Historisch Archief 1877-1940
F. 1238
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HQLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor ded inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
. Afzonderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Copucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 17 Maart
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN VEEEE EN VAN NABIJ: Het feest. - De
legerwetten ingetrokken. Jhr. J. K. T. H. von
Sclimidt au£ AHeustadl t, door C. B. De ontslag
aanvraag van den Burgemeester. Brieven uit
Utrecht, door Jan van 't Sticht. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN : Modelfabrieken, door H.
KUNST EN LETTEREN: Peter Benoit t, (met
portret), door Ant Averkamp. Amsterdam ver
sierd, door J. E. van der Pek. Jac. van Looy,
door W. Steenhoff. Libre esthétique, door P.
Alberd. Thijm. Boek en Tijdschrift, door G.
van Hulzen. FEUILLETON: Het Boek, Lever
de rideau, door C. J. A. van Bruggen. RECLA
MES. VOOE DAMES: Aan de twee polen van
Parijs, II, (slot), door C. d. J. v. B. en D.
Nogmaals Kindermishandeling, door E. K.?H.
Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door
D. Stigter. ALLEELEI. INGEZONDEN.
PEN- EN POTLOODKBAS3EN. ADVER
TENTIËN.
llltilliiiiiiiiiiiiiiliililiililiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiMHliiniiiiiiiiin
Het feest»/
De feesten, bij de verschijning van
Koningin Wilhelmina met haar gemaal
in de hoofdstad, zijn tot voldoening der
feestvierenden afgeloopen. Behalve een
ingestorte tribune, en een te groot gedrang,
dat tot eenige kwetsuren leidde, waren er
geen schaduwen waar te nemen, dan die
de regenwolken wierpen, en werden geen
wanklanken gehoord, tenzij vreugdekreten
en feestliederen van de nogal talrijke
?vaderlanders, die Bacchus en Oranje te
gelijk hun liefde meenden te moeten be
wijzen.
H. M. gjenoot de oude sympathie; en
Hertog Hendrik, thans Prins der Neder
landen, mocht zich gelukkig gevoelen, dit
maal aanleiding te zijn tot den
eindeloozen jubel voor zijn gade.
Natuurlijk hadden de inwoners der
hoofdstad, die tijdens de verlovingsdagen
geheel verstoken waren gebleven van een
kennismaking met den Hertog, alle reden
om zich nu eindelijk te verheugen in de
eer hun beschoren: een plechtigen intocht
van het koninklijk echtpaar te Amster
dam ; al had de stad met de keizerskroon,
waar zij zoolang te vergeefs naar de komst der
verloofden had uitgezien, misschien thans
ook de voorkeur er aan gegeven, dat dit
met zooveel moeite en kosten voorbereid
feest, tot meer zomersche dagen ware uit
gesteld.
Doch in de feestvreugde heeft zij dat
nauwelijks laten blijken; waarschijnlijk het
meest nog in de mate van versiering, daar
deze in een zeer groot deel van de stad
geheel ontbrak, en zelfs het uitsteken van
de vlag volstrekt niet algemeen was.
Welken indruk de Prins-Hertog iraakte ?
Die vraag werd gesteld, en meestal in niet
ongunstigen zin beantwoord. Velen vonden
dat zijn portret zijn wezen niet weergaf.
Z. H. maakte den indruk van eenvoudig
en ongekunsteld te zijn. Zijn gelaatstrek
ken spraken van eerlijkheid en goeden wil;
zelfs ernst, in de beteekenis van degelijk
heid des gemoeds, meende men er in te
kunnen waarnemen.
Zeker, geen geringe victorie voor den
man, die aldus kwam, zich liet zien en
won.
Het deed ons genoegen, dat de weinige
woorden, door den Prins-gemaal gesproken
en door de dagbladen ter kennisse van
het publiek gebracht, inderdaad van
ongekunsteldheid getuigden.
Zijn antwoord aan de Eerste en de
Tweede Kamer, dat hij zijn best zou doen
Nederlandsch te worden, en zijn poging
om Nederlandsch te spreken, even als later
zijn woord tot den Minister van Marine,
kenmerkten zich door eenvoud en gaven
blijk van goeden wil.
En dien goeden wil stellen wij te zeer
op prijs, om het niet jammer te vinden,
dat, dadelijk na het bezoek aan Amster
dam, de dagbladen de tijding moesten
brengen, dat de nieuwe Prins Hendrik
der Nederlanden zich als zijn particulier
secretaris had toegevoegd een Duitscher,
den heer Von Engel, om dien tevens den
titel van »kamerjonker'' toe te kennen.
Wij achten dit geenszins in 't belang
van Z. K. H. als Nederlander. Nu hij vóór
zijn huwelijk tot Nederlander is verklaard,
zou het, dunkt ons, ook wenschelijk zijn
geweest, dat hij, Nederlander, althans een
Nederlander tot secietaris had gekozen.
Wij begrijpen zeer wel, dat Z. H. als
Hertog v. Mecklenburg gaarne een ouden
kennis, een goed vriend, in zijn omgeving
heeft; en niemand zou er iets in gezien
hebben, als de heer Von Engel eenvoudig
in den Haag was komen wonen, zonder
meer. Maar geheel iets anders is het, ten
paleize, in de hoedanigheid vanparticulier
secretaris hem te doen verkeeren. Immers,
nu heeft het den schijn, alsof niet Z K. II.
de Prins der Nederlanden een secretaris
zich heeft toegevoegd, maar Z. H. de Her
tog van Mecklenburg deze paleis-functie
aan een Mecklenburger heeft opgedragen.
Waar men onder de toespraken vooral
die van Vening Meinesz mocht roemen,
om haar kortheid en kracht, werd er eene
gehouden, die ons tot het maken van en
kele opmerkingen aanleiding geeft.
Het was die van den Minister van
Marine, bij het bezoek aan 's Rijks werf.
Het is namelijk den heer BoëJl gelukt,
H. M. toe te spreken als bestond voor
hem en de Marine de Koningin wel, maar
het vaderland ganschelijk niet.
Mevrouw !
Het is een groote eer voor je RJjkswerf van
aanbouw te Amsterdam en een groote vreugde
voor allen die daar werkzaam zijn, wanneer
Uwe Majesteit tijdens Haar verblijf bier ter
stede een bezoek aan die werf wil brengen;
maar nu vooral, nu Uwe Majesteit voor het
eerst met Uwen Koninklijken Gemaal den Prins
der Nederlanden te Amsterdam komt, vervult
het aller harten met vreugde, dat L'we Majes
teit bij Hare vele bezigheden die werf, die
hartader van ouze zeemacht, wil bezoeken.
«Voorzeker zal dat bezoek dan ook bij allen
in dankbare herinnering blijven. Maar nu Uwe
Majesteit bij dat bezoek nog een daad van
groote beteekenis wil verrichten door het
schenken van een nastn aan een van Uwer Ma.
jesteit's oorlogschepen, nu is het niet meer de
werf alleen, maar de geheele Marine die met
groote vreugde en instemming die daad begroet
en het oog gevestigd houdt op Uwe Majesteit,
om te weten welke naam aan het scüip zal
worden geschonken.
»AAs hoofd van de Marine breng ik dan ook
eerbiedig den dank van het geheele korps daar.
voor aan Uwe Majesteit.
i,T>e naam van het schip is het embleem waar
mede bet door de wereld zal gaan, met dien
naam zal het op alle zeeën de Hollandsch drie
kleur doen wapperen en onder vreemden toonen,
dat Nederland de belangen van Uwe Majesteit
zoo noodig zal beschermen, hulp en bijstand zal
verleenen wanneer Uwe Majesteit dat beveelt
en, wat God verhoede, in den oorlog de rechten
van Uwe Majesteit zal verdedigen.
»Met dien naam zullen allen die er op dienen
zich vereenzelvigen en altijd met toewijding en
trouw aan het Huis van Oranje hun plicht ver
vuilen.
ȟe eerstelingen van dit type hebben namen
gekregen die met groote ingenomenheid zijn
begroet, het eerste gaf ons een herinnering aan
Uwer Majesteit's doorluchtige en veelgeliefde
Moeder, het tweede herinnert aan Nederlands
grootsten admiraal en de naam van bet derde
schip za!, vertrouw ik, eveneens met groote
sympathie worden begroet.
»Mag ik Uwer Majesteit nu eerbiedig ver
zoeken dien naam bekend te maken."
Dat natuurlijk de heele wereld al lang
wist hoe dit schip heeten zou laten wij
buiten bespreking.
Hier hebben wij een Ministervan Marine,
die zich zelfs volk en vaderland niet schijnt
te herinneren; voor wien alles opgaat
in de »belangen" en «rechten" van »Uwe
Majesteit..."
In het » Wien Keerlandsch bloed, door de
aderen vloeif zingen wij nog altijd van
«land en Koning". »voor vaderland en
vorst", en wij meenden, dat ook onze oor
logschepen in de eerste plaats voor het
vaderland werden gebouwd.
Wie behoorde nu dat minder te vergeten,
dan een Minister van Marine ?
Zeker, 't zijn maar woorden maar
zulke vleitaal verheft noch den Minister,
noch de Marine.
Het deed ons dan ook bijzonder genoegen,
dat H. M. de Koningin zelve op deze
allergekunstelde taal, een flink, openhartig, te
rechtwijzend antwoord gaf:
»Ik doop dit schip «Hertog Hendrik",
en voeg daarbij den vurigen wensch, dat
het onder Gods zegen de Nederlandsche
vlag hoog zal houden en den naam Her
tog Hendrik eere zal aandoen tot eer en
heil van ons dierbaar vaderland.''
Na deze woorden herinnerde Minister
Roëll zich toch het vaderland ook. Althans
tot den Hertog uitte hij de hoop, dat het
schip »altijd als een trouw en braaf schip
H. M. en Uwer Hoogheids tweede vader
land zal dienen."
De Prinsgemaal beantwoordde deze hoop
met een andere hoop: »dat nl. dat schip
altijd aan zijn bestemming zal voldoen,
en zoo is het tevens mijne innige wensch,
dat ik zal mogen worden een nuttig lid
van de Kon. Nederlandsche Marine." Ook
hier dus weder: de goede wil.
Aan de oprechtheid dier verklaring
twijfelen wij geen oogenblik.
Als vreemdeling hier gekomen, en door
zijn huwelijk met de Koningin, tot de hoog
ste positie eensklaps opgeklommen, heeft
men drie uniformen te zijner beschikking
gesteld: een van 't Oost-Indische leger,
een van het Nederlandsche leger en een
van de vloot.
Er moet voor een jong, krachtig, ijverig
man iets bijzonder onbevredigends zijn in
het gevoel van wel zulk een uniform te
kunnen dragen, maar van geen enkel der
drie corpsen, waartoe hij naar zijn kleed
heet te behooren, een snuttig lid" te zijn.
't Spreekt bijna van zelf, dat hij een keus
doet; werkzaam wil wezen; dit strekt
hem tot eer.
Uit 's Prinsen antwoord is het duidelijk,
dat hij gekozen heeft de Marine zal
zijn wapen worden.
Of dit van Z. K. H. juist gezien is,
zal de toekomst leeren. De Nederlandsche
Marine heeft in de laatste eeuw nooit veel
te beteekenen gehad, en wordt bij de steeds
kostbaarder vloot-inrichting van den nieuwe
ren tijd, hoe langer hoe meer een nutteloos
bezit voor een kleine mogendheid als wij
zijn. Verbazende sommen gelds moeten er
geofferd voor materieel, dat telkens door
ander en beter vervangen dient te wor
den, zal de vloot als defensieve of offen
sieve kracht eenigen steun kunnen verlee
nen bij de verdediging van onze onafhan
kelijkheid tegen tienmaal sterkere vijanden.
Indien er in Indiëeen aantal oorlogs
schepen, voor een nog te ontwerpen plan
van defensie, inderdaad noodig worden ge
acht, ? dan zullen die schepen steeds
daar behooren te zijn ; en het is dus niet
van de Indische vloot, dat de Hertog Schout
bij Nacht zal kunnen wezen. Immers,
schepen die uit Nederland gezonden
moeten worden, om onze koloniën te ver
dedigen. ... zouden, zoo hun al de over
tocht niet wierd belet, zeker voor dat
doel te laat komen. En de Nederlandsche
vloot ? We leven weer in een tijd van
groote geldverspilling voor de Marine. Maar
het is een niet te loochenen feit, dat de
vloot-lief hebberij, zoo verklaarbaar bij ons
verleden, dat, helaas, een onherroepelijk ver
leden is! ons een defensie-budget bezorgt,
veel te hoog voor ons financieel vermogen,
willen wij niet de belangen van handel,
nijverheid, landbouw enz. verwaarloozen,
en schromelijk tekortschieten in de voor
ziening der sociale nooden.
Het is voor een klein landje, als het onze,
onmogelijk geworden een leger en een
vloot tezamen er op na te houden,
en dan die vloot in hoofdzaak als een luxe !
De tijd komt, dat Nederland zich een
leger zal willen vormen, in staat zijn
onzijdigheid te verdedigen; een leger, dat
getuigt van zijn weerbaarheid als natie.
Zoo kan het niet uitblijven, dat er een
keus zal moeten worden gedaan tusschen
' leger en ^zoogenaamde" vloot; welke
i laatste als het eenmaal ernst is ge
worden met de voorbereiding tot legeror
ganisatie in den geest van het Zwilsersche
stelsel zeer zeker moet inkrimpen tot
een minimum, b. v. van een paar
paradeschepen. En zij dit nu nog iets anders
dan een operette-marine... :t gevaar is,
; dunkt ons, toch waarlijk niet denkbeeldig,
1 dat het Nederlandsche Schout bij Nacht
schap steeds meer in luister zal afnemen .!
| Is het alzoo o. i. een bedenkelijk advies,
den Prins gegeven, zich aan de Marine
i te wijden, voor ons land zelf' is deze
: vergissing, almede] niet van gevaar
ont! bloot. Wordt het inderdaad, gelijk wij
? verwachten, eenmaal ten onzent: of leger
? of' vloot, en kiest men van die twee een
j leger om dit tot iets te maken, waarmee
een vijand rekening moet houden, dan
zal het allicht voeren tot voor het Hof
onaangename besluiten, daar dit juist
in de richting van Marine-rcr.v/cr/i/^r;
wordt geleid. Reeds is de particuliere
secretaris van H. M. een zee-officier ; aan
stonds werd Z. K. H. een zee officier tot
adjudant toegevoegd, en al even spoedig
werd de Prins-gemaal Schout-bij-Nacht,
om vooral in dezen rang zijn toekomstig
arbeidsveld te zoeken.
Nu is de vraag toch zeker geoorloofd
op hoeveel milliocnen de vlootliefhebberij
ons volk zal komen te staan, indien het Hof
haar eens mocht begunstigen; en ook,
of er niet een ontstemming ten Hove zal
ontstaan, als de natie en hare vertegen
woordiging eens werkelijk in het belang
onzer weerbaarheid van de vloot afscheid
zouden willen nemen ?
Weliswaar, de vroegere Prins Hendrik
was ook zee-officier, admiraal nogal, maar
als zoodanig heeft men weinig van hem
gehoord. Hij was meer de man der
handelsmarine. Op dil terrein wist hij werkelijk
lauweren te behalen, en daar groeien ze
heel wat meer, dan bij een miniatuur
marine! Daarom zou het zeker geen fout ge
weest zijn, wanneer men den Hertog beter
omtrent de meening der natie aangaande
de oorlogsvloot had ingelicht, en hem had
geraden, zich niet al te nauw te verbinden
aan ... een zeemacht, aan wier toekomst
zoo moeilijk kan worden geloofd.
De legerwetten ingetrokken)
»Van welke overweging gaat nu deze
defensie-regeling uit?
»Immers van geen enkele; alleen van de
zucht tot behoud. Het behoud van een
vloot voor Indië, een vloot voor Indiëen
Nederland, een vloot voor Nederland zelf;
van een leger dat toch veel te zwak, een
vestingstelsel, dat veroordeeld is; behoud
van de sleur, van de oude manier om aan
alles en nog wat het geld der burgerij te
verspillen, zonder dat het vaderland, te
eeniger tijd, daardoor kan zijn gebaat.
»Is het nu voor ernstige mensehen, die
dan toch wel moeten zien, welk spel daar
door de Ministers en sommige Kamer
leden werdt gespeeld, geoorloofd, bij zulk
een toestand van verwarring, hun stem aan
deze legerwetten te geven?
«Behoort nu, zij 't onder leiding van
dr. Kuyper van 18791 niet aangestuurd
te wor Jen op een wel overwogen plan van
defensie, getoetst door een defensieraad,
waarbij de vraag dient te worden beant
woord, of we nog steeds een tweehoofdig
bestuur van onze defensie zullen behouden,
en zullen voortgaan met voor Nederland
ons geld te verspillen aan een leger, een
vestingstelsel en een vloot, die, tengevolge
van ons financieel onvermogen, elkander
van kracht blijven berooven? Eerst daarna
zal het tijd zijn legerwetten te ontwerpen,
die passen bij het defensiestelsel in ver
band met de eigenaardigheden van land
en volk.
»Een zoo beginselloos en stelselloos schar
relen, als men nu, bij de ernstigste aller
zaken, iii de Tweede Kamer kan
waar! nemen, het is toch al te onwaardig voor
een parlement."
Zoo schreven wij in ons No. van 3 Maart.
Welnu, het Nederlandsche volk is aan
j de uitbreiding van het kazerne-militairisme
ditmaal gelukkig ontkomen.
Dit is een felicitatie waard.
Het gevaar was groot, want de lage werd
listig gelegd.
Een minister zelf voorstander van
| 8 maanden oefeningstijd bij groote
ver. meerdering van het contingent dient een
wet in, een achtmaandschen oefeningstijd
voorspiegelende, om een 12 maandschen
oefeningstijd daarbij mogelijk te maken.
Voor de gelegenheid werden de Ministers
van Oorlog en van Marine het volkomen
eens, en de Hollandsche waterlinie opnieuw
in eere hersteld. Iets waar men onder de
bestaande omstandigheden weinig tegen zou
hebben, dreigde deze verrassende bekeering
van Eland, niet tegelijkertijd een middel
te zijn, om Marine meer schepen te bezor
gen, nu ook het leger meer soldaten werd
beloofd.
Zoo ging men in eendracht ter zee en
te land op een belangrijke verhooging van
oorlogslasten, en op het vergen van een
vermeerdering van persoonlijke offers uit,
terwijl een kind wel kon begrijpen, dat
Nederland ten slotte even onverdedigbaar
bleef. Nooit werd een doorzichtiger spel
gespeeld en, indien men zich daarbij over
iets moest verwonderen, dan was het toch
over den zeldzamen ijver, waarmêa man
nen van allerlei kleur en slag dit vallelje,
hun gezet, voor elkander met lekkers
wisten Ie vullen.
Het bewijs hoe het eigenlijk om een
grooter kazerne-contingent met t waal
fmaandschen oefeningstijd te doen was, heeft
de Minister eerst recht duidelijk gegeven,
toen hij de wet introk, omdat de Kamer
door het aannemen van het
amendementvan Gilse, zich met den Minister homogeen
had verklaard en acht maanden oefenings
tijd voldoende vond.
Maar was Eland dan zulk een
dubbelhartig man? Een Excellentie die heengaat ?
omdtil men liet met Item eens i* ?
Voor dit zonderling, men mag zeggen,
voor dit ccnig geval, werd een verklaring
gezocht.
Welnu het is bekend, dat deze
spoedig gevonden werd. Nadat wij ons
artikel ])c Legerwetten schreven, vernamen
ook wij, dat men te 's Hage het er voor
hield, dat het Hof geen genoegen kon nemen
met een achtiuaandschen oefeningstijd.
Zoo schrijft thans iemand inhetVaderland,
naar aanleiding van Kerdijk's opmerking:
dat 's Ministers houding den indruk maakte
alsof er voor Z. E. nog andere redenen
bestonden, ais die Lij in de Kamer ge
noemd had:
»Reeds geruimen tijd te voren hebben er
zonderlinge geruchten omtrent die zaak
geloopen, en werd zells voorspeld, dat zich
dit incident zou voordoen; dat de Minister
niet meer vrij was. .. Het zou stellig een
groote gerustheid zijn geweest, als 's Minis
ters optreden een beter dementi aan die
geruchten had gegeven."
Terwijl het Volk zich als volgt ui(drukt:
»Wat was het dan, dat den Minister
vehinderde, zijn eigen wil, 8 maanden
oefeningstijd, in de wet vast te leggen ?
»Ieder Kamerlid weet op deze vraag het
antwoord te geven; want het werd in de
Kamer algemeen «gefluisterd", dat niemand
minder dan de Koningin zich verzette
tegen opneming van den verkorten oefen
tijd in de wet.
»De hooge militaire autoriteiten, die acht
maanden kazernetijd niet voldoende vin
den, zouden de Koningin voor hunne in
zichten hebben gewonnen.
»Was de heer Eland aan zijn verleden
verplicht, over die acht maanden, in plaats
van 12, te praten hij zou zich moeten
hebben verbinden, ze in geen geval in de
wet te zetten, opdat ieder Minister van
Oorlog vrij zou zijn, de miliciens 12
maanden te laten dienen.
»De Kamer zou dan de lichting hebben
verhoogd van 11,000 op 17,500 man, in
de hoop, daartegenover een verkorten
oefentijd te hebben. Die 17,500 man zou
den wel, die verkorte oefentijd niet in de
wet staan: de weg voor 'n enorme ver
zwaring van lasten ware gebaand, met
hulp der door een in de lucht hangende
verkorting van den dienstijd gepaaide
«voorstanders van het volksleger."
«Indien het waar is, wat in de particu
liere gesprekken der kamerleden onom
wonden wordt beweerd, dan treft deze
nederlaag niet minder de militaire hofkliek,
ja de koningin zelve."
Ons dunkt, de koningin mag hier buiten
discussie blijven.
Het spreekt toch wel van zelf, dat een
twintigjarige koningw geen eigen meening
kan hebben aangaande de onmisbaarheid
van een langdurigen oefeningatijd in de
kazerne, en al evenzoo, dat een koningin,
alleen verkeerecde met hofadsllijken en mi
litairen ... onmogelijk op de hoogte kan
komen van de denkbeelden en gevoelens,
die ten opzichte van het militairisme
heerschen onder de burgerij, of dat zij
onpartijdig zal zijn ingelicht omtrent de
cóterie-belangen die voor defensie-belan
gen doorgaan.
De meening van een koningin, in
dien zij over militaire zaken wierd uitge
sproken zou voor een Minister toch
nooit iets meer kunnen beteekenen dan
de meening van het Hof, of het Militaire
Huis; altoos, wanneer die Excellentie
eenig begrip heeft van zijn positie als
constitutioneel raadsman der kroon, in zijn
hoedanigheid van raadsman en vooral
in die van zichzelfbewust man.
Nu echter het gerucht, als zoude het
Militair huis en de daartoe behooreride
kring H. M. tot het oefenen van invloed
op den Minister hebben bewogen , zoo
algemeen, tot zelfs onder de Volksverte
genwoordigers, is verspreid geworden
achten wij het niet overbodig te herinneren,
hoe gevaarlijk zulk een omgeving kan
worden voor Nederlands koningin; immers
dat het meest ontwikkelde deel der natie
zulk een intrige, als uitgaande van het Hof
of Militaire Huis, meent te mogen ver
moeden ... zegt genoeg.
Hoe lang reeds hebben wij, trouwens in
overeenstemming met vele militairen zelf,
gewaarschuwd tegen de poging om Ne
rlands koningin tot een militaire majesteit
te maken, in plaats van haar zoo dicht
mogelijk te brengen bij ons burgerlijk
volk, dat nooit voor een doelloos
schattenverslindend militairisme te winnen zal
zijn! En welk een voordeel voor de Kroon
zelve zou het niet geweest zijn, wanneer
geruchten gelijk het bovengenoemde, bij
het eerste vernemen reeds, als absurd had
den kunnen worden verklaard. Waarlijk,zij
die zoo blaken van liefde voor het Huis
van Oranje, mogen, nu het nog tijd
is, wel eens overwegen, of er ter
verzekekering van de toekomst in dit opzicht
niet iets valt te doen.
Intusschen hulde den heer Van Gilse,
die de list van het Militairisme verijdeld
heeft. Al was het register zijner politieke
deugden in ons oog niet groot, bij den
gewichtigen dienst, dien hij het vaderland,
de jongelingschap en de democratie thans
heeft bewezen, ontvange hij ook onzen
dank.
Jtir,J.K.T.H,TonScuïiiutuüfMtenstatlU
Het was een treurig bericht dat de telegraaf
ons aan het eind van de vorige week uit Atjeh
bracht, het bericht dat de generaal van Heutsz
en de wnd. assistent-resident van Atjeh's
onderhoorigheden beiden door typhus aangetast van
Samalangan te Kotta-lladja waren teruggekeerd;