De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 10 maart pagina 1

10 maart 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

B». 1237 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEK LAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN A1AÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). /' 1.50, fr. p. post ? 1.65 mail 10. Abonnement per 3 maanden Voor Indiëper jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ..... . Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Ccpucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 10 Maart. Advertentiün van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O D D. VAN VERKE EN VAN NABIJ: Nederland en Duitschland. Incident-Pott, door A. E. E. Het fundament. Rusland en Mandsjoerije. Signalementen, (met porti-.), door Jan van 't Sticht. KUNST EN LETTEREN: Reclame-bouwwerk, door J. E. van der Pek. Mariotine, door Dirk de Vos, beoordeeld door G. van Hulzen. FEUILLETON : Schuldbekentenis. Uit het Fransch. door A. M. RECLAMES. VOOR DAMES: Aan de twee polen van Parijs, I, door C. d. J. v. B. en D. Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAK SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KKONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKEASSEN. ADVERTENTIEN. IIIIIIIIIIIIMIIIHMIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIinilllllllMIIIIIIIMIIIIIIIIi Nederland en Duitschland. Dat het incident-Pott voor Nederland bevredigend is geëindigd, zal wel niemand beweren. Wij hebben genoegen moeten nemen. althans de Regeering heeft ge noegen genomen met het intrekken van het exequatur van Neerlands Consul, of schoon zij volstrekt niet overtuigd was, dat deze ambtenaar in zijn plicht is tekort ge schoten. Dat onze ex-consul, indien hij te Lorenco Marquez vertoeven wilde als gewoon burger dat wil zeggen, als ver nederd Nederlander en als zoon van het in hem vernederd Nederland, de be scherming der Portugeesche wet zou mogen genieten..., met deze »gunst" heeft onze Regeering, en eigenlijk ook onze volks vertegenwoordiging -~ zich tevreden ge steld! Maar ook afgezien van de hierdoor gedrenkte eer der natie, valt er in deze van een teleurstelling te gewagen. De heer M. S. de Vries schreef dien aangaande in het Handelsblad: »Bij de interpellatie in zake de intrekking van de exequatur aan den consul-generaal Pott, bleek uit het antwoord van den Minister dat onze belangen aan den Duitschen consul aldaar zijn toevertrouwd, «?Zou het met 't oog op de groote belangrijk heid van onzen handel, die zooveel tegenwoor dig via Loreico Marquez verzendt, geen drin gende overweging verdienen: »Io. Aldaar een beroepsconsul aan te stellen, die behoorlijk gesalarieerd, niet als concurrent van door den consul vertegenwoordigde handels. huizen behoeft op te treden en den handel dus neutraal kan inlichten; 2o. Met bekwamen spoed deze zoo belang rijke plaats door een Nederlandschen consul te laten bezetten? Voor duizenden liggen goederen in Lorerco Marquez van Hollandsche handelshuizen op de opening van Transvaal te wachten. lederen dag kan verwacht worden dat Trans vaal zal worden toegankelijk gesteld. »Nu loopen onze belangen parallel of uiteen met de Duitsche, al naar wij het noemen willen. Daarom is het zeer te ontraden deze gewichtige plaats lang door een vreemdeling te laten in nemen." Deze opmerkingen zijn, dunkt ons, even belangrijk als juist. Waar zal Nederland al eer een beroeps consul moeten aanstellen, voor de groote handels- en nijverheidsbelangen, om niet eens te spreken van de moreele belangen van patriottischen aard, dan thans aan de poort van Transvaal? Doch nog uit een politiek oogpunt be schouwd, moet de mededeelina', dat onze Consul door Engeland-Portugal uit Lorenco is verdreven, en ad interim werd opgevolgd door een Consul van Duitschland, tot minder gerustellende overwegingen leiden. De Standaard heeft de verdienste daar opgelezen te hebben: «?Zich in te beelden, dat Frankrijk, zonder andere hulp dan die van Nederland, hiertoe (tot interventie) ooit zou besloten hebben, is geen ernstige voorstelling. Toch geven we dit toe, dat er in het beleid van den heer De Beaufort wel een ia het oog loopend overhellen naar Duitscbland uitkomt. Men merkte daarvan reeds iets in de de pêches van '98 aan onzen consul generaal te Pretoria, en zag het thans opnieuw in zake het geschil met Portugal»Mooi is ons Kabinet van dat zaakje" niet afgekomen. Dat erkende zelfs de heer Van Bylandt. //En wie is nu, zoolang we geen eigen consul te LorerfO Marques hebben, met de waarneming van onze belangen belast? Antwoord: de Duitsche consul. //En zulks na al wat Keizer Wilhelm deed, om Engeland te believen ! ,Is dit nu het uitvloeisel van een vaste politiek, schuilt hierachter een vast beleid, om bij ernstige Europeesche verwikkelingen met Duitschland saam te gaan, zoo ware het uiter aard een geheel ander geval, en ware te ver staan, dat men aan zulk een algemeen beleid soms||speciale aangelegenheden moest opofferen. Maar is het niets anders dan een incidenteel op Duitschland leunen in de Zuid-Afrikaansche quaestie, dan voelt toch ieder, hoe de Minister van Buitenlandsche Zaken gelukkiger keuze had kunnen doen." Wij zijn het in dit opzicht geheel met de Standaard eens. Het wordt hoe langer hoe duidelijker, dat de Eegeering van 1899 af, naar het voorbeeld der Duitsche autoriteiten, Nederland's eer en waardigheid, ondergeschikt geacht heeft, aan een vermeend stoffelijk belang. Geheel de beschaafde wereld, en het Duitsche volk zelf maar weinig minder dan de overige natiën, keurt ten strengste Wilhelm's buitenlandeche politiek af; brandmerkt haar als onzedelijk, tot in het grofste cynisme verloopend, en Nederland, dat de Gelderland zond, om Krüger als president naar Europa te leiden, stelt zich onder Duitschlands hoede... draagt de slippen van dien keizer. Want hoe men ook het zou willen vergoelijken, het is niet tegen te spreken, dat het ver zoek aan Duitschland, om te Lorenco, waar wij door Engeland-Portugal werden beleedigd, onze belangen waar te nemen, in de politieke wereld als een daad van vertrouwen jegens den meest onbetrouwbaren vriend moet worden opgevat. Edoch, in Nederland schijnt onder de Beaufort en Pierson alles mogelijk. Behalve de Standaard, wie repte van het geval ? Imusschen zie men niet voorbij, dat deze opdracht aan den Duitschen Consul onzen De Beaufort een groote rust geeft, 't Is waar, onze eer en ook onze stoffelijke be langen kunnen daardoor geschaad worden, maar nu wij in oorlogstijd geen eigen consul vlak bij de Transvaal hebben, zul len er-ook geen moeilijkheden zich voor doen, die een Minister van Buitenlandsche Zaken last bezorgen. In zooverre blijkt de heer De Beaufort al weer een knap diplomaat, evenals toen hij in '98 met Duitschland Krüger tot toegeven aan spoorde, en een vooral niet minder sprekende daad toen hij, na een vredesconferentie te 's Hage, zonder Transvaal en Vrijstaat te hebben bijeengeroepen, een brief niet aan Krüger en Steyn om zich te verontschuldigen liet schrijven, maar aan den Paus, ten einde althans de katholieken tot minzaamheid te nopen. Mochten de Nederlanders echter minder prijs stellen op de rust van het Kabinet en den Min. van Buitenl. Zaken, dan op onze waardigheid als natie, op de vervulling van onze plichten jegens stamverwanten, en op de behartiging onzer stoffelijke be langen in verband met de Z.-Afrikaansche Republieken, een spoedige benoeming van een beroepsconsul zij hun eisch. Incident-Pott. In het Weekblad van 18 November 1900 heb ik er op gewezen, dat de Transvalers van den Duitschen monarch alles hebben te vreezen en niets te hopen, en wij met hen. Toen is aangetoond dat de Duitsche regeering in 1899 aan het Nederlandsche departement van Buitenland sche Zaken zoo niet den last dan toch het zeer dringend verzoek heeft gericht, tot verzending van de bekende telegrammen aan president Krüger, opdat tusschen het starnverwante Transvaaische- en Nederlandsche volk een officieele klove zoude ontstaan. In die richting moet de duitsche staatkunde zich bewegen, omdat zij slechts beoogt de behartiging van specifiek duit sche belangen. Geen grooter gevaar voor Duitschland dan de herleving van een krachtigen Neder landschen stam, omdat dit het droombeeld vernietigt van een Pan- Germaansch wereldrijk. Feiten hebben de juistheid van de indertijd gegeven beschouwingen gestaafd. Uit dit oogpunt bekeken is in het incident-Pott voornamelijk te betreuren dat het Ned. Departement van Buiten landsche Zaken de behartiging van Nederlandsche belangen in Zuid-Afrika heeft opgedragen aan den Duitschen consul aldaar. Want het vermoeden, dat Nederland in zake Transvaal met Duitschland n lijn trekt en gelijk Duitschland officieel de vernietiging wenscht van de Z.-Airik. Re publieken, of zich daartoe als willig en willoos instrument laat gebruiken, zal in Z.-Afrika ruimer veld winnen. Immer heb ben de Z.-Afrik. Republieken Nederland's belangstelling in haar lot gewantrouwd. Wij verlangen niet dat het departement van Buitenlandsche Zaken débelangen van onzen Staat en van het stamverwante volk direct of indirect zal beharti gen. Het is daartoe onmachtig. Wel mag worden geëischt dat het zich onthoude van handelingen, waardoor die belangen kunnen worden geschaad. Om dit te bereiken komt het ons noodig voor, dat alle partijen in den lande alsnog vóór de aanstaande verkiezingen in hunne programma's eene formule zullen opnemen, die den toekomstigen Minister van Buiten landsche Zaken noopt, de Nederlandsche diplomatie niet langer te doen verblijven onder Duitsche curateele. A. E. R. Het fundament. De N. Rott. Ct, ons ter verantwoording roepende, na onze uitlating over de liberale partij maakte drie fouten. lo. Zij schreef: Wie de liberale politiek beschuldigt van een onverantwoordelijk laissez faire, kan haar niet ie gelijker tijd een opzettelijk dienstbaar maken van den Staat aan de belangen der bezittenden voor de voeten werpen. En omgekeerd. Men mag fel zijn in zijn besehuldigingen, hartstochtelijk zelfs. wreed en zonder genade, maar er dient toch eenige methode, eenige logica in de uitingen zijner ver ontwaardiging betracht te worden ; en wij zouden meenen dat die hier ontbreekt. Alen dient te kiezen." Zij liet zich aldus uit in een artikel, getiteld Over een anderen boeg m. a. w. wilde zij tot zelfs in het opschrift ver klaren: indien het laissez aller der libe rale partij te laste gelegd mag of moet worden, dan kan er ook onmogelijk sprake zijn van het opzettelijk dienstbaar maken van den staat aan de belangen der bezittenden. Een dwazer uitgangspunt van een debat hebben wij nooit gezien. Te dwaas haast, om er ernstig op te antwoorden. Toch deden wij het: Wij wezen er op, dat er ook een doen door laten bestaat, dat het laissez aller kan worden toegepast, uitsluitend als het, zooals men dat noemt, in de kraam te pas komt; opzettelijk dus ... en verder, dat nog nooit iemand alleen met de woor den «laissez aller" het wezen der liberale politiek had gekarakteriseerd het laissez aller ging immers slechts zoo ver als dat in overeenstemming was met de belangen der bevoorrechte kringen; de bezittenden. Thans was het dus aan de N. R. Ct. om haar stelling te betoogen, dat het economisch laissez aller en het bevorderen van de belangen der bezittenden met ver onachtzaming van die der niet-bezittenden onmogelijk samen kunnen gaan, dat, gelijk zij beweert, het een het ander uitsluit. Nietwaar, zulk een uitgangspunt... de noodwendigheid van zulk een keus tus schen twee, was toch de moeite eener nadere toelichting waard, nu wij zoo be leefd waren serieus te antwoorden. Maar neen: wat krijgen we tot sta ving van die fameuze stelling: het vol gende : Slechts n opmerking voorloopig omtrent het bekende laissez faiie. Wij meenden tot nog toe, dat wij daaronder moesten verslaan inzon derheid zekere kortzichtigheid, liet aanhangen van een valsche theorie, van de meeniug dat staatsonthouding in zaken, die de algemeene volkswelvaart betreffen, in den regel beter is dan staatsbemoeiing. De Amsterdammer zegt ons, dat we ons vergissen; liet was dezelfde snoode toeleg, maar door laten, waarmee de liberale politiek haar doen aanvulde. Wij ont slaan het weekblad van de moeite //ons aan het verstand te brengen dat er ook een doen door laten bestaat." Daar hadden wij heusch wel eens iets van gehoord. Wij weten ui, dat De Amsterdammer er een opzettelijk laten mee b<doelt. De N. 71. C. zegt zij weet toch zelf wel, dat geen enkel bestrijder van de liberale politiek haar uitsluitend heeft voorge steld als een politiek van laissez faire, als zoude daarmee haar geheele karakter geteekend zijn" ja dat weten we maar wel als eene, die in tiet economisch laissez faire a der mid delen vond om haar doel te bereiken; de bevor dering en de bescherming van de belangen der bevoorrechte kringen; der bezittcnden." JS'een, dat wisten we niet van alle bestrijders der liberale politiek; maar wij weten nu, dat De Auifti:nl(iiiim<lr het laissez faire zoo opvat. Wij nemen er nota van. Bij mogelijke voort zetting van het debat is het goed tegen alle misverstand gewapend te wezen." Waarom nu niet eenvoudig, gelijk het behoorde, erkend: wij hebben ons verschreven??Immers, al had de Anislr. liet grootste ongelijk bij zijn beschouwing van de liberale partij, voor iemand die zelf toestemt, dat er ook een doen door laten bestaat en het laisser aller dus opzettelijk kan worden toegepast, is de positieve verklaring: »Wie de liberale politiek be schuldigt van een onverantwoordelijk laissez faire, kan haar niet tegelijkertijd een op zettelijk dienstbaar maken van den staat aan de belangen der bezittenden voor de voeten werpen" eenvoudig onzin, anders niet. * * * De tweede fout was, dat zij haar lezers verzekerde: »Dit meenen wij echter nu reeds te mogen opmerken, dat het toch wel wat heel sterk is, niet alleen de liberale partij en de liberale politiek tot den algemeenen zoiideubok te maken en de woestijn in te jagen, maar dit zoo te doen, dat de eene beschuldiging de andere ver nietigt." Wij wezen de N. R. Cl. daarop, dat wij het over de tegenstelling: bezittenden en misdeelden hadden. ^Indien er vaa een algemeenen zondebok" sprake zou moeten zijn, dan waren dat, in het redeverbaud, de bezittenden, wier belang het mede bracht, dat zij zich tegenover de partij der niet-bezittenden plaatsten en trachtten te hand haven; de bezittenden van alle partijen; niet dus die der liberale partij alleen. Waren de bezittenden der andere partijen niet. even zelf zuchtig in hun politiek geweest, de liberalen zouden er wil van teruggekomen zijn zulk een egoïstische politiek te drijven. Maar wij be hoefden in dit geval van de andere partijen van bezitenden, die wij geenszins boven de liberale partij zullen verheffen, niet te gewagen, daar ons betoog uitsluitend liep over de libe ralen, de geavanceerd-liberalen, de zoogenaamd vrijzinnige democraten en ban verhouding ouderling." Wij vragen alweder: waarom nu niet ruiterlijk schuld bekend en gezegd: 't is waar, wij hebben De Amsterdammer een een verkeerden toeleg aangewreven ? Voor een orgaan, volgens hetwelk de klassen strijd tot een scheiding van democratische en anti-democratiscbe politiek moet leiden, kan het onmogelijk doel zijn alleen, »de liberale partij en de liberale politiek tot den algemeenen zondebok te maken en de woestijn in te jagen." »Ja wel," schrijft ze nu, »dat was dui delijk genoeg." Inderdaad, het was duidelijk genoeg, maar hoe kwaamt ge dan aan dien alge meenen zondebok ? Waarlijk een discussie wordt veel aan genamer gevoerd, als men zich aan zijn woorden houdt en, waar die niet deugden, met een verontschuldigende buiging open lijk ze terug neemt. De derde fout was, dat zij, van ons een rechtvaardiging eischende van de woorden : »de liberale politiek zoekt in hoofdzaak den Staat dienstbaar te maken aan de belan gen der bezittenden" geheel het onder werp vergat in verband waarmee zij werden uitgesproken. Het kiesrecht, zooals de be zittenden dat gaven. Wij schreven: » Welnu, de volksvertegenwoordiging, het groote instrument waarmee de staat werkt, wat heeft de liberale partij van haar gemaakt ? Hoe weaschte zij liet kiesrecht, dan toch zeker het fundament, dienstbaar te maken aan ... ? aan de belangen der bezittenden of aan die der mis deelden ? Nietwaar, bij eiken drang om eindelijk alge meen stemrecht ro/fetemrecht te geven, hield zij zeker al dertig jaar den toegang voor de arbeiders en hun lotgenooten gesloten. Het bezit, geld, was voor haar voorwaarde van stem recht, ter verkiezirsg van leden der tweede kamer opdat de sociale wetgeving zoo weinig mogelijk zou blijven kosten aan de bezittendeu; en om in eik opzicht zeker er van te zijn, dat de staat in dienst der bezittenden zou werken, hield het boven die tweede kamer een eerste kamer van louter bezittendeu en hooggesalarieerdeu of gepensioneerden in stand, als een Raad van Croesussen ... opdat er niets door de mazen zou kunnen kruipen al te gevaarlijk of te nadeelig voor de upper ten thousand. En hoe goed dit college van Croesussen op zijn tellen past ... we hebben het immers pas onlaiigs nog gezien bij de behandeling van de ongevallenwet! De liberale p-irtij, als een partij der bezittende!), geeft den itaat het karakter van een geldinslituut. ... Zij deed dat principieel; zij beschermde, zij verdedigde, juist door dat kiesrei'lil-funduiiii'nt te behouden, een anti-demo: cratische staatsinrichting, in. het belang run beziltendcn en nu redeneert de N. Li. Ct. alsof wij in JiL-t geheel niet over dat fundament gespioken hadden; terwijl toch onze artikelen het tut opschrift droegen en er aan waren gewijd ... ja, geeft zij zich de houding, als ware zij wer kelijk over intze oppervlakkigheid verbaasd, nu wij voorstanders van een op bezit gegrond kies recht aanwezen als lieden, wier politiek den staat dienstbaar maakte aan de belangen van het bezit!'' Het fundament, waarop de volksver tegenwoordiging rust, het instrument, waar mee de liberale partij werkt. Nu zegt de N. H. Cl. als gij beweert, dat de liberale politiek plutocratisch is en handelt, heb ik met het kiesrecht mij niet in te laten. En dan lezen wij tot betoog het volgende: //Dat bewijs (voor de zelftige politiek) is (volgers de Am si.) geleverd door het verzet om het kiesrecht te geven oo.'c aan de nict-bezitlenden, luidt het antwoord. Zulk een methode aan vaarden wij niet. Wilt yij dut verzet verklaren t'.it een politiek van eigenbelang, dan moet het bestaan van die politiek eerst bewezen worden '). Ge geeft uw eerste stelling prijs, indien ge antwoordt,: die politiek blijkt uit het verzet zelf, bewijs maar het tegendeel. Is de zaak niet duidelijk? Wil men eenige voorbeelden?" We moeten aannemen, als we een artikel in de N. ]>'. C. lezen, te doen te hebben met iemand, die niet al te beneveld van brein is. Maar, waarlijk, na dit stukske l) Wij cursiceeren. betoog valt het moeilijk niet aan een uit zondering te denken. Tot dusver gold de leer: aan de vruch ten kent men den boom, de liberale politiek als boom, heeft tot eerste vrucht eene plutocratisch, een alle macht aan de bezittenden gevend kiesrecht...; maar vol gens dezen debater moeten we eerst weten of de boom plutoeratisch was vóór wij het recht hebben zulk een kiesrecht te constateeren. »Het bestaan van de poli tiek van eigen belang moet bewezen worden vóór men kan zeggen, dat een plutocratisch kiesrecht de vrucht is van een plutocratische politiek. Dat is een leelijk geval. Want stel nu, dat wij een andere vrucht van den boom nemen ... dan zullen wij weer hetzelfde hebben:ja, dat is nu misschienwel plutoeratisch, maar vriendje, eerst bewijzen, dat de boom plu tocratisch is; zoolang ge dat niet hebt gedaan, helpt uw betoogen niets. Dus we zullen dienen aan te nemen, dat de liberale politiek een boom is, die niet aan zijn vruchten wordt gekend! Maar deze schoone leer krijgen we niet zoo maar, zonder... voorbeelden. Wij lezen: Ik weiger tot een zekeren maatregel mede te werken. Dat was te verwachten, zegt een vriend, die mij mijn feilen wil toonen, want ik weet, dat gij een zeer zelfzuchtig karakter hebt. Als ik nu antwoord: dat staat u te bewijzen kan de vriend dan volstaan met te zeggen: dat blijkt voldoende uit uw weigering om hier mede te werken, zoolang ge althans niet het tegen deel bewijst? »Een zekere maatregel"1 maar alles hangt er van af: welke maatregel? 't Algemeen kiesrecht b.v. is een demo cratische maatregel een maatregel van recht', hoe zou nu het weigeren daartoe mede te werken u niet maken tot antidemocraat ? ,Ik meen goede redenen te hebben om iemand, die mij een som gelds ter leen vraagt, dit te weigeren. Een derde, die daarbij tegenwoordig is, zegt: dat kan ik wel begrijpen, want het is genoegzaam bekend, dat ge gewoon zijt, uw beurs voor ieder gesloten te houden behalve voor u zelven. Als ik antwoord: daarin ver gist ge u schromelijk, kan dan mijn bediller zich van de zaak afmaken door te zeggen: dat blijkt genoeg uit uw weigering om voor dezen man de hand in den zak te steken; bewijs mij maar het tegendeel?" Alweder: ivaarvoor wordt dat geld te leen gevraagd: b,v. voor een hongerige om brood te koopen ; om iemand in staat te stellen een zieke te helpen ? Zeker im mers kunnen er weigeringen bestaan, die tot het uitspreken van een veroordeeling van zelfzuchtig handelen recht geven. En is nu het weigeren van kiesrecht door de bezittenden aan de misdeelden iets waar men nu dertig jaren een studie van heeft kunnen maken een zaak, waarvan de motieven in het duister liggen ? of is de liberale politiek nu nog iemand, van wie men bij de kiesrechtpolitiek kan zeggen : ja maar ge kunt niet kijken in haar hart. En ziedaar, waar wij ons r u al op ge spitst hadden: de N. R. G. zal thans komen met een openbaring van het hart der liberale partij. Zij zal in het licht stellen, hoe juist die plutocratische rege ling, niet van de zelfzucht der bezittenden, maar van hun liefde voor de niet-bezitten den getuigt, door dezen het kiesrecht te ont houden. Nietwaar, wat had zij dan een schoonen voorsprong op ons, bij verder debat! Maar neen : over de urgentie zal zij nu niet spreken en »ook over het kiesrecht had zij vooreerst geen woord te zeggen"! Intusschen zoo komt zij van het kies recht niet af. Waar ter wereld zal iemand aan nemen, dat men bij de karakteriseering van de politiek eener partij haar kies rechtpolitiek, dat fundament, dat instru ment, buiten bespreking kan laten? Wij begrijpen zeer wel, dat ons antwoord den schrijver van de N. -R. Ct. een weinig verrast heeft. Daar vroeg hij althans n bewijs voor onze karakteriseering van de liberale politiek, als eene die de bezittenden diende, en wij noemden het kiesrecht. De man zocht naar het paard en hij zat er op! Hij wordt daar niet gaarne aan herin nerd. Over het kiesrecht te spreken, het moet hem onaangenaam zijn. Dat onderwerp bevalt hem niets. Hij praat liever over wat anders. Natuurlijk. En dan, om te beginnen, maar n on derwerp. Waarom niet over alles te gelijk? Jawel, maar wil hij verder met ons debatteeren, dan zal hij toch door den zuren appel moeten heen bijten. Immers wij blijven zoo onnoozel de liberale kiesrecht-politiek te beschouwen als een der voornaamste kenbronnen van het wezen der liberale politiek zelve.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl