De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 17 maart pagina 1

17 maart 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1238 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HQLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor ded inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. . Afzonderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Copucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 17 Maart Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. VAN VEEEE EN VAN NABIJ: Het feest. - De legerwetten ingetrokken. Jhr. J. K. T. H. von Sclimidt au£ AHeustadl t, door C. B. De ontslag aanvraag van den Burgemeester. Brieven uit Utrecht, door Jan van 't Sticht. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN : Modelfabrieken, door H. KUNST EN LETTEREN: Peter Benoit t, (met portret), door Ant Averkamp. Amsterdam ver sierd, door J. E. van der Pek. Jac. van Looy, door W. Steenhoff. Libre esthétique, door P. Alberd. Thijm. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. FEUILLETON: Het Boek, Lever de rideau, door C. J. A. van Bruggen. RECLA MES. VOOE DAMES: Aan de twee polen van Parijs, II, (slot), door C. d. J. v. B. en D. Nogmaals Kindermishandeling, door E. K.?H. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLEELEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBAS3EN. ADVER TENTIËN. llltilliiiiiiiiiiiiiiliililiililiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiMHliiniiiiiiiiin Het feest»/ De feesten, bij de verschijning van Koningin Wilhelmina met haar gemaal in de hoofdstad, zijn tot voldoening der feestvierenden afgeloopen. Behalve een ingestorte tribune, en een te groot gedrang, dat tot eenige kwetsuren leidde, waren er geen schaduwen waar te nemen, dan die de regenwolken wierpen, en werden geen wanklanken gehoord, tenzij vreugdekreten en feestliederen van de nogal talrijke ?vaderlanders, die Bacchus en Oranje te gelijk hun liefde meenden te moeten be wijzen. H. M. gjenoot de oude sympathie; en Hertog Hendrik, thans Prins der Neder landen, mocht zich gelukkig gevoelen, dit maal aanleiding te zijn tot den eindeloozen jubel voor zijn gade. Natuurlijk hadden de inwoners der hoofdstad, die tijdens de verlovingsdagen geheel verstoken waren gebleven van een kennismaking met den Hertog, alle reden om zich nu eindelijk te verheugen in de eer hun beschoren: een plechtigen intocht van het koninklijk echtpaar te Amster dam ; al had de stad met de keizerskroon, waar zij zoolang te vergeefs naar de komst der verloofden had uitgezien, misschien thans ook de voorkeur er aan gegeven, dat dit met zooveel moeite en kosten voorbereid feest, tot meer zomersche dagen ware uit gesteld. Doch in de feestvreugde heeft zij dat nauwelijks laten blijken; waarschijnlijk het meest nog in de mate van versiering, daar deze in een zeer groot deel van de stad geheel ontbrak, en zelfs het uitsteken van de vlag volstrekt niet algemeen was. Welken indruk de Prins-Hertog iraakte ? Die vraag werd gesteld, en meestal in niet ongunstigen zin beantwoord. Velen vonden dat zijn portret zijn wezen niet weergaf. Z. H. maakte den indruk van eenvoudig en ongekunsteld te zijn. Zijn gelaatstrek ken spraken van eerlijkheid en goeden wil; zelfs ernst, in de beteekenis van degelijk heid des gemoeds, meende men er in te kunnen waarnemen. Zeker, geen geringe victorie voor den man, die aldus kwam, zich liet zien en won. Het deed ons genoegen, dat de weinige woorden, door den Prins-gemaal gesproken en door de dagbladen ter kennisse van het publiek gebracht, inderdaad van ongekunsteldheid getuigden. Zijn antwoord aan de Eerste en de Tweede Kamer, dat hij zijn best zou doen Nederlandsch te worden, en zijn poging om Nederlandsch te spreken, even als later zijn woord tot den Minister van Marine, kenmerkten zich door eenvoud en gaven blijk van goeden wil. En dien goeden wil stellen wij te zeer op prijs, om het niet jammer te vinden, dat, dadelijk na het bezoek aan Amster dam, de dagbladen de tijding moesten brengen, dat de nieuwe Prins Hendrik der Nederlanden zich als zijn particulier secretaris had toegevoegd een Duitscher, den heer Von Engel, om dien tevens den titel van »kamerjonker'' toe te kennen. Wij achten dit geenszins in 't belang van Z. K. H. als Nederlander. Nu hij vóór zijn huwelijk tot Nederlander is verklaard, zou het, dunkt ons, ook wenschelijk zijn geweest, dat hij, Nederlander, althans een Nederlander tot secietaris had gekozen. Wij begrijpen zeer wel, dat Z. H. als Hertog v. Mecklenburg gaarne een ouden kennis, een goed vriend, in zijn omgeving heeft; en niemand zou er iets in gezien hebben, als de heer Von Engel eenvoudig in den Haag was komen wonen, zonder meer. Maar geheel iets anders is het, ten paleize, in de hoedanigheid vanparticulier secretaris hem te doen verkeeren. Immers, nu heeft het den schijn, alsof niet Z K. II. de Prins der Nederlanden een secretaris zich heeft toegevoegd, maar Z. H. de Her tog van Mecklenburg deze paleis-functie aan een Mecklenburger heeft opgedragen. Waar men onder de toespraken vooral die van Vening Meinesz mocht roemen, om haar kortheid en kracht, werd er eene gehouden, die ons tot het maken van en kele opmerkingen aanleiding geeft. Het was die van den Minister van Marine, bij het bezoek aan 's Rijks werf. Het is namelijk den heer BoëJl gelukt, H. M. toe te spreken als bestond voor hem en de Marine de Koningin wel, maar het vaderland ganschelijk niet. Mevrouw ! Het is een groote eer voor je RJjkswerf van aanbouw te Amsterdam en een groote vreugde voor allen die daar werkzaam zijn, wanneer Uwe Majesteit tijdens Haar verblijf bier ter stede een bezoek aan die werf wil brengen; maar nu vooral, nu Uwe Majesteit voor het eerst met Uwen Koninklijken Gemaal den Prins der Nederlanden te Amsterdam komt, vervult het aller harten met vreugde, dat L'we Majes teit bij Hare vele bezigheden die werf, die hartader van ouze zeemacht, wil bezoeken. «Voorzeker zal dat bezoek dan ook bij allen in dankbare herinnering blijven. Maar nu Uwe Majesteit bij dat bezoek nog een daad van groote beteekenis wil verrichten door het schenken van een nastn aan een van Uwer Ma. jesteit's oorlogschepen, nu is het niet meer de werf alleen, maar de geheele Marine die met groote vreugde en instemming die daad begroet en het oog gevestigd houdt op Uwe Majesteit, om te weten welke naam aan het scüip zal worden geschonken. »AAs hoofd van de Marine breng ik dan ook eerbiedig den dank van het geheele korps daar. voor aan Uwe Majesteit. i,T>e naam van het schip is het embleem waar mede bet door de wereld zal gaan, met dien naam zal het op alle zeeën de Hollandsch drie kleur doen wapperen en onder vreemden toonen, dat Nederland de belangen van Uwe Majesteit zoo noodig zal beschermen, hulp en bijstand zal verleenen wanneer Uwe Majesteit dat beveelt en, wat God verhoede, in den oorlog de rechten van Uwe Majesteit zal verdedigen. »Met dien naam zullen allen die er op dienen zich vereenzelvigen en altijd met toewijding en trouw aan het Huis van Oranje hun plicht ver vuilen. »üe eerstelingen van dit type hebben namen gekregen die met groote ingenomenheid zijn begroet, het eerste gaf ons een herinnering aan Uwer Majesteit's doorluchtige en veelgeliefde Moeder, het tweede herinnert aan Nederlands grootsten admiraal en de naam van bet derde schip za!, vertrouw ik, eveneens met groote sympathie worden begroet. »Mag ik Uwer Majesteit nu eerbiedig ver zoeken dien naam bekend te maken." Dat natuurlijk de heele wereld al lang wist hoe dit schip heeten zou laten wij buiten bespreking. Hier hebben wij een Ministervan Marine, die zich zelfs volk en vaderland niet schijnt te herinneren; voor wien alles opgaat in de »belangen" en «rechten" van »Uwe Majesteit..." In het » Wien Keerlandsch bloed, door de aderen vloeif zingen wij nog altijd van «land en Koning". »voor vaderland en vorst", en wij meenden, dat ook onze oor logschepen in de eerste plaats voor het vaderland werden gebouwd. Wie behoorde nu dat minder te vergeten, dan een Minister van Marine ? Zeker, 't zijn maar woorden maar zulke vleitaal verheft noch den Minister, noch de Marine. Het deed ons dan ook bijzonder genoegen, dat H. M. de Koningin zelve op deze allergekunstelde taal, een flink, openhartig, te rechtwijzend antwoord gaf: »Ik doop dit schip «Hertog Hendrik", en voeg daarbij den vurigen wensch, dat het onder Gods zegen de Nederlandsche vlag hoog zal houden en den naam Her tog Hendrik eere zal aandoen tot eer en heil van ons dierbaar vaderland.'' Na deze woorden herinnerde Minister Roëll zich toch het vaderland ook. Althans tot den Hertog uitte hij de hoop, dat het schip »altijd als een trouw en braaf schip H. M. en Uwer Hoogheids tweede vader land zal dienen." De Prinsgemaal beantwoordde deze hoop met een andere hoop: »dat nl. dat schip altijd aan zijn bestemming zal voldoen, en zoo is het tevens mijne innige wensch, dat ik zal mogen worden een nuttig lid van de Kon. Nederlandsche Marine." Ook hier dus weder: de goede wil. Aan de oprechtheid dier verklaring twijfelen wij geen oogenblik. Als vreemdeling hier gekomen, en door zijn huwelijk met de Koningin, tot de hoog ste positie eensklaps opgeklommen, heeft men drie uniformen te zijner beschikking gesteld: een van 't Oost-Indische leger, een van het Nederlandsche leger en een van de vloot. Er moet voor een jong, krachtig, ijverig man iets bijzonder onbevredigends zijn in het gevoel van wel zulk een uniform te kunnen dragen, maar van geen enkel der drie corpsen, waartoe hij naar zijn kleed heet te behooren, een snuttig lid" te zijn. 't Spreekt bijna van zelf, dat hij een keus doet; werkzaam wil wezen; dit strekt hem tot eer. Uit 's Prinsen antwoord is het duidelijk, dat hij gekozen heeft de Marine zal zijn wapen worden. Of dit van Z. K. H. juist gezien is, zal de toekomst leeren. De Nederlandsche Marine heeft in de laatste eeuw nooit veel te beteekenen gehad, en wordt bij de steeds kostbaarder vloot-inrichting van den nieuwe ren tijd, hoe langer hoe meer een nutteloos bezit voor een kleine mogendheid als wij zijn. Verbazende sommen gelds moeten er geofferd voor materieel, dat telkens door ander en beter vervangen dient te wor den, zal de vloot als defensieve of offen sieve kracht eenigen steun kunnen verlee nen bij de verdediging van onze onafhan kelijkheid tegen tienmaal sterkere vijanden. Indien er in Indiëeen aantal oorlogs schepen, voor een nog te ontwerpen plan van defensie, inderdaad noodig worden ge acht, ? dan zullen die schepen steeds daar behooren te zijn ; en het is dus niet van de Indische vloot, dat de Hertog Schout bij Nacht zal kunnen wezen. Immers, schepen die uit Nederland gezonden moeten worden, om onze koloniën te ver dedigen. ... zouden, zoo hun al de over tocht niet wierd belet, zeker voor dat doel te laat komen. En de Nederlandsche vloot ? We leven weer in een tijd van groote geldverspilling voor de Marine. Maar het is een niet te loochenen feit, dat de vloot-lief hebberij, zoo verklaarbaar bij ons verleden, dat, helaas, een onherroepelijk ver leden is! ons een defensie-budget bezorgt, veel te hoog voor ons financieel vermogen, willen wij niet de belangen van handel, nijverheid, landbouw enz. verwaarloozen, en schromelijk tekortschieten in de voor ziening der sociale nooden. Het is voor een klein landje, als het onze, onmogelijk geworden een leger en een vloot tezamen er op na te houden, en dan die vloot in hoofdzaak als een luxe ! De tijd komt, dat Nederland zich een leger zal willen vormen, in staat zijn onzijdigheid te verdedigen; een leger, dat getuigt van zijn weerbaarheid als natie. Zoo kan het niet uitblijven, dat er een keus zal moeten worden gedaan tusschen ' leger en ^zoogenaamde" vloot; welke i laatste als het eenmaal ernst is ge worden met de voorbereiding tot legeror ganisatie in den geest van het Zwilsersche stelsel zeer zeker moet inkrimpen tot een minimum, b. v. van een paar paradeschepen. En zij dit nu nog iets anders dan een operette-marine... :t gevaar is, ; dunkt ons, toch waarlijk niet denkbeeldig, 1 dat het Nederlandsche Schout bij Nacht schap steeds meer in luister zal afnemen .! | Is het alzoo o. i. een bedenkelijk advies, den Prins gegeven, zich aan de Marine i te wijden, voor ons land zelf' is deze : vergissing, almede] niet van gevaar ont! bloot. Wordt het inderdaad, gelijk wij ? verwachten, eenmaal ten onzent: of leger ? of' vloot, en kiest men van die twee een j leger om dit tot iets te maken, waarmee een vijand rekening moet houden, dan zal het allicht voeren tot voor het Hof onaangename besluiten, daar dit juist in de richting van Marine-rcr.v/cr/i/^r; wordt geleid. Reeds is de particuliere secretaris van H. M. een zee-officier ; aan stonds werd Z. K. H. een zee officier tot adjudant toegevoegd, en al even spoedig werd de Prins-gemaal Schout-bij-Nacht, om vooral in dezen rang zijn toekomstig arbeidsveld te zoeken. Nu is de vraag toch zeker geoorloofd op hoeveel milliocnen de vlootliefhebberij ons volk zal komen te staan, indien het Hof haar eens mocht begunstigen; en ook, of er niet een ontstemming ten Hove zal ontstaan, als de natie en hare vertegen woordiging eens werkelijk in het belang onzer weerbaarheid van de vloot afscheid zouden willen nemen ? Weliswaar, de vroegere Prins Hendrik was ook zee-officier, admiraal nogal, maar als zoodanig heeft men weinig van hem gehoord. Hij was meer de man der handelsmarine. Op dil terrein wist hij werkelijk lauweren te behalen, en daar groeien ze heel wat meer, dan bij een miniatuur marine! Daarom zou het zeker geen fout ge weest zijn, wanneer men den Hertog beter omtrent de meening der natie aangaande de oorlogsvloot had ingelicht, en hem had geraden, zich niet al te nauw te verbinden aan ... een zeemacht, aan wier toekomst zoo moeilijk kan worden geloofd. De legerwetten ingetrokken) »Van welke overweging gaat nu deze defensie-regeling uit? »Immers van geen enkele; alleen van de zucht tot behoud. Het behoud van een vloot voor Indië, een vloot voor Indiëen Nederland, een vloot voor Nederland zelf; van een leger dat toch veel te zwak, een vestingstelsel, dat veroordeeld is; behoud van de sleur, van de oude manier om aan alles en nog wat het geld der burgerij te verspillen, zonder dat het vaderland, te eeniger tijd, daardoor kan zijn gebaat. »Is het nu voor ernstige mensehen, die dan toch wel moeten zien, welk spel daar door de Ministers en sommige Kamer leden werdt gespeeld, geoorloofd, bij zulk een toestand van verwarring, hun stem aan deze legerwetten te geven? «Behoort nu, zij 't onder leiding van dr. Kuyper van 18791 niet aangestuurd te wor Jen op een wel overwogen plan van defensie, getoetst door een defensieraad, waarbij de vraag dient te worden beant woord, of we nog steeds een tweehoofdig bestuur van onze defensie zullen behouden, en zullen voortgaan met voor Nederland ons geld te verspillen aan een leger, een vestingstelsel en een vloot, die, tengevolge van ons financieel onvermogen, elkander van kracht blijven berooven? Eerst daarna zal het tijd zijn legerwetten te ontwerpen, die passen bij het defensiestelsel in ver band met de eigenaardigheden van land en volk. »Een zoo beginselloos en stelselloos schar relen, als men nu, bij de ernstigste aller zaken, iii de Tweede Kamer kan waar! nemen, het is toch al te onwaardig voor een parlement." Zoo schreven wij in ons No. van 3 Maart. Welnu, het Nederlandsche volk is aan j de uitbreiding van het kazerne-militairisme ditmaal gelukkig ontkomen. Dit is een felicitatie waard. Het gevaar was groot, want de lage werd listig gelegd. Een minister zelf voorstander van | 8 maanden oefeningstijd bij groote ver. meerdering van het contingent dient een wet in, een achtmaandschen oefeningstijd voorspiegelende, om een 12 maandschen oefeningstijd daarbij mogelijk te maken. Voor de gelegenheid werden de Ministers van Oorlog en van Marine het volkomen eens, en de Hollandsche waterlinie opnieuw in eere hersteld. Iets waar men onder de bestaande omstandigheden weinig tegen zou hebben, dreigde deze verrassende bekeering van Eland, niet tegelijkertijd een middel te zijn, om Marine meer schepen te bezor gen, nu ook het leger meer soldaten werd beloofd. Zoo ging men in eendracht ter zee en te land op een belangrijke verhooging van oorlogslasten, en op het vergen van een vermeerdering van persoonlijke offers uit, terwijl een kind wel kon begrijpen, dat Nederland ten slotte even onverdedigbaar bleef. Nooit werd een doorzichtiger spel gespeeld en, indien men zich daarbij over iets moest verwonderen, dan was het toch over den zeldzamen ijver, waarmêa man nen van allerlei kleur en slag dit vallelje, hun gezet, voor elkander met lekkers wisten Ie vullen. Het bewijs hoe het eigenlijk om een grooter kazerne-contingent met t waal fmaandschen oefeningstijd te doen was, heeft de Minister eerst recht duidelijk gegeven, toen hij de wet introk, omdat de Kamer door het aannemen van het amendementvan Gilse, zich met den Minister homogeen had verklaard en acht maanden oefenings tijd voldoende vond. Maar was Eland dan zulk een dubbelhartig man? Een Excellentie die heengaat ? omdtil men liet met Item eens i* ? Voor dit zonderling, men mag zeggen, voor dit ccnig geval, werd een verklaring gezocht. Welnu het is bekend, dat deze spoedig gevonden werd. Nadat wij ons artikel ])c Legerwetten schreven, vernamen ook wij, dat men te 's Hage het er voor hield, dat het Hof geen genoegen kon nemen met een achtiuaandschen oefeningstijd. Zoo schrijft thans iemand inhetVaderland, naar aanleiding van Kerdijk's opmerking: dat 's Ministers houding den indruk maakte alsof er voor Z. E. nog andere redenen bestonden, ais die Lij in de Kamer ge noemd had: »Reeds geruimen tijd te voren hebben er zonderlinge geruchten omtrent die zaak geloopen, en werd zells voorspeld, dat zich dit incident zou voordoen; dat de Minister niet meer vrij was. .. Het zou stellig een groote gerustheid zijn geweest, als 's Minis ters optreden een beter dementi aan die geruchten had gegeven." Terwijl het Volk zich als volgt ui(drukt: »Wat was het dan, dat den Minister vehinderde, zijn eigen wil, 8 maanden oefeningstijd, in de wet vast te leggen ? »Ieder Kamerlid weet op deze vraag het antwoord te geven; want het werd in de Kamer algemeen «gefluisterd", dat niemand minder dan de Koningin zich verzette tegen opneming van den verkorten oefen tijd in de wet. »De hooge militaire autoriteiten, die acht maanden kazernetijd niet voldoende vin den, zouden de Koningin voor hunne in zichten hebben gewonnen. »Was de heer Eland aan zijn verleden verplicht, over die acht maanden, in plaats van 12, te praten hij zou zich moeten hebben verbinden, ze in geen geval in de wet te zetten, opdat ieder Minister van Oorlog vrij zou zijn, de miliciens 12 maanden te laten dienen. »De Kamer zou dan de lichting hebben verhoogd van 11,000 op 17,500 man, in de hoop, daartegenover een verkorten oefentijd te hebben. Die 17,500 man zou den wel, die verkorte oefentijd niet in de wet staan: de weg voor 'n enorme ver zwaring van lasten ware gebaand, met hulp der door een in de lucht hangende verkorting van den dienstijd gepaaide «voorstanders van het volksleger." «Indien het waar is, wat in de particu liere gesprekken der kamerleden onom wonden wordt beweerd, dan treft deze nederlaag niet minder de militaire hofkliek, ja de koningin zelve." Ons dunkt, de koningin mag hier buiten discussie blijven. Het spreekt toch wel van zelf, dat een twintigjarige koningw geen eigen meening kan hebben aangaande de onmisbaarheid van een langdurigen oefeningatijd in de kazerne, en al evenzoo, dat een koningin, alleen verkeerecde met hofadsllijken en mi litairen ... onmogelijk op de hoogte kan komen van de denkbeelden en gevoelens, die ten opzichte van het militairisme heerschen onder de burgerij, of dat zij onpartijdig zal zijn ingelicht omtrent de cóterie-belangen die voor defensie-belan gen doorgaan. De meening van een koningin, in dien zij over militaire zaken wierd uitge sproken zou voor een Minister toch nooit iets meer kunnen beteekenen dan de meening van het Hof, of het Militaire Huis; altoos, wanneer die Excellentie eenig begrip heeft van zijn positie als constitutioneel raadsman der kroon, in zijn hoedanigheid van raadsman en vooral in die van zichzelfbewust man. Nu echter het gerucht, als zoude het Militair huis en de daartoe behooreride kring H. M. tot het oefenen van invloed op den Minister hebben bewogen , zoo algemeen, tot zelfs onder de Volksverte genwoordigers, is verspreid geworden achten wij het niet overbodig te herinneren, hoe gevaarlijk zulk een omgeving kan worden voor Nederlands koningin; immers dat het meest ontwikkelde deel der natie zulk een intrige, als uitgaande van het Hof of Militaire Huis, meent te mogen ver moeden ... zegt genoeg. Hoe lang reeds hebben wij, trouwens in overeenstemming met vele militairen zelf, gewaarschuwd tegen de poging om Ne rlands koningin tot een militaire majesteit te maken, in plaats van haar zoo dicht mogelijk te brengen bij ons burgerlijk volk, dat nooit voor een doelloos schattenverslindend militairisme te winnen zal zijn! En welk een voordeel voor de Kroon zelve zou het niet geweest zijn, wanneer geruchten gelijk het bovengenoemde, bij het eerste vernemen reeds, als absurd had den kunnen worden verklaard. Waarlijk,zij die zoo blaken van liefde voor het Huis van Oranje, mogen, nu het nog tijd is, wel eens overwegen, of er ter verzekekering van de toekomst in dit opzicht niet iets valt te doen. Intusschen hulde den heer Van Gilse, die de list van het Militairisme verijdeld heeft. Al was het register zijner politieke deugden in ons oog niet groot, bij den gewichtigen dienst, dien hij het vaderland, de jongelingschap en de democratie thans heeft bewezen, ontvange hij ook onzen dank. Jtir,J.K.T.H,TonScuïiiutuüfMtenstatlU Het was een treurig bericht dat de telegraaf ons aan het eind van de vorige week uit Atjeh bracht, het bericht dat de generaal van Heutsz en de wnd. assistent-resident van Atjeh's onderhoorigheden beiden door typhus aangetast van Samalangan te Kotta-lladja waren teruggekeerd;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl