Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1240
Laat ik hier echter al dadelijk laten volgen,
dat de geheele behandeling der wet slechts
2Va d 3 uren vorderde, en dat daarmede
mijn verblijf op de tribune reeds was ge
indigd; dus eene ephemere verschijning!
Het tooneel dat de Kamer bij mijn
binnentreden te aanschouwen gaf was niet
van op wekkenden aard. In het slechts
spaarzaam binnenvallend daglicht zag men
de slechts voor 2/3 aanwezige leden luste
loos en apathisch in hunne banken zitten
of de zaal uitwandelen, terwijl de gewone
werkers, zij die altijd zitten te schrijven
of zich met paperassen bezig houden, nog
harder zaten te pennen dan gewoonlijk
en de courantenlezers nog meer verdiept
in hunne lectuur zaten dan anders het geval
is. Het gewone geroezemoes, het onder
linge gesprek voeren, kortom al die eigen
aardigheden die eene Kamerzitting in den
regel zulk een eigen cachet geven, miste
men dien dag, en zelfs de weinige sprekers
(behalve de Minister en de voorzitter der
commissie van voorbereiding), die over het
aan de orde zijnde onderwerp het woord
voerden, deden dit op eene voor de meeste
hunner ongewone wijze, met een zekere
eentonigheid van stem, met eene zekere
soberheid van gebaar. De ware lust was
er niet. Of nu de daargs te voren gevallen
beslissing over de Legerwet, die den Minister
van Oorlog het bestaan kostte, dan wel
gemis aan belangstelling, schuld aan die
weinige opgewektheid,deze duidelijke«the
lnamlosigkeit'' was, is mij onbekend. Zeker
is het, dat de indruk aanvankelijk op den
bezoeker gemaakt, niet veel goeds voor
spelde ten opzichte van het te behandelen
onderwerp. En beneden die verwachting
bleef de behandeling!
Men zou zoo zeggen, dat zuk een in
grijpend, belangrijk wetsontwerp aanleiding
moest hebben gegeven allereerst tot eene
grondige bespreking omtrent aard, doel en
strekking van hetgeen wordt voorgesteld
en de beginselen die er aan ten grondslag
liggen. Dan zou men wel eens een weer
klank in de Kamer hebben willen ver
nemen van de vrij talrijke, dikwijls zoo
juiste bezwaren daarbuiten tegen dit ont
werp of een zijner onderdeden aangevoerd.
Ook de Vooizitter scheen deze verwachting
te koesteren, toen hij bij het openen der
beraadslagingen vrees te kennen gaf voor
de groote uitvoerigheid die hij voorzag,
bij het debat omtrent »het bezwaar van
eene volledige reorganisatie van het Staats
toezicht; op de vraag of de wet van 1865
geheel of gedeeltelijk moet worden voor
zien; op de uitbreiding van het Staats
toezicht op levensmiddelen enz.; op de
kosten."
Niets echter van dit alles! Laag bij
den grond, zeurig en slechts bijzaken en
bijzaakjes behandelend was en bleef het
debat, alsof het een eenvoudig naturalisatie
wetje of zoo iets gold en niet alsof het
hier een vraagstuk betrof zoo diep ingrij
pend in ons volksbestaan, van zooveel
gewicht voor de volkswelvaart.
Het begon al bij de »algemeene beschou
wingen"! Het was de veelbegaafde spreker,
de heer Dr. A. Kuyper, die deze beschou
wingen opende en, na beantwoording door
den Minister, ook sloot. Hetgeen hij, in
strijd met zijne gewoonte, op sobere, een
tonige wijze, zonder eenige pathos of
gesticulatie, te berde bracht, kan worden
saamgevat met de woorden: naar aanleiding
der wet, doch niet over de wet. Om zijn
sympathie met dit ontwerp te betuigen
werden door den spreker in kort bestek
allerlei heterogene onderwerpen bij elkaar
gepraat, waarvan de meeste blijkbaar niets
met doel en strekking der wet te maken
hadden, terwijl andere, in den vorm van
bedenkingen aangevoerde punten gemak
kelijk te weerleggen waren, welk laatste
den Minister later, voor zoover hem
noodig voorkwam, dan ook niet moeilijk
viel. Zoo werd door Spr. beweerd, dat
het autoritair optreden der geneeskundi
gen, schuld was dat het Geneeskundig
Staatstoezicht niet de sympathie der
burgerij heeft; ik zou wel eens willen ver
nemen, waar ter plaats ooit een lid van
het Geneeskundig Staatstoezicht door dat
autoritair optreden aanstoot of ergernis heeft
gegeven, stel dat dit beweerde autoritaire
inderdaad den ganschen geneeskundigen
stand, evenals weleer den theologischen
stand aankleeft. Wat verder het
keukenen restaurantargument in sprekers betoog
beduidde, is mij niet recht duidelijk. Het
schijnt den spreker voorts onbekend te zijn,
dat het tegenwoordig Staatstoezicht ook
niet uitsluitend uit geneeskundigen bestaat
en dat er ook thans ingenieurs, chemici,
juristen enz. in zijn opgenomen. De rol
die de heer Kuyper aan de vrouw in het
nieuwe Staatstoezicht wenscht toegekend
te zien, zal voor haar wel niet zeer aan
lokkelijk zijn; immers continuatie van
»kleeden-kloppen, uitstoffen, schoonmaken
en blankschuren", moge eene schoone zaak
zijn, die veel «vermaak''geeft aan sommige
huissloven, ik meen de Nederlandsche
vrouw beter te kennen, om haar met het
toezicht op of de uitoefening van dit be
drijf vreugde te bereiden. Hollandsche
zindelijkheid ? Wat is dat ? Misschien weet
de heer Kuyper daar meer van dan de
medici hier te lande, die anders meer
bevoegd kunnen zijn over die zindelijkheid
een woordje mee te spreken en daarom
trent dan ook in het algemeen wel een
andere meening zullen koesteren, dan dat
deze zindelijkheid aan Amsterdam en den
Haag een laag sterftecijfer zou hebben
bezorgd. Wat verder de bij elkaar gesleepte
punten van bespreking betreft, z. a. het
antirevolutionnair program, het recht en
de plicht van de overheid om door te
tasten, de persoonlijke vrijheid, de Zon- en
Christelijke feestdagen, de sympathie der
burgerij enz. enz. dit alles mocht de spreker
en zijne lezers buiten de Kamer zeer veel
belang inboezemen, met de wet zelve
stonden zij meestal slechts in verwijderd
verband en hadden gerust gemist kunnen
worden, zonder dat de wet zelve er iets
minder door ware geworden of hare be
handeling er onder geleden had.
En ru de behandeling der artikelen! Art.
l en 2 uitdrukkende zoowel het beginsel
waarop de wet berust, als de grondgedachte
waarvan hare uitvoering uitgaat, trokken
niemands aandacht en passeerden dus zonder
meer des voorzitters hamer. Later werd
achtereenvolgens bij 9 van de 42 artikelen
door onderscheidene sprekers het woord ge
voerd, n.l. over den ambtseed, over den
algemeenen last tot binnentreden der
woningen, de bevoegdheid van
secretarissenniet-leden der gezondheidscommissiën tot
het binnentreden van woningen enz., Zon
en Christelijke feestdagen, het getal hoofd
inspecteurs in verband met het lidmaat
schap van den centralen Raad, de vriend
schappelijke verhouding die er moet zijn
tusschen gezondheidscommissiën en gemeente
besturen en de benoeming van
eerstgenoemden door den Commissaris der
Koningin; de geheimhouding, het verslag
der commissiën, kosten dezer commissiën
door de gemeenten te dragen en het be
volkingscijfer. Ook werden hier en daar
enkele amendementen voorgesteld en ook
sommige aangenomen, dus al te maal
hoogst belangrijke zaken, doch alweer met
de volksgezondheid slechts in zeer ver
wijderd, soms in geheel geen verband
staande. Tusschen twee haakjes ; de stem
mingen over de amendementen droegen
veelal den stempel van partijstemmingen
en doen dus aan politieke berekeningen
denken; oüdiable va-t-elle se nicher !
En hiermede was de corvée afgeloopen.
Met zeldzame vlugheid of zooals men zegt:
in een vloek en een zucht, was nu een wet
nagenoeg geheel na elkaar afgehamerd,
die ten doel heeft ons voor, wie weet
hoeveel, jaren te voorzien van eene orga
nisatie, waaraan het wel en wee van de
volksgezondheid, dus ook van volkswel
vaart in hooge mate afhangt. Niet aan
de goede zorgen der volksvertegenwoor
diging, niet aan den lust tot mede-arbeiden
aan een beteren toestand, hebben we dit
uitstekend produkt van wetgevend talent
te danken, doch aan den helderen blik,
het breed uitzicht, de groote arbeidskracht
en de hygiënische gezindheid van den
Minister van Binnenlandsche Zaken. En
indien men hier en daar hoort beweren,
dat de uitnemende voorbereiding van het
ontwerp, de behandeling in de Kamer
heeft vergemakkelijkt, dan geef ik dit tot
op zekere hoogte gaarne toe, doch blijf bij
mijn gevoelen, (zooals ik deed opmerken,
ook door den voorzitter der Kamer gedeeld),
dat er uit principieel oogpunt nog wel wat
meer licht gevraagd had kunnen en moeten
worden. Dat dit niet is geschied, is behalve
aan de reeds genoemde oorzaken, waar
schijnlijk ook weer voor een goed deel toe
te schrijven aan het feit, hetwelk in onze
Wetgevende lichamen herhaaldelijk valt
te betreuren, nl. dat ons land het
meer dan twijfelachtige voorrecht geniet,
het eenige land in de beschaafde
wereld te zijn, waar niet een enkel deskun
dige op hygiënisch gebied nn en dan zijn
stem kan laten hooren, hetzij tot voorlichting
zijner medeleden, hetzij tot het richten van
vragen aan de Regeering over zaken, op
zijn terrein liggende, n.l. dat der openbare
gezondheid. Met het oog hierop besluit ik
met de woorden van mijn bovenbedoeld
artikel in de Tijdspiegel. »Het i« te hopen,
dat de kiezers eens gaan inzien, dat poli
tiek zoo menige goede zaak tegenhoudt
en bederft en dat zij bij het uitbrengen
hunner stem die politiek niet altijd en
overal moeten laten voorzitten; laten zij
toch eerst inzien, dat het meer dan tijd
wordt, dat in ons Parlement op zijn groot
getal leden eens n of meer deskundigen
behooren te worden gekozen, deskundigen,
die in staat zijn door hunne voorlichting
en hun aandrang in de vertegenwoordiging
hunne medeleden te nopen steeds en
voortdurend een open oog te houden op
de belangen der volksgezondheid, waarbij
volkswelvaart zoo nauw is betrokken."
Dr. Pu. KoorERBERü.
's Gr a v e nh age, 10 Maart 190].
Vrijzinnige democratenbond.
(Ingezonden).
Wederom eene partij der verschrikking
in het kalme, gemoedelijke Nederland.
Menigeen is geheel onverwacht uit zijne
rustige rust gewekt. Het is nu ook eenmaal
een vaste wet, die zich, helaas! ook onder
de menschen openbaart, dat een voorwerp
in staat van rust, moeilijk in staat van
beweging te brengen is.
Och, waarom op eens in dat gemoedelijke
voortleven van de Liberale Unie, waarin
men elkaar zoo goed had leeren kennen,
had leeren dulden, de een den ander iets
toegevende, de een te hard vooruitloopende.
de ander hem remmende, waarom daarin
die vreeselij ke uiteenspatting gebracht, die
eene partij in het leven roept, waarop men
opnieuw het stelsel van verdachtmaking
wil gaan toepassen.
Eenzijdigen, die niet grondig onderzoeken,
maar zich bepalen tot het lezen van een
nieuwsblad, het blad hunner keuze, dat
geredigeerd wordt naar hun hart. ja, die is
het niet kwalijk te nemen, dat zij ook
eenzijdig zijn in hunne oordeelvellingen,
dat moet wel zoo, omdat hun niets anders
voorgepredikt wordt.
Wanneer wij eens een vijftig jaar terug
treden, welk een kolossale beroering in den
lande, wat had horbecke het verkorven !
Die vooruitstrevende partij werd toen uit
den booze geacht, met rilling denken vele
nog aan die dagen terug, en toch de vreeze
van toen heeft zich geleidelijk omgezet in
meer voorspoed en betere wetgeving.
De jonge liberale partij van een
Thorbecke is nu een sukkelende grijsaard, maar
een grijsaard, die men met veneratie moet
behandelen, want zijn nageslacht telt vele
zonen en kleinzonen welke het eenmaal
begonnen, maar ondervangen werk, zullen
voortzetten. Dit is het goed recht van
bestaan der nieuwe partij.
Vrije ontwikkeling is een eerste vereischte
voor vermeerdering van algemeen welzijn.
De daartoe te betreden weg is duidelijk
door de nieuwe partij aangegeven. Wij
noemen slechts uit haar program van actie
de gelijkheid voor de wet niet alleen in
woorden, maar ook inderdaad van allen,
die deel uitmaken van onze gemeenschap,
hetzij man of vrouw.
Zij, die 's menschen ontwikkeling tegen
werken, onder welke motto ook, stellen
zich op de bres voor een hopelooze zaak,
de geschiedenis yan alle tijden leert zulks.
In 's werelds strijd naar beter, welke thans
zoo fel wordt gestreden, behoort een reden
naar eigen geweten en inzicht stelling te
nemen. Een goed geweten eischt dat men
als stoker, niet als remmer optrede.
Het zal nu ongeveer twintig jaar geleden
zijn, dat de heer Heldt lid der Tweede
Kamer werd. De socialistische partij onder
Domela Nieuwenhuis maakte reeds onder
vele vormen druk propaganda. Deze zaken
brachten vrees en ontsteltenis (ook wel
aanstellerij I) onder vele partijen. Met de
sociaal democraten zag men Nederland
reeds in de toekomst ten gronde gericht,
omverwerpers als zij waren van tronen,
eigendom, godsdienst en staat! Met den
heer Heldt had men de commune in de
Staten-Generaal gebracht, die de sociaal
democraten wel een handje zou helpen !
Edoch, wat is er van dat alles gebeurd ?
Wij leven nog in onze rustige rust, maar
zijn eenigszins wat meer wakker geschud,
wij zijn gewekt uit onze dolce-farniente.
Onder verschillende partijen en standen
kwam er leven in de brouwerij, maar een
geheel gezond politiek leven mag het resul
taat van de vooruitstrevenden niet genoemd
worden, al valt het niet te ontkennen, dat
er menige verbetering door sociale wetge
ving is tot stand gebracht.
Nu staat daar opeens een nieuwe partij
op, juist in een' tijd, dat de verkiezings
campagne een aanvang gaat nemen.
Wij weten, dat ons een strijd, een strijd
der hartstochten voor de deur staat, wij
weten, dat de eene partij, de andere, te
recht of te onrecht, fel bestrijden zal, wij
weten, dat men het dan ook zoo heel nauw
keurig niet neemt, want iedere partij, berijdt
in deze haar eigen stokpaardje, maar toch
mogen wij kardinale punten, die eene partij
onverdiend naar het hoofd wolden geslin
gerd door een gedeelte yan de pers, niet
onopgemerkt laten voorbijgaan.
Wij staan in verhouding van tijdsom
standigheden op hetzelfde standpunt als
voor vijftig en voor twintig jaar geleden,
met dit onderscheid echter, dat de ervaring
aan onze tegenstanders behoorde geleerd te
hebben, dat het den volke vrees inboeze
men voor de zaken, waarvoor wij strijden,
is het leveren van een gevecht met oneer
lijke wapenen.
Vooral het Handelsblad wenschen wij toe
rondborstigheid in dezen strijd; als voor
vechter van onze Marine is open zeemans
schap voor hem een eerste eisch. Van hem
allerminst hadden wij gedacht, dat hij het
Koningschap tegenover de nieuwe partij
zou uitspelen, de waardigheid van de
Kroon had hem hier den juisten weg be
hooren aan te wijzen.
De uitdrukking : »het Koningschap wordt
door ons aanvaard" wil toch geenszins
zeggen aeduld, maar wel, dat het constitu
tioneel Koningschap voor de nieuwe partij
de eenige deugdelijke staatsinrichting is,
ons geboden door den eisch van vooruit
gang en voorspoed. Dat ook republikeinen
een plaats kunnen vinden onder ons, vrij
zinnige democraten, bevestigt, dat de vrij
heid van geest, de roem van ons land en
volk ten allen tijde, geen doode letter is
feworden, zulks ware ook niet denkbaar,
aar waar het huis van Oranje, baanbre
ker van die vrijheid op intellectueel gebied,
zoo wordt geëerd en gevierd.
Helder, 26 Mrt. '01. C. J. J. H. v. KEMPEN.
Een keizerlijke improvisatie.
Toen in het jaar ISOödoor de Prui
sische regeering het wetsontwerp werd
ingediend, waarbij haar idemnit it werd
verleend voor haar regeeren zonder goed
gekeurde begrooting gedurende den
conflicts-tijd, werd den toenmaligen president
der Kamer van Afgevaardigden, den heer
von Forckenbeck, opgedragen namens de
Kamer een adres aan koning Wilhelm te
overhandigen. Zooals men weet, had het
Bismarck onzettend veel moeite gekost,
den koning te bewegen tot het indienen
van het indemniteits-voorstel. De koning
meende, dat het niet overeenkomstig met
zijne waardigheid was, als het ware excuus
te vragen voor maatregelen, die, al hadden
ze geen wettelijke goedkeuring verkregen,
toch volkomen doeltreffend waren gebleken.
Bismarck slaagde er in, den ouden vorst
duidelijk te maken, dat de geheele
indernniteits-quaestie niets anders beteekende dan
dit: had de vertegenwoordiging destijds
geweten, wat wij wisten, dan zou zij evenzoo
hebben gehandeld als wij.
Koning Wilhelm gaf toe, maar hij was
niet overtuigd. En dat liet hij ook den
heer von Forckenbeck merken, toen hij l
zeide, dat hij in dergelijke omstandigheden, j
d. i. bij een nieuw conflict met de vertegen
woordiging, steeds weer zoo zou handelen,
als hij nu had gedaan. j
President von Forckeubeck was niet zoo |
dwaas, om deze zeer inconstituticneele j
uitlating als een boodschap aan de Kamer j
te gaan overbrengen. Hij meende, dat hij i
'a konïngs woorden slechts dan aan de
kamerleden mocht mededeelen, wanneer de ;
minister-president daarvoor de staatsrech- ;
terlijbe verantwoordelijkheid aanvaardde.
En Bismarck gaf hem gelijk. De quaestie
werd dan ook in den ministerraad bespro- !
ken, en deze besliste, dat met de troonrede
en de overhandiging van het antwoord
daarop de »staatsacteii" waren afgesloten, l
dat eene geïmproviseerde rede van den ;
koning geen regeeringshandeling was en ?
dat het ministerie daarvoor in geenen i
deele verantwoordelijk was. Het standpunt, \
door den heer von Forckenbeck en de '??
hem vergezellende kamerleden, die het
adres van antwoord overhandigden, inge
nomen, was dus volkomen juist.
Geheel in dezen geest heeft nog kort
geleden de voorzitter van den Duitschen
Rijksdag, graaf von Ballestrem, gehandeld,
toen hij bij eene officieele ontvangst door
keizer Wilhelm II van den monarch eene
zeer interessante geïmproviseerde rede te
hooren kreeg over het Duitsch-Engelsch
traktaat, de Portugeesche financiën, de
verhouding tot Rusland enz. Graaf von
Ballestrem heeft van dit alles den Rijksdag
niets medegedeeld, zeer wel inziende, dat
hij daardoor aan het gehoorde volkomen
ten onrechte eene officieele beteekenis zou
geven.
De heer von Kroecher, de tegenwoordige
voorzitter van den Pruisischen Landdag,
is minder correct geweest dan de heeren
von Forckenbeck en von Ballestrem in
soortgelijke omstandigheden waren. Minder
correct, en ook minder verstandig. Het
getuigde noch van gezond verstand, noch
van waarheidsliefde, noch van tact, dat
hij de betreurenswaardige daad van den
Bremer epilepticus, welke den keizer op
eene lichte verwonding kwam te staan,
vergeleek, of althans in eenen adem
noemde, met de weloverlegde moordaan
slagen van volkomen toereken bare personen
als Hoedel en Nobiling. Keizer Wilhelm
is wijselijk op die vergelijking of
samenkoppeling niet ingegaan, hoewel hij blijkens
zijn antwoord, in eene vrij geprikkelde
stemming verkeerde.
Wat de keizer heeft geantwoord, staat
«officieel" niet vast. Ook niet, wat hij heeft
«willen" antwoorden. Dit laatste wordt ge
woonlijk bij zulke improvisatiën naderhand,
in overleg met den spreker en diens ver
antwoordelijke raadslieden vastgesteld. En
dat is een voortreffelijke veiligheidsmaat
regel, want verspreken is menschelijk, maar
bijzonder gevaarlijk voor iemand, aan wiens
woorden door zijne hooge positie een zoo
exceptioneel gewicht wordt verleend.
President von Kroecher en vice-president
Krause konden zich slechts op hun ge
heugen beroepen, toen zij 's keizers toe
spraak, wel niet letterlijk, maar zooals zij
beweerden naar den zin volkomen juist
weergaven. Hunne lezingen wijken eenigs
zins van elkaar af, maar vullen in andere
opzichten elkander aan. De National
Zeitung verzekert den authentieken tekst
te kunnen geven, en er is geen reden om
dit blad niet te geloöven, zoolang van de
eenige bevoegde zijde, van den keizer zelf,
hetzij rechtstreeks, hetzij door de regeering,
geen démenti of verbetering is gegeven.
»De daad te Bremen" ? zoo laat men
keizer Wilhelm zeggen «bewijst, welk
eene verwarring heerscht in jeugdige, on
rijpe hoofden. Dit ligt in den grond hieraan,
dat het ontzag voor de Kroon en de Regee
ring meer en meer aan het afnemen is.
In dit opzicht zijn de verhoudingen in de
laatste tientallen jaren slechter geworden.
Het ontbreekt aan eerbied voor het gezag.
In plaats van de algemeene belangen van
het volk te dienen, worden bijzondere be
langen (Sonderinteressen) nagejaagd. De
kritiek op de maatregelen van de regeering
en de kroon wordt op de scherpste en meest
kwetsende wijze uitgeoefend. Hieruit komen
de onklaarheid (begripsverwarring? gebrek
aan helderheid?) en de demoralisatie bij
de jeugd voort. De volksvertegenwoordiging
kan en moet hier de hand ter verbetering
aanleggen. Van de school beginnend, moet
verandering worden gebracht.
In deze geheele rede is slechts n ding
duidelijk: dat Z. M. keizer Wilhelm zeer
ontstemd is. Maar de rest is... mysterie.
De keizer is boos op de agrariërs, zegt
de een. Hun verzet tegen de kanalen-wet
en tegen de hernieuwing der
handelstractaten, hun poging om zich te verrijken
door de eerste levensbehoeften van den
kle;nen man te belasten, is dat geen na
jagen van »Sonderinteressen" met
verwaarloozing en terzijdestelling van de algemeene
volksbelangen ?
Weineen, antwoorden de mannen der
rechterzijde: de keizer heeft het gemunt
op de sociaal-democraten en hun geest
verwanten in het liberale kamp. Bij dezen
ontbreekt het aan ontzag voor de kroon
en de regeering. Daar worden theorieën
ontwikkeld, die «verwarring brengen in
jeugdige, onrijpe hoofden.7'
De keizer heeft het tegen de pers, zegt
een derde, die met haar scherpe en kwet
sende kritiek op regeeringsmaatregelen niet
spaarzaam is.
De keizer wil een nieuwe Socialistenwet,
zegt weer een ander. Immers de volksver
tegenwoordiging moet de hand ter ver
betering aanleggen.
De keizer vindt dat de school niet deugt,
zegt een ijveraar. Daar moet men begin
nen met het bestrijden der nu van hooger
hand geconstateerde demoralisatie der
jeugd.
En zoo verder. Zooveel hoofden, zoo
veel zinnen.
:?: *
Keizer Wilhelm is ongetwijfeld, bij al
de rusteloosheid zijner bedrijvige natuur,
een ernstig man, die er niet aan denken
zal een reeks groote woorden zonder
samenhang aaneen te schakelen, van
welke bijna eik een zware besehuldiging
bevat, wanneer voor hem zelf die voor
elk ander onnaspeurlijke samenhang niet
bestaat. Zijn uitval, klaaglied en
philippica tegelijkertijd, zal dus wel een zin
hebben, die ons tot nu toe verborgen is
gebleven. Het zou te wenschen zijn, dat
van bevoegde zijde een commentaar op
deze orakelen werd gegeven. Nu kunnen
wij slechts zeggen: de Sphinx is uit zijn
humeur.
Werkkracht en plichtbesef bezit de
Duitsche keizer in hooge mate. Maar ne
gave schijnen de goede feeën hem te heb
ben geweigerd : die der zelfcritiek.
Voor een souverein als hij is die zelf
critiek zeker moeielijker dan voor iemand
anders. Het ligt niet in zijn natuur, elke
uiting yan eenige beteekenis te laten
voorbereiden door zijne verantwoordelijke
ministers en zich voor het overige te be
palen tot nietszeggende banaliteiten. Er
zijn constitutioneele monarchen geweest,
die zich bij dit eenvoudig en gemakkelijk
recept goed bevonden, hun land en
volk misschien ook, als alles goed liep.
Maar uit dit hout is Wilhelm II niet ge
sneden. Hij is zich bewust, dat hij een
kracht ten goede kan en moet zijn. Of hij
zich óók bewust is, dat hij, door gemis
aan zelfcritiek. een kracht ten kwade zou
kunnen worden ... ?
Als inderdaad, zooals de keizer verze
kert, het ontzag voor de regeering en de
kroon in Duitschland aan het afnemen
is, zou dit dan óók niet daaraan kunnen
liggen, dat de brave Duitschers, die geen
aasje anarchisme in hun gemoed hebben,
in hun keizer gaarne den man willen
vereeren, die hen oude en nieuwe idealen
helpt verwezenlijken, maar niet den man
die hun zijn inzichten, zijn opvattingen,
zijn meeningen en waarlijk, die wisselen
zóó, dat er geen bijhouden aan is op
dringt als een Evangelie, neen, als een
wet waaraan tittel nog jota veranderd mag
worden veranderd?
Een stem uit den vreemde.
Het Duitsche tijdschrift der Türmer van
Febr. 11. bevat eenige, ook voor ons mis
schien behartenswaardige wenken, en al
zijn de toestanden niet volkomen gelijk,
toch zijn ze met elkaar verwant. In de
rubriek «Türmers Tagebueh" namelijk
komt het volgende voor, naar aanleiding
van de bekende »Preussenfeier", de viering
vdn 't 200-jarig bestaan van het koninkrijk
Pruisen :
»Das ewige Fanfarengeschmetter fallt
uns nachgerade auf die Nerven. Die
stereotype »Begeisterung" gewinnt etwas
Hoflieferantenmassiges, und es giebt, trotz
der im letzten Jahre verteilten 10,000 und
so und so viel hundert Orden, immer noch
eine ganze Menge Menschen in
Deutschland, die noch für anderes Interesse haben,
ols für diese Statistik, und die wieder
Hoflieferanten, noch Kommerzienrate,
noch Ritter irgendwelcher Orden sind
und auch kein besonders heftiges Verlan
gen spüren, es zu werden.... Mochten
wir nicht lieber selber bevor wir
Unsummen in Festlichkeiten verjubeln, ganz
trocken und nüchtern, aben wie es
redlichen Leuten geziemt, unsere
Ehrenschulden bexahlen und denjenigen zu einem
menschwürdigen Lebensabend verhelfen,
ohne die wir alle diese Feste gar nicht
feiern könnten ? Wir wissen uns vor
Begeisterung ber unsere Siege nicht zu
fassen, ader die Sieger, unsere wackeren
Veteranen und Invaliden, die ihre Knochen
dafür hergegeben haben, d^e lassen wir
hungern, für die haben wir kein Geld :
das Gas und das elektrische Licht für
die Illumination sind ja so teuer !....
Was soll man ferner dazu sagen, wenn
dem »Verein für Kinder-Volksküchen''
zwei Jahre Jtintereinander van
Oberprasidenten die Erlaubnis zur Abhaltung
einer Hauskollekte verweiyert worden ist,
angeblich, weil eine Beeintrachtigung der
Sammlungen zur Linderung des
»kirchliclten Notslandes'' vorgebeugt werden
sollte ?! Folge des Verbots was natürlich
eine erhebliche Schadigung des Vereins
und damit der hungcrnden Kinder. Die
zahl der Kuchen hat sich verringert, der
Preis für die gegen Bezahlung abgegebenen
Portionen erhöht... im Namen des
«kirchlichen Notstandes" ! Soll das heissen: je
leerer der Magen, um so fleisziger und
inbrünstiger das Gebet? Und die Berliner
Kommunalverwaltung, die für hohler
Schaugepriinge bei Fürstenempfangen und
hnlichen Festlichkeiten Hunderttausendc
an einem Tage mit Begeisterung förmlich
auf die Gassen wirft, dieses noble Corps
stiffet für die hungernden Kinder seiner
eigenen Burger einen jahrlichen Beitrag
von ganzen sag" und schreibe f
nfzehnhundert Mark ! Im vorletzten Jahre hatte
es für die Kinder-Volksküchen berhaupt
nichts brig! So die Berliner stadtische
»Musterverwaltung". In dem »unsittlichen"
Paris zahlt die Stadtgemeindejahrlich eine
Million Francs für Kinderspeisungen."
In verband wat met te dezer plaatse
herhaaldelijk is gezegd over 't Militaire
Huis, de Oud-strijders, Armenwet, Kinder
voeding en dgl. schijnt het bovenvermelde
niet te onpas.
ED\V. B. K.
Sociale lektnnr.
Theorie en Praktijk der Engehche
Vakrereenigingen, door S. en B. WEBB.
Vertaling van HEXEI POLAK. Uit
gave A. B. Soep, compleet in 30
afleveringen a 30 ets. Aft. 1.
Toen wij in dit blad, nog geen jaar ge
leden het verschijnen toejuichten van de
door Henri Polak geleverde vertaling van
dat uitstekende boek van het echtpaar
Webb: De Geschiedenis van het Britsche
Vakvereenigingswezen, hadden wij niet
durven hopen, dat reeds zoo spoedig dezelfde
bekwame en deskundige vertaler voor het
vervolg zou mogen zorgen. Toch is nu de
eerste der periodiek verschijnende afleve
ringen, keurig verzorgd wat druk en uit
voering betreft, door den uitgever de wereld
ingezonden. Dit is een gelukkige gebeurten is,
ook reeds daardoor, da.t zij erop wijst, dat
het eerste boek blijkbaar een lezerskring