weg ons gemoed den geweldenaar heet t ver geien, die méJr kan dan wij: tot nieuwe moed voor onze dagtaak Li gevonden, die zich aan ons voordeed ais een beschimping. Mivschien heeft <Yit al onze krachten ge prikkeld, waut een nieuwe drang ontstaat en in or.s blced worden als in de voo'jaarswcuden 'rissche s.tjipon gestort (iiünieuwe begeerten wekken. De winterslaap is voorbij. Wij ontwaken op een morgen en gevoelen dat de aarde nog altijd schoon i*, dat het wel winter w.'.s, ma;;r dat de zon weer schijnt, dat wij rog kracht hebbon, dat wij nog jeugd be zitten, dat er in de wereld ruimte voor ons a.len is, dat wij naast elkander kunnen arbei den, de een op dit veld en een ander op het gindsche. Dan ook helpt de lente ons, helpt de zon ons, de warmte, de aanwaaiende geuren, de balsemienluchten, die allen helpen oi.s dichten. Wij grijpen naar een stoi. die sinds jaren ons in het hoofd zweeft; iets dat wij doorleefden met ons hart en wat ons bloed in beroering bracht. Daar opeens gevoelen wij het schoonste, het goddelijkste gevoel dat op aarde bestaat: het gevoel van een schepper. Ik kan iefs, en ik wil het, en het zat en het moet. Wij nemen pltats en werpen het met kloppend hart, brandend hoofd, koortsige hersen=, vliegende hand op het papier. De herinnering, het gevoel van jougd, buitenlucht en zonneschijn doen het werk vorderen. Op zekeren dag komt het slot, en daar staat het, naar ons dunkt, als uit nen drang gewrocht, in den stalen prachtbouw zijner deelen, geen regel te veel en geen ook te weinig. Dat zijn de oogenblikkeri waarin wij recht hebben te leven; ZOD te leven als wij leven. eenvoud, welke het kunstwerk van eenige blij vende waa'de kenmerkt, daarvoor gelijkt het te zeer i p een opéa a grand spectacle, gemaast en veitootsd vcor een publiek, dat het m est voldaan is, als het maar vael verrassende decors en schitterende kostuums ziet; daarvoor is het te veel, we zouden bijna zeggen, a la Sarah Beruhardtl J<i, op de keper beschouwd, laat men zich niet verschalken door den gemakkelijken chic, waarmede Rostand taR.l en ensc neering behandelt, dan komt men al heel ga;iw tot de over uig-'ni?, dat L'Aiglon" niet veel ineer dan een bombarie , 'n successtuk is, zeer geschikt voor het feestvierende Parijs gedurende da mair.den der Exposition (Jniverselle, voor een jicht op dollars in New-York, Phdadelphia, voor eene tourr e_ first cla«s, door Australië(luipressario's, doet uw voordeel!) en dergelijke buitenissighed n meer, maar geen werk, nat standhoudt, dat r,a jaren weer wordt opgehaald en ooit tot de chtfs d'oeuvre van 't Eransche theater gerekend zal worden. Had L'Aiglon ' dat willen zijn, zoo had de au'.eur zich moeten bepaUn tot de sobere karakterschildering van den droomgragen, maar daadschuwen uc de Reichttadt het Arend"jong'' doet hier en daar aan Hamlet denken en al het overige als bijzaak moetfn beschouwen. Edoi h, dit heeft niet mogen zijn. L'Aiglon" wordt steeds met knaltffect ten tooneele gevoerd ; onophoudelijk wendt bij allerlei trucs aan, die aan het afschieten van vuurpijl, n doen denken, om toch vooral de attentie van't geëerd publiek op ! era al'een te vestigen, maar van een waar,ijk mensche'ijk lijden bespeuren we al bitter weinig. Ja, we ontvangen den i:.druk, alsot we, zes bedrijven lang, door een groo'e trom en wat luidschett-rei.de trompetten worden wakkergehouden. De gronte 'rom, dat is Napoléon, wiens nage dachtenis door geheel het stuk waart, doch niet op de wijz»1, waarrp die des grooten Julius César's door de laatste bedrijven van Shakespeare's machtig Romei sch treurspel gaat; neen, op een vrij wat goedkooper manier, welke al heel t-poedig gaat tegenstaan : er worden ellenlange mono logen tegen ren van 's k. izers bekende petits chapeaux" afgestoken, men leest eer.e geheele terie couranten a' nonces voor, waaruit blijkt dat men in byra alle Parij?che theaters «tukken als Napoléon", Q-ia'orze AKS de sa vie"', Le Retour de Ru sie", Le Cocher da Napoléon", Sainte Hé'ène" en dergelijke speelt; bij gele genheid van eene geschiedeijhlf?, die het Arendsjong'' ontvargt, releveert deze, op enthusiaste wij e, de roemruchtige daden zijns vadtrs, enz., enz. Dat roeren van die groote trom is zo fs zóó oorverdoovei d, dat Rostand, oui zich vrij te pleiten van eene beschuld'ging welke enkele Parijsche bladen tegen hem in brachten (in Frank! ijk haalt men toch overal de politiek bij!), zich gedrongen gevoelde, vóór aan zijn stuk uit te roepen: En zwijgt de trom een oogenblik, dan houden de trompetten: verrassende décorverwisselirg, déliiévan schitterende kostuums, muziek, uit stalling van sr.u'sterijen en \vat dies meer zij, Dat zij'i de verhevei.ste ooger,blikken, die o::S buiten <)e grenzen van kleinzieligheid, twijfel en weifeling oeren, uren waarin wij de God heid nabij zijn. Dat ij een van die m menten, een van die groots mijlpalen, in 't bestaan zooals zij bij ieder men-ich tem^ke ren wien de natuur eene laatste diepe zielsbegeerte intaf. In dit vlakk-ïleven emi tier weinige heuvels die heeter, : het bewustzijn man te worden; de eerste liefderoes; h t stichten eer.er familie; en het oogcn'ilik dat men de eerste u aal bloed van zijn bloed en vleesch van zijn vleesch op den arm houdt, en de zoele warmte vun dat kinderlijke aan zijn hart voelt; het oogenblik waarin men zegt niet meer vojr zietuelven maar voor a deren, voor vrouw en kind te leven; een kamp tegen ze faucht; de afsterving van het eigen-.k ; gaandeweg J aa: rnate het Iviven voortgaat, den blik in de algemeenheid, op de meiïschheid, in de geschiedenis terug en voo uit in de toekomst ; eindelijk des arbeids vermoeid, de dood, nadat het leven kostbaar was, omdat het werken is geweest. Maar te voren komen verbitteringen en de tijdperken val zalig; geestdrift zijn luttel. Anderen komen op, de jongeren. Het haar grauwt en do baard grijst en bovendien de jeugd behoort d» toekomst, de j-'ugd, die niet meer onzer is. Men gevoelt hoe men teruggaat; hoe de kur.tt zich naar de jongeren begint te koeren, de nieuwe starren aan de bemelbaan. Het eeuwig c rkeigange je der wereld. En et-n nieuwe strijd begint, waarin men alle k-achten i spint. Als het ne werk H geslaagd, komt de twijfel de bitterkr,a»ende twijf'fl of' bet andere o k weer zal gelukken ! Zal men zichzelf gelijk blijven? Is het vooruit gang? Of ga-tt men bergaf reddeloos bergaf? En op zekeren da.; als het voorhoofd met zware arbeids',orens is doorploegd; als het oog niet meer doordringt tot het hart ; als de hand vermoeid wordt en nog enkel sidderend schrijft; als de hersens geen nieuwe indrukken meer ontvangen, als zij niet me-T fosforizeeren, wcerlichten, \uurvo'ken, arbeiden; als de rug gekromd is en de hooge ouderdom naakt, ais men eindelijk maf. zeer mat de pen uit de hand legt, en zich neerzet in een kamerhoekje, omringd door zijn boeken en schrifturen, om geven door zijner handen werk en dan stil ver beidt, stil en vastberaden met het oog naar de kamerdeur wanneer hij ons zal aflossen '? zal komen '; onze oogen zal sluiten ? onze ver moeide oogen. hij de laatste, de geweldige, de geweldigste van allen, de dood dan zit(en wij neer en vr Jgyn ons af met de wegschemerer:de hoop van tien grijsaard: wat hebt gij verricht? wat gelukte en wat niet? wat ver gaat en wat blijft van u o God, o God, vat blijft?! De oude dichter poo-de en streek zich langs den witten baard. En zooals even te voren hij naar de kam- rdeur zag toen hij van de nadering des doods had gesproken, keek hij thans diep peinzend naar de schrijftafel, waaraan hij zijne levenstaak had volbracht, als kon hij daar alle gestalten, alle stemmingen, alle menschei karakters, de wereld- en natuurbeelden aaneengeschakeld zien herdag, n,die hem n maal in stonden van b zieling hoofd en hart hadden doen opbruisen. En met wijd starenden blik ging hij voort alsof hij tot den ander hst woord richtte, ter wijl het ondertusschen in het studeervertrek donker werd. Wat blijft ? Waarvoor hebben wij gearbeid ? Wat is er gebleven uit alle vroegere tijden? Bijna niets. Van de duizenden, die in vers en proza zich afmatteden, wat le<ft nog voort ? Een paar regels ; een paar woorden ; een paar gedachten. ons in de ietwat feeste'ijke, mcar niet, in de schoonste beieekej.is van 't wot.rd, aandachtvolle stemming. Ja, uit L'Aiglou" spreekt tromgeroffel en fa .fare geschetter tot ons, maar geen ontroerd geluid, dat waarlijk iets te zeggen heef'. En zou L'Aiglon" dai toch een heusche tragédie kunnen wezen ? Het antwoord hierop kan slechts ontkenn^ nd zijn. En t ch, toch .... Edmond Rostand Wvjfc eer, groot charmeur, onder wiens invloed mer, niettegenstaande alles, geraakt, en daar, waar bij bet blijspel nadert, is hij gewoonweg verruk kelijk; bijvoorbeeld in de schilder n g van den jeugdigen, roma7itischtn,artistitken, Lord Ryronachtigen conspirateur, die, zich voordoend als tailleur, al ladpratend over: Keiliu^ote vert \v\\\. Lts jm'm'uc'A U'ès tvous. Kst-ce hautain'r -- (ïlet a sis boutons. dour trois He.stt ut tleljüiituHTiés eühaul (u'raii Ie !(yanee !) Kst-i'e spirilnel, eetie pi-tite ^an.-cr -Tra',jcl suigné, ehaliictte eu aru'ciit, col en nia:tiv; Fait dans nos atvüe s du boulevard Monluiartre, etc., etc., den angstvallig in Oostenrijk bewaakten Duc tot e;-n v'ucht r.aar Parijs tracht over te halen in dezen anoi yme is La Jeune Erar.ce op heerlijke wijze gep?Tsonitiecrd of wrar hij Geritz ten looneele voert, Gents;, Ie fai.faron du népris de soi n.ome," die zichzelf karakte riseert met de woorden : J'avais nuc anie ati-si. moi, coiuiue tont Ie monde. . . Jhiis plfl l : . . et je vieillis, doiiceticmenl inimoiidc, ?Insquan jonr on veuireuit sur inoi la I.iberté, l u tle ces jeunes l'ons de l l ui\er it':, l*:it;s u,es, bonbons, dans ui es p irt'ums; et dans lua bone, Me tuera . . . comme Sand a InéKotxebne: en als we op bet geraas! erd bal, welke Rostand ons, als een o' overtrelbaar org nisateur, op de mei st v< rrastende in smaakvolle wijze bereidt, een Harlekijn hooren réasseeren: Tont est ineertitnde et tout e>t t;éiuolo, La mus (jne, 1103 e.cnrs, Ie clair de Inne et Teau! dan zijn we, bekoord als we plotseling zijn do: r dat fee=t voor onze oogen, bijna ge;,eigd, deze uitspraak ook maar op alle literaire critiek tue te passen, maar to b, niettegen staande die groote charmp, welke van L'Aiglon" uitgaat, ze u het ons zeer verwon deren, i a verloop van 'n jaar of wat, ooit weer iets van dit success'uk te hoo en. Jon. W. BHOEMLET. Muziefc in de Hoofflstail. Na lang wachten en herhaald uitstel is dan eindelijk «Het Möilitf van Gulpen" tekst van Eaiil Cocnders en muziek van Mart J. Bouman, voor het voetlicht verschenen. De Nedurlardsche opera heeft dus weder eens een Nederlandsch werk opgevoerd en daarmede het be staansrecht van haren titel bepleit; andere werken toch, uit de Duitsche of Frar sche school, zouden door dit gezelschap veel beter in de origineele taal worden opgevoerd. Gelrouw aan mijne gewoonte wil ik eerst het een en ar.der mededeelen over den tekst. De lezer begrijpt reeds uit den titel van het werk, dat het een volksstuk is en wel uit het zuiden van Limburg ; het speelt in den tijd van het leenstelsel. Wat leeft voort van L en, die r.iet zijn onder gegaan, die de 'etterkruide van l:u.i volk uit maken ? Wat l.i ft voort, vraag ik. Bijianiels. Een paar regel*; een paar wooiden; een jaar gedachte.1). Vraag het vo'k wat het van zijn groote dichters weet Niets. Vraag het of het hunne namen kent. Tei auwernool. Vraag de meer hescha-if en wat zij gelezen hebben, wa.t in hen \ooitleeft van al d. gei.en die in onze moedertaal schre.en. Zij zullen u eenige namen noemen, heel eukele ramen en als de inzichten df r nier.schen ve.-an erd zullen zijn, '.Is rif-uwe hese', avingsperioden zijn aangebroken, zullen ook (.ie verdwijnen en hef p? per 2.ai ver-ezelen, waarop men hen gedrukt heeft. Daarbij waren zij de g'ootste, de verlichtste, de mee^t begenadigde geesten van hun tijd, van hun eeuw, mis chien van hun gansche volk. En wat zijn wij'! ! Wij, de kleine minnetjes de scbeuieilich'jes in vergehjk'n^ met her ? En ir ij, zouden o:;s aanmatigen te blij .?en? Wij worden vergeten nog r wij in 't graf zijn ! Misschien wordt onze d od s 02; pi ehti^ herdacht, met grafredenen en krantartikelen maar dan zii kt gaandeweg de sluier der vergete.he.id over o;.s met het stof <!er jaren ; men leest ons al minder en minder, totdat men ons niet meer leest; men noem' '. * onzen naam totdat men hem niet meer noem! ? vergeten, verdwenen, uitgehluscht zijn wij.' N:emand weet meer dat wij bestonden, c'at wij eens onze hersenkas overmatig inspanden, ors bloed in orze pen hebben gespoten, dat wij eer.s het beste, dat wij in ons hadden, heb'..en geopenbaard, onze ziel bloot legden en naakt aan de mer>chen vertoonden ; dar wij geloofden iets groots te sch"ppen, iets groots, dat ors nog niet goed, sterk, schoon, kunstig afgerond genoeg was, al gaven wij ioderen rege', ieder woord, polijsting. B'zig dag en nacht, wat niemand weet en alles verdwenen. Er! daarvoor hebben wij dan geleufi l Wij zijn verdwenen precies zooals het allergew onste heenju", dat het plezier had geboren te worden, te eten en dood te gaan. De lo,.p der tijden heeft ons op dezelfde lijn gep'aat-t met iederen idioot, die. niet nadacht over 's werelds gedoe, die niets van /ijn nerven vorderde en zijn gemoed niet onderzocht, die nut streed voor een denkbeeld en die'zijn hersenpan met deed duizelen met gedachten over verleden en to komst. Hij hèft precies evenveel bereikt als wij. Is dat niet verschriklijk? En nn. jonge vriend, gij, die begaafd zijt, 'dia veel belooft, gij, die in de weinige regels daar op mijn schrijftafel een wissel van hoo'g bedrag op de toekomst bezit, ga hoep, neem de pen ter hand en schiijf als je er nog den moed toe hebt! De jonge man had eerst den ouden dichter met verwondering, menigmaal glimlachend, eindelijk d:cp ontroerd, aargehoord. Hij nam zijn handschriften, liet lang zijn hand rusten in die van den ouden man, een hand, die hij bijna had willen kussen, omdat zij onverpoosd een halve eeimr gewerkt had. Beiden spraken geen woord. Maar de oogen van den jongere wemelden van een glans, die scheen te zeggen: ik zul doen wat ik moet De oude dichter bleef alleen. Donkerte omsloot alles. Langzaam liep hij in zijn kamer heen en weer; alsof er een plan, een idee l ij hem rijpte. Plotseling ging hij naar zijn schrijf tafel en in koortsige haast, als mocht hij geen oogenblik verliezen, ontstak hij een kaars en bij weifelenden lichtschijn trok hij de strook wit papier naar zich toe, do'pte de per. in en schreef de beginverzen, die hij zoolang gezocht en niet meer had durven aanvangen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl