De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 24 maart pagina 4

24 maart 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1239 wpen aan de volkomen uitvoering van het bouwwerk, ontslagen als hy was van een even hatelijk als deprimeerend poli tietoezicht. Hy, die de gebruikelyke wyze van uitbesteden en de groote concurrentie daarbij doorgronden kan, die zien kan hoe dit systeem een uit vloeisel is var. een economisch levensste.lsel dat wij nu bezig zijn te verlaten, die zien kan hoe het systeem zich geheel vastwortelde door de laissez-aller taktiek, hij, die er in herkent het tot stelregel geworden streven om party te trekken van een onedele en vaak doodende concurrentie, gebaseerd op de weinig nobele gedachten dat de gevolgen daarvan ons ons den goeden weg wel zouden wijzen, weet hoe hij zich over uitbesteding moat uitlaten. Want die goede weg is immers reeds lang gewezen. De bouwkunst, die reeds sedert eeuwen ach teruitgaande was, viel het diepst tegelijk met de in praktijk brenging der Manchesterschooltheorieën, en met haar viel het ambacht en de kunde van den werkman. De gevolgen dier theorieën uiten zich nog steeds in ons stelsel van uitbesteding waaraan alle fouten van die school kleven, zonder dat wy er groote voordeelen tegenover kunnen zetten. Zij die deze toestanden kunnen overzien, zuilen dit niet willen ontkennen. H i 11 ego m, 17 Maart 19U1. J. E. VAN DER PEK. Aanbestedingen. (Ingezonden ) In het Weekblad No. 1236, van Zondag 3 Maart jl. komt eene beschouwing voor van de wyze van aanbesteding van den heer J. E. v. d. Pek, architect, naar aai leding van de lezing over dat onderwerp ilooi Joseph Cuijpers onze aanbestedingen" en de in eene vergadering van dj R. K. patroonsvereeniging Gildenbond", afd. Amsterdam, op 8 Febr. jl. aangenomen 1) motie over dat onderwerp De heer v. d. Pek wil die motie, inhoudende de wenschelijkheid dat ieder patroon voor zijn | vak inschrijft en dat een algemeen uitvoerder zal worden aangesteld die de werkzaamheden waarin de verschillend vakken samenloopen, zal regelen; steunen om twee redenei, en wel te.i eerste ter wille der billijkheid en ten tweede ter wille der kunst." Die arme kunst worde er tegenwoordig ook overal bijgesleept en ik begry'p werkelijk niet wat die er mede te maken heeft. 2) Allereerst wil ik opmerken dat de heer v. d. Pek mijns inziens beter ia een vakblal deze beschouwing hal gehouden, want voor het groote publiek heeft het geen belaie, 3) d'ich acht ik mij verplicht nu ook in de Groene" mijne bedenkingen mede te deelen. Heeft de heer v. d. Pek ooit waargenomen dat, waar by een bouwwerk door faillissement of j het aanbieden van een onderhandsch accoord i door den hoofdaannemer, aan oppassende kleiner ! bazen slechts enkele percsnten uitgekeerd wer den van het bedrag, waarvoor zij hard gewerkt hadden en wat hun eerlijk toakwam", van de j artistieke waarde van het bouwwerk in de critieken 4) daarover raii der hoog werd opgege ven of er by te lezen was dat, helaas door het faillissement van den aannemer, de profileering of het totaal aspect geleden had. Immers \ neen. Die niet.betaling heeft toch meestal ; plaats na afloop van het werk. En verder vervolgt de heer van der Pek: Terwille ; van de bjuwkunst zou ik die regeling voor- : staan, omdat als het waar is dat het bouw- [ vak als kunstvak op een lager standpunt is gekomen dan waarop het eeuwen geleden stond, dit voor een groot deel is toe te schrijven aan j dat innig rotte systeem van uitbesteding dat lijnrecht m stryd is met het bevorderen en het kweeken van kunst. Immers het is niet mogelijk dat er ooit van ware bouwkitnst sprake zal zyn, zoolang de architect gescheiden is van den werkman door twee flnancieele dammen die samenwerking tusschen beide ondoenlijk maken enz." Ik vermoid dat de collega's niet gaarne medeonderschrijven dat er in de laatste 50 jaren 5) van geen ware bouwkunst sprake is gilleest. Is hier niet van toepassing qui prouve trop | ne prouve rien." Dat het verval van de bouw- [ kunst zijn oorzaak heef; m de publ. bestedingen, dat is toch zekjr al te kras. 6) De geschiedenis geeft het ontstaan van het verval helderder aan. De heer v. d. Pek zal toch toestemmen, dat geen aannemer hoe soliede of oasoliede hij zy', ooit invloed heeft gehad op het maken van het project van het bouwwe>k, waarvan hij later bij toeval aannemer was geworden, en dat al de thans gebjuwde meer of minder artistieke bouw- en kunstwerken, hetzelfde uiterlijk ziuden hebben als de architecten direct met de werklieden in aanraking waren geweest. T) En meestal worde toch ook het artis tieke werk van het bouwp'an buiten bestek gehouden en door den architect direct met beeldhouwer, decorateur, kuns>mid of' welk kunstambachtsman dan ook besproken, en hier dus aan den architect alle gelegenheid gele genheid geboden om wan; bouwkunst te laten zien. 8) En dan die duizenden gebouwen die in onze dagen van vooruitgaande indmtrie en techniek worden gebouwd en die meer uit een oogpunt van bouwkunde dan van bouwkunst moeten worden baoordeeld ! ! !() Het grootste be drag van de bouwkosten van een gebouw is toch zuiver besteed aan het construeeren van de roh bau (zooals de Duitschers dat noemen) van verschillend materiaal, en hierbij komt de zuiver technische kennis van den architect te pas en niet zijn meer of minder ontwikkeld kunstenaarschap; en het behoort niet tot de uitzonderingen dat menig jong architect van zijn aannemer heeft geleerd. 10) Het zij verre dat ik niet oog heb voor de verbeteringen in de wy'ze van besteden, doch overdrijving doet kwaad en het publiek beoordeelt ons niet al leen als kunstenaar, doch voor een groot deel ook naar onze kennis van de praktijk. Indien, on dit is tegenwoordig veelal het gebruik, bouwheer en architect, de publieke besteding niet beschouwen als een wedren met hinder nissen, waarop de winner meestal den nsk breekt, dan is het huidige systeem toch nog zoo slecht niet. Waarom moet in de meeste gevallen perse het werk aan den laagsten in schrijver worden gegund? Omdat veeltijds de bouwheer liefst voor het kleinste schuifje het werk klaar ziet gemaskt,en erhelaas,steeds architecten te vinden zijn, bereid zich daarvoor te leenen en op een slecht uitgewerkt plan, een half ge maakte begrooting, een bestek met veel dwaallichten, plus een sober percentage voor hono rarium heel tevreden zijn en op die wy'ze den strijd om het bestaan medestrijden. Ja, mijnheer v. d. Pek, in die gevallen ben ik het met u eens, is de publieke aanbesteding een rot stelsel, want op zulk aas komen ook niet de beste visschen af en de eventueel gelukkige aannemer van zulk een rot" werkje wordt meestal gevolgd door een staf van even schit terende onderaannemers en voor het kleine schuifje betaald de bouwheer toch in het meerendeel der gevallen het gelag. We kennen ze immers allen de pseudocollegas die zoo werken. Ik heb in inijn 2()jarige praktijk in Arnhem slechts een enkele maal het geval gehad dat de onderaannemers niet aan hun geld kwamen. Laat de architect ren serieuse begrooting maken, een goed uitgewerkt plan en een glas helder bestek, zonder posten di3 de aannemers moeten schatten, en die later evengoid / 50 als ?500 kunnen kosten, dus zouder hinde-nissen zonder te veel het dure zinnetje: volgens keuze en volgens opgaaf van de directie, en laat de gunning afhankelijk zijn van die gemaakte begrooting en de soliditeit van den aannemer. Een enkele bepaling in het bestek dat de bouwheer het recht heeft het werk al dan niet aan den laagsten inschrijver te gun nen zonder daarvoor reden op te geven" maakt dit gemakkelijk en zorgt dat de goede en soliede aannemers meer kans hebben een werk te krijgen. Dan verdwijnen langzamerhand de on betrouwbare en onsoliede aannemers van de aanwijzingen gehouden door de goede archi tecten. Indien by het voorstel van partieele besteding niet wordt afgeweken van het denkbaeld van per;éaan den laagsten te gunnen, blijven immers de zalfde verschijnselen bestaan doch schikken alleen een orde op. De onder aannemer die nu wel betaling ontvangt van den bouwheer, laat er zijn leverancier van steen, hoat, looi, y'zer of glas invliegen al naarmate metselaar, timmeroian, loodgieter, smid of schilder het werk te laag heeft aangenomer, en ziedaar de rotte toestand van den Hr. v. d. Pek een gelid opgeschoven. Wanneer voor te weinig geld iets wordt gemaakt, en hij die het maakt heeft niets achter zich, zal steeds een derde het gelag betalen. Ik heb sedert eentje jaren het uitnoodigingssysteem vee! toegepast en het bevalt mij uitstekend. Ik heb ook nooit te klagen gehad dat ik niet direct met de werklieden in aanraking kom, dat hangt geheel van den architect zelf' af 11)1); tlr. v. d. Pek moet toch vooral nitt over 't hoofd zien dat met het ontstaan van een groote groep onbetrouwbareaannemers,er is ook ontstaan een groote groep onbetrouwbare, heel of half ontwikkelde architecten die in hun devies schrijven Eerst ik, dan ik nog eens en dm jij nog lang niet" en die door belofte op goedk>jope besteding, en door de boven vermelden moeielijker geworden strijd oai het bestaan, op allerhande manieren aan werk trachten te komen, en zij zijn het die het aanbestedingssyteem hebben helpen bederven. In sommige gedeelten van ons land zijn die partieele aanbestedingen reeds lang in zwang, doch ook daar kan men de bezwaren vernemen. Neen, scherper toezicht op de vakkennis en de soliditeit van den aannemer en zijne borgen en eene gunning maer in verband met de ge maakte begroeting, en in dit laatste zit de kern. Daarbij komt geen kunst te pas, doch het is een voorname factor die door raeiii^ architect over 't hoofd word gezien, en die dit begrooten beschouwen a's vuüwerk, beneden den artist staande dat aan den opzichter wordt overgelaten; 12) en dit moet niet geschieden. En tot slot nog deze opmerking, wanneer een architect de opdracht ontvangt voor een bouwwerk van werkelijk hooge kunstwaarde dat helaas niet veel voorkomt, wel, dan is toch ook meestal publieke besteding buiten gesloten en kiest men zich een bekwaam en ontwikkeld aannemer om dit in onderling 11 verleg te maken. Ik herrinner mij een voorbeeld uit mijn eigen studie-tijd, toen ik als uitvoeder bij den heer Muysken werkzaam was aan het kasteel OudWassenaar aan den Leidschen-weg. Dit werk is door den heer F H. v. Malsen te 's-Hage ge maakt en in gedeelten aangenomen en ik ver trouw, dat de heer v. d. Pek dit gebouw toch ook aanziet voor ware bouwkunst. 13) Arnhem. A. R. FKBEM, Architect. * * -XAntwoord aan den heer A, E. Freem. Het schrijven van den Arnhemsche architect is geen systematische weerlegging van mijne beweringen over de wenschelijkheid den aan nemer door een uitvoerder te vervangen, list is mij daarom onmogelijk bovenstaand schrijven systematisch te beantwoorden door er een beginsel tegenover te stellen. Ter bestrijding van hetgeen den heer Freem betoogt, zal ik daarom zijn schrijven weerleggen op de dertien plaatsen welke ik van cijfers heb voorzien. 1) De motie is niet aangenomen. In mijn artikel stond dat zij »:n behandeling genomen werd", wat niet hetzelfde is. ? 2) Ik kan vatten dat de heer F. dit niet begrijpt. Het verband tusschen slechte bouw kunst met aangenomen werk is hem totnogtoe ontgaan. Bij aandachtige studie zal de heer F. er misschien nog wel inkomen. 3) Onze architectonische vakbladen worden door het publiek uiterst zelden gelezen. Kin der reden dat de bouwkunst niet populair is, vind baar oorzaak daarin, dat architectonische kwesties niet vrijuit in het publiek behandeld worden. Ik acht de behandeling van zaken die bouwkunst en economie raken in een nietvakblad als De Amsterdammer zelfs beter ter plaatse dan in een vakblad. ?1) »ln de critieken" V Ia welke V De heer F. kon weten dat er in Nederland geen bouw kundige kritiek bestaat. Of bedoelt hij soms de leuterpraatjes van verslaggevers, b.v. als er een of ander magazijn geopend wordt dat ver huurd is 'i Ik verzoek hem mij drie mannen te noemen, die bouwkundige kritiek schreven, zonder partijbelang, louter ter wille der bouw kunst, en daardoor van blijvenden invloed op onze bouwkunst waren, opdat ik zoo mogelijk nog overtuigd worde van het feit dat er in Nederland wel degelijk een bouwkundige kritiek bestaat. 5) Nergens heb ik geschreven over de laatste 50 jaren. Ik heb gezegd dat »het bouw vak op een lager standpunt is gekomen dan het eeuwen geleden stond". Sociale toestanden en bouwkundige aangelegenheden wijzigen zich zeer langzaam, soms zijn daartoe eeuwen noodig. Het slechts was de bouwkunstenaar er aan toe in het eerste derde der negentiende eeuw en uit haar diep verval kan zij slechts langzaam opkomen. Er zal verband bestaan tusschen de snelheid van hare opkomst en de verbetering van het stelsel van aanneming. Een beroep op »de" collega's komt mij zeer zwak voor. 6) Nergens heb ik geschreven dat het verval der bouwkunst zifjn oorzaak heeft in de publieke aanbestedingen ; wel beweer ik dat het verval voor een groot deel is toe te schrijven aan het systeem van publieke uitbesteding en dat de bouwkunst onder dat stelsel nooit tot bloei kan komen. Het stelsel van uitbesteding werkt nadeelig op de bouwkunst. Maar de oorzaal; dat dit stelsel wortelschoot en dus ook de oorzaak van het verval dzr boinckunst is gelegen in de verandering van maatschappelijke toestanden, welke ruim drie eeuwen geleden plaats vonden. 7) Dat de aannemers invloed hebben op het maken van het project zal wel niemand betoogen ; doch dat eenzelfde werk gemaakt als aangenomen werk, of wel door werklieden die zich richten uitsluitend naar den architect een geheel verschillend uiterlijk moet hebben, begrypt ieder bouwkunstenaar. De schoonheden der romaansche, der gothische en der eerste renaissance gebouwen moeten den heer F. ten eenenmale ontgaan zijn. »De geschiedenis" heeft hem geleerd dat sommige dier werken mooi gevonden worden, maar die mooiheid zelve heeft hij blijkbaar niet gevoeld. 8) Daze uiting van den heer F. is karak teristiek voor een deel der architecten, die den ambachtsman beschouwen als iemand die den romp van een bouwwerk op niet te slechte wijze in elkaar zet, om het dan later te laten versieren door den beeldhouwer, den decorteur, den kunstsmid enz. Ik kan begrijpen dat de heer F. mijn gedach ten over bouwkunst niet deelt. Hij schijnt de schoonheid der werken niet te kennen, die gemaakt werden zonder beeldhouwer, zonder decorateur, zonder kunstsmid. 9) Waar is het verschil tusschen bouwkunde en bouwkunst anders te vinden dan bij menschen die niet op de hoogte der zaken zyn. Er zyn, geachte heer Freem, zeer mooie molens, stallen, boerderijen, fabrieken, bier brouwerijen, hooimyten en kalkloodsengebouwd en zeer leelyke paleizen, kerken, grafmonu menten en standbeelden. Waren nu de eerste werken van bouwkunst en de laatste van bouwkunde? 10) Dit is een gemeenplaats en met een gemeenplaats bestrijdende zeg ik : het behoort niet tot de uitzonderingen dat menig jong aannemer van zijn architect heeft geleerd. 11) De laatste zeventig regels hebben niets te maken met de kwestie of het wenschelyk is een uitvoerder of een aannemer aan het hoofd der uitvoering te zien. De heer F. vat wel dat er bezwaren aan het stelsel van aan besteding zijn en door uitnooiliging een bekend middel komt hij daaraan wel eans te gemoet. Maar zijn de principieele fouten dairmede overwonnen? Immers neen. En na hetgeen de heer F. over de bouw kunst in verband met den beeldhouwer, den decorateur enz. schrijft, geloof ik dat zijn «direct in aanraking komen" met den werkman niet die gevolgen heeft, die ik in mijn artikel van 3 Maart beoogde. 12) Wederom een gemeenplaats! Ik beweer: dat ook menig architect dit niet als vuilwerk beschouwt en het niet aan den opzichter overlaat. 1:5) Ik ben verplicht te wijzen op het feit dat de heer F. mij dwingt my uittelaten over het kasteel Oud-Wassenaar, het werk der heeren van Malsen en Muysken. De handel wijze van den heer F. spyt mij, omdat door deze ietwat onbescheiden vraag ik genoodzaakt ben een oordeal uit te spreken over een bouw werk, dat geheel onbesproken kon blijven daar het geheel buiten de zaak staat. Ik ben thans gedwongen te zeggen, dat, welke verdiensten dit kasteel overigens ook hebben moge, het door mij niet gerekend wordt te behooren tot die bouwwerken, die ik zou willen aanhalen als er sprake was de kunstwerken van mijn land te noemen. Mijn conclusie van dezen strijd is deze: DJ heer Freem en ik zijn geen geestver wanten, geen lieden van n richting, van n gedachtengang. Ons mooi en ons begrip var. kunst is blijkbaar niet het zelfde. En om op de kwestie der uitvoering terug te komen: van de wijze van aanbesteding zooals die nu gevolgd wordt, en wefke volgens mij schadelijk is voor de bouwkunst, waarom ik haar be strijd, heeft de heer Freem in zijn twintig jarige practijk te Arnhem de bezwaren nog niet gevoeld. Overeenstemming tusschen hem en mij zal dus wel voor goed uitgesloten zijn. Hillegom, J. E. VAN DER PEK. 17 Maart 1901. Kragi, door J. B. SCHEPERS, J. L. van hoi.y, Amsterdam. Zio op het oog ziu je dit werk houlen voor kunst uit de dagen van HoUy'k of Tollens, toen haast niemand hier al ernstig dacht ojer vraagstukken, die nu iedereen bezig houden, uit dea lieven gosien tijd, toen alle mensche.i heel zoet ora'.je droegen en. toen de eerzame burgers van B.aricum je denkelijk gelyncht bidden, wanneer je hun voorspeld hadt, dat er in hun gemeente nog eens een anarchistenkolonie zou worden gesticht. Onder d.e indruk las ik het in den N. Gid^ en heeft bet me vroeger gruwelijk verveeld. Ik begrijp niet, dat Xloo.-i zoo onpractisch was ora va'i dit KleinEpos maand aan maand fragmenten op te nemen zonder er in zijn eigea belang en van Schepers de nood:ge toelichtingen bij te laten plaatoen, want ik schaam mij met opcn:ijk te erkennen, dat raeine Weinigkcit noch naar den vorm, noch naar den inhou l eerst met meer meende te doen te hebben dan met een vreeseliik langdradige litteratuur-antiquiteit. Na de welwillende verklaringen van den auteur bleek mij, dat zijn Jinit/i niet zoo'n artistiek fossiel was, doch waarlijk had hij zijn voorrede wel met eenige verklaringen mogen verlengen. Wanneer een artist de dingen, die in zijn eig;n tijd gebeuren weergeeft in een historische vorm, zooals Goethe d.'n Mensch van de XV11 Ie, X'Xe en vaa de X.\« Eeuw zelfs uitbeeldde in zijn Fanat, in een XVI eeuwschc figuur, dan kiest hij daar toe een periode, welke zeer voel lijrt op het stadium, waarin hij zelf leeft. Doet hij dit niet, dan loopt hij veel kans, dat zijn werk mislukt, omdat ieder zich toch steeds het best kan verplaatsen in phasen der Geschiedenis, welke in vele op zichten met die van zijn tijd overeenkomen. Het is daarom geen axioma voor alle auteurs; bet proza van Ary Prins o.a. is geen pro;luct va*n zulk een keuze uit historische stof en toch weet bij zici zoo heerlijk heen te denken in de Midden-Eeuwen al bevalt mij zijn over dreven gebruik van infinitieven, de zinsbouw dus, niet altijd, zóó intens, dit de tafereelen door hem opgeroepen uit de feodale Aera mas sief worden inp'aats vlak schilderwerk, dat men ze ziet als in een panorama. De kloostergangen welven weer over je been, je ruikt hun kelderlucht; cavalcaden van kleurige edellieden en schildknapen hotsen weer door de open plekken van een woud en de zon strijkt door de takkenholten over het rood, blauw en groen van hun gewaden; een gildencompagnie trekt weer uit de oude poort eener stad met zwaarden en hellebaarden om te vechten tegen roof ridders met hun knechten Bij liragi heeft Schepers ook niet alleen ge dicht aan de Germaansche mytöologie maar gelijk hij mij schreef aan een andere strijd tusschen het licht en de duisternis dan van deze legendaire dichter en zijn ge liefde : Idoena tegen Loke, den god van leugen en hebzucht n.l. aan de oorlog, die nu plaats heeft tusschen de Boeren en de Engelschen. Gelukkig kan ik dus de Marxisten al dadelijk gerust te stellen door protessoraal te constateeren," dat dit Klein-Epos alweer is: een reflex der economische verhoudingen/' want als je in 't oog van sommigen van die menschen niet minstens zélf een reflex bent der economische verhoudingen, dan deug je niet, dan willen ze niet vaa je weten, din ben je een gemeene bourgeois. Zoo sterk stond Schepers onder den invloed van die oorlog bij den aanvang van het nog onuitgegeven 2e deel, dat hij voor de voltooing opzettelijk de uitslag van dien strijd afwacht. Nu schreef hij mij, Jat Bragi nog op andere wijze symbolisch is, miar diens gedachten gang kwam onbewust in het werk en daarom vraag ik mij af: Is dat niet een toeval, is de goeie man niet later mér in zijn werk gaan zien en toen opzettelijk er in werken, wat er oorspronkelijk niet in bedoeld was ? In zoover darf ik over da waarde geen besliste uitspraak te doen. Anders was het geweest, wanneer hy vooraf, met besliste, zelf geweten wil er de volgende psychische ontwikkeling van Bragi in had doorgevoarl. Bra^i ziagt n.l. eerst den roam der goden ea helden en viert de liefde, is dus dair een evenbeeld der dichters van 1830, komt dan tot de diepere ziele-poezie, die door de ruwe Germanen als onbegrepen versmaad wordt en vervormt zich daar dus maar wel erg vlug tot een zanger van het Ik als de Tachtigers, nog al snel, want tus^chen '30 en '8'J slaat hij de overgang: de school der Parnassiens over, wier stof' altijd historisch maar wier zienswijze naturalistisch is: vóór alles de vorm cultiveeren, objectief beschouwen en geen persoonlijke emoties uiten. Hun mees ter Leconte de Lisle, de klassieke, demo cratisch gezinde aristocraat, hoewel vechtend voor het volk op de barri. ade i was toch te trotsch om zijn innerliji gevouis-levtn te open baren, naa' hij zei, aan de massa: Aux histrioiis ef aux prostituees." En nou kaa je zoo maar niet met je dichtros over f)O jaar, laten we zeggen dei tig van een bepaalde artistieke gevoslswijze heenspringen als een jockey over een hindernis. Na die Nieuwe Gids-tijd doorgemaakt te hebben daalt hy af op de aarde. Ja, 't is toch wreed, dat je als moderne bard toch altijd weer op die infame straatkeien terecht komt of op je stoel in een studeerkamer of restaurant. Bragi's verheinelde, al te ijle dichtkunst, as uit de jaren toen het hoogste ideaal voor sommigen was: T) speak with a human voics in a disembodied soul, moet weer krachtiger wo: den door beroering met da Groote Almoeder, de Aarde en met het Volk, dat daar vecht in volle, harde, moeilijke, vaak moordende strijd om het b.sraan en hiermee levend nioet hij worden tot 'en troost voor de to.)bende, tastende mensen." Zoo is bij dus een die iter van de Nationale Gemeennchapikunat. Ik moet er a-in toevoegen, dat de plotselinge sprong van ragi van '30 op '80 in zijn dithtwijze misschien daar van ean gevolg is, dat Schepers niet zoozeer aan de litteratuur vaa de XlXe eeuw als aan die van de HolUndsche poëzie gedacht heeft. Tot dat zeltJe genre kan men ook rekenen de verzen op de Boeren van Varwey in het Tweera.Tiidsclmtt ea het pas verschenen: Amsterdam in Kroningsdagen van G. v. Hulzen, een ricnting bepaald j >nger dan die van '80. Coers, de verzamelaar van Nederlands GrootLiederb; ek heeft trouwens al sinds eenige tijd de N.-Gidsmannen voor een meer nationale strooming gewonnen. Schepen heeft ons willen verrijken met een zuiver iNederlandsch Germaansche mythologie en daarom naar welbehagen voorstellingen, aan de Scandinavische ontleend, gewijzigd. Hij geeft voor ons land aan Germaansche goden de voor keur boven de Griekschen. Nou, ik voor mij houd meer van Venus dan van Freia, en stel Apollo boven Balder, zjoals ik liever wijn dan bier drink en een streng uitwelvende palmboom van het Zuiden liever zie dan een ruwe eik. Mij zijn die Germaansche heraalingen te ruig, te grot eii ik geloof, dat sindi de Renaissance de Helleensche Olympus steeds meer het mytho logisch middelpunt, is geworden van alle volken en de grasco-rotnaansthe goden het voor goed van de noordelijken gewonnen hebben. En ter no^ is er behoefte aan een pan-nationale, een geheel moderne mythologie, welke bv. in dichter lijke vorm een darwiniaansche Genesis zou wezen of ook een beschrijving van den memch, die als Prometheus aan de oude goden den bliksem ontrukt en met zwaarden van licht, de stralenkegels van electrisc^e reilectors, de demonen van angst, domheid, tra litie uit alle holen en krochten wegveegt van een betere aarde of anders zijn j kamp tegen Mammon, Dat zou nog heel wat grooter wezen dan dat na-lingeeren van de Grieken. Maar om die te fcheppen en dat zou wel eens kunnen moeten er XX eeuwsche oer-dichters opstaan. Toch betwijfel ik of de tijl er nu al rijp voor is. Het woord oer-poëet gebruik ik bier niet in den zin van de zangers, die al muzikale gan;ma',s uitstieten of eerst begonnen in rbytmen te spreken en te schrijven maar in de be.eekenis van dat soort kunste naars, die voor eeuwen het karakter van een tak der poëzie bestendigen. Homerus was alleen zóó opgevat een oer-dichter, maar alles behalve een oermensen, evenmin als de helden van zijn tijl, die het vee hadden geiemd, die vuur wisten aan te leggen, die al een hoog ontwikkelde taal hadden, niet pijl en bjog schoten, de zee be voeren, iu krijgswagens reden en zoo meer. In het kort verloopt Brai/i I aldus: Bra»i, zoon van Woilan dus iemand van fij.ie familie en van Gunlod, een aardsche vrouw, leeft in een hutje bij een dennewoud. Bilder, de Zonnegod, vraagt in Walhalla om een zanger tot veredeling van der goden genot. Wodan weet, dat Bragi hier ioe bestemd is. Deze, nog zeer jong, ziet een Walkyre : Ililda baden. Het gezicht doet hem tot man rijpen. Hij verlaat Gunlod en Idoena, de vriendin van zijn jeugd. Ililda verlieft oy hem, maar hij vergeet haar weer voor Gerda Zij verleidt hem bijna, doch hij blijft zich meester en keert tot Idoena terug. Dan op hun trouwdag ontstaat er een strijd tegen vorst Sigebert, waarin Bragi sneuvelt. Ililda haalt de gevallen held om in Walhalla met hem te minnekozen, maar hij blijft Idoena getrouw. Hij zingt nu bij de maaltijden der goden, doch treurt, daar Frig, Wodan's vrouw óók een vrouw l den koning der Azen liet beloven onder eede, dat geen aardsche schoone hun verblijf betreden zal. Zij neemt die eed terug c1 at zal moeite gekost hebben mits Ililda het offer brengt, Bragi gelukkig te willen zien met Idoena, de godin van de eeuwige jeugd, een heil, waarvoor ook Gunlod den Alvader dankt. Van het vervolg II en 111 behoeft alleen vermeld te worden, dat Bragi en Idoena weer ter aarde dalen en als L ke onpersoonlijk blijven rond zweven. Dit paar smelt samen met het diepste Ik der Christen-Godheid, strijdend tegen den booten demon van sluwheid en heb zucht. Daarin zal dan meteen beschreven worden de ondergang van het heidendom door de christelijke leer. B j de vergelijking van die tijd met de onze, heeft Schepers naar hij mij schreef niet gedacht, dat de middeneeuwsche godsdiensten nu wel licht gely'k de heidanschen voor dezen zullen plaats maken voor een nieuwe, maar alleen aan een herleving van het Christendom. De vorm van zijn werk kon heel wat sterker wesen. Dat is te verbeteren door veel observeeren en studie van Gorters Mei of het proza van A-y Prins want uitdrukkingen als: En murmTend als een beekje welde 't lied, kan iedereen wel op papier smeren. Even oppervlakkig ataat op blz. 21. Dan zaten ze bij 't haardvuur samen stil, Vergetend, dat daar buiten 't witte licht Der maan bet'jov'rend over 't ven heeiigleed En al wie lief had buiten lokte, (dan in eens veel beter:) icaar Het dromen weefde 'om 't ven van k int tot kant Van boom tot boom (maar dan weer:) tot heel die wereld, vol Van 't reinste maanlicht als 'en droom daar lag. Als 'n droom, nou ja. Hier zegt hij slechts iu de gecursiveerde regel wat voor droom hij er bij ad; in het volgende evenwel doet hij het zoo voelen, dat zyn werk er bi/j uitzondering Gorters prachtige, eerste rangs-poëiiek nabij komt: De nacht zond licht omlaag, wit manelicht; 't W aasde over 't kleed der maagden can het woud, Die het mid^omerfeeat in reidans vierden: UI stoeiden ze o oer del en heuvdkling. Zoozeer het me verheugt, dat Schepers niet meer wil weten van die vervloekte, oude spelling, zoo spy't het me, dat hij in plaats al tekorten, weer nieuwe noodelooze verlengstukken invoert 'en voor 'n, vieooltjes voor viooltjes, erieka voor erika, erg makkeiy'k voor vreemdelingen, die Hollandsen willen leeren. Bovendien : hij moest er veel raiikaler op in hakken. Kom, als U bomen schrijft voor boomen, zet dan ook maar direhuid voor dierehuid en di in plaats die, leew'rik voor leeuw'rik Wat doen we nog met al dat lettertuig, met al die taai-schimmen, die nog rondspoken uit de pas verzwonden Eeuw 'i Het publiek zou wel volgen, wanneer de meeste artisten, waar ze het doen konden, maar niet ZJQ jammerljk laksch waren. Zeker verdient dit werk anders bestempeld te worden dan AndréJolles het onlangs deed in Di, Kroniek met gekwaak". Men mag even wel niet zoozeer dien recensent als wel den auteur zelf de oorzaak van die verkeerde be oordeeling verwyten. Wanneer Schepers te veel wordt geringschat dan ligt het aan te groote beknoptheid van zijn voorrede. Ieder mag zijn best doen begrepen te worden en die dit nalaat, is al te bescheiden. Opzettelijkonverstaanbaar wou de auteur echter niet wezen. Maar als hij dan toch uit de hoogere geweaten is neergedaald op airde en zijn Bragi gelijk wil worden, dan dient hij den ty'd beter te uegrijpen, waarin hij leeft, dan moet hij kennis maken met het zeer aardsche, zeer nuchtere, historisch materialisme van Marx, dat au fond zooveel idealistischer is, zooveel eer idealen bereiken doet dan de wolkige, vroegere wijsbegeerte, waar deze denker zoo geweldig onder heeft huisgehouden. Ik bedoel daarmee niet, dat de heer Schepers marxist moet worden op en top, maar wie de strijd van het volk in deze da^en en van alle vroegere tijden begrijfftu wil, moet van diens leer toch wel de helft accepteeren. En ook dat idee vau een herlevend Christendom is zoo ongelukkig nevelachtig. In zoover lijkt onze tijd op de heidensche, die hij behandelt, dat ook cii weer alle bestaande, verouderde godsdienst-stelsels m. i. moeten plaats maken voor een nieuwer. Daar het Klein-Epos rog n et is voltooid, kan Schepers, wanneer ook hij tot deze meening nog mocht komen, die beschouwing er litterair en sym bolisch in verwerken. Hij leze daarvoor niet Das Kapttitl dat kost zooveel tijd maar bv. JJt'-i' Itwturisc'ie ALtterialismiis van Plechanow, Kautsky's résutuévaa het Marxisme vertaald in het Hollandsen door Ankersmit en voor dis godsdienst-kwestie: De S-tciiilMen van Qaack n.l. de hoofdstukken over Saint Simoa en over de Saint Sirnonisten. Want zonder ekonomische kennis van de oorzaken van de Transvaalsche oorlog, van de slavernij van het volk en van de gi-schiedenis der godsdiensten in het algemeen kan hij met geen mogelijkheid lintgi verder ontwikkelen tot een helder evenbeeld van de huidige dicht kunst en dat zou in de volgende deelen van het werk zich leelijk op den maker wreken. J. K. BE (iiiiiiiiiMiiiHimiiiiii m uil tl ».6O en hooger 12 M^ter! Franco en vi'U van invoerrechten toegezonden l Stalen ommegaand : e e zoo van zwarte, witte en gekiturde ,,Ht'ïinewerj;--ZiJ«Ie" van 45 et. tor, 11 11.1O ppr Mer.-r. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Iloof«I-JI>epöi Dr. JAF.GEh'3 ORiG, K. F. DKUSCIILE-BENGER, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deie artikelen in geheel Neder]. ECHT VICTORIAWATER. FUIOKE & C°. BESTE ADRES VOOR SPAAN» en PORTÜ&. IJÏH. KEIZERSGRACHT 18, AMSTERDAM Piano-, rEfflDJiielani MEYK«»OS & KAI.SIIOVKH, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl