Historisch Archief 1877-1940
No. 1236
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
dezelfde lasten drukten zou de concurrentie
mogelijkheid niet worden beperkt. De vraag
is maar of' een dergelijke internationale
regeling voorals nog in 't vooruitzicht is.
Wanneer zij trouwens van regeeringen als
de Duitsche uitging zou ze ook wel eens
juiet voor de arbeiders eer na- dan
voordeelig blijken. Maar de waarheid van dit
woord ligt in de erkenning dat bij het
internationaal kapitalisme een internatio
nale arbeidersbeweging onvermijdelijk is en
dat deze ook naar een internationale arbeids
wetgeving chingt.
Maar voorloopig ligt de beteekenis der
internationaliteit nog voornamelijk in wat
de Voorzitter van het voorloopig bestuur
der Internationale Vereeniging reeds in
'97 bij de opening van het Ziirichsche
congrts zeide: «Vergeten bij het noe
men der infernatiuii/ile
arbeidersbeschermin g D iet er den nadruk op te leggen,
dat een zijnt.r hoofdvoorwaarden de verdere
ontwikkeling der nationale
arbtidersbescherming W En waar de nu opgerichte
internationale vereeniging daarvoor werke
lijk steun belooft is het hoogst gewenscht,
dat zij flink geholpen worde otn ook die
belofte gestand te doen. En die hulp moet
zich niet bepalen tot die van particulieren
alleen, maar op voorbeeld van wat wij in
Zwitserland zien, hopen wij ook hier op
deelneming van gemeenten e. a. publieke
lichamen. Vooral voor deze kan er veel te
leeren zijn.
Het is te hopen, dat de groote prikkel in
deze materie, de aandrarg n ml. waarmede
de arbeiders-zelve hunne eischen stellen,
ook hier in ons land krachtig genoeg blijkt
te zijn om een dergelijke vereeuiging ilink
te doen bloeien.
lllllllltllllllllllllllllllllMMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIlnillllllHlIll
Van eea Aremfepg."
Edmond Rostand, ''auteur ttes s-ymjathi(pe
de L'&iglon", is een groot charmeur, wien men
gaarne veel l elijks vergeeft, ja, wien men dat
zelfs, of men wil of niet, verge en moét, omdat
nu ja, omdat hij zoo'n groot charmeur is. Wie
luistert niet gaarne naar al die gladloopende,
immer rijmende, no^/it diepgaande verzen, welke
zijn vlugschrijvende pen zoo gemakkelijk
ontvloeien, wie voelt zich niet aangenaam gestreeld
bjj al die geestige, crquette, charmante
tooneeltje", welke Rostand vol afwisseling weet te
scheppen, wie roept niet: Sapristi, waar haalt
h\j 't vandaan!", wanneer de schryver, die een
regel argeloos op phécix" liet eindigen, nooit
verlegen voortgaat:
Qucl grand X
Que l'aveiiir ile relte 'raueel
ot', na een regel met het zeer gevaarlijke
En. tocli
Schets vaii Frciherr v. uipleda.
Naar het Ditit^ch,
door F. S. K.
De oude dichter zat aan zijn schrijftafel en
streek in gedachten over zijn largen,
sneeuwwitten baard. Een paar manuscripten lagen
voor hem en een brief. Hij keek op, ging in
zijn stoel leunen en zag door het venster in
den somberen winternamiddag naar het
vederlichte gevlok, dat langzaam door de lucht
lagen neerzwetfde, her en der.
Hij bepeinsde den strengen kunsteraarsarbeid
van een lang leven en onwillekeurig trok hij
een streep onder zijn werk.
Hij vroeg zich u f, wat hij bereikt had?
En daarop deed hij zijn hoofd op zijn han
den steunen, liet de fiere reeks rimans, novel
len, drama's en gedichten, sinds zijne jeugd
saamgebracht, vcor zich verschijnen, dacht aan
de talrijke uren van verhelh'ng en geluk door
haar verkregen, aan verloren kampen en veld
slagen, aan vernedering en ntêrs'aehtigh'id,
aan al de ho< fdruomenten in zijn kunstenaars
bestaan, waarin bij op het punt was geweest,
zijn pen voor immer weg te werpen. Alsof
hij in dit oogenblik dat wfrkilijk beoogde,
schoof hij een strook wit papier, waarop begin
regels stonden, steeds maar weer doorgestreept,
met trage verveling en zuchtend ter zij en
stond op.
l'c gedachte kwelde hem dat hij ieder oogen
blik een jongen colleg* verwachtte, van wien
een paar proefstukjes daar ginds op de schrijf
tafel lagen.
Hij moest zeggen hoe hij ze vond, hem moed
inspreken of hein let schrijven ontraden en hij
wist likt goed wat hij hem zeggen zon.
Peinzend ging hij in zijn kamer heen en weer,
wat voorovergebogen, stijf door het jarenlange
zitten aan de schrijftafel, met een bleek ge
zicht, met iijne aadren aan de slapen, mtt
hoog doorploegd voorh; oW, dat op rustloozen
gedachtenarbeid dui.lde.
Hij kon het hem eigenlijk niet aanraden.
Hij rneei de dat hij het niet mocht doen. Want
eene zware moedeloosheid was juist over hem
gekomen, toen hij zijn nieuw werk een drama
in verzen dat, xooals hij zich sirds jaren
bij eiken arbeid voornam, het laatste zou wor
den, had willen aanvangen en er niet de kracht
toe gevonden had.
En toch bal de jonge man talent. Daar
waren dingen in, op zoo'n eigen manier gezien,
dat men g- rust kon voorspellen dat zijn oog
nog scherper zou worden. Daar waren vol
zinnen, zoo zeldzaam gebouwd, dat zij hoop
gaven dat hij zijn eigen stijl zou vinden. En
over het geheel 'ag zooveel kleurenpracht, zoo
veel gloed laaide door de woorden, dat de outle
diihter geheel omvloeid was geworden door de
gevoelsvlagen van den beginner, die toch eigen
lijk geheel anders schreef, geheel anders dacht,
tusschen wiens zien en weergeven en dat van
den ouden man, veertig, vijftig jaren Jagen.
Maar hij wilde het h-m in weerwil daarvan
toch ontraden. Hij was bevrees-d den jongen
man in het gild te zien treden.
Er werd gescheld. De oude heer schrikte
op en zag naar de deur.
Een jongmensch kwam binnen, met groote,
stralende, blauwe oogen, een schijntje van een
Pondichéry" gesloten te hebben, he?l leuk
vervolgt:
Snj'crbes, mon elién! ,
welk staaltje van koelbloedigheid van geest
wed.^vett met:
?--?C'cst tres jnslc! Arbit T oleti'anliarnm ."
Tiensl vons parlcz latin'r (^u'avex vons bil r"
- -?Du rlium."
en met zoovele andere onverwachte rijm ondatfn,
waarvan bijvoorbeeld:
(T.c taillciir:)
llumlet penl-il p ,rt r Ie poui'pomt do KalMad':
Kt veuous au\ m'an'ieaux priuei'. T> .."amt plan! cu slat!.''
zeker niet van de minst verrassenr e in.
Il est tiès c'iïnfi, ce monsieur Kost and !"
zeggen ze in Parijs en we beamen het gaarne:
de gerenommeerde au'.eur van ja" snee sstnk
van den laatsten tijd is in geen ei kei opzicht
voor een klein geruchtje vervaard. Niet alleen,
dat hij op de wi!l/;keurigste wij e met den
versb uw om°prirgt, doch ook, wat den bouw
van het drama beireft, levert hij onophoude'ijk
oi.wederlegbare staaltjes van ee^i niets
ontzienden durf, welke op het laatst brutalite't
wordt en Met van overvloei van goed n smaak
getuigt. Wat toch te zfggeri van La plaine
ie Wagram'1, dat, jaren na den veïmaarden
veldslag, in de verbeelding van den
gehallucineerden Dac de Reichstadt, dan zoon des
g ooten Napoleon's, kreten uitstoot a'.s:
.Muil t'rout saigiir ! - Ma jambr e-t inurle!
,M uu bras pruil!
J'eMut;'<' sous k tast -- !)e lV\u smp mmi t'-.taih'!
Ueüaïde, et ilis-imu do r cc qüc j'ai tic cassé!
Ne, me laisv/ done, pas cruver dans Ie fo-^é! --,
of van de tegennatuurlijkheid, om dienzeifden
Duc, op het oogenblik dat hij in een toekoms ig
keizerschap gelooft, plotseling eene vrische
ontboezeming in den mond te leggen, bestaande
uit een twaalttal wel^eacheveerde coupletter, als :
Régner! C?t-st dans ton vent dont Ie parfum de gioii-c
Cuüiienee a me repair.er,
Q.ir'au moment de part ir je ilcvais vcinr buiri1,
\\agrain, Ie coup de i'ét.rur!
li.'gnei-: - etc.,
welke het Arendsjong" eensklaps fot een
improviseercnd dichter van je beste stort maken,
of van de vele goedkoope, op een Fransch
publitk vathebbende trucjes, die hij vooral in
de laatste acte, bij het sterven van zijn held,
in toepas ing brengt en waarvan de volger.de
van een niet te ontkennen, bijna kinderlijken
wansmeak getuigen :
De duc, die zich, eenige minuten voor zijn
dc;oï, allerlei oude liedjes herinnert, htft zich
plotseling r p, l'oeil hagard", en zingt:
,,11 <tait nn p'tit iicnuue,
'IViit hiibillüde u'ris!
(3a mam va vers la statuette de l'Empereur
et il retombe )
Het publiek van 't?Théatre Sarah-Bernhardt"
vindt dit natuurlijk prachtig en klapt in de
handen.
Bij den stervenden hertog brengt men Ie
grand berceau de vermeil du roi de Rome",
welk aandoenlijk voorwerp eene getrouwe repro
ductie is van de wieg in 't be^it van de stad
Parij», welke zich in 't Hotel de Ville bevir.dt
er gaat eene rilling van txtase door de zaal,
alle binocles richten zich n?ar 't toor.eel en
het Arerd-jong", Napoleon's zoon, roept uit:
l,'j be.'ee;in doe.t l'ai'is lu'a fait ijnu !
Mon splendide berceau, dessi'.ie' par l'i'tidboul
.i'ai tlornii dans sa baronie yux toalu-tres de uacre,
13ébédoitl Ie baptème eut la pouipe d'iiu sucre!
Het publiek is vertikt en stampt met de
voeten, en als dan nog het volgende plaats
La comtesse a lire de sa poitrir.e un grand
cordon de la Légion d'Honneur, et tout en
ii.s'allant Ie prince dar.s ses cui-sii.s, 'lle Ie
lui passélé^èremeut sans qu'il s'en apsvr.nve.
Le duc voit soudain la nioire roii;,e sur son
linge, sourit, cherche des mains la croix et la
pjrte a ses lèvres",
dan barst het in een luid gejuich uit, dat
voorlt opig niet tot : edar en komt.
Geheel weg" echter zijn de cx<i<ii e
Parisiennes e.ri hare galante ( tjaperorineurs-, wanreer
het interessante \rend ju g" dan toc'a ein
delijk den laatsten ad m uii blaast. Dit g' schiedt,
terwijl bij luistert raar het voorlez n uit een
bo k, waarin dt g«schi- dei is van zijn doopfeest
op uitvoerige wijze be?chreven worde.
l,a prinecs-e AIdolran ,iui t:eul Ie clirémeau;
L'.'S couitesses \'iiaili M V et de Hcauuvll
()M 1'iioiiinnr de porier l'aiiïniti'e ei la Miliere,
l'uis ',e liraml-dui', aup^es du p''Ul souvei'a u.
l!eni|dac:lut ,'Kluiier ur ..'Antriel.r, sou |>arraiu ;
Puls viciit la reine l Iniien.se; ni.x cötes de la reine
Vient Son AltesM.' huperi Ie la .Mari'aillv" eic., etc.
leest generaal Hartman met luider stemme \oor.
Ma:ir de he;lng in do ulsstiijd ro< p' : J'entends
moins bien. Plus hau !"
en de generaal vervolgt, d'une voix cla'ante" :
Al',rs, tiuaud Ie liéi'aul cut trois tuis, dans Ie ehoi ur,
('l ie : Vl\e Ie rol tic Koiuei" i'l'lnipere'ir.
A'.aul t|ii'on nc reth'.it ('enfant a .-a hournce,
Lc p'it ei t,'t' les lr:s de l 'l nip- ratriee,
L'éleva iio'.ir ,'olïi':.r a i'acchinatitni ;
l e Te Uenill ....
Napoléon !" roept de herto» uit en sterft.
Met deze icéne heeft Ros'and zijn naam voor
eeuwig i:i de harten der Pta'ijzenaars gegrifd,
die niet te .reden zijn, alvorens het doek een
keer of ze", zeven gehaald is.
Ja, wat te zeggen van al die op t ti'ect bere
kende momtruositeitet. 'i Wat .... Maar niet
tegenstaande dit alles, blijft de nrnente
Edmond" een groot charmeur, wien men veel,
heel veel vergeeft terwdle van zijn iégance",
zijn ch'c", zijn vindingrijkheid, zijn kennis
van 't theater, zijn esprit", zijn verve" en
légèreté". Ja, waar Rostand c qu tt», pr
cieuse, geestige tooneeltjcs schildert, is hij in
zijn volle krat ht, verrukkelijk soms, onderhou
dend alnj'i, doch dit kan zijn drama niet redden,
want L'Aiglou" w:l niet zijn eene delicate
comédie, waarvan eene lichtelijk enerveerende
charme uitgaat, als van een bonq iet
boschviool-je". ee, e charme die slechts vat heeft op
een intiemen krirg van ietwat verwende
lijnproevers, doch wél de zeer tragische historie
van Napoleon's zoon, d.'e zich, steeds met de
grootheid van den Aigle" voor oogen, bij buien
tot grandiooze daden in staat acht, maar gedoemd
is, eene gansch onbeduidende rol in de
wereldg.schiedeiiis te spelen; en daarvoor is het drama
te bombastisch, mist het te veel d"n schoonen
blonde baard op de lippei, met r,n) !?' rangen,
kort haar: niets aan hem van den d.:cht r van
vroeger, geen fladderende manen, geen riaweel
kort ja j", geen fladderende das. maar een
modern mensch.
De oude dichter trad hem tegemoet. Daarop
namen zij aan de schrijftafel plaats.
De jonge wachtte af tot de oude bogm:
Ge hebt mij in een moeilijk parket ge
bracht. Ik moest u raad geven en z< 11 heb
ik raad nood'g, want hoe ouder ik word des
te onzekerd.r word ik. Ik heb op dit oogen
blik het i,lan voor een nieuw werk, en ik ben
rog nooit zoo sceptisch geweest als nu, nooit
heb ik meer getwijfeld of ik het zal beginnen
of niet. De jeugd schrijft naar den drang van
hare jonkheid er op los. Het gelukt, ot het
is er naa^t om 't even l De regelen van de
kunst zijn in h«t gevoel en het be.uHtójn on
duidelijk neergeschreven ; de afbrekende kritiek,
de twiufel van anderen, de twijfel aan
zichzelven is nog ni t storend o; getreden.
De jeugd heeft zich rog niet het hoofd ge
broken met de techniek, zich nog niet bekom
merd over het s'agen ot ni>;t-slagen: onbewust
schrijft, dicht en arbeidt zij
Maar thans rukt de twijfel aan, thar.s komt
het overleg, als ge het zus of zoo doet, als ge
het hit r of da.ir aanpak^, als ge het in d zen
of genen vorm ziet. Uan begaan wij mis-lagen,
die o! s in onze sdmlp doen kruipen; van
weike men zich herstelt, die evenwel
terugkeeren, altijd weer terugkeeren. Telkenmaal
nemen zij een s uk nuêvan onze zekerheid,
van onze kracht; van onze onbewustheid.
Daarna komt de kritiek. Met gretige oogcn
werpt men zich er op, om te hooren dat men
goed werk heif'c geleverd, dat alle uren, die
men over den ar bei l zat, niet verloren waren.
Maar men hoort... 't is heelemaal niets.
'/.<>') had je het moeten doeii; of zus ; ot zus n
zoo. De stof was er niet geschikt voor; de
vorm was i iet de jitUte; do opzet ging ver
loren ; de taal laat te wci.schen over. Geërgerd
legt men de kritiek ter zijde.
Dan eindelijk leest men geen kritiek meer.
Maar zij nadert ons toch. Op duize? dorlei
paden sluipt zij naar ons toe. Zij ligt in den
handdruk van e.'n vrieni; in hut woord dat
een bekende ons to'fluistert ; zij ligt in het
gesprek, dat wel niet voor ons bestemd was,
doch dat wij toch mousten hooren. /ij loert in
dagbladen, waarin wij ze niet vermo3d hadden.
Want wanneer wij onzen naam lezen, waar we
dien niet vermoedden, storten wij er ons op,
en, hoe kort de tweestrijd ware we lezen de
kritiek.
En daarna komen de kwade tijden, wanneer
ons de L.,f niet lofs genoeg is, wanneer ons de
milde erkenning geen vreugde meer doet, een
zachte toon or.s oor niet meer streelt, een tijd
waarin wij bazuinen willen hooren.
De blaam knaagt aan ons. Wij voelen ors
gekwetst, we zijn aangetait en zouden ons
willen verweeren; wij zouden willen ui nzetten,
dat de ander zich vergist, dat wij heelemaal
niet wilden wat hij wil, dat alleen sprake kan
zijn van 't geen wij wilden uitdrukker, doch
niet wat de ander wel geliefde te lezen.
En daarna komen anderen op, die meer
succes hebben dan wij. Wij beoordeelen hen
en kunnen niet begrijpen, wat de menigte aan
hen vindt. Wij e; geren ons dat men ze prijst,
worden ongeduldig, enkel reeds wanneer men
hun naam noemt, alsof -ij en gij alleen maar
iets volbrachten.
En waar blijven wij dan ?
Eindelijk, eindeüjk komt er een, die ons
pakt. Wij lezen een boek en leggen het uit de
hard met tranen in de oogen, tranen van ont
roering en aaLdoening, tranen van sympathie,
tra- en waaruit de klacht spreekt, dat rii..t wij
dat buek , e>chreven nebben.
Wij roemen het in gi-zelsch'ip en in or.zen
hartepit zouden wij toch ^aa-ne W'êrppraak
hebbc-.n gehoord; eu wij voelen or.s g kwetst
als anderen van dezelfde meerling zijn als wij.
Wij willen anderen het re< ht niet gunnen,
den gcosten man, den eéuige hooger te stellen
dan ons. Want van ons is dan geen sprake
meer. M».n spreekt a.leen maar van d n a .deren,
die ons verdonkert, die oiss lich je geheel
uitbluscht.
En het allerlaagste gevoel in
mervchenboezem hou K zijn intocht : de nij-i
Al neemt hij ons niet gehed in besla» en
al strijkt zijn «ifWalm .-slechts langs ons, toch
verlamt hij ons en verpest hij den atlem onzer
ziel.
Wij aanvaarden den kamp tegan onszjlven.
Wij willen heerschen over den booten makker,
willen ons ontzondigen, wiilsn groot leeren
denken. En in de eenzaamheid vau onze kamer
zinken wij met tranen in de oogen op onze
knieëi-; een verschrikkelijk gevoel overmeestert
or.s, het bewustzijn: gij kunt niets, alle in
spanning is vergeefs.
En dan komen daar uren, waarin wij gruwen
van elk stuk beschreven papier. Ure", waarin
wij den aardwerker benijden, die op de straat
in 't zweet zijns aanschyns ploetert en dien wij
uit ons venster galeslaan, zooals hij daar ?
nvcrs-hillïg schoffelt, harkt en spit, zijn dag
werk vour een va,f gesteld dagloon at baspelt
om het zoover te brenger, v,a racen ook wij
willen gaan, waarheen liij reeds et:n eindje
gegas.n is, maar wij nauwiijks maar even
in den grond.
In zulke oogeublikken voelen wij onzen arbeid
als vloek, a's onnut, als ontzettei.d onnut. In
stompe OériüelvigheiJ door!o'>pon wij de dagen
verder tot de stemming voorbij i-; tot een
groote onvor.-.chillighcid or.s r ailert; tot gaande
weg ons gemoed den geweldenaar heet t ver
geien, die méJr kan dan wij: tot nieuwe moed
voor onze dagtaak Li gevonden, die zich aan
ons voordeed ais een beschimping.
Mivschien heeft <Yit al onze krachten ge
prikkeld, waut een nieuwe drang ontstaat en
in or.s blced worden als in de voo'jaarswcuden
'rissche s.tjipon gestort (iiünieuwe begeerten
wekken. De winterslaap is voorbij.
Wij ontwaken op een morgen en gevoelen
dat de aarde nog altijd schoon i*, dat het wel
winter w.'.s, ma;;r dat de zon weer schijnt, dat
wij rog kracht hebbon, dat wij nog jeugd be
zitten, dat er in de wereld ruimte voor ons
a.len is, dat wij naast elkander kunnen arbei
den, de een op dit veld en een ander op het
gindsche.
Dan ook helpt de lente ons, helpt de zon
ons, de warmte, de aanwaaiende geuren, de
balsemienluchten, die allen helpen oi.s dichten.
Wij grijpen naar een stoi. die sinds jaren ons
in het hoofd zweeft; iets dat wij doorleefden
met ons hart en wat ons bloed in beroering
bracht.
Daar opeens gevoelen wij het schoonste, het
goddelijkste gevoel dat op aarde bestaat: het
gevoel van een schepper.
Ik kan iefs, en ik wil het, en het zat en
het moet. Wij nemen pltats en werpen het
met kloppend hart, brandend hoofd, koortsige
hersen=, vliegende hand op het papier. De
herinnering, het gevoel van jougd, buitenlucht
en zonneschijn doen het werk vorderen. Op
zekeren dag komt het slot, en daar staat het,
naar ons dunkt, als uit nen drang gewrocht,
in den stalen prachtbouw zijner deelen, geen
regel te veel en geen ook te weinig.
Dat zijn de oogenblikkeri waarin wij recht
hebben te leven; ZOD te leven als wij leven.
eenvoud, welke het kunstwerk van eenige blij
vende waa'de kenmerkt, daarvoor gelijkt het te
zeer i p een opéa a grand spectacle, gemaast
en veitootsd vcor een publiek, dat het m est
voldaan is, als het maar vael verrassende decors
en schitterende kostuums ziet; daarvoor is het
te veel, we zouden bijna zeggen, a la Sarah
Beruhardtl J<i, op de keper beschouwd, laat
men zich niet verschalken door den
gemakkelijken chic, waarmede Rostand taR.l en ensc
neering behandelt, dan komt men al heel ga;iw
tot de over uig-'ni?, dat L'Aiglon" niet veel
ineer dan een bombarie , 'n successtuk is,
zeer geschikt voor het feestvierende Parijs
gedurende da mair.den der Exposition
(Jniverselle, voor een jicht op dollars in New-York,
Phdadelphia, voor eene tourr e_ first cla«s, door
Australië(luipressario's, doet uw voordeel!) en
dergelijke buitenissighed n meer, maar geen
werk, nat standhoudt, dat r,a jaren weer wordt
opgehaald en ooit tot de chtfs d'oeuvre van
't Eransche theater gerekend zal worden. Had
L'Aiglon ' dat willen zijn, zoo had de au'.eur
zich moeten bepaUn tot de sobere
karakterschildering van den droomgragen, maar
daadschuwen uc de Reichttadt het Arend"jong''
doet hier en daar aan Hamlet denken en
al het overige als bijzaak moetfn beschouwen.
Edoi h, dit heeft niet mogen zijn. L'Aiglon"
wordt steeds met knaltffect ten tooneele gevoerd ;
onophoudelijk wendt bij allerlei trucs aan, die
aan het afschieten van vuurpijl, n doen denken,
om toch vooral de attentie van't geëerd publiek
op ! era al'een te vestigen, maar van een waar,ijk
mensche'ijk lijden bespeuren we al bitter weinig.
Ja, we ontvangen den i:.druk, alsot we, zes
bedrijven lang, door een groo'e trom en wat
luidschett-rei.de trompetten worden
wakkergehouden.
De gronte 'rom, dat is Napoléon, wiens nage
dachtenis door geheel het stuk waart, doch niet
op de wijz»1, waarrp die des grooten Julius
César's door de laatste bedrijven van Shakespeare's
machtig Romei sch treurspel gaat; neen, op een
vrij wat goedkooper manier, welke al heel t-poedig
gaat tegenstaan : er worden ellenlange mono
logen tegen ren van 's k. izers bekende petits
chapeaux" afgestoken, men leest eer.e geheele
terie couranten a' nonces voor, waaruit blijkt
dat men in byra alle Parij?che theaters «tukken
als Napoléon", Q-ia'orze AKS de sa vie"', Le
Retour de Ru sie", Le Cocher da Napoléon",
Sainte Hé'ène" en dergelijke speelt; bij gele
genheid van eene geschiedeijhlf?, die het
Arendsjong'' ontvargt, releveert deze, op
enthusiaste wij e, de roemruchtige daden zijns
vadtrs, enz., enz. Dat roeren van die groote
trom is zo fs zóó oorverdoovei d, dat Rostand,
oui zich vrij te pleiten van eene beschuld'ging
welke enkele Parijsche bladen tegen hem in
brachten (in Frank! ijk haalt men toch overal
de politiek bij!), zich gedrongen gevoelde, vóór
aan zijn stuk uit te roepen:
En zwijgt de trom een oogenblik, dan houden
de trompetten: verrassende décorverwisselirg,
déliiévan schitterende kostuums, muziek, uit
stalling van sr.u'sterijen en \vat dies meer zij,
Dat zij'i de verhevei.ste ooger,blikken, die o::S
buiten <)e grenzen van kleinzieligheid, twijfel
en weifeling oeren, uren waarin wij de God
heid nabij zijn.
Dat ij een van die m menten, een van die
groots mijlpalen, in 't bestaan zooals zij bij
ieder men-ich tem^ke ren wien de natuur
eene laatste diepe zielsbegeerte intaf.
In dit vlakk-ïleven emi tier weinige heuvels
die heeter, : het bewustzijn man te worden; de
eerste liefderoes; h t stichten eer.er familie;
en het oogcn'ilik dat men de eerste u aal bloed
van zijn bloed en vleesch van zijn vleesch op
den arm houdt, en de zoele warmte vun dat
kinderlijke aan zijn hart voelt; het oogenblik
waarin men zegt niet meer vojr zietuelven
maar voor a deren, voor vrouw en kind te
leven; een kamp tegen ze faucht; de afsterving
van het eigen-.k ; gaandeweg J aa: rnate het
Iviven voortgaat, den blik in de algemeenheid,
op de meiïschheid, in de geschiedenis terug en
voo uit in de toekomst ; eindelijk des arbeids
vermoeid, de dood, nadat het leven kostbaar
was, omdat het werken is geweest.
Maar te voren komen verbitteringen en de
tijdperken val zalig; geestdrift zijn luttel.
Anderen komen op, de jongeren. Het haar
grauwt en do baard grijst en bovendien de
jeugd behoort d» toekomst, de j-'ugd, die niet
meer onzer is. Men gevoelt hoe men teruggaat;
hoe de kur.tt zich naar de jongeren begint te
koeren, de nieuwe starren aan de bemelbaan.
Het eeuwig c rkeigange je der wereld.
En et-n nieuwe strijd begint, waarin men
alle k-achten i spint. Als het ne werk H
geslaagd, komt de twijfel de bitterkr,a»ende
twijf'fl of' bet andere o k weer zal gelukken !
Zal men zichzelf gelijk blijven? Is het vooruit
gang? Of ga-tt men bergaf reddeloos bergaf?
En op zekeren da.; als het voorhoofd met
zware arbeids',orens is doorploegd; als het
oog niet meer doordringt tot het hart ; als de
hand vermoeid wordt en nog enkel sidderend
schrijft; als de hersens geen nieuwe indrukken
meer ontvangen, als zij niet me-T fosforizeeren,
wcerlichten, \uurvo'ken, arbeiden; als de rug
gekromd is en de hooge ouderdom naakt, ais
men eindelijk maf. zeer mat de pen uit de
hand legt, en zich neerzet in een kamerhoekje,
omringd door zijn boeken en schrifturen, om
geven door zijner handen werk en dan stil ver
beidt, stil en vastberaden met het oog naar de
kamerdeur wanneer hij ons zal aflossen '?
zal komen '; onze oogen zal sluiten ? onze ver
moeide oogen. hij de laatste, de geweldige, de
geweldigste van allen, de dood dan
zit(en wij neer en vr Jgyn ons af met de
wegschemerer:de hoop van tien grijsaard: wat hebt gij
verricht? wat gelukte en wat niet? wat ver
gaat en wat blijft van u o God, o God, vat blijft?!
De oude dichter poo-de en streek zich langs
den witten baard. En zooals even te voren
hij naar de kam- rdeur zag toen hij van de
nadering des doods had gesproken, keek hij
thans diep peinzend naar de schrijftafel, waaraan
hij zijne levenstaak had volbracht, als kon hij
daar alle gestalten, alle stemmingen, alle
menschei karakters, de wereld- en natuurbeelden
aaneengeschakeld zien herdag, n,die hem n maal
in stonden van b zieling hoofd en hart hadden
doen opbruisen.
En met wijd starenden blik ging hij voort
alsof hij tot den ander hst woord richtte, ter
wijl het ondertusschen in het studeervertrek
donker werd.
Wat blijft ? Waarvoor hebben wij gearbeid ?
Wat is er gebleven uit alle vroegere tijden?
Bijna niets. Van de duizenden, die in vers en
proza zich afmatteden, wat le<ft nog voort ?
Een paar regels ; een paar woorden ; een paar
gedachten.
ons in de ietwat feeste'ijke, mcar niet, in de
schoonste beieekej.is van 't wot.rd,
aandachtvolle stemming. Ja, uit L'Aiglou" spreekt
tromgeroffel en fa .fare geschetter tot ons,
maar geen ontroerd geluid, dat waarlijk iets te
zeggen heef'. En zou L'Aiglon" dai toch een
heusche tragédie kunnen wezen ? Het antwoord
hierop kan slechts ontkenn^ nd zijn.
En t ch, toch .... Edmond Rostand Wvjfc
eer, groot charmeur, onder wiens invloed mer,
niettegenstaande alles, geraakt, en daar, waar
bij bet blijspel nadert, is hij gewoonweg verruk
kelijk; bijvoorbeeld in de schilder n g van den
jeugdigen, roma7itischtn,artistitken, Lord
Ryronachtigen conspirateur, die, zich voordoend als
tailleur, al ladpratend over:
Keiliu^ote vert \v\\\. Lts jm'm'uc'A U'ès tvous.
Kst-ce hautain'r -- (ïlet a sis boutons. dour trois
He.stt ut tleljüiituHTiés eühaul (u'raii Ie !(yanee !)
Kst-i'e spirilnel, eetie pi-tite ^an.-cr
-Tra',jcl suigné, ehaliictte eu aru'ciit, col en nia:tiv;
Fait dans nos atvüe s du boulevard Monluiartre,
etc., etc.,
den angstvallig in Oostenrijk bewaakten Duc
tot e;-n v'ucht r.aar Parijs tracht over te halen
in dezen anoi yme is La Jeune Erar.ce op
heerlijke wijze gep?Tsonitiecrd of wrar hij
Geritz ten looneele voert, Gents;, Ie fai.faron
du népris de soi n.ome," die zichzelf karakte
riseert met de woorden :
J'avais nuc anie ati-si. moi, coiuiue tont Ie monde. . .
Jhiis plfl l : . . et je vieillis, doiiceticmenl inimoiidc,
?Insquan jonr on veuireuit sur inoi la I.iberté,
l u tle ces jeunes l'ons de l l ui\er it':,
l*:it;s u,es, bonbons, dans ui es p irt'ums; et dans lua bone,
Me tuera . . . comme Sand a InéKotxebne:
en als we op bet geraas! erd bal, welke Rostand
ons, als een o' overtrelbaar org nisateur, op de
mei st v< rrastende in smaakvolle wijze bereidt,
een Harlekijn hooren réasseeren:
Tont est ineertitnde et tout e>t t;éiuolo,
La mus (jne, 1103 e.cnrs, Ie clair de Inne et Teau!
dan zijn we, bekoord als we plotseling zijn
do: r dat fee=t voor onze oogen, bijna ge;,eigd,
deze uitspraak ook maar op alle literaire
critiek tue te passen, maar to b, niettegen
staande die groote charmp, welke van
L'Aiglon" uitgaat, ze u het ons zeer verwon
deren, i a verloop van 'n jaar of wat, ooit weer
iets van dit success'uk te hoo en.
Jon. W. BHOEMLET.
Muziefc in de Hoofflstail.
Na lang wachten en herhaald uitstel is dan
eindelijk «Het Möilitf van Gulpen" tekst van
Eaiil Cocnders en muziek van Mart J. Bouman,
voor het voetlicht verschenen. De
Nedurlardsche opera heeft dus weder eens een
Nederlandsch werk opgevoerd en daarmede het be
staansrecht van haren titel bepleit; andere
werken toch, uit de Duitsche of Frar sche
school, zouden door dit gezelschap veel beter
in de origineele taal worden opgevoerd.
Gelrouw aan mijne gewoonte wil ik eerst het
een en ar.der mededeelen over den tekst.
De lezer begrijpt reeds uit den titel van
het werk, dat het een volksstuk is en wel uit
het zuiden van Limburg ; het speelt in den
tijd van het leenstelsel.
Wat leeft voort van L en, die r.iet zijn onder
gegaan, die de 'etterkruide van l:u.i volk uit
maken ? Wat l.i ft voort, vraag ik. Bijianiels.
Een paar regel*; een paar wooiden; een jaar
gedachte.1).
Vraag het vo'k wat het van zijn groote
dichters weet Niets. Vraag het of het hunne
namen kent. Tei auwernool. Vraag de meer
hescha-if en wat zij gelezen hebben, wa.t in hen
\ooitleeft van al d. gei.en die in onze moedertaal
schre.en. Zij zullen u eenige namen noemen,
heel eukele ramen en als de inzichten df r
nier.schen ve.-an erd zullen zijn, '.Is rif-uwe
hese', avingsperioden zijn aangebroken, zullen
ook (.ie verdwijnen en hef p? per 2.ai ver-ezelen,
waarop men hen gedrukt heeft.
Daarbij waren zij de g'ootste, de verlichtste,
de mee^t begenadigde geesten van hun tijd,
van hun eeuw, mis chien van hun gansche volk.
En wat zijn wij'! ! Wij, de kleine minnetjes
de scbeuieilich'jes in vergehjk'n^ met her ?
En ir ij, zouden o:;s aanmatigen te blij .?en?
Wij worden vergeten nog r wij in 't graf
zijn ! Misschien wordt onze d od s 02; pi ehti^
herdacht, met grafredenen en krantartikelen
maar dan zii kt gaandeweg de sluier der
vergete.he.id over o;.s met het stof <!er jaren ;
men leest ons al minder en minder, totdat men
ons niet meer leest; men noem' '. * onzen
naam totdat men hem niet meer noem! ?
vergeten, verdwenen, uitgehluscht zijn wij.'
N:emand weet meer dat wij bestonden, c'at wij
eens onze hersenkas overmatig inspanden, ors
bloed in orze pen hebben gespoten, dat wij
eer.s het beste, dat wij in ons hadden, heb'..en
geopenbaard, onze ziel bloot legden en naakt
aan de mer>chen vertoonden ; dar wij geloofden
iets groots te sch"ppen, iets groots, dat ors
nog niet goed, sterk, schoon, kunstig afgerond
genoeg was, al gaven wij ioderen rege',
ieder woord, polijsting. B'zig dag en nacht,
wat niemand weet en alles verdwenen. Er!
daarvoor hebben wij dan geleufi l
Wij zijn verdwenen precies zooals het
allergew onste heenju", dat het plezier had geboren
te worden, te eten en dood te gaan. De lo,.p
der tijden heeft ons op dezelfde lijn gep'aat-t
met iederen idioot, die. niet nadacht over
's werelds gedoe, die niets van /ijn nerven
vorderde en zijn gemoed niet onderzocht, die
nut streed voor een denkbeeld en die'zijn
hersenpan met deed duizelen met gedachten
over verleden en to komst. Hij hèft precies
evenveel bereikt als wij. Is dat niet verschriklijk?
En nn. jonge vriend, gij, die begaafd zijt, 'dia
veel belooft, gij, die in de weinige regels daar
op mijn schrijftafel een wissel van hoo'g bedrag
op de toekomst bezit, ga hoep, neem de pen
ter hand en schiijf als je er nog den moed
toe hebt!
De jonge man had eerst den ouden dichter
met verwondering, menigmaal glimlachend,
eindelijk d:cp ontroerd, aargehoord. Hij nam
zijn handschriften, liet lang zijn hand rusten
in die van den ouden man, een hand, die hij
bijna had willen kussen, omdat zij onverpoosd
een halve eeimr gewerkt had.
Beiden spraken geen woord. Maar de oogen
van den jongere wemelden van een glans, die
scheen te zeggen: ik zul doen wat ik moet
De oude dichter bleef alleen. Donkerte
omsloot alles. Langzaam liep hij in zijn kamer
heen en weer; alsof er een plan, een idee l ij
hem rijpte. Plotseling ging hij naar zijn schrijf
tafel en in koortsige haast, als mocht hij geen
oogenblik verliezen, ontstak hij een kaars en
bij weifelenden lichtschijn trok hij de strook
wit papier naar zich toe, do'pte de per. in
en schreef de beginverzen, die hij zoolang
gezocht en niet meer had durven aanvangen.