De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 31 maart pagina 2

31 maart 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1240 Laat ik hier echter al dadelijk laten volgen, dat de geheele behandeling der wet slechts 2Va d 3 uren vorderde, en dat daarmede mijn verblijf op de tribune reeds was ge indigd; dus eene ephemere verschijning! Het tooneel dat de Kamer bij mijn binnentreden te aanschouwen gaf was niet van op wekkenden aard. In het slechts spaarzaam binnenvallend daglicht zag men de slechts voor 2/3 aanwezige leden luste loos en apathisch in hunne banken zitten of de zaal uitwandelen, terwijl de gewone werkers, zij die altijd zitten te schrijven of zich met paperassen bezig houden, nog harder zaten te pennen dan gewoonlijk en de courantenlezers nog meer verdiept in hunne lectuur zaten dan anders het geval is. Het gewone geroezemoes, het onder linge gesprek voeren, kortom al die eigen aardigheden die eene Kamerzitting in den regel zulk een eigen cachet geven, miste men dien dag, en zelfs de weinige sprekers (behalve de Minister en de voorzitter der commissie van voorbereiding), die over het aan de orde zijnde onderwerp het woord voerden, deden dit op eene voor de meeste hunner ongewone wijze, met een zekere eentonigheid van stem, met eene zekere soberheid van gebaar. De ware lust was er niet. Of nu de daargs te voren gevallen beslissing over de Legerwet, die den Minister van Oorlog het bestaan kostte, dan wel gemis aan belangstelling, schuld aan die weinige opgewektheid,deze duidelijke«the lnamlosigkeit'' was, is mij onbekend. Zeker is het, dat de indruk aanvankelijk op den bezoeker gemaakt, niet veel goeds voor spelde ten opzichte van het te behandelen onderwerp. En beneden die verwachting bleef de behandeling! Men zou zoo zeggen, dat zuk een in grijpend, belangrijk wetsontwerp aanleiding moest hebben gegeven allereerst tot eene grondige bespreking omtrent aard, doel en strekking van hetgeen wordt voorgesteld en de beginselen die er aan ten grondslag liggen. Dan zou men wel eens een weer klank in de Kamer hebben willen ver nemen van de vrij talrijke, dikwijls zoo juiste bezwaren daarbuiten tegen dit ont werp of een zijner onderdeden aangevoerd. Ook de Vooizitter scheen deze verwachting te koesteren, toen hij bij het openen der beraadslagingen vrees te kennen gaf voor de groote uitvoerigheid die hij voorzag, bij het debat omtrent »het bezwaar van eene volledige reorganisatie van het Staats toezicht; op de vraag of de wet van 1865 geheel of gedeeltelijk moet worden voor zien; op de uitbreiding van het Staats toezicht op levensmiddelen enz.; op de kosten." Niets echter van dit alles! Laag bij den grond, zeurig en slechts bijzaken en bijzaakjes behandelend was en bleef het debat, alsof het een eenvoudig naturalisatie wetje of zoo iets gold en niet alsof het hier een vraagstuk betrof zoo diep ingrij pend in ons volksbestaan, van zooveel gewicht voor de volkswelvaart. Het begon al bij de »algemeene beschou wingen"! Het was de veelbegaafde spreker, de heer Dr. A. Kuyper, die deze beschou wingen opende en, na beantwoording door den Minister, ook sloot. Hetgeen hij, in strijd met zijne gewoonte, op sobere, een tonige wijze, zonder eenige pathos of gesticulatie, te berde bracht, kan worden saamgevat met de woorden: naar aanleiding der wet, doch niet over de wet. Om zijn sympathie met dit ontwerp te betuigen werden door den spreker in kort bestek allerlei heterogene onderwerpen bij elkaar gepraat, waarvan de meeste blijkbaar niets met doel en strekking der wet te maken hadden, terwijl andere, in den vorm van bedenkingen aangevoerde punten gemak kelijk te weerleggen waren, welk laatste den Minister later, voor zoover hem noodig voorkwam, dan ook niet moeilijk viel. Zoo werd door Spr. beweerd, dat het autoritair optreden der geneeskundi gen, schuld was dat het Geneeskundig Staatstoezicht niet de sympathie der burgerij heeft; ik zou wel eens willen ver nemen, waar ter plaats ooit een lid van het Geneeskundig Staatstoezicht door dat autoritair optreden aanstoot of ergernis heeft gegeven, stel dat dit beweerde autoritaire inderdaad den ganschen geneeskundigen stand, evenals weleer den theologischen stand aankleeft. Wat verder het keukenen restaurantargument in sprekers betoog beduidde, is mij niet recht duidelijk. Het schijnt den spreker voorts onbekend te zijn, dat het tegenwoordig Staatstoezicht ook niet uitsluitend uit geneeskundigen bestaat en dat er ook thans ingenieurs, chemici, juristen enz. in zijn opgenomen. De rol die de heer Kuyper aan de vrouw in het nieuwe Staatstoezicht wenscht toegekend te zien, zal voor haar wel niet zeer aan lokkelijk zijn; immers continuatie van »kleeden-kloppen, uitstoffen, schoonmaken en blankschuren", moge eene schoone zaak zijn, die veel «vermaak''geeft aan sommige huissloven, ik meen de Nederlandsche vrouw beter te kennen, om haar met het toezicht op of de uitoefening van dit be drijf vreugde te bereiden. Hollandsche zindelijkheid ? Wat is dat ? Misschien weet de heer Kuyper daar meer van dan de medici hier te lande, die anders meer bevoegd kunnen zijn over die zindelijkheid een woordje mee te spreken en daarom trent dan ook in het algemeen wel een andere meening zullen koesteren, dan dat deze zindelijkheid aan Amsterdam en den Haag een laag sterftecijfer zou hebben bezorgd. Wat verder de bij elkaar gesleepte punten van bespreking betreft, z. a. het antirevolutionnair program, het recht en de plicht van de overheid om door te tasten, de persoonlijke vrijheid, de Zon- en Christelijke feestdagen, de sympathie der burgerij enz. enz. dit alles mocht de spreker en zijne lezers buiten de Kamer zeer veel belang inboezemen, met de wet zelve stonden zij meestal slechts in verwijderd verband en hadden gerust gemist kunnen worden, zonder dat de wet zelve er iets minder door ware geworden of hare be handeling er onder geleden had. En ru de behandeling der artikelen! Art. l en 2 uitdrukkende zoowel het beginsel waarop de wet berust, als de grondgedachte waarvan hare uitvoering uitgaat, trokken niemands aandacht en passeerden dus zonder meer des voorzitters hamer. Later werd achtereenvolgens bij 9 van de 42 artikelen door onderscheidene sprekers het woord ge voerd, n.l. over den ambtseed, over den algemeenen last tot binnentreden der woningen, de bevoegdheid van secretarissenniet-leden der gezondheidscommissiën tot het binnentreden van woningen enz., Zon en Christelijke feestdagen, het getal hoofd inspecteurs in verband met het lidmaat schap van den centralen Raad, de vriend schappelijke verhouding die er moet zijn tusschen gezondheidscommissiën en gemeente besturen en de benoeming van eerstgenoemden door den Commissaris der Koningin; de geheimhouding, het verslag der commissiën, kosten dezer commissiën door de gemeenten te dragen en het be volkingscijfer. Ook werden hier en daar enkele amendementen voorgesteld en ook sommige aangenomen, dus al te maal hoogst belangrijke zaken, doch alweer met de volksgezondheid slechts in zeer ver wijderd, soms in geheel geen verband staande. Tusschen twee haakjes ; de stem mingen over de amendementen droegen veelal den stempel van partijstemmingen en doen dus aan politieke berekeningen denken; oüdiable va-t-elle se nicher ! En hiermede was de corvée afgeloopen. Met zeldzame vlugheid of zooals men zegt: in een vloek en een zucht, was nu een wet nagenoeg geheel na elkaar afgehamerd, die ten doel heeft ons voor, wie weet hoeveel, jaren te voorzien van eene orga nisatie, waaraan het wel en wee van de volksgezondheid, dus ook van volkswel vaart in hooge mate afhangt. Niet aan de goede zorgen der volksvertegenwoor diging, niet aan den lust tot mede-arbeiden aan een beteren toestand, hebben we dit uitstekend produkt van wetgevend talent te danken, doch aan den helderen blik, het breed uitzicht, de groote arbeidskracht en de hygiënische gezindheid van den Minister van Binnenlandsche Zaken. En indien men hier en daar hoort beweren, dat de uitnemende voorbereiding van het ontwerp, de behandeling in de Kamer heeft vergemakkelijkt, dan geef ik dit tot op zekere hoogte gaarne toe, doch blijf bij mijn gevoelen, (zooals ik deed opmerken, ook door den voorzitter der Kamer gedeeld), dat er uit principieel oogpunt nog wel wat meer licht gevraagd had kunnen en moeten worden. Dat dit niet is geschied, is behalve aan de reeds genoemde oorzaken, waar schijnlijk ook weer voor een goed deel toe te schrijven aan het feit, hetwelk in onze Wetgevende lichamen herhaaldelijk valt te betreuren, nl. dat ons land het meer dan twijfelachtige voorrecht geniet, het eenige land in de beschaafde wereld te zijn, waar niet een enkel deskun dige op hygiënisch gebied nn en dan zijn stem kan laten hooren, hetzij tot voorlichting zijner medeleden, hetzij tot het richten van vragen aan de Regeering over zaken, op zijn terrein liggende, n.l. dat der openbare gezondheid. Met het oog hierop besluit ik met de woorden van mijn bovenbedoeld artikel in de Tijdspiegel. »Het i« te hopen, dat de kiezers eens gaan inzien, dat poli tiek zoo menige goede zaak tegenhoudt en bederft en dat zij bij het uitbrengen hunner stem die politiek niet altijd en overal moeten laten voorzitten; laten zij toch eerst inzien, dat het meer dan tijd wordt, dat in ons Parlement op zijn groot getal leden eens n of meer deskundigen behooren te worden gekozen, deskundigen, die in staat zijn door hunne voorlichting en hun aandrang in de vertegenwoordiging hunne medeleden te nopen steeds en voortdurend een open oog te houden op de belangen der volksgezondheid, waarbij volkswelvaart zoo nauw is betrokken." Dr. Pu. KoorERBERü. 's Gr a v e nh age, 10 Maart 190]. Vrijzinnige democratenbond. (Ingezonden). Wederom eene partij der verschrikking in het kalme, gemoedelijke Nederland. Menigeen is geheel onverwacht uit zijne rustige rust gewekt. Het is nu ook eenmaal een vaste wet, die zich, helaas! ook onder de menschen openbaart, dat een voorwerp in staat van rust, moeilijk in staat van beweging te brengen is. Och, waarom op eens in dat gemoedelijke voortleven van de Liberale Unie, waarin men elkaar zoo goed had leeren kennen, had leeren dulden, de een den ander iets toegevende, de een te hard vooruitloopende. de ander hem remmende, waarom daarin die vreeselij ke uiteenspatting gebracht, die eene partij in het leven roept, waarop men opnieuw het stelsel van verdachtmaking wil gaan toepassen. Eenzijdigen, die niet grondig onderzoeken, maar zich bepalen tot het lezen van een nieuwsblad, het blad hunner keuze, dat geredigeerd wordt naar hun hart. ja, die is het niet kwalijk te nemen, dat zij ook eenzijdig zijn in hunne oordeelvellingen, dat moet wel zoo, omdat hun niets anders voorgepredikt wordt. Wanneer wij eens een vijftig jaar terug treden, welk een kolossale beroering in den lande, wat had horbecke het verkorven ! Die vooruitstrevende partij werd toen uit den booze geacht, met rilling denken vele nog aan die dagen terug, en toch de vreeze van toen heeft zich geleidelijk omgezet in meer voorspoed en betere wetgeving. De jonge liberale partij van een Thorbecke is nu een sukkelende grijsaard, maar een grijsaard, die men met veneratie moet behandelen, want zijn nageslacht telt vele zonen en kleinzonen welke het eenmaal begonnen, maar ondervangen werk, zullen voortzetten. Dit is het goed recht van bestaan der nieuwe partij. Vrije ontwikkeling is een eerste vereischte voor vermeerdering van algemeen welzijn. De daartoe te betreden weg is duidelijk door de nieuwe partij aangegeven. Wij noemen slechts uit haar program van actie de gelijkheid voor de wet niet alleen in woorden, maar ook inderdaad van allen, die deel uitmaken van onze gemeenschap, hetzij man of vrouw. Zij, die 's menschen ontwikkeling tegen werken, onder welke motto ook, stellen zich op de bres voor een hopelooze zaak, de geschiedenis yan alle tijden leert zulks. In 's werelds strijd naar beter, welke thans zoo fel wordt gestreden, behoort een reden naar eigen geweten en inzicht stelling te nemen. Een goed geweten eischt dat men als stoker, niet als remmer optrede. Het zal nu ongeveer twintig jaar geleden zijn, dat de heer Heldt lid der Tweede Kamer werd. De socialistische partij onder Domela Nieuwenhuis maakte reeds onder vele vormen druk propaganda. Deze zaken brachten vrees en ontsteltenis (ook wel aanstellerij I) onder vele partijen. Met de sociaal democraten zag men Nederland reeds in de toekomst ten gronde gericht, omverwerpers als zij waren van tronen, eigendom, godsdienst en staat! Met den heer Heldt had men de commune in de Staten-Generaal gebracht, die de sociaal democraten wel een handje zou helpen ! Edoch, wat is er van dat alles gebeurd ? Wij leven nog in onze rustige rust, maar zijn eenigszins wat meer wakker geschud, wij zijn gewekt uit onze dolce-farniente. Onder verschillende partijen en standen kwam er leven in de brouwerij, maar een geheel gezond politiek leven mag het resul taat van de vooruitstrevenden niet genoemd worden, al valt het niet te ontkennen, dat er menige verbetering door sociale wetge ving is tot stand gebracht. Nu staat daar opeens een nieuwe partij op, juist in een' tijd, dat de verkiezings campagne een aanvang gaat nemen. Wij weten, dat ons een strijd, een strijd der hartstochten voor de deur staat, wij weten, dat de eene partij, de andere, te recht of te onrecht, fel bestrijden zal, wij weten, dat men het dan ook zoo heel nauw keurig niet neemt, want iedere partij, berijdt in deze haar eigen stokpaardje, maar toch mogen wij kardinale punten, die eene partij onverdiend naar het hoofd wolden geslin gerd door een gedeelte yan de pers, niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Wij staan in verhouding van tijdsom standigheden op hetzelfde standpunt als voor vijftig en voor twintig jaar geleden, met dit onderscheid echter, dat de ervaring aan onze tegenstanders behoorde geleerd te hebben, dat het den volke vrees inboeze men voor de zaken, waarvoor wij strijden, is het leveren van een gevecht met oneer lijke wapenen. Vooral het Handelsblad wenschen wij toe rondborstigheid in dezen strijd; als voor vechter van onze Marine is open zeemans schap voor hem een eerste eisch. Van hem allerminst hadden wij gedacht, dat hij het Koningschap tegenover de nieuwe partij zou uitspelen, de waardigheid van de Kroon had hem hier den juisten weg be hooren aan te wijzen. De uitdrukking : »het Koningschap wordt door ons aanvaard" wil toch geenszins zeggen aeduld, maar wel, dat het constitu tioneel Koningschap voor de nieuwe partij de eenige deugdelijke staatsinrichting is, ons geboden door den eisch van vooruit gang en voorspoed. Dat ook republikeinen een plaats kunnen vinden onder ons, vrij zinnige democraten, bevestigt, dat de vrij heid van geest, de roem van ons land en volk ten allen tijde, geen doode letter is feworden, zulks ware ook niet denkbaar, aar waar het huis van Oranje, baanbre ker van die vrijheid op intellectueel gebied, zoo wordt geëerd en gevierd. Helder, 26 Mrt. '01. C. J. J. H. v. KEMPEN. Een keizerlijke improvisatie. Toen in het jaar ISOödoor de Prui sische regeering het wetsontwerp werd ingediend, waarbij haar idemnit it werd verleend voor haar regeeren zonder goed gekeurde begrooting gedurende den conflicts-tijd, werd den toenmaligen president der Kamer van Afgevaardigden, den heer von Forckenbeck, opgedragen namens de Kamer een adres aan koning Wilhelm te overhandigen. Zooals men weet, had het Bismarck onzettend veel moeite gekost, den koning te bewegen tot het indienen van het indemniteits-voorstel. De koning meende, dat het niet overeenkomstig met zijne waardigheid was, als het ware excuus te vragen voor maatregelen, die, al hadden ze geen wettelijke goedkeuring verkregen, toch volkomen doeltreffend waren gebleken. Bismarck slaagde er in, den ouden vorst duidelijk te maken, dat de geheele indernniteits-quaestie niets anders beteekende dan dit: had de vertegenwoordiging destijds geweten, wat wij wisten, dan zou zij evenzoo hebben gehandeld als wij. Koning Wilhelm gaf toe, maar hij was niet overtuigd. En dat liet hij ook den heer von Forckenbeck merken, toen hij l zeide, dat hij in dergelijke omstandigheden, j d. i. bij een nieuw conflict met de vertegen woordiging, steeds weer zoo zou handelen, als hij nu had gedaan. j President von Forckeubeck was niet zoo | dwaas, om deze zeer inconstituticneele j uitlating als een boodschap aan de Kamer j te gaan overbrengen. Hij meende, dat hij i 'a konïngs woorden slechts dan aan de kamerleden mocht mededeelen, wanneer de ; minister-president daarvoor de staatsrech- ; terlijbe verantwoordelijkheid aanvaardde. En Bismarck gaf hem gelijk. De quaestie werd dan ook in den ministerraad bespro- ! ken, en deze besliste, dat met de troonrede en de overhandiging van het antwoord daarop de »staatsacteii" waren afgesloten, l dat eene geïmproviseerde rede van den ; koning geen regeeringshandeling was en ? dat het ministerie daarvoor in geenen i deele verantwoordelijk was. Het standpunt, \ door den heer von Forckenbeck en de '?? hem vergezellende kamerleden, die het adres van antwoord overhandigden, inge nomen, was dus volkomen juist. Geheel in dezen geest heeft nog kort geleden de voorzitter van den Duitschen Rijksdag, graaf von Ballestrem, gehandeld, toen hij bij eene officieele ontvangst door keizer Wilhelm II van den monarch eene zeer interessante geïmproviseerde rede te hooren kreeg over het Duitsch-Engelsch traktaat, de Portugeesche financiën, de verhouding tot Rusland enz. Graaf von Ballestrem heeft van dit alles den Rijksdag niets medegedeeld, zeer wel inziende, dat hij daardoor aan het gehoorde volkomen ten onrechte eene officieele beteekenis zou geven. De heer von Kroecher, de tegenwoordige voorzitter van den Pruisischen Landdag, is minder correct geweest dan de heeren von Forckenbeck en von Ballestrem in soortgelijke omstandigheden waren. Minder correct, en ook minder verstandig. Het getuigde noch van gezond verstand, noch van waarheidsliefde, noch van tact, dat hij de betreurenswaardige daad van den Bremer epilepticus, welke den keizer op eene lichte verwonding kwam te staan, vergeleek, of althans in eenen adem noemde, met de weloverlegde moordaan slagen van volkomen toereken bare personen als Hoedel en Nobiling. Keizer Wilhelm is wijselijk op die vergelijking of samenkoppeling niet ingegaan, hoewel hij blijkens zijn antwoord, in eene vrij geprikkelde stemming verkeerde. Wat de keizer heeft geantwoord, staat «officieel" niet vast. Ook niet, wat hij heeft «willen" antwoorden. Dit laatste wordt ge woonlijk bij zulke improvisatiën naderhand, in overleg met den spreker en diens ver antwoordelijke raadslieden vastgesteld. En dat is een voortreffelijke veiligheidsmaat regel, want verspreken is menschelijk, maar bijzonder gevaarlijk voor iemand, aan wiens woorden door zijne hooge positie een zoo exceptioneel gewicht wordt verleend. President von Kroecher en vice-president Krause konden zich slechts op hun ge heugen beroepen, toen zij 's keizers toe spraak, wel niet letterlijk, maar zooals zij beweerden naar den zin volkomen juist weergaven. Hunne lezingen wijken eenigs zins van elkaar af, maar vullen in andere opzichten elkander aan. De National Zeitung verzekert den authentieken tekst te kunnen geven, en er is geen reden om dit blad niet te geloöven, zoolang van de eenige bevoegde zijde, van den keizer zelf, hetzij rechtstreeks, hetzij door de regeering, geen démenti of verbetering is gegeven. »De daad te Bremen" ? zoo laat men keizer Wilhelm zeggen «bewijst, welk eene verwarring heerscht in jeugdige, on rijpe hoofden. Dit ligt in den grond hieraan, dat het ontzag voor de Kroon en de Regee ring meer en meer aan het afnemen is. In dit opzicht zijn de verhoudingen in de laatste tientallen jaren slechter geworden. Het ontbreekt aan eerbied voor het gezag. In plaats van de algemeene belangen van het volk te dienen, worden bijzondere be langen (Sonderinteressen) nagejaagd. De kritiek op de maatregelen van de regeering en de kroon wordt op de scherpste en meest kwetsende wijze uitgeoefend. Hieruit komen de onklaarheid (begripsverwarring? gebrek aan helderheid?) en de demoralisatie bij de jeugd voort. De volksvertegenwoordiging kan en moet hier de hand ter verbetering aanleggen. Van de school beginnend, moet verandering worden gebracht. In deze geheele rede is slechts n ding duidelijk: dat Z. M. keizer Wilhelm zeer ontstemd is. Maar de rest is... mysterie. De keizer is boos op de agrariërs, zegt de een. Hun verzet tegen de kanalen-wet en tegen de hernieuwing der handelstractaten, hun poging om zich te verrijken door de eerste levensbehoeften van den kle;nen man te belasten, is dat geen na jagen van »Sonderinteressen" met verwaarloozing en terzijdestelling van de algemeene volksbelangen ? Weineen, antwoorden de mannen der rechterzijde: de keizer heeft het gemunt op de sociaal-democraten en hun geest verwanten in het liberale kamp. Bij dezen ontbreekt het aan ontzag voor de kroon en de regeering. Daar worden theorieën ontwikkeld, die «verwarring brengen in jeugdige, onrijpe hoofden.7' De keizer heeft het tegen de pers, zegt een derde, die met haar scherpe en kwet sende kritiek op regeeringsmaatregelen niet spaarzaam is. De keizer wil een nieuwe Socialistenwet, zegt weer een ander. Immers de volksver tegenwoordiging moet de hand ter ver betering aanleggen. De keizer vindt dat de school niet deugt, zegt een ijveraar. Daar moet men begin nen met het bestrijden der nu van hooger hand geconstateerde demoralisatie der jeugd. En zoo verder. Zooveel hoofden, zoo veel zinnen. :?: * Keizer Wilhelm is ongetwijfeld, bij al de rusteloosheid zijner bedrijvige natuur, een ernstig man, die er niet aan denken zal een reeks groote woorden zonder samenhang aaneen te schakelen, van welke bijna eik een zware besehuldiging bevat, wanneer voor hem zelf die voor elk ander onnaspeurlijke samenhang niet bestaat. Zijn uitval, klaaglied en philippica tegelijkertijd, zal dus wel een zin hebben, die ons tot nu toe verborgen is gebleven. Het zou te wenschen zijn, dat van bevoegde zijde een commentaar op deze orakelen werd gegeven. Nu kunnen wij slechts zeggen: de Sphinx is uit zijn humeur. Werkkracht en plichtbesef bezit de Duitsche keizer in hooge mate. Maar ne gave schijnen de goede feeën hem te heb ben geweigerd : die der zelfcritiek. Voor een souverein als hij is die zelf critiek zeker moeielijker dan voor iemand anders. Het ligt niet in zijn natuur, elke uiting yan eenige beteekenis te laten voorbereiden door zijne verantwoordelijke ministers en zich voor het overige te be palen tot nietszeggende banaliteiten. Er zijn constitutioneele monarchen geweest, die zich bij dit eenvoudig en gemakkelijk recept goed bevonden, hun land en volk misschien ook, als alles goed liep. Maar uit dit hout is Wilhelm II niet ge sneden. Hij is zich bewust, dat hij een kracht ten goede kan en moet zijn. Of hij zich óók bewust is, dat hij, door gemis aan zelfcritiek. een kracht ten kwade zou kunnen worden ... ? Als inderdaad, zooals de keizer verze kert, het ontzag voor de regeering en de kroon in Duitschland aan het afnemen is, zou dit dan óók niet daaraan kunnen liggen, dat de brave Duitschers, die geen aasje anarchisme in hun gemoed hebben, in hun keizer gaarne den man willen vereeren, die hen oude en nieuwe idealen helpt verwezenlijken, maar niet den man die hun zijn inzichten, zijn opvattingen, zijn meeningen en waarlijk, die wisselen zóó, dat er geen bijhouden aan is op dringt als een Evangelie, neen, als een wet waaraan tittel nog jota veranderd mag worden veranderd? Een stem uit den vreemde. Het Duitsche tijdschrift der Türmer van Febr. 11. bevat eenige, ook voor ons mis schien behartenswaardige wenken, en al zijn de toestanden niet volkomen gelijk, toch zijn ze met elkaar verwant. In de rubriek «Türmers Tagebueh" namelijk komt het volgende voor, naar aanleiding van de bekende »Preussenfeier", de viering vdn 't 200-jarig bestaan van het koninkrijk Pruisen : »Das ewige Fanfarengeschmetter fallt uns nachgerade auf die Nerven. Die stereotype »Begeisterung" gewinnt etwas Hoflieferantenmassiges, und es giebt, trotz der im letzten Jahre verteilten 10,000 und so und so viel hundert Orden, immer noch eine ganze Menge Menschen in Deutschland, die noch für anderes Interesse haben, ols für diese Statistik, und die wieder Hoflieferanten, noch Kommerzienrate, noch Ritter irgendwelcher Orden sind und auch kein besonders heftiges Verlan gen spüren, es zu werden.... Mochten wir nicht lieber selber bevor wir Unsummen in Festlichkeiten verjubeln, ganz trocken und nüchtern, aben wie es redlichen Leuten geziemt, unsere Ehrenschulden bexahlen und denjenigen zu einem menschwürdigen Lebensabend verhelfen, ohne die wir alle diese Feste gar nicht feiern könnten ? Wir wissen uns vor Begeisterung ber unsere Siege nicht zu fassen, ader die Sieger, unsere wackeren Veteranen und Invaliden, die ihre Knochen dafür hergegeben haben, d^e lassen wir hungern, für die haben wir kein Geld : das Gas und das elektrische Licht für die Illumination sind ja so teuer !.... Was soll man ferner dazu sagen, wenn dem »Verein für Kinder-Volksküchen'' zwei Jahre Jtintereinander van Oberprasidenten die Erlaubnis zur Abhaltung einer Hauskollekte verweiyert worden ist, angeblich, weil eine Beeintrachtigung der Sammlungen zur Linderung des »kirchliclten Notslandes'' vorgebeugt werden sollte ?! Folge des Verbots was natürlich eine erhebliche Schadigung des Vereins und damit der hungcrnden Kinder. Die zahl der Kuchen hat sich verringert, der Preis für die gegen Bezahlung abgegebenen Portionen erhöht... im Namen des «kirchlichen Notstandes" ! Soll das heissen: je leerer der Magen, um so fleisziger und inbrünstiger das Gebet? Und die Berliner Kommunalverwaltung, die für hohler Schaugepriinge bei Fürstenempfangen und hnlichen Festlichkeiten Hunderttausendc an einem Tage mit Begeisterung förmlich auf die Gassen wirft, dieses noble Corps stiffet für die hungernden Kinder seiner eigenen Burger einen jahrlichen Beitrag von ganzen sag" und schreibe f nfzehnhundert Mark ! Im vorletzten Jahre hatte es für die Kinder-Volksküchen berhaupt nichts brig! So die Berliner stadtische »Musterverwaltung". In dem »unsittlichen" Paris zahlt die Stadtgemeindejahrlich eine Million Francs für Kinderspeisungen." In verband wat met te dezer plaatse herhaaldelijk is gezegd over 't Militaire Huis, de Oud-strijders, Armenwet, Kinder voeding en dgl. schijnt het bovenvermelde niet te onpas. ED\V. B. K. Sociale lektnnr. Theorie en Praktijk der Engehche Vakrereenigingen, door S. en B. WEBB. Vertaling van HEXEI POLAK. Uit gave A. B. Soep, compleet in 30 afleveringen a 30 ets. Aft. 1. Toen wij in dit blad, nog geen jaar ge leden het verschijnen toejuichten van de door Henri Polak geleverde vertaling van dat uitstekende boek van het echtpaar Webb: De Geschiedenis van het Britsche Vakvereenigingswezen, hadden wij niet durven hopen, dat reeds zoo spoedig dezelfde bekwame en deskundige vertaler voor het vervolg zou mogen zorgen. Toch is nu de eerste der periodiek verschijnende afleve ringen, keurig verzorgd wat druk en uit voering betreft, door den uitgever de wereld ingezonden. Dit is een gelukkige gebeurten is, ook reeds daardoor, da.t zij erop wijst, dat het eerste boek blijkbaar een lezerskring

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl