De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 3 maart pagina 4

3 maart 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. : 1236 Het is daar gewoonte, als de middernachtsklok met zy'n twaalf slagen den Isten Mei heeft ingeluid, dat de Mei-graaf op zy'n troon stijgt en zegt: Naar de wei van den Mei nou roep ik den naam van de hij" en de ,,zij" die ik paar hier te saam; als een paar voor n jaar tot den volgenden Mei voor ronk eu Kermis overal in hut en huis, in steeg en stal .... Dan is weer elk paartje vrij behalve zij, natuurlijk, die trouwen, echt, schriftuurlijk. Het zou wat veel plaatsruimte vergen, in dien ik een beschrijving gaf van de handeling. Men begrypt uit bovenstaand citaat echter al, dat er een reeks aantrekkelijke tooneeltjes te vormen zy'n, uitermate geschikt voor een roman tische opera. De heer Coenders heeft er blijkbaar naar gestreefd, zijn stuk tot een voor allen genoegelyk en bevredigend einde te voeren ; want de deugd in den vorm van een eerly'ken, rondborstigen herder en een schoone, minnelijke jonkvrouw van edelen huize wordt beloond en de ondeugd, verpersoonlijkt door eea »leelijken rooien verraaier" wordt gestraft. Hoe tragisch zou de ontknooping niet geweest zyn, indien graaf Reimar eenige oogenblikken te laat gekomen ware en de beul zijn hardvochtig werk reeds voltrokken had, kort vóór het oogenblik van 's graven verschijning, zoodat dan ook de opofferende daad van jonk vrouw Clara te vergeefs geschied zou zijn. Hoe bitter zouden dan de omstanders het noodlot niet betreurd hebben van twee zielen, die el kander in liefde toebehoorden en die wreedelij k van elkaar moesten worden gerukt ! Edoch, voor een populair volksstuk is het beter zóó ! Eene korte opheldering over de genealogische familieomstandigheden van de hoofdpersonen had overigens de auteur wel mogen geven. Hoe zit dat nu eigenlyk in elkaar? Hebben nu Benno en Clara denzelfden vader gehad? Vermoedelijk zal de heer Coenders graaf Reimar wal twee broeders toegedacht hebben! Zooals ik hierboven reeds zeide, is er gele genheid voor aardige tooneeltjes en de schrijver van het tekstboek heeft ook inderdaad daarvan partij getrokken. Het verhaal laat zich zeer aangenaam volgen, jammer maar dat de taal niet beter gekuischt is en dat men voortdurend stuit op gewrongen zinwendingen, meestal ter wille van rijm of rhythmus. Over het geheel geloof ik het tekstboek van »Darthula" van denzelfJen schryver en door den heer S. v. Milligen gecomponeerd, hooger te mogen stellen, ondanks dat ook daar enkele germanismen voorkwamen in den zin bouw Er zat toch een zekere voornaamheid in, die ik bier menigmaal miste en die toch, ondanks het landelijke dezer »volksopeia", zeer zeker goed te pas had kunnen worden gebracht. Ieder die het vorige dramatische werk van Mart. J. Bjuman heef l gezien en gehoord zal moeten erkennen dat de componist een geheel anderen weg heeft betreden. »Da Tempeliers" is op den ouden leest geschoeid en in «Het Meilief van Gulpen" vindt men gebruik ge maakt van het «Laitmotiv"; men vindt er een meer ontwikkelde orchestbehandeling, een betere declamatie in de zangstemmen in het kort, men kan er uit opmaken, dat de com ponist heeft ingezien, dat de eischen die men in onzen tyd aan een opera stellen mag en moet op modernen grondslag dienen te berusten. Ik geloof dat men den heer Bouman volkomen geluk mag wenschen met de verandering, die er in zy'ne ideën heeft plaats gevonden. Hij heeft thans den eenigen j uisten weg ingeslagen. Heeft h\j echter ook het eindpunt van dien weg bereikt ? Dat wil zeggen heeft hij al de dramatische situatiën en den gemoedstoestand der handelende personen op schoone, pakkende wyze geschilderd, zoodat niet alleen de muziek grootere bekoorlijkheid byzet aan het geheel, maar in zekeren zin ook dient tot schraging en ontwikkeling der handeling ? Tot mijn leedwezen kan myn antwoord niet in geheel bevestigenden zin luiden. Ik wil probeeren na te gaan, in welk opzicht de kracht van den componist niet geheel toereikend was en daarna met waardeering tevens gewagen van die mo menten waar het hem mocht gelukken thans reeds een goede uitwerking te verkrygen. Maakt men gebruik van het »Leitmotiv'' dan dient dit in de eerste plaats, door zy'n karakter en stemming weer te geven den persoon of de handeling die het moet symboliseeren; in de tweede plaats moet het zulk eene »praegnance" hebben, dat men het overal duidelyk kan herkennen, dat het dus den invloed dien men het wil toekennen, ook inderdaad ver vullen kan. Goed zou ik willen noemen de motieven van Toon, van Clara van moeder Marga en het »Verslagenheidsmotief". Deze allen geven zeer juist weer de stemming die zij beoogen. On voldoende acht ik de motieven van den graaf van Gulpen en van Rollo. Onbegrijpelijk echter en geheel onverklaarbaar ac it ik het gemis van een sprekend motief van den hoofdpersoon. Immers dat is toch Benno, de herder? Ook Marie had steeds getypeerd moeten worden, door een thema hetwelk zooveel mogelijk haar karakter muzikaal illustreerde! Wat nu aangaat de wijze waarop de componist zijne «leitmotieven" heeft aangewend zoo moet ik bekennen dat niet steeds de praegnance van hun optreden groot genoeg is om het mo tief in het vereischte licht te brengen. Ge deeltelijk is dit de schuld van de instrumen tatie, die vaak verdrukt datgene, wat duidelijker aan den dag had moeten komen, gedeeltelijk ook van de bewerking die de motieven niet annonceert of hun optreden niet voldoende sousligneert. Echter en met byzonder ge noegen wil ik het erkennen bij het vorderen van het werk, en wel speciaal in de derde acte, kwam er gaandeweg verbetering te dien opzichte. Dan is my nog opgevallen dat de componist in de lyrische passages, waar nu niet juist motieven worden te pas gebracht, meer phantasie, meer ry'ke melodische eigenschappen had moeten ontwikkelen. Bepaald tegengevallen zy'n mij de koorgroepen in de eerste eu laatste bedryven. Ik had ge dacht dat de componist van »de Tempeliers" hier wel wat byzonders zou gepresteerd hebben. Noch aan klankschoonheid, noch aan melo dische vinding zy'n my deze bijzonder belangry'k voorgekomen. Beter vond ik het gesteld met de voorbijtrekkende koren van jonge mannen en meisjes (3e tafereel). Heeft de componist hier gebruik gemaakt van Limburgsche liederen? Na dit gezegd te hebben is het m\j een waar genoegen onverdeeld te kunnen prijzen de inleiding der tweede acte, de scène tusschen Marga en Benno in de derde acte bij hun eerste wederzien en de liefdes-episode tusschen Benno en Clara! Hier gaf de componist werkelijk diep gevoelde muziek van groote kracht en drama tische waarheid. Daarmede kan men Bouman van harte gelukwenschen. Indien ik my'ne opmerkingen niet terugge houden heb, dan is het omdat ik in Bouman iemand zie, die wat voelt voor onze dramatische kunst en die zeer zeker een derde opera gaat componeeren. De componist, die helaas door ziekte verhinderd was (inderdaad een tragisch lot!) de première van zijne opera by' te wonen, zal vermoedelyk, zoodra hij in de gelegenheid is zijn werk te hooren en te zien, zelf wel de licht- en de schaduwzijden ont dekken van zy'n werk. Moge hij daarmede zijn voordeel doen. Ik heb groote verwachtingen van Bouman's volgende dramatische compositie. Den heer Peter Raabe komt alle erkentelykheid toe voor de energie en sympathie, waar mede hij het muzikale gedeelte van het werk verzorgd heeft. Hij wist er den gang in te brengen en ook de massa's in het rechte spoor te houden. De heer Jos. Ty'ssen, als Benno, stak in zang en spel hemelhoog uit boven alle andere mede werkenden. Waarlijk een componist mag zich gelukkig1 achten zijn hoofdrol in zulke handen te weten. De heer Ty'ssen was van het begin tot het einde even frisch van stem en totaal meester van de situatie. Mevr. Engelen zong als alty'd zeer mooi, maar toch geloof ik dat het wezen van Clara noch voor haar temperament, noch voor haar stem bijzonder geschikt is. Beter lag den heer Engelen de partij van den graaf, evenzoo ook den heer Alexanders die van Rollo. De heer v. d. Iloeck speelde de party van valschen Toon zeer realistisch en goed in den toon. Mej. Bakels »zong" de moederrol met zeergoede en tendeele krachtige stem. Slechts meer vast heid van toon en grooter duidelykheid in de uit spraak trachte zij nog te bereiken. Echter vooral niet minder zorg moet mej. Bakels besteden aan grime en mimiek. Ook Mej. Linden, die als Marie een goed figuur maakte, dient haar spel nog te ontwikkelen. Me dunkt hier had de regie wel wat meer mogen ingry'pen ! De heeren v. Weenen, Ilauling, Koster en Kapper zongen de kleinere rolletjes met meer of minder goed welslagen; echter allerongelukkigst klonken de kleine partijtjes uit het koor. Dat had anders moeten zy'n! Intusschen de Nederlandsche opera heeft weer eens een oorspronkelijk Nederlandsch werk opge voerd. Dit dient te worden aangemerkt als een daad van groot belang. Moge een talrijk bezoek haar streven beloonen en tevens haar aanmoedigen voor de toekomst. Tot mijn leedwezen was ik door de opvoe ring van het »M-)ilief van Gulpen", die dit maal eens niet werd uitgesteld, verhinderd de uitvoering by' te wonen der »0ratoriumvereeniging", welke onder leiding van den heer Ant. Tierie en met medewerking van mej. Kappel en de heeren Rogmans en Zalsman, Brahms' »Deutsehes Requiem" en Mendelssohn's »Walpurgisnacht" heeft ten gehoore gebracht. Ten slotte wil ik nog even vermelden dat de heer Ernesto Cjnsolo Donderdag 21 dezer in het Concertgebouw, een voor ons nieuw piano-concert gespeeld heeft van G Sgambati; een werk met onbetwist meesterschap geschreven, doch misschien van ietwat te langen adem in de beide Allegro's, maar met een prachtig lang zaam middengedeelte. De heer ('onsoio, reeds een goede bekende hier ter stede, iiad een groot succes vooral met zijne kleinera stukken. Het orchest onder leiding van den heer Mengelberg speelde zeer schoon de riante symphonie van Goetz en de prachtvol klinkende Akademische Fest-ouverture van Brahms. ANT, AVERKAMP. mnmiiitmiiiiiniiiiiiiMHiiiiiiimiiiiMiiiiimiimiiiiiiiitmiiiiiiiiiHHiii Onfler den St. Maarten.1' Wij gaan met ons huisraad beslist den goeden weg op; in de laatste maanden heb ik her haalde malen modern werk gezien dat zooveel beter was dan dat, wat men hier jaren geleden maakte, dat een vooruitgang, en zelfs een snelle niet is te ontkennen. Nu weer zag ik het koperwerk van een jong bouwkundig ingenieur, den heer J. A. I'ool^Jz , die te Zalt-Bommel een werkplaats opgericht heeft, waar hij meubelen en huisraad maakt, en welke werkplaats, gelegen zijnde onder den toren die hoog boven 't stadje uitsteekt, den naam gekregen heeft van Onder den St. Maarten". Het waren kleine voorwerpen van rood en geel koper, die mij ter bezichtiging gesteld werden, aschbakjes, vaasjes, potjes, theeketels enz. De h3er Pool tracht mooie dingen te maken door in zijne werklieden den iust te kwecken tot hooger opvoeren van het ambacht, en tot nat leggen van eigen karakter in het werk. Eenige gedreven koperen bakjes toonden dat langs dezen weg misschien mettertijd zeer veel bereikt kan worden. Mettertijd en misschien! Mettertijd omdat de werkplaats nog van zeer jongen datum is, zoodat hetgeen daar gemaakt wordt, hoewel aanmerkelijk beter dan wat we gewoon zijn rondom ons te zien, toch de sporen draagt van het nog niet hebben van diévolheid van kunnen en diédiepheid van willen, die wij in or.s huisraad moeten ont moeten, opdat het voor ons worde een aan leiding van voortdurend genot. Misschien omdat het zulk een ondernemende kracht als den heer Pool, juist bij het begin van z'n or.deriieming, aan hulp en steun niet mag ontbreken wil hij slagen, en het krijgen of niet kry'gen van zooiets zeldzaams als steun, juist voor iemand die begint, zeer onzeker is. Maar opmerkelijk is het. hoe ik hier weer een voorbeeld vond vaa een jongen man, die tijdelijk de bouwkunst terzijde gaat stellen om zich toe te leggen op de kleinkuntt, omdat hij meent zich dan vrijer te kunnen bewegen en beter te kunnen slagen in wat hij zich voor stelt, zonder genoodzaakt te zij a diégevoelens in te boeten, die noodig zy'n om werken van kunst te maken. Bonw- eji Sierknnst," Op de eerste aflevering van den tweeden jaargang van het tijdschrift van dezen naam, dat is, op het nummer van Januari 1899, volgden geen verdere nummers, totdat dezer dagen, ongeveer twee jaren te laat, plotseling de tweede en de derde aflevering mij gewerden, waarmede nu het e»rste halfjaar van den tweeden jaar gang compleet is. Het schijnt dus met deze uitgave niet bizonder te vlotten. De eerste der gezonden afleveringen bevat veertien platen met afbeeldingen van oude munten uit Griekenland, Zuid Italië, Sicilië, Syrië, Egypte enz., van 700 tot 50 vóór Christus; een interessante collectie voorzien van een omschrijving, door H. J de Doaipierre de Chaufepié. De tweede is geheel gewijd aan reproducties van die bizondere Assyrische beeldhouwwerken die het bezoek aan de benedengalerijen "an het Lonvre, maken tot een der vele kunstgenietingen, die de Fransche hoofdstad aanbiedt. Gelukkig vond ik er ook reproducties bij van een brok van dit basrelief, waar drie mannen een gedooden leeuw op de schouders dragen ; 'n zeer mooi stuk van een der vele bekende Assyrische jachttafereelen. Of het met de uitgave van Bouw- en Sierkunst" zal lukken '? De mij toegezonden laatste aflevering was niet zonder tekortkomingen ; zij bevatte alleen een Hollandschen en geen Franschen tekst en de omslag was wel een duim te kort afgesneden. Z ilke teekenen kunnen bedriegen, doch voorhands wil het mij voorkomen, dat nu deze halve jaargang voltooid is, de verdere uitgave wel eens achterwege kon blijven. Zou dit tijdschrift, dat niet eens zoo heel erg ver zich afwendt van ket gewone, zoo im populair zijn, dat het zich niet kan bedruipen ? Zou voor zulk een uitgave Nederlaid reeds te klein zijn ? En zou soms ook nu weer blijken dat voor een wat betere, wat minder burgerlyke en wat serieuzer plaatuitgave dan die der populaire Hol andsche pariodieken in Nederland geen publiek is ? Moge uit de voortzetting der uitgave spoedig het tegendeel blijken i * * * f ijze yan Aanbesteding. In de vergadering van Architectura et Amicitia" van 12 Sept. 19JO sprak de architect Joseph Cuypers over onze aanbestedingen" en het laatste deel der door hem genomen conclu sies luidde: Het sluiten van overeenkomsten met de verschillende ambachten blijft technisch de meest gewenschte toestand, hoewel admini stratieve moeilijkheden daaruit voortvloeien. Bij uitgebreide bouwwerken trede een uitvoerder (aannemer) op als organiseerend administratief element tusschen de leidende directie en de leveranciers van materialen en de ambachts lieden." En in een recente vergadering van patroons werd een motie in behandeling genomen die luidde: e vergadering van de R. K. Patroonsveresniging Gildsnbimd" afd. Amsterdam, gehouden den 8sten Februari 19 )l; Geeft als haar gevoelen te kennen, dat de tegenwoordige wijze van aannemen tot schade strekt zoowel van uitbesteder als van de onder den aannemar werkende patroons, en zal daarom alle pogingen aanwenden, om de idee in praktijk te doen overgaan, dat b.v. bij aan te besteden werken ieder patroon afzonderlijk voor zijn vak inschrijft en dat een algemeene uitvoerder zal worden aan gesteld, die de werkzaamheden, waarin de ver schillende vakken samenloopen, zal regelen." Om twee redenen komt het mij wenschelijk voor de gedachten uitgedrukt in de conclu sies en in de motie te steunen, eu wel, ten eerste ter wille der billijkheid en ten tweede ter WilU der kunst. Het billykueidsmotief vindt zijn oorsprong daarin, dat ieder architect in zijn praktijk ge vallen beeft bijgewoond waarbij door faillisse ment of by het aanbieden van een onderhandsch accoord door den hoofdaannemer,aan oppassende kleine bazen slechts enkele percenten uitgekeerd werden, van het bedrag waarvoor zij hard ge werkt hadden en wat hun eerlijk toekwam. Waarom moet ieder architect die hart heeft voor de onder hem werkenden zich afge vraagd hebben waarom veranderen wij der gelijk-; toestanden niet en zorgen er voor dat de leveranciers, die tot onze volle tevredenheid werkten, en hun werk toch eigenlijk maakten voor onzen bouwheer, de gelden ontvang-n die zij bij de aanneming van het werk meenden te kunnen bedingen ? Waarom moeten de leveringen indirect ge schieden aan den bouwheer en direct aan den hoofdaannemer, waardoor bij finantiecl onvermogen van dezen laatste, de leverancier dupe wordt van de te lage aanneming van vroegere werken, waarmede hij dikwijls niets had uit te staan P Tegen dergelijke onbillijkheden kan m. i. voldoende gewaakt worden door bet in praktijk brongen van voorschriften die er toe leiden, dat ieder patroon kan inschrijven voor het hem toetevertrouwen onderdeel, en hij zich chis, in tegenstelling van wat nu gescüiedt, contrac tueel verbindt tegenover den bouwheer of diens gemachtigde. Ter wille van de bouwkunst zou ik een der gelijke regeling voorstaan omdat, als het waar is dat het bouwvak als kunstvak op een lager standpunt is gekomen dan waarop het eeuwen geleden stond, dit voor een groot deel is toe te schrijven aan dat innig rotte .systeem van uit besteding, dat lijnrecht in strijd is met het bevorderen en kweeken van kunst. Immers, het is niet mogelijk dat er ooit van ware bouw kunst sprake zal zijn, zoolang de architect gescheiden is van den werkman door twee financieele dammen, die samenwerking tusschen beiden ondoenlijk maken ; zoolang de wrrkman arbeidt niet voor en onder den ar chitect, maar het werk aanneemt van zijn patroon, dio zicti fhantieel verbindt tegenover den hoofdaannemer, terwijl deze laatste zich weer bg contract verbindt tegenover den bouwheer. Het zal nu eenmal niet mogelijk blijken te zijn dit syiteem van aangenomen werk grondig te wijzigen, zonder te stuiten op diepingrijpende sociale kwalen. Het systeem is een uitvloeisel van onze maatschappelijke verhoudingen en van den geest die in onze maatschappij thans voorzit, Maar zeker is het, dat als de onderaannemers zich direct in verbinding stellen met den bouwheer of diens gmiachtigde, zonder finan cieel gebonden te zijn aan den hoofdaannemer, n van die twee dammen verbroken zal zijn, en waardoor de kans om \)o\ivkunstwerken te krijgen juist tweemaal grooter zal zijn geworden. J. E. VAN J>ER PEK. Hillegom, 19 Febr. 1901. BöcKin Q?er Remtamlt. In het uitstekende Duitsche tijdschrift Die Zukunft geeft de redacteur M. Harden een interessant essay over den grooten kunstenaar, die onlangs op hoogen leeftijd in Italiëover leed. Van een Duitsch artistiek standpunt mag zelfs deze arbeid van den begaafden leider van dit blad belangrijk genoemd worden. Voor ons Hollanders, die een fijner gevoel voor kleur bezitten dan de Duitschers en Zwitsers, blijft Bó'^klin slechts een hoogst be gaafd kunstenaar, maar een middelmatig schil der. Er ligt tusschen zijne werken en ons eene te breede klove. Te interessanter is het daarom Bösklin's oordeel te vernemen over den grooten Ilollandschen ziener, die meer en meer als het sterkste schildertalent aller tijden beschouwd wordt. «Bij het componeeren moet men nooit van het schilderachtige erfakt uitgaan, maar steeds van de zaak zelve en vooral zorg dragen dat deze duidelyk en natuurlijk tot werkelijkheid wordt. Bij het dichten zouda men zeker niet van het uiterlijke, van de versmaat uitgaan, maar goed toezien of zij bij de idee past ja dan neen . .. Vergelijkt men Tizian, die alty'd een kunstenaar was uit n stuk, met Rembrandt, zoo blijkt de Hollander te zijn een klein talent, dat hoofdzakelijk zy'n kunst in de technitk zocht" ...!!! Böiklin heeft dus nooit Rambrandt's diepen zielenblik begrepen, die bij elk portret in onwrikbare harmonie met zijne meesterlijke techniek is. Zulke ontboezemingen doen den Zwitser Böeklin kennen, en wy begrijpen nu te beter, waarom zijne schilderyen ons meestal zoo zeer afstooten. J. H. S. De firma Goudeket & Co , Rokin 50, expo seert deze week een kapitale schilderij van Anton Beek, genaamd «Het Stainhuis van Oranje". tMiuilllliiiiiiiiiiiumi BOEKAANKONDIGING Verzoekschrift van den Ilranderabond te Schiedam aan de Tweede Kamer der Staten Generaal in zake. indirecte beschermiixj van Het is een eigenaardig geval, waarop dit adres de aandacht vestigt; in Nederland worden ongeveer 7t<0 duizend hectoliters aicohol van 50 pCt. f.terkte gestool t, en voornamelijk in de branderijen te Schiedam en tot voor korten tijd uit koren getrokken. Een tiental jiren geleden is men echter begonnen ook hier te lande spiritus te bereiden uit melasbG, een stroop, die als bijproduct achter blijft bij de bereiding van suiker uit beetwortelen. Vroeger werd door de suiker fabrikanten hier te lande deze melasse vooral gezonden naar Frankrijk, waar zy sedert lang voor de sphitusiabricage gebezigd werd. Sedert eenige jaren wordt echter daar te lande een hoog inkomend recht van deze melasse geheven, zoodat de invoer zoo goed als gesloten is en de fabrikanten in Nederland geen uitweg meer konden vinden voor de groote hoeveelheden melasse. did bij de uitbreiding der suikerfabricage steeds toer a n. Toen zijn zij begonnen op het voetspoor van Frarikrijkzelf aleohol daaruit te bereiden. In den beginne, toen slechts een enkele fabrikant de zaak aandurfde, werden slechts enkele duizende hectoliters ieder jaar bereid; op dit oogenblik, nu de fabrikanten een gezamenlijke iabriek te Bergen op Zoom hebben opgericht, bedraagt de productie dezer melassespiritus reeds ongeveer 25U,UOO hectoliter of ' :; van de geheele hoeveelheid, die in Nederland wordt voortgebracht, en in diezelfde mate gaat do vervaardiging van den vroeger uitsluitend uit graan verkregen alcohol achteruit, zeer tot nadeel der branders te Schiedam. Op zich zelf is dit zeker geen reden om de lusscherkornst der regeering te vragen; er is echter hierbij een bijzondere macht in het spel, namelijk een voorrecht aan de suikerfabrikanten door de belastingwetten toegekend. Om de concurrentie raet liet buitenland vol te houden, waar de beetwortelsuikerindustrie eveneens bescherming geniet, wordt ook aan de suiker-fabrikanten hier te land i een niet onaanzienlijke premie verleent. De exploitatie kosten in hun bedrijf worden natuurlijk rnet het bedrag dezer premie verminderd; zij is echter als een noodzakelijkheidsmaatrcgel in het leven geroepen om t'e suikerindustrie staande te houden ; de spiritus uit de melasse, zoo betoogen de adressanten, wordt verkregen uit suiker, die daatin is achtergebleven en wanneer nu niet deze suiker er verder wordt uitgetrokken, maar daarvan spiritus wordt ge maakt, komt dus een deel der bovengenoemde premie ten goede aan deze spiritusiabricage. Daartegen nu komen de Schiedamscbe branders op en verlangen dat aan dezen voorsprong der melasse stokers boven de graanstokers een einde worde gemaakt ; zij achten het te meer noodig en billijk, omdat tegenwoordig door de suikeriabrik juten met opzet en omdat zij in deze spiritusfabricage meer voordeel zien, veel meer suiker in de molasse wordt achtergelaten dan vroeger en niettegenstaande de hedendaagsche techniek hen in staat zou stellen de melasse bijna geheel te ontsuikeren. De brandersbond wijst er op, dat in andere landen om deze onbillijkheid tegen te gaan, de vervaar diging van melassespiritus door de regeering is beperkt en verzoekt daarom ook in Neder land beperkende maatregelen ; in zijn adres geeft hij verschillende minder of meer doelma tige middelen aan en verzuimt niet door tal van voorbeelden toe te iiclren, welk een ont zaglijke sch»de het brandersbedrijf te Schiedam ondervindt door deze concurrentie der melassestokers, die alleen daartoe in staat zijn gesteld door de protectie, welke zij genieten door de eigenaardige suikerwetgeving. De zaak verdient zeer zeker de aandacht van regeering en volksvertegenwoordiging in hooge mate en al schaart men zich ook met de geheelonthouders onder de leuze : Sluit Schiedam ! niemand zal goedkeuren, dat zij triomfeert tengevolge van eenzijdige protectie om er voor in de plaats te stellen: Opent Bergen op Zoom ! BE. Schetsen en Beelden, door M. A. PERK. Met portret van den schrijver. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink en Zoon. 1900. De opstellen, in dezen bundel verzameld, zy'n al vroeger verschenen in tijdschriften. De schrijver wilde ze daarin niet spoorloos laten verdwijnen, wat zeer licht geschieden kan, maar ze nog eens brengen onder de oogen van het publiek, by wijze van afscheid aan vrienden en goede bekenden. Zy'n portret is er by'gevoegd; het lijkt sprekend. Het feit, dat de heer Perk rnear dan 40 jaren predikant was, en geruimen tijd president van de Synode der Nederl. Harv. kerk is natuurlijk van invloed geweest op de keuze van zy'n onderwerpen en de wyze van behan deling, maar heeft niet geschaad aan zy'n ver mogen om 't goede te waardeeren, waar hij het vond en met de meeste welwillendheid rond te zien in andere kringen, dan waarin hij gewoon was te verkeeren. Hy' vertelt gezellig en gedetailleerd, wat hy' heeft opgemerkt, ook wat hy heeft gegeten en hoe hy heeft geslapen in het Trappistenklooster, dat hem een etmaal gastvrijheid verj leende Het zijn meer feiten dan indrukken die de auteur meedeelt. Zoo is 't ook in de twee volgende opstellen: »de Palestynsche reisherinneringen" en de sWeselsehe feesten op den 7 Aug. 1896." Bij de inwyding der Verlosserskerk te Jeruzalem en de feesten te Wesel was de heer Perk ais officieel persoon tegenwoordig. Hij kwam dus in aanraking met de hoofdpersonen en kon alles goed zien. Hij kuste de Duitsche keizerin de hand te Jeruzalem, en dronk te Wesel uit uit een der monumentale bekers; welk laatste voorbeeld gevolgd werd door zy'n ainbtgenooten en alle aanwezigen, totdat de bekers geheel geledigd waren. »Dat dit bij de herinnering aan het verleden niet zonder aandoening ge schiedde spreekt haast van zelf." De heer Perk heeft een goed humeur en een uitstekende gezondheid. De slechte wegen in Palestina benemen hem niet de rechte stemming om het natuurschoon te bewonderen en de vermoeienissen van de reis verhinderen hem niet met groote devotie de plaatsen te bezoe ken, waaraan voor een christen zulke schoone herinneringen verbonden zijn. De »Hairige oorlog" is een historische studie, waarin wordt geschetst een verwoede twist onder de gereformeerde predikanten der zeventiende eeuw. De lezing van dit opstel is niet zeer geschikt om de achting voor die heeren te verhoogen, die naar aanleiding van de vraag of een predikant lang haar mag dragen elkander de vinnigste hatelijkheden toevoegden. Maar hen aan de bespotting pry's geven van een later geslacht is volstrekt niet de bedoeling van onzen auteur die overigens voor de komische zijde van het geval wel oogen heeft. Hij wil doen opmerken, dat wy min of meer vooruitgegaan zy'n, en althans over gewichtiger zaken disputeeren dan over kapsels. Ook wordt door den president der Synode uit het behandelde deze les getrokken, dat de eenheid der kerk noch de vroomheid harer dienaars voldoende worden gewaarborgd door eenheid van belydenis en trouw aan de kerkleer. In de drie volgende opstellen worden met groote pieteit, ingenomenheid en bewondering herdacht: Prins Hendrik der Nederlanden, gestorven in 1878, Piiotos Tsavellas de »voorlooper en wegbereider van Griekenland's weder geboorte" en Louis Ranc, de «Zssentwintigjarige bloedgetuige" die voor de zaak van het Protestantisme in Frankrijk onder Lodewijk XIV het leven liet. Zijn deze «Schetsen en Beelden" uitgegeven bij wijze van afscheid, wij erkennen, dat elke groet van iemand, die meer dan 40 jaren dienst heeft, een afscheidsgroet kan zy'n; maar de heer Perk is jong genoeg van hoofd en hart, om nog een bundeltje te verzamelen. Zijn vrienden en vereerders houden zich zeer zeker aanbevolen. v. H. Oranje- JVassau MecWewotirg Schwerin Gedenkboeft. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf 19Jl. Van het gedenkboek zag de 2e aflevering het licht met den Huwelijkszang »Liefdes-ont waken" gedicht door B. ter Haar Bz. en ge toonzet door A. M. van Beuge. De kolonel F. de Bas geeft inArauxio-Nassova-Oltotritia" een zeer belangryk artikel omtrent de dynastie van de Obotriten, den hoofdstam [der Wenden, waaruit Hertog Hendrik stamt. Het ontworpen alliantie-wapen inkleuren uitgevoerd -?en vele illustratiën luisteren ook deze atlivering op, terwijl de uitvoerige stamtafels door historici, en in 't bijzonder door genealogen, zeer zullen worden gewaardeerd. Veiling-?Limburg Stirum". Wij ontvingen van de firma Burgersdijk & Niermans te Leiden den catalogus van eene veiling, welke van 11 18 Maart a.s. door hen zal gehouden worden. Hij bevat voor het grootste gedeelte de uitgebreide en kostbare slotbibliotheek afkomstig van »Het Huis te Warmond" en nagelaten door graaf Leopold van Limburg Stirum-Warmond, kamerheer van Hare Majesteit de Koningin in buitengewonen dienst. De catalogus is pi. m. 3100 nrs. groot en bevat werken op alle gebied. Een van de voornaamste rubrieken is die over geschiedenis en aardrijkskunde. Deze vermeldt tal van zeldzame en gezochte werken in fraaie exem plaren, oude reizen, plaatsbeschrijving, zeld zame werken over Amerika, Aziëen Afrika; 1_!05 nrs., eene uitgebreide verzameling. Hierop volgt eene reeks fraaie werken over geslacht en wapenkunde en numismatiek. Verder de taal- en letterkunde en klassieke philologie (pi. m, 1000 nrs) theologie, philosophie en rechtsgeleerdheid. Eene kostbare afdeeling is die over kunst, met tal van geïllustreerde werken, waarbij zeer fraaie, uit de 17e en 18a eeuw, prachtwerken over aardrijkskunde, reisbeschrijvingen enz. Daarop volgen kleinere afdeelingen op het gebied der wia- en natuurkunde, bestaande meest uit standaardwerken. Tot slot komt eene afdeeling handschriften en autografen, waarbij gety'deboeken, interes sante geschiedkundige handschriften, brieven uit de jaren 1570 77, brieven van Boerhave e. a. Benevens eene kleine verzameling munten en penningen. Het geheel vormt eene zeer belangrijke veiling. Men zie de annonce in dit blad. o/faclamw. 40 cents per regel. HiiiintiiiniiiiMiiniHllMiliiiiiiiinuiiiiiMiiiiiiiiliiiiiiiiniiiiiimiiHmilll Piano-, Orpl- ei MHZietaM MEYROOS & KALSHOVEN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl