Historisch Archief 1877-1940
N'. 1241
DE AMSTERDAMMER
4°. 1901.
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDOB.F, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124),
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Copucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 7 April.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel ? » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
INHOUD.
AN VEEEE EN VAN NABIJ: Rijkssubsidie
aan Boerenleenbanken, door dr. G. W. B.
Conservatief-Liberalisme, door J. H. G. Een
goed voorbeeld. Spraakheelkunde, door L. van
Lier. Koloniale Beserve en Koloniaal Werfdepót,
door N. N. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Openbare Volksbibliotheken, II, door S. KUNST
EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. Fransche kunst, door J. E. van
der Pek. Twee tentoonstellingen, door W. S.
Het vraagstuk der onsterfelijkheid, door dr. D. O.
Nijhoff. Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen.
"WETENSCHAP: De natuurwetenschappen op de
Gymnasia, door dr. J. C. Bolt. FEUILLETON:
De drie Pretendenten, door W. E. Norris. (Slot.)
RECLAMES. VOOR DAMES: The Stong of
the Shirt", door J. K. v. d. V. Binus, Boontje,
Boschmanneke, door Karel Doudelet, beoordeeld
door M. Wibaut-B. v. Berlekom. Allerlei, door
Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
SCHETSJE: Broos, door dr. Jan ten Brink.
INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
«IIWIIIItlllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIII
Rijkssubsidie aan Boerenleen
banken.
In de Amsterdammer van 10 Maart
roept H. W. zijn medeburgers in 't geweer
tot afwering van een »gevaar, dat werke
lijk niet denkbeeldig is", namelijk de
verdere ontwikkeling van Boerenleen
banken, »eene ontwikkeling, die vooral in
tijden van verkiezingen een grooten rol
kan spelen of tot andere misbruiken kan
aanleiding geven" en waaraan daarom
slechts »bij gewaarborgde neutraliteit het
verleenen van rijkssubsidie recht van be
staan zou kunnen hebben.'' H. W. kent
blijkbaar de inrichting en het karakter
dezer leenbanken niet en evenmin de
beteekenis van het rijkssubsidie, dat onder
bepaalde voorwaarden wordt verleend;
vandaar dat hij in zijn onkunde spoken
ziet op den helderen middag. Ten einde
door zijn ontboezeming niet anderen op
een dwaalspoor te doen brengen, kan het
dus goed zijn eenige nadere toelichting te
geven op zijn schrijven.
De Banken, waarvan hier sprake is,
berusten op het solidariteitsgevoel, dat
onder vakgenooten wel is waar over het
algemeen niet ontbreekt, doch in de
meeste bedrijven door ouderlingen naijver
der beoefenaars, vooral in eikaars nabij
heid, zelden in bijzondere daden uiting
vindt. Onder de landbouwers, die trouwens
eenmaal gevestigd weinig met elkander in
concurrentie treden, heeft dit gemeenschaps
gevoel nog meer dan elders stand ge
houden en openbaart zich in onderling
hulpbetoon op velerlei manieren. Het
komt dagelijks voor, dat de een van den
ander een paardetuig, een ploeg, een
arbeider of een koppel paarden in gebruik
krijgt, wanneer door toevallige omstandig
heden zijn werkzaamheden in het
ongereede zijn geraakt en extra hulp noodig
is; het is geen ongewoon verschijnsel dat
de een den ander zijn oogst helpt binnen
rijden ; ik heb gezien, dat in den moeielijken
tijd van het peeënrooien door aanhoudend
slecht weer voor een boertje, met zijn land
aan een slechten kleiweg liggende, het
gevaar dreigde dat hij zijn beetwortelen
niet Op tijd aan de suikerfabriek zou kun
nen leveren en volgens afspraak op zekeren
dag een twintigtal landbouwers ieder een
knecht stuurden of zelf kwamen met paard
en kar om hem in eens uit den nood te
helpen; een anderen keer helpen zij
elkander verhuizen of bieden hun diensten
aan bij trouwen en begraven.
Al deze hulp geschiedt kosteloos uit
een onbewust historisch bestaand gevoel,
uit vroegere tijden afkomstig, om ouderling
voor elkander op te treden, gedachtig
aan het: heden voor u, morgen voor mij!
Gebruik makende van dit nog bestaande
gemeenschapsgevoel, iets anders dan het
geen men met een nieuw woord
philantropie heeft gedoopt en waarop ik straks
moet terug komen, zijn de boerenleen
banken opgericht. Zij hebben hun ontstaan
en hun naam te danken aan Raiffeisen,
burgemeester van een klein dorpje,
Hammersfeld in Pruissen, en juist in de armste
streken is hij het eerst begonnen en heeft
daar het meeste succes gehad.
Op dit oogenblik bestaan er in Duitsch
land 9 a 10.000 dezer leenbanken en
nog dagelijks neemt haar aantal toe. Zeer
eigenaardig was in de moeielijke oorlogs
jaren 1870/71 het groote vertrouwen, dat
deze banken van de landbouwbevolking
genoten. Toen in die jaren tal van
financieele instellingen hare betalingen moesten
staken, bleven de Raifieisenbankeri door
werken, alsof er niets gebeurde. Terwijl
overal de gedeponeerde kapitalen werden
opgevraagd, werd het geld bij de
Raiffeisenbanken gebracht, zelfs in die mate dat
de inbreng hier en daar moest worden
geweigerd en het ten laatste niet alleen
zonder rente maar door de brengers zelfs
feld voor het bewaren werd aangeboden.
n België, Italiëen Frankrijk worden
deze banken tegenwoordig insgelijks be
schouwd als een behoefte voor de land
bouwers en hun aantal breidt zich ge
regeld uit. Enkele jaren geleden deden zij
zeer schoorvoetend haar intrede in Neder
land, de behoefte werd niet erkend. Al
trachten ook enkelen met de werking in
Duitschland bekend, propaganda te maken,
in onze groote Landbouwersvereenigingen
en Provinciale Maatschappijen, waar over
het algemeen de grondeigenaars,
eigengerfde landbouwers of groote pachters aan
het woord zijn, werden deze bankjes niet
in haar waarde en beteekenis begrepen;
nog heden worden er zelfs onder de
rijkslandbouwleeraars gevonden, wien het juist
inzicht in het wezen dezer kassen ont
breekt. Tot toelichting van haar inrichting
en werkingswijze daarom het volgende.
De Raiffeisenkassen zijn banken, waar
aan dorpsgenooten gelegenheid wordt ge
geven gelden in te brengen tegen ver
goeding eener matige rente; zij worden
opgericht en bestuurd door landbouwers,
die allen te zamen en ieder voor zich
aansprakelijk zijn en zich als leden heb
ben vereenigd. Aan deze leden kan voor
doeleinden het landbouwbedrijf rakende
en voor korten termijn geld ten leen wor
den gegeven. Het leenen geschiedt op
aanvraag aan en na onderzoek door het
bestuur onder instemming van twee be
kende borgen. Deze algemeene aansprake
lijkheid van alle leden, de aanvraag en
bekendmaking aan het bestuur en de
noodzakelijkheid van twee borgen zijn
onoverkomelijke klippen, waarop deze,
zij het op zicti zelf wenschelijke instellin
gen, onvermijdelijk zullen stranden,
zoo luidde de profetie hier te lande,
toen de zaak in de bovenvermelde groote
vereenigingen en'elders voor het eerst werd
ter sprake gebracht, doch de ervaring heeft
nog eens opnieuw geleerd, dat de praktijk
niet zelden spot met de knapste theoretici.
Allerwege zijn en worden op deze voor
waarden oo'c in Nederland reeds leenban
ken opgericht en werken naar algemeene
tevredenheid. Maar dit kan op den duur
geen stand houden, roept de heer C. Nobel,
rijkslandbouwleeraar in N.-Holland uit, *)
dergelijke banken moeten niet steunen op
philantropie, de bestuursleden moeten een
behoorlijk salaris genieten, »de grondstof
gemeenschapsgevoel moet bij den opbouw
»zoo weinig mogelijk worden gebruikt."
In hetzelfde weekblad en ook elders werd
reeds vroeger door sommigen gewaarschuwd
het leenen van gelden door landbouwers
niet nog gemakkelijker te maken, reeds
te velen waren juist te gronde gegaan door
te veel crediet. Bij deze oordeelvellingen
springt de onjuiste opvatting, waarop wij
boven gewezen hebben, in het oog. Gewone
banken, kassierszaken, credietinstellingen
worden opgericht om hier en daar beschik
bare kapitalen productief te maken; de direc
ties zoeken daarvoor gelegenheid bij den
landbouw, bij industrie, bij den aanbouw
van woningen enz.; soliede plaatsing en
tevens behoorlijke rente te maken is hoofd
zaak ; voor wat doel overigens de geldnemer
het kapitaal vraagt of meent noodig te
hebben is onverschillig; het spreekt van
zelf dat alle gemeenschapsgevoel als
grondslag voor zulke »zaken" overbodig
is en tevens, dat menig landbouwer is ten
gronde gegaan, die van deze gelegenheid
om zich contanten te verschaffen heeft ge
bruik gemaakt om landerijen aan te koopen,
die later in waarde zijn teruggegeven of
zich uitgaven te veroorloven, waartoe bij
zonder dit gemakkelijk crediet allicht niet
was overgegaan; de dorpsbankjes van
Raiffeisen hebben met deze werkingswijze
niets te maken en kunnen evenmin zulke
gevolgen na zich sleepen. Zij trachten
niet zooals credietinstellingen in de eerste
plaats de beschikbare geiden door
uitleenen productief te maken, het plaatsen
van kapitalen is niet het doel; heeft
niemand der leden, en anderen komen
nimmer in aanmerking, geld noodig en
hebben zij het toch van andere dorpsge
nooten in bewaring ontvangen dan wordt
het eenvoudig aan de centrale kas over
gedaan tegen dezelfde rente ; zijn er echter
aanvragen ontvangen dan wordt onder
zocht, waarvoor het noodig is en of de
terugbetaling gewaarborgd is en hierbij
blijkt de noodzakelijkheid van werking in
beperkten kring en het gemeenschapsge
voel onder vakgenooten, die elkanders be
drijf kunnen beoordeelen. Het gebeurt
ieder oogenblik dat het een of ander het
meest voordeelig a contant kan worden
aangekocht, een onontbeerlijk
landbouwwerktuig, zaaigoed, kunstmest enz. waarmee
niet mag gewacht worden ; om het geld
te vinden zou een stuk vee, een deel van
den oogst moeten verkocht worden, terwijl
*) Nederl. liinillioi'n- WedMud J 9 .l au. 1901.
het groot voordeel zou zijn daarmede nog
enkele weken te wachten om nog eenigen
tijd te kunnen mesten of tot het tijdstip
waarop een bepaalde markt, waar gewoon
lijk veel navraag is, wordt gehouden enz.
enz.; bij die gelegenheid kan de dorpsbank
te hulp komen om het noodige te leenen;
er is volstrekt geen risico; de buren, de
medeleden weten de reden van de aan
vraag en zijn overtuigd, dat het na afloop
van den termijn kan en zal worden terug
betaald; evengoed als het paardetuig, de
ploeg, het span paarden wordt terugge
bracht, dat de een aan den ander in tijd van
nood ten gebruik afstaat. Op het platteland,
bij noodzakelijke intieme aanraking der
dorpsgenooten onderling, kent natuurtijk de
een den ander heel goed en aan lui, die niet
te vertrouwen zijn, leent men geen gereed
schap uit en zij worden evenmin aange
nomen als leden van de onderlinge
leenbank. »Risico is er niet bij'', schreef ik
hierboven en juist om die reden is het niet
noodig een salaris voor het bestuur der
bank vast te stellen in den vorm van een
risicopremie zooals de rijkslandbouwleeraar
van N.-Holland wil. Voor personen buiten
de landbouwwereld staande klinkt het
zonderling in den tegenwoordigen tijd zoo
veel vertrouwen te koesteren op de alge
meene eerlijkheid; het volgende voorbeeld
moge hen overtuigen.
Ruim een jaar geleden werd, door be
moeiingen van het Nederlandsch
Landbouwcomitéte Enschedé, opgericht een
Centraalbureau voor den aankoop van
landbouwbenoodigdheden, vooral van kunst
meststoffen. Het eerste jaar reeds werden
3000 waggons kunstmest door
tusschenkomst van dit bureau aangeschaft ter
waarde van meer dan een millioen guldens.
Natuurlijk verklaarden tegenover de meestal
buitenlandsche leveranciers enkele bekende
personen zich trouwens geheel belange
loos financieel aansprakelijk voor de
betaling, maar overigens berustte de be
taling van dit zeer aanzienlijk bedrag
geheel en uitsluitend op onderlinge bekend
heid en vertrouwen. Toen deze zaak vóór
de oprichting in enkele meetings te Utrecht
werd besproken, drong de Nederlandsche
coöperatieve Bond erop aan, dat aan hem
de leiding zou worden toevertrouwd en de
gezamenlijke landbouwers, aankoopers in
de verschillende gemeenten zich langs
wettigen weg tot coöperatieve vereenigingen
zouden constitueren om de financieële ver
antwoordelijk, behoorlijk te regelen en vast
te stellen. Van alle zijden werd daartegen
bezwaar opgeworpen en uit alle oorden
van het land kwam de meest besliste ver
zekering dat zulk eene voorafgaande wette
lijke organisatie overbodig was en trouwens
onuitvoerbaar zou wezen, maar aan vrees
voor wanbetaling in geen geval behoefde
gedacht te worden; aan gezamenlijke be
stellingen op de verschillende dorpen was
nog nimmer iets te kort gekomen en dit
zou evenmin in het vervolg plaats vinden
schurftige schapen, onvertrouwbare
broeders werden eenvoudig bij de opgaaf
der benoodigdheden niet toegelaten.
Dit steunen op het gemeenschapsgevoel
der in elkafirs nabijheid wonende land
bouwers heeft dus bewezen een vasten
grondslag te kunnen zijn voor eene zaak
van zulk een ontzaglijken omvang als het
Centraalbureau van aankoop en de er
varing heeft doen zien, dat er geen de
minste risico aan verbonden is.
H. W. in het ingezonden stukje, dat
aanleiding gaf tot dit schrijven, zijn vrees
uitsprekende tegen de ontwikkeling dezer
boerenleenbankjes, gewaagt daarbij van het
gevaar der rijkssubsidies aan haar mis
schien te verleenen. Waarschijnlijk is dit
in de pen gegeven door hetgeen in het
Handelsblad van S Jan. wordt gezegd van
het voornemen aan de Regeering toege
schreven om een deel der gelden van de
rijkspostspaarbank voor landbouwcrediet
beschikbaar te stellen en verward met
een subsidie van /' 5000 op de
Staatsbegrooting uitgetrokken ter gemoetkoming
in de onkosten van oprichting van
dorpsbanken.
Dat ooit welke banken ook zouden
! worden gesubsidieerd uit de gelden van
de rijksspaarbank is natuurlijk onzin ; of
j de Raiffeisenkassen zouden gebruik maken
j van deze gelegenheid om geld onder zekere
. waarborgen beschikbaar te krijgen is, voor
zoo! ver de toestand thans aangaat, zelfs niet te
verwachten; de meesten werken op dit
oogenblik meer als spaar- dan als /crwbank,
in Limburg en N. Brabant althans hebben
zij bijna zonder uitzondering te veel geld
in voorraad; op de algemeene vergadering
der Centrale Bank van Ilaifieisenkassen,
het vorige jaar te Utrecht, bleek echter
dat in andere provinciën deze toestand
minder rooskleurig was, doch het
bovenaangegeven voorbeeld heeft doen zien,
dat de gelden aan landbouwers voor wer
kelijke behoeften en bij onderling toe
zicht uitgeleend zeker weinig risico loopen,
terwijl het geringe subsidie uit de boven
genoemde begrootingspost vrij zeker aan
H. W. geen aanleiding behoeft te geven
tot een alarmkreet. Wat toch is het geval;
volgens rechtsgeleerd gevoelen de heeren
Mrs. Kolkman en Veegens te 's
Gravenhage, werden in het bjjzonder om advies
gevraagd verdient het aanbeveling
deze dorpsbanken in te richten volgens
de Wet op de coöperatieve vereenigingen
van 1876.
Hieruit volgen noodzakelijk eenige niet
onbeduidende onkosten van notarieele acte,
registers, bijzondere boekhouding, enz. de
regeering, die de oprichting van zulke
bankjes wenschelijk acht en tevens het
gevoelen dezer rechtsgeleerden deelt, heeft
nu gemeend het bezwaar dezer onkosten
in de wetgeving gelegen en dus door haar
eigen toedoen in het leven geroepen, te
moeten opheffen; vrijstelling te verleenen
lag niet iri haar macht, omdat de
tusschenkomat van anderen .notaris, registratie
enz.) gevorderd wordt en om die reden
wil zij het grootste deel dezer oprichtings
kosten vergoeden, voor elke bank zal dat
ongeveer /' 70 a f 100 kunnen bedragen.
Inderdaad een nuttige uitgaaf, die wel
allerminst zooals H. W. vreest, zal mede
werken om aan deze bankjes »vooral in
tijden van verkiezingen een grooten rol
te doen spelen of tot andere misbruiken
aanleiding te geven."
Dr. G. W. B.
Conservatief-Liberalisme.
(Ingezonden).
Toen in het jaar 1891 door het bestuur
der lAberale Unie een verkiezingsmanifest
werd uitgevaardigd stond daarin te lezen,
dat het met betrekking tot het arbeiders
vraagstuk slechts herhaalde, wat daarvan
in het program van 1887 werd gezegd.
Aan den vooravond van het toen zeer
gewichtige feit, dat weldra op het Binnen
hof de strijd over de kieswet-Tak zou ont
branden, werd in de zomervergadering van
1893, uitgaande van de veronderstelling,
dat bovengenoemde wet zou worden aan
genomen en het kiesrechtvraagskuk alsdan
van de baan zou zijn, de vraag besproken:
»Welke hervormingen op sociaal gebied
behooren uit het oogpunt der liberale poli
tiek het eerst aan de orde te komen ?"
Inleider van dit punt was prof. H. L.
Drucker van Leiden, die aan het einde
van zijn rede er op wees, dat, waar het
hervormingen op sociaal gebied betrof, er
voor de liberale partij nog nagenoeg alles
te doen icas. Sprekende over de verschil
lende partijen, getuigde hij van de radi
calen, dat »met deze kunstmatig gevormde
partij niets was aan te vangen" en dat
zij, voor zoover haar aanhangers niet op
sccialistischen bodem stonden, doch de
bestaande rechtsorde wilden handhaven,
bij de liberalen in het eerste gelid behoor
de te staan. Hij voorspelde dan ook dat,
wanneer de liberale partij een vooruit
strevende werd, »de radicalen zich bij haar
voorhoede zouden aansluiten."
Aan het einde van die vergadering werd
een motie aangenomen, waarin de afge
vaardigden, zich stellende op het standpunt
van het manifest van 1891, instemming
betuigden met de denkbeelden door den
inleider ontwikkeld en van oordeel was:
>d a t de liberale partij in de toe
komst krachtig d e hand zouslaan
aan hervormingen op sociaal
g e b i e d."
Afgevaardigden van ruim 1)1 aange
sloten kiesvereenigingen met ruim 12,0(.'0
leden namen deze motie aan.
hi den zomer van 18!).") de
kieswetVan Houten kwam toen aan de orde
werd de bekende motie aangenomen, waarin
het bestuur werd opgedragen om, met
inachtneming van de daaraan voorafgaande
considerans, welke in de eerste plaats vroeg
»een zoo ruim mogelijke uitbreiding van het
kiesrecht'' en het daarna vaststellen van
een lijn waarin zich de democratische poli
tiek der naaste toekomst diende te bewegen
een lijn die gevolgd zou kunnen worden
door alle «vooruitstrevende vrijzinnigen"
een program, »staande op den bodem der
tegenwoordige grondwet'', voor de Liberale
l 'nir te ontwerpen.
Toen toog het bestuur aan het werk en
de afgevaardigden der Liberale Unie keur
den in hun vergadering van 14 November
1896 zelfs twee programma's goed: het
hervormingsprogram en het program van
urgentie. In het eerste werd gesproken van
een >zoo ruim mogelijke uitbreiding van
het kiesrecht, los van elke band met be
lastingen" ; in het tweede werd het een
eisch van goede staatkunde geacht om
niet op een nieuwe, kieswet aan te dringen,
zoolang de ervaring omtrent de uitkomsten
der kieswet-Van Houten met betrekking
tot het aantal kiezers nog geen uitspraak
had gedaan.
In de vergadering van l Juli 1 ^99 hield
prof. Molengraaif, de toenmalige voorzitter,
een openingsrede waarin hij aan het slot
zeide, dat vóór het verstrijken der loopende
wetgevende periode de aangesloten kies
vereenigingen hadden te beslissen »wat
harerzijds behoorde te worden gedaan, om,
in overeenstemming met de eerste para
graaf van het hervormingsprogram een
behoorlijke regeling van het kiesrecht te
verkrijgen, inzonderheid of ingrijpende
wijziging der kieswet, dan wel herziening
van art. 80 der Grondwet het naaste doel
van het streven der Liberale unie behoorde
te wezen".
Daarop verscheen in Januari 1900 de
bekende circulaire van het bestuur en
namen in de vergadering van 2 Juni van
dat jaar de afgevaardigden met 59 tegen
3 stemmen een voorstel van het bestuur
tot wijziging van art. l van het hervor
mingsprogram aan, waarin thans wordt
aangedrongen op Grondwetsherziening, ten
einde invoering van algemeen kiesrecht
voor mannen en vrouwen mogelijk te
maken.
Wanneer men nu in aanmerking neemt,
dat ook de evenredige vertegenwoordiging
en een andere wijze voor het kiezen der
Eerste Kamer op het program werden ge
bracht, dan zou men tot de conclusie kun
nen komen, dat thans het oogenblik was
aangebroken, door prof. Drucker in 1893
voorspeld, dat de radicalen zich bij de
voorhoede der liberale partij zouden aan
sluiten.
Laten wij echter mededeelen, dat sinds
1893 het aantal bij de L. U. aangesloten
kiesvereenigingen nog al was verminderd.
Er waren er echter in 1896 nog 79
aangesloten, waarvan slechts 50 in de ver
gadering vertegenwoordigd waren.
Edoch, de radicalen lieten niets van
zich hooren. Zij dachten wellicht met
»Gretchen" :
//Wenn man's so hort, müuht leidlich scheinea,
Stekt aber doch immer schief darum;"
en zij hadden gelijk; want, nadat de afge
vaardigden eerst verklaard hadden geen
«ingrijpende wijziging" der kieswet te willen
maar wél herziening van art. 80 der
Grondwet, verklaarden zij in de vergadering
van 20 Januari jl , dat die grondwetsher
ziening niet het naaste doel van het
streven der Liberale I'nie behoorde te
wezen. Hoewel men een program had ge
maakt, waarvan de paragrafen l en 2 niet
meer stonden op den bodem der tegen
woordige Grondwet, vond men het toch niet
noodig grondwetsherziening op den voor
grond te stellen en werd het
urgentievoorstel verworpen met 44 tegen 33
stemmen.
Het bestuur trad toen af en toen den
j Oden Februari d. o. v. een tweede ver
gadering, tot het kiezen van een nieuw
bestuur, werd gehouden, waren slechts
zestien kiesvereeciging vertegenwoordigd,
die 52 afgevaardigden zonden!
Naarmate de Liberale Unie zich dus
meer ging toeleggen op een democratische
politiek, welke uiting erlangde in beide
programma's, verminderde de belangstel
ling der aangesloten kiesvereenigingen, en,
nu er zich bovendien vijftien hadden af
gescheiden, die zicht bij de Vrijzinnig
Democratische Bond hebben aangesloten,
diende er iets gedaan te worden om de
gelederen te versterken.
Men weet wat er na den 26sten Januari
is gebeurd. Mannen, die vroeger meenden
dat de radicalen zich bij de voorhoede der
liberale partij zouden aansluiten, als de
Liberale l 'nie maar werkelijk vrijzinnig
en vooruitstrevend werd, tal van Unie
leden, die de motie van 1893 met gloed
verdedigden, die in 1895 de motie van
het bestuur luide toejuichten omdat daarin
werd aangegeven de richting, waarin de
democratische politiek der naaste toekomst
zich diende te bewegen, hebben thans het
/ wie-verband verlaten en de fusie is, hoe
wel op andere wijze, tot stand gekomen,
die reeds in 1895, naar aanleiding van
bovengenoemde motie, in dit weekblad
werd voorspeld.
Hoewel die motie werd aangenomen en
het vorige bestuur steeds in de daarin neer
gelegde richting heeft gewerkt, zijn niet
de conservatieven heengegaan, maar wel
zij, die meenden, dat men niet tegenover
de natie mag staan met een program,
waarvan men de eerste paragraaf reeds
»een op dit oogenblik onbereikbaar ideaal"
noemt, zoodat men ook van de volgende pun
ten van het program kon verwachten, dat
de L. l'., thans alleen in het bezit van een.
hervormingsprogram en niet meer van een
program van urgentie, al het overige toe
komstmuziek zou noemen.
* *
*
Want de woorden: »op dit oogenblik
onbereikbaar ideaal" zijn Zaterdagj.l. door
den voorzitter der Liberale Unie, dr. W.
Ruijsch, gesproken in een derde vergade
ring, waarheen achttien kiesvereenigingen
33 afgevaardigden hadden gezonden.
Nu zullen wij over dit «onbereikbare