Historisch Archief 1877-1940
B». 1237
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
WEEK
LAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN A1AÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
/' 1.50, fr. p.
post ? 1.65
mail 10.
Abonnement per 3 maanden
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ..... .
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Ccpucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 10 Maart.
Advertentiün van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O D D.
VAN VERKE EN VAN NABIJ: Nederland en
Duitschland. Incident-Pott, door A. E. E.
Het fundament. Rusland en Mandsjoerije.
Signalementen, (met porti-.), door Jan van 't Sticht.
KUNST EN LETTEREN: Reclame-bouwwerk, door
J. E. van der Pek. Mariotine, door Dirk de Vos,
beoordeeld door G. van Hulzen. FEUILLETON :
Schuldbekentenis. Uit het Fransch. door A. M.
RECLAMES. VOOR DAMES: Aan de twee
polen van Parijs, I, door C. d. J. v. B. en D.
Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KKONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI.
INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKEASSEN. ADVERTENTIEN.
IIIIIIIIIIIIMIIIHMIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIinilllllllMIIIIIIIMIIIIIIIIi
Nederland en Duitschland.
Dat het incident-Pott voor Nederland
bevredigend is geëindigd, zal wel niemand
beweren. Wij hebben genoegen moeten
nemen. althans de Regeering heeft ge
noegen genomen met het intrekken van
het exequatur van Neerlands Consul, of
schoon zij volstrekt niet overtuigd was, dat
deze ambtenaar in zijn plicht is tekort ge
schoten. Dat onze ex-consul, indien hij
te Lorenco Marquez vertoeven wilde als
gewoon burger dat wil zeggen, als ver
nederd Nederlander en als zoon van het
in hem vernederd Nederland, de be
scherming der Portugeesche wet zou mogen
genieten..., met deze »gunst" heeft onze
Regeering, en eigenlijk ook onze volks
vertegenwoordiging -~ zich tevreden ge
steld!
Maar ook afgezien van de hierdoor
gedrenkte eer der natie, valt er in deze van
een teleurstelling te gewagen. De heer
M. S. de Vries schreef dien aangaande in
het Handelsblad:
»Bij de interpellatie in zake de intrekking
van de exequatur aan den consul-generaal Pott,
bleek uit het antwoord van den Minister dat
onze belangen aan den Duitschen consul aldaar
zijn toevertrouwd,
«?Zou het met 't oog op de groote belangrijk
heid van onzen handel, die zooveel tegenwoor
dig via Loreico Marquez verzendt, geen drin
gende overweging verdienen:
»Io. Aldaar een beroepsconsul aan te stellen,
die behoorlijk gesalarieerd, niet als concurrent
van door den consul vertegenwoordigde handels.
huizen behoeft op te treden en den handel dus
neutraal kan inlichten;
2o. Met bekwamen spoed deze zoo belang
rijke plaats door een Nederlandschen consul te
laten bezetten?
Voor duizenden liggen goederen in Lorerco
Marquez van Hollandsche handelshuizen op de
opening van Transvaal te wachten.
lederen dag kan verwacht worden dat Trans
vaal zal worden toegankelijk gesteld.
»Nu loopen onze belangen parallel of uiteen
met de Duitsche, al naar wij het noemen willen.
Daarom is het zeer te ontraden deze gewichtige
plaats lang door een vreemdeling te laten in
nemen."
Deze opmerkingen zijn, dunkt ons, even
belangrijk als juist.
Waar zal Nederland al eer een beroeps
consul moeten aanstellen, voor de groote
handels- en nijverheidsbelangen, om niet
eens te spreken van de moreele belangen
van patriottischen aard, dan thans aan de
poort van Transvaal?
Doch nog uit een politiek oogpunt be
schouwd, moet de mededeelina', dat onze
Consul door Engeland-Portugal uit Lorenco
is verdreven, en ad interim werd opgevolgd
door een Consul van Duitschland, tot
minder gerustellende overwegingen leiden.
De Standaard heeft de verdienste daar
opgelezen te hebben:
«?Zich in te beelden, dat Frankrijk, zonder
andere hulp dan die van Nederland, hiertoe (tot
interventie) ooit zou besloten hebben, is geen
ernstige voorstelling.
Toch geven we dit toe, dat er in het beleid
van den heer De Beaufort wel een ia het oog
loopend overhellen naar Duitscbland uitkomt.
Men merkte daarvan reeds iets in de de
pêches van '98 aan onzen consul generaal te
Pretoria, en zag het thans opnieuw in zake het
geschil met
Portugal»Mooi is ons Kabinet van dat zaakje" niet
afgekomen. Dat erkende zelfs de heer Van
Bylandt.
//En wie is nu, zoolang we geen eigen consul
te LorerfO Marques hebben, met de waarneming
van onze belangen belast? Antwoord: de
Duitsche consul.
//En zulks na al wat Keizer Wilhelm deed,
om Engeland te believen !
,Is dit nu het uitvloeisel van een vaste
politiek, schuilt hierachter een vast beleid, om
bij ernstige Europeesche verwikkelingen met
Duitschland saam te gaan, zoo ware het uiter
aard een geheel ander geval, en ware te ver
staan, dat men aan zulk een algemeen beleid
soms||speciale aangelegenheden moest opofferen.
Maar is het niets anders dan een incidenteel
op Duitschland leunen in de Zuid-Afrikaansche
quaestie, dan voelt toch ieder, hoe de Minister
van Buitenlandsche Zaken gelukkiger keuze
had kunnen doen."
Wij zijn het in dit opzicht geheel met
de Standaard eens.
Het wordt hoe langer hoe duidelijker,
dat de Eegeering van 1899 af, naar het
voorbeeld der Duitsche autoriteiten,
Nederland's eer en waardigheid, ondergeschikt
geacht heeft, aan een vermeend stoffelijk
belang. Geheel de beschaafde wereld, en het
Duitsche volk zelf maar weinig minder
dan de overige natiën, keurt ten strengste
Wilhelm's buitenlandeche politiek af;
brandmerkt haar als onzedelijk, tot in
het grofste cynisme verloopend, en
Nederland, dat de Gelderland zond, om
Krüger als president naar Europa te leiden,
stelt zich onder Duitschlands hoede...
draagt de slippen van dien keizer. Want
hoe men ook het zou willen vergoelijken,
het is niet tegen te spreken, dat het ver
zoek aan Duitschland, om te Lorenco, waar
wij door Engeland-Portugal werden
beleedigd, onze belangen waar te nemen, in
de politieke wereld als een daad van
vertrouwen jegens den meest
onbetrouwbaren vriend moet worden opgevat. Edoch, in
Nederland schijnt onder de Beaufort en
Pierson alles mogelijk.
Behalve de Standaard, wie repte van
het geval ?
Imusschen zie men niet voorbij, dat deze
opdracht aan den Duitschen Consul onzen
De Beaufort een groote rust geeft, 't Is
waar, onze eer en ook onze stoffelijke be
langen kunnen daardoor geschaad worden,
maar nu wij in oorlogstijd geen eigen
consul vlak bij de Transvaal hebben, zul
len er-ook geen moeilijkheden zich voor
doen, die een Minister van Buitenlandsche
Zaken last bezorgen. In zooverre blijkt
de heer De Beaufort al weer een knap
diplomaat, evenals toen hij in '98 met
Duitschland Krüger tot toegeven aan
spoorde, en een vooral niet minder
sprekende daad toen hij, na een
vredesconferentie te 's Hage, zonder Transvaal
en Vrijstaat te hebben bijeengeroepen, een
brief niet aan Krüger en Steyn om zich te
verontschuldigen liet schrijven, maar aan
den Paus, ten einde althans de katholieken
tot minzaamheid te nopen.
Mochten de Nederlanders echter minder
prijs stellen op de rust van het Kabinet
en den Min. van Buitenl. Zaken, dan op
onze waardigheid als natie, op de vervulling
van onze plichten jegens stamverwanten,
en op de behartiging onzer stoffelijke be
langen in verband met de Z.-Afrikaansche
Republieken, een spoedige benoeming van
een beroepsconsul zij hun eisch.
Incident-Pott.
In het Weekblad van 18 November
1900 heb ik er op gewezen, dat de
Transvalers van den Duitschen monarch alles
hebben te vreezen en niets te hopen, en
wij met hen. Toen is aangetoond dat de
Duitsche regeering in 1899 aan het
Nederlandsche departement van Buitenland
sche Zaken zoo niet den last dan toch het
zeer dringend verzoek heeft gericht, tot
verzending van de bekende telegrammen
aan president Krüger, opdat tusschen het
starnverwante Transvaaische- en
Nederlandsche volk een officieele klove zoude
ontstaan. In die richting moet de duitsche
staatkunde zich bewegen, omdat zij slechts
beoogt de behartiging van specifiek duit
sche belangen.
Geen grooter gevaar voor Duitschland
dan de herleving van een krachtigen Neder
landschen stam, omdat dit het droombeeld
vernietigt van een Pan- Germaansch
wereldrijk.
Feiten hebben de juistheid van de
indertijd gegeven beschouwingen gestaafd.
Uit dit oogpunt bekeken is in het
incident-Pott voornamelijk te betreuren
dat het Ned. Departement van Buiten
landsche Zaken de behartiging van
Nederlandsche belangen in Zuid-Afrika heeft
opgedragen aan den Duitschen consul
aldaar.
Want het vermoeden, dat Nederland in
zake Transvaal met Duitschland n lijn
trekt en gelijk Duitschland officieel de
vernietiging wenscht van de Z.-Airik. Re
publieken, of zich daartoe als willig en
willoos instrument laat gebruiken, zal in
Z.-Afrika ruimer veld winnen. Immer heb
ben de Z.-Afrik. Republieken Nederland's
belangstelling in haar lot gewantrouwd.
Wij verlangen niet dat het departement
van Buitenlandsche Zaken débelangen
van onzen Staat en van het
stamverwante volk direct of indirect zal beharti
gen. Het is daartoe onmachtig. Wel mag
worden geëischt dat het zich onthoude van
handelingen, waardoor die belangen kunnen
worden geschaad.
Om dit te bereiken komt het ons noodig
voor, dat alle partijen in den lande alsnog
vóór de aanstaande verkiezingen in hunne
programma's eene formule zullen opnemen,
die den toekomstigen Minister van Buiten
landsche Zaken noopt, de Nederlandsche
diplomatie niet langer te doen verblijven
onder Duitsche curateele.
A. E. R.
Het fundament.
De N. Rott. Ct, ons ter verantwoording
roepende, na onze uitlating over de liberale
partij maakte drie fouten.
lo. Zij schreef:
Wie de liberale politiek beschuldigt van een
onverantwoordelijk laissez faire, kan haar niet ie
gelijker tijd een opzettelijk dienstbaar maken van
den Staat aan de belangen der bezittenden voor
de voeten werpen. En omgekeerd. Men mag fel
zijn in zijn besehuldigingen, hartstochtelijk zelfs.
wreed en zonder genade, maar er dient toch eenige
methode, eenige logica in de uitingen zijner ver
ontwaardiging betracht te worden ; en wij zouden
meenen dat die hier ontbreekt. Alen dient te
kiezen."
Zij liet zich aldus uit in een artikel,
getiteld Over een anderen boeg m. a. w.
wilde zij tot zelfs in het opschrift ver
klaren: indien het laissez aller der libe
rale partij te laste gelegd mag of moet
worden, dan kan er ook onmogelijk
sprake zijn van het opzettelijk dienstbaar
maken van den staat aan de belangen der
bezittenden.
Een dwazer uitgangspunt van een debat
hebben wij nooit gezien.
Te dwaas haast, om er ernstig op te
antwoorden.
Toch deden wij het:
Wij wezen er op, dat er ook een doen
door laten bestaat, dat het laissez aller
kan worden toegepast, uitsluitend als het,
zooals men dat noemt, in de kraam te
pas komt; opzettelijk dus ... en verder,
dat nog nooit iemand alleen met de woor
den «laissez aller" het wezen der liberale
politiek had gekarakteriseerd het laissez
aller ging immers slechts zoo ver als dat
in overeenstemming was met de belangen
der bevoorrechte kringen; de bezittenden.
Thans was het dus aan de N. R. Ct.
om haar stelling te betoogen, dat het
economisch laissez aller en het bevorderen
van de belangen der bezittenden met ver
onachtzaming van die der niet-bezittenden
onmogelijk samen kunnen gaan, dat, gelijk
zij beweert, het een het ander uitsluit.
Nietwaar, zulk een uitgangspunt... de
noodwendigheid van zulk een keus tus
schen twee, was toch de moeite eener
nadere toelichting waard, nu wij zoo be
leefd waren serieus te antwoorden.
Maar neen: wat krijgen we tot sta
ving van die fameuze stelling: het vol
gende :
Slechts n opmerking voorloopig omtrent
het bekende laissez faiie. Wij meenden tot nog
toe, dat wij daaronder moesten verslaan inzon
derheid zekere kortzichtigheid, liet aanhangen
van een valsche theorie, van de meeniug dat
staatsonthouding in zaken, die de algemeene
volkswelvaart betreffen, in den regel beter is
dan staatsbemoeiing. De Amsterdammer zegt
ons, dat we ons vergissen; liet was dezelfde
snoode toeleg, maar door laten, waarmee de
liberale politiek haar doen aanvulde. Wij ont
slaan het weekblad van de moeite //ons aan het
verstand te brengen dat er ook een doen door
laten bestaat." Daar hadden wij heusch wel
eens iets van gehoord. Wij weten ui, dat De
Amsterdammer er een opzettelijk laten mee
b<doelt. De N. 71. C. zegt zij weet toch
zelf wel, dat geen enkel bestrijder van de
liberale politiek haar uitsluitend heeft voorge
steld als een politiek van laissez faire, als zoude
daarmee haar geheele karakter geteekend zijn"
ja dat weten we maar wel als eene, die
in tiet economisch laissez faire a der mid
delen vond om haar doel te bereiken; de bevor
dering en de bescherming van de belangen der
bevoorrechte kringen; der bezittcnden."
JS'een, dat wisten we niet van alle bestrijders
der liberale politiek; maar wij weten nu, dat
De Auifti:nl(iiiim<lr het laissez faire zoo opvat.
Wij nemen er nota van. Bij mogelijke voort
zetting van het debat is het goed tegen alle
misverstand gewapend te wezen."
Waarom nu niet eenvoudig, gelijk het
behoorde, erkend: wij hebben ons
verschreven??Immers, al had de Anislr. liet
grootste ongelijk bij zijn beschouwing van
de liberale partij, voor iemand die zelf
toestemt, dat er ook een doen door laten
bestaat en het laisser aller dus opzettelijk
kan worden toegepast, is de positieve
verklaring: »Wie de liberale politiek be
schuldigt van een onverantwoordelijk laissez
faire, kan haar niet tegelijkertijd een op
zettelijk dienstbaar maken van den staat
aan de belangen der bezittenden voor de
voeten werpen" eenvoudig onzin, anders
niet.
* *
*
De tweede fout was, dat zij haar lezers
verzekerde:
»Dit meenen wij echter nu reeds te mogen
opmerken, dat het toch wel wat heel sterk is,
niet alleen de liberale partij en de liberale
politiek tot den algemeenen zoiideubok te maken
en de woestijn in te jagen, maar dit zoo te
doen, dat de eene beschuldiging de andere ver
nietigt."
Wij wezen de N. R. Cl. daarop, dat wij
het over de tegenstelling: bezittenden en
misdeelden hadden.
^Indien er vaa een algemeenen zondebok" sprake
zou moeten zijn, dan waren dat, in het
redeverbaud, de bezittenden, wier belang het mede
bracht, dat zij zich tegenover de partij der
niet-bezittenden plaatsten en trachtten te hand
haven; de bezittenden van alle partijen; niet
dus die der liberale partij alleen. Waren de
bezittenden der andere partijen niet. even zelf
zuchtig in hun politiek geweest, de liberalen
zouden er wil van teruggekomen zijn zulk een
egoïstische politiek te drijven. Maar wij be
hoefden in dit geval van de andere partijen
van bezitenden, die wij geenszins boven de
liberale partij zullen verheffen, niet te gewagen,
daar ons betoog uitsluitend liep over de libe
ralen, de geavanceerd-liberalen, de zoogenaamd
vrijzinnige democraten en ban verhouding
ouderling."
Wij vragen alweder: waarom nu niet
ruiterlijk schuld bekend en gezegd: 't is
waar, wij hebben De Amsterdammer een
een verkeerden toeleg aangewreven ? Voor
een orgaan, volgens hetwelk de klassen
strijd tot een scheiding van democratische
en anti-democratiscbe politiek moet leiden,
kan het onmogelijk doel zijn alleen, »de
liberale partij en de liberale politiek tot
den algemeenen zondebok te maken en
de woestijn in te jagen."
»Ja wel," schrijft ze nu, »dat was dui
delijk genoeg."
Inderdaad, het was duidelijk genoeg,
maar hoe kwaamt ge dan aan dien alge
meenen zondebok ?
Waarlijk een discussie wordt veel aan
genamer gevoerd, als men zich aan zijn
woorden houdt en, waar die niet deugden,
met een verontschuldigende buiging open
lijk ze terug neemt.
De derde fout was, dat zij, van ons een
rechtvaardiging eischende van de woorden :
»de liberale politiek zoekt in hoofdzaak den
Staat dienstbaar te maken aan de belan
gen der bezittenden" geheel het onder
werp vergat in verband waarmee zij werden
uitgesproken. Het kiesrecht, zooals de be
zittenden dat gaven. Wij schreven:
» Welnu, de volksvertegenwoordiging, het
groote instrument waarmee de staat werkt, wat
heeft de liberale partij van haar gemaakt ? Hoe
weaschte zij liet kiesrecht, dan toch zeker het
fundament, dienstbaar te maken aan ... ? aan
de belangen der bezittenden of aan die der mis
deelden ?
Nietwaar, bij eiken drang om eindelijk alge
meen stemrecht ro/fetemrecht te geven,
hield zij zeker al dertig jaar den toegang voor
de arbeiders en hun lotgenooten gesloten. Het
bezit, geld, was voor haar voorwaarde van stem
recht, ter verkiezirsg van leden der tweede kamer
opdat de sociale wetgeving zoo weinig mogelijk
zou blijven kosten aan de bezittendeu; en
om in eik opzicht zeker er van te zijn, dat de
staat in dienst der bezittenden zou werken,
hield het boven die tweede kamer een eerste
kamer van louter bezittendeu en
hooggesalarieerdeu of gepensioneerden in stand, als een
Raad van Croesussen ... opdat er niets door
de mazen zou kunnen kruipen al te gevaarlijk
of te nadeelig voor de upper ten thousand. En
hoe goed dit college van Croesussen op zijn
tellen past ... we hebben het immers pas
onlaiigs nog gezien bij de behandeling van de
ongevallenwet! De liberale p-irtij, als een partij
der bezittende!), geeft den itaat het karakter
van een geldinslituut. ... Zij deed dat principieel;
zij beschermde, zij verdedigde, juist door dat
kiesrei'lil-funduiiii'nt te behouden, een anti-demo:
cratische staatsinrichting, in. het belang run
beziltendcn en nu redeneert de N. Li. Ct. alsof
wij in JiL-t geheel niet over dat fundament
gespioken hadden; terwijl toch onze artikelen het
tut opschrift droegen en er aan waren gewijd ...
ja, geeft zij zich de houding, als ware zij wer
kelijk over intze oppervlakkigheid verbaasd, nu
wij voorstanders van een op bezit gegrond kies
recht aanwezen als lieden, wier politiek den
staat dienstbaar maakte aan de belangen van
het bezit!''
Het fundament, waarop de volksver
tegenwoordiging rust, het instrument, waar
mee de liberale partij werkt.
Nu zegt de N. H. Cl. als gij beweert,
dat de liberale politiek plutocratisch is
en handelt, heb ik met het kiesrecht mij
niet in te laten. En dan lezen wij tot
betoog het volgende:
//Dat bewijs (voor de zelftige politiek) is
(volgers de Am si.) geleverd door het verzet om
het kiesrecht te geven oo.'c aan de nict-bezitlenden,
luidt het antwoord. Zulk een methode aan
vaarden wij niet. Wilt yij dut verzet verklaren
t'.it een politiek van eigenbelang, dan moet het
bestaan van die politiek eerst bewezen worden ').
Ge geeft uw eerste stelling prijs, indien ge
antwoordt,: die politiek blijkt uit het verzet
zelf, bewijs maar het tegendeel. Is de zaak
niet duidelijk? Wil men eenige voorbeelden?"
We moeten aannemen, als we een artikel
in de N. ]>'. C. lezen, te doen te hebben
met iemand, die niet al te beneveld van
brein is. Maar, waarlijk, na dit stukske
l) Wij cursiceeren.
betoog valt het moeilijk niet aan een uit
zondering te denken.
Tot dusver gold de leer: aan de vruch
ten kent men den boom, de liberale
politiek als boom, heeft tot eerste vrucht
eene plutocratisch, een alle macht aan de
bezittenden gevend kiesrecht...; maar vol
gens dezen debater moeten we eerst weten
of de boom plutoeratisch was vóór wij het
recht hebben zulk een kiesrecht te
constateeren. »Het bestaan van de poli
tiek van eigen belang moet bewezen
worden vóór men kan zeggen, dat een
plutocratisch kiesrecht de vrucht is van
een plutocratische politiek. Dat is een
leelijk geval. Want stel nu, dat wij een
andere vrucht van den boom nemen ...
dan zullen wij weer hetzelfde hebben:ja,
dat is nu misschienwel plutoeratisch, maar
vriendje, eerst bewijzen, dat de boom plu
tocratisch is; zoolang ge dat niet hebt
gedaan, helpt uw betoogen niets. Dus
we zullen dienen aan te nemen, dat de
liberale politiek een boom is, die niet aan
zijn vruchten wordt gekend!
Maar deze schoone leer krijgen we niet
zoo maar, zonder... voorbeelden.
Wij lezen:
Ik weiger tot een zekeren maatregel mede
te werken. Dat was te verwachten, zegt een
vriend, die mij mijn feilen wil toonen, want ik
weet, dat gij een zeer zelfzuchtig karakter hebt.
Als ik nu antwoord: dat staat u te bewijzen
kan de vriend dan volstaan met te zeggen: dat
blijkt voldoende uit uw weigering om hier mede
te werken, zoolang ge althans niet het tegen
deel bewijst?
»Een zekere maatregel"1 maar alles
hangt er van af: welke maatregel?
't Algemeen kiesrecht b.v. is een demo
cratische maatregel een maatregel van
recht', hoe zou nu het weigeren daartoe
mede te werken u niet maken tot
antidemocraat ?
,Ik meen goede redenen te hebben om iemand,
die mij een som gelds ter leen vraagt, dit te
weigeren. Een derde, die daarbij tegenwoordig
is, zegt: dat kan ik wel begrijpen, want het is
genoegzaam bekend, dat ge gewoon zijt, uw
beurs voor ieder gesloten te houden behalve
voor u zelven. Als ik antwoord: daarin ver
gist ge u schromelijk, kan dan mijn bediller
zich van de zaak afmaken door te zeggen: dat
blijkt genoeg uit uw weigering om voor dezen
man de hand in den zak te steken; bewijs
mij maar het tegendeel?"
Alweder: ivaarvoor wordt dat geld te
leen gevraagd: b,v. voor een hongerige
om brood te koopen ; om iemand in staat
te stellen een zieke te helpen ? Zeker im
mers kunnen er weigeringen bestaan, die
tot het uitspreken van een veroordeeling
van zelfzuchtig handelen recht geven.
En is nu het weigeren van kiesrecht
door de bezittenden aan de misdeelden
iets waar men nu dertig jaren een studie
van heeft kunnen maken een zaak,
waarvan de motieven in het duister liggen ?
of is de liberale politiek nu nog iemand,
van wie men bij de kiesrechtpolitiek kan
zeggen : ja maar ge kunt niet kijken in
haar hart.
En ziedaar, waar wij ons r u al op ge
spitst hadden: de N. R. G. zal thans
komen met een openbaring van het hart
der liberale partij. Zij zal in het licht
stellen, hoe juist die plutocratische rege
ling, niet van de zelfzucht der bezittenden,
maar van hun liefde voor de niet-bezitten
den getuigt, door dezen het kiesrecht te ont
houden. Nietwaar, wat had zij dan een
schoonen voorsprong op ons, bij verder
debat! Maar neen : over de urgentie
zal zij nu niet spreken en »ook over het
kiesrecht had zij vooreerst geen woord te
zeggen"!
Intusschen zoo komt zij van het kies
recht niet af.
Waar ter wereld zal iemand aan
nemen, dat men bij de karakteriseering
van de politiek eener partij haar kies
rechtpolitiek, dat fundament, dat instru
ment, buiten bespreking kan laten?
Wij begrijpen zeer wel, dat ons antwoord
den schrijver van de N. -R. Ct. een weinig
verrast heeft. Daar vroeg hij althans n
bewijs voor onze karakteriseering van de
liberale politiek, als eene die de bezittenden
diende, en wij noemden het kiesrecht. De
man zocht naar het paard en hij zat
er op!
Hij wordt daar niet gaarne aan herin
nerd. Over het kiesrecht te spreken, het
moet hem onaangenaam zijn.
Dat onderwerp bevalt hem niets. Hij
praat liever over wat anders.
Natuurlijk.
En dan, om te beginnen, maar n on
derwerp.
Waarom niet over alles te gelijk?
Jawel, maar wil hij verder met ons
debatteeren, dan zal hij toch door den
zuren appel moeten heen bijten. Immers
wij blijven zoo onnoozel de liberale
kiesrecht-politiek te beschouwen als een der
voornaamste kenbronnen van het wezen
der liberale politiek zelve.