De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 7 april pagina 1

7 april 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1241 DE AMSTERDAMMER 4°. 1901. WEEKBLAD VOOE NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDOB.F, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124), Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Copucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 7 April. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel ? » 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. INHOUD. AN VEEEE EN VAN NABIJ: Rijkssubsidie aan Boerenleenbanken, door dr. G. W. B. Conservatief-Liberalisme, door J. H. G. Een goed voorbeeld. Spraakheelkunde, door L. van Lier. Koloniale Beserve en Koloniaal Werfdepót, door N. N. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Openbare Volksbibliotheken, II, door S. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Fransche kunst, door J. E. van der Pek. Twee tentoonstellingen, door W. S. Het vraagstuk der onsterfelijkheid, door dr. D. O. Nijhoff. Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen. "WETENSCHAP: De natuurwetenschappen op de Gymnasia, door dr. J. C. Bolt. FEUILLETON: De drie Pretendenten, door W. E. Norris. (Slot.) RECLAMES. VOOR DAMES: The Stong of the Shirt", door J. K. v. d. V. Binus, Boontje, Boschmanneke, door Karel Doudelet, beoordeeld door M. Wibaut-B. v. Berlekom. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: Broos, door dr. Jan ten Brink. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. «IIWIIIItlllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIII Rijkssubsidie aan Boerenleen banken. In de Amsterdammer van 10 Maart roept H. W. zijn medeburgers in 't geweer tot afwering van een »gevaar, dat werke lijk niet denkbeeldig is", namelijk de verdere ontwikkeling van Boerenleen banken, »eene ontwikkeling, die vooral in tijden van verkiezingen een grooten rol kan spelen of tot andere misbruiken kan aanleiding geven" en waaraan daarom slechts »bij gewaarborgde neutraliteit het verleenen van rijkssubsidie recht van be staan zou kunnen hebben.'' H. W. kent blijkbaar de inrichting en het karakter dezer leenbanken niet en evenmin de beteekenis van het rijkssubsidie, dat onder bepaalde voorwaarden wordt verleend; vandaar dat hij in zijn onkunde spoken ziet op den helderen middag. Ten einde door zijn ontboezeming niet anderen op een dwaalspoor te doen brengen, kan het dus goed zijn eenige nadere toelichting te geven op zijn schrijven. De Banken, waarvan hier sprake is, berusten op het solidariteitsgevoel, dat onder vakgenooten wel is waar over het algemeen niet ontbreekt, doch in de meeste bedrijven door ouderlingen naijver der beoefenaars, vooral in eikaars nabij heid, zelden in bijzondere daden uiting vindt. Onder de landbouwers, die trouwens eenmaal gevestigd weinig met elkander in concurrentie treden, heeft dit gemeenschaps gevoel nog meer dan elders stand ge houden en openbaart zich in onderling hulpbetoon op velerlei manieren. Het komt dagelijks voor, dat de een van den ander een paardetuig, een ploeg, een arbeider of een koppel paarden in gebruik krijgt, wanneer door toevallige omstandig heden zijn werkzaamheden in het ongereede zijn geraakt en extra hulp noodig is; het is geen ongewoon verschijnsel dat de een den ander zijn oogst helpt binnen rijden ; ik heb gezien, dat in den moeielijken tijd van het peeënrooien door aanhoudend slecht weer voor een boertje, met zijn land aan een slechten kleiweg liggende, het gevaar dreigde dat hij zijn beetwortelen niet Op tijd aan de suikerfabriek zou kun nen leveren en volgens afspraak op zekeren dag een twintigtal landbouwers ieder een knecht stuurden of zelf kwamen met paard en kar om hem in eens uit den nood te helpen; een anderen keer helpen zij elkander verhuizen of bieden hun diensten aan bij trouwen en begraven. Al deze hulp geschiedt kosteloos uit een onbewust historisch bestaand gevoel, uit vroegere tijden afkomstig, om ouderling voor elkander op te treden, gedachtig aan het: heden voor u, morgen voor mij! Gebruik makende van dit nog bestaande gemeenschapsgevoel, iets anders dan het geen men met een nieuw woord philantropie heeft gedoopt en waarop ik straks moet terug komen, zijn de boerenleen banken opgericht. Zij hebben hun ontstaan en hun naam te danken aan Raiffeisen, burgemeester van een klein dorpje, Hammersfeld in Pruissen, en juist in de armste streken is hij het eerst begonnen en heeft daar het meeste succes gehad. Op dit oogenblik bestaan er in Duitsch land 9 a 10.000 dezer leenbanken en nog dagelijks neemt haar aantal toe. Zeer eigenaardig was in de moeielijke oorlogs jaren 1870/71 het groote vertrouwen, dat deze banken van de landbouwbevolking genoten. Toen in die jaren tal van financieele instellingen hare betalingen moesten staken, bleven de Raifieisenbankeri door werken, alsof er niets gebeurde. Terwijl overal de gedeponeerde kapitalen werden opgevraagd, werd het geld bij de Raiffeisenbanken gebracht, zelfs in die mate dat de inbreng hier en daar moest worden geweigerd en het ten laatste niet alleen zonder rente maar door de brengers zelfs feld voor het bewaren werd aangeboden. n België, Italiëen Frankrijk worden deze banken tegenwoordig insgelijks be schouwd als een behoefte voor de land bouwers en hun aantal breidt zich ge regeld uit. Enkele jaren geleden deden zij zeer schoorvoetend haar intrede in Neder land, de behoefte werd niet erkend. Al trachten ook enkelen met de werking in Duitschland bekend, propaganda te maken, in onze groote Landbouwersvereenigingen en Provinciale Maatschappijen, waar over het algemeen de grondeigenaars, eigengerfde landbouwers of groote pachters aan het woord zijn, werden deze bankjes niet in haar waarde en beteekenis begrepen; nog heden worden er zelfs onder de rijkslandbouwleeraars gevonden, wien het juist inzicht in het wezen dezer kassen ont breekt. Tot toelichting van haar inrichting en werkingswijze daarom het volgende. De Raiffeisenkassen zijn banken, waar aan dorpsgenooten gelegenheid wordt ge geven gelden in te brengen tegen ver goeding eener matige rente; zij worden opgericht en bestuurd door landbouwers, die allen te zamen en ieder voor zich aansprakelijk zijn en zich als leden heb ben vereenigd. Aan deze leden kan voor doeleinden het landbouwbedrijf rakende en voor korten termijn geld ten leen wor den gegeven. Het leenen geschiedt op aanvraag aan en na onderzoek door het bestuur onder instemming van twee be kende borgen. Deze algemeene aansprake lijkheid van alle leden, de aanvraag en bekendmaking aan het bestuur en de noodzakelijkheid van twee borgen zijn onoverkomelijke klippen, waarop deze, zij het op zicti zelf wenschelijke instellin gen, onvermijdelijk zullen stranden, zoo luidde de profetie hier te lande, toen de zaak in de bovenvermelde groote vereenigingen en'elders voor het eerst werd ter sprake gebracht, doch de ervaring heeft nog eens opnieuw geleerd, dat de praktijk niet zelden spot met de knapste theoretici. Allerwege zijn en worden op deze voor waarden oo'c in Nederland reeds leenban ken opgericht en werken naar algemeene tevredenheid. Maar dit kan op den duur geen stand houden, roept de heer C. Nobel, rijkslandbouwleeraar in N.-Holland uit, *) dergelijke banken moeten niet steunen op philantropie, de bestuursleden moeten een behoorlijk salaris genieten, »de grondstof gemeenschapsgevoel moet bij den opbouw »zoo weinig mogelijk worden gebruikt." In hetzelfde weekblad en ook elders werd reeds vroeger door sommigen gewaarschuwd het leenen van gelden door landbouwers niet nog gemakkelijker te maken, reeds te velen waren juist te gronde gegaan door te veel crediet. Bij deze oordeelvellingen springt de onjuiste opvatting, waarop wij boven gewezen hebben, in het oog. Gewone banken, kassierszaken, credietinstellingen worden opgericht om hier en daar beschik bare kapitalen productief te maken; de direc ties zoeken daarvoor gelegenheid bij den landbouw, bij industrie, bij den aanbouw van woningen enz.; soliede plaatsing en tevens behoorlijke rente te maken is hoofd zaak ; voor wat doel overigens de geldnemer het kapitaal vraagt of meent noodig te hebben is onverschillig; het spreekt van zelf dat alle gemeenschapsgevoel als grondslag voor zulke »zaken" overbodig is en tevens, dat menig landbouwer is ten gronde gegaan, die van deze gelegenheid om zich contanten te verschaffen heeft ge bruik gemaakt om landerijen aan te koopen, die later in waarde zijn teruggegeven of zich uitgaven te veroorloven, waartoe bij zonder dit gemakkelijk crediet allicht niet was overgegaan; de dorpsbankjes van Raiffeisen hebben met deze werkingswijze niets te maken en kunnen evenmin zulke gevolgen na zich sleepen. Zij trachten niet zooals credietinstellingen in de eerste plaats de beschikbare geiden door uitleenen productief te maken, het plaatsen van kapitalen is niet het doel; heeft niemand der leden, en anderen komen nimmer in aanmerking, geld noodig en hebben zij het toch van andere dorpsge nooten in bewaring ontvangen dan wordt het eenvoudig aan de centrale kas over gedaan tegen dezelfde rente ; zijn er echter aanvragen ontvangen dan wordt onder zocht, waarvoor het noodig is en of de terugbetaling gewaarborgd is en hierbij blijkt de noodzakelijkheid van werking in beperkten kring en het gemeenschapsge voel onder vakgenooten, die elkanders be drijf kunnen beoordeelen. Het gebeurt ieder oogenblik dat het een of ander het meest voordeelig a contant kan worden aangekocht, een onontbeerlijk landbouwwerktuig, zaaigoed, kunstmest enz. waarmee niet mag gewacht worden ; om het geld te vinden zou een stuk vee, een deel van den oogst moeten verkocht worden, terwijl *) Nederl. liinillioi'n- WedMud J 9 .l au. 1901. het groot voordeel zou zijn daarmede nog enkele weken te wachten om nog eenigen tijd te kunnen mesten of tot het tijdstip waarop een bepaalde markt, waar gewoon lijk veel navraag is, wordt gehouden enz. enz.; bij die gelegenheid kan de dorpsbank te hulp komen om het noodige te leenen; er is volstrekt geen risico; de buren, de medeleden weten de reden van de aan vraag en zijn overtuigd, dat het na afloop van den termijn kan en zal worden terug betaald; evengoed als het paardetuig, de ploeg, het span paarden wordt terugge bracht, dat de een aan den ander in tijd van nood ten gebruik afstaat. Op het platteland, bij noodzakelijke intieme aanraking der dorpsgenooten onderling, kent natuurtijk de een den ander heel goed en aan lui, die niet te vertrouwen zijn, leent men geen gereed schap uit en zij worden evenmin aange nomen als leden van de onderlinge leenbank. »Risico is er niet bij'', schreef ik hierboven en juist om die reden is het niet noodig een salaris voor het bestuur der bank vast te stellen in den vorm van een risicopremie zooals de rijkslandbouwleeraar van N.-Holland wil. Voor personen buiten de landbouwwereld staande klinkt het zonderling in den tegenwoordigen tijd zoo veel vertrouwen te koesteren op de alge meene eerlijkheid; het volgende voorbeeld moge hen overtuigen. Ruim een jaar geleden werd, door be moeiingen van het Nederlandsch Landbouwcomitéte Enschedé, opgericht een Centraalbureau voor den aankoop van landbouwbenoodigdheden, vooral van kunst meststoffen. Het eerste jaar reeds werden 3000 waggons kunstmest door tusschenkomst van dit bureau aangeschaft ter waarde van meer dan een millioen guldens. Natuurlijk verklaarden tegenover de meestal buitenlandsche leveranciers enkele bekende personen zich trouwens geheel belange loos financieel aansprakelijk voor de betaling, maar overigens berustte de be taling van dit zeer aanzienlijk bedrag geheel en uitsluitend op onderlinge bekend heid en vertrouwen. Toen deze zaak vóór de oprichting in enkele meetings te Utrecht werd besproken, drong de Nederlandsche coöperatieve Bond erop aan, dat aan hem de leiding zou worden toevertrouwd en de gezamenlijke landbouwers, aankoopers in de verschillende gemeenten zich langs wettigen weg tot coöperatieve vereenigingen zouden constitueren om de financieële ver antwoordelijk, behoorlijk te regelen en vast te stellen. Van alle zijden werd daartegen bezwaar opgeworpen en uit alle oorden van het land kwam de meest besliste ver zekering dat zulk eene voorafgaande wette lijke organisatie overbodig was en trouwens onuitvoerbaar zou wezen, maar aan vrees voor wanbetaling in geen geval behoefde gedacht te worden; aan gezamenlijke be stellingen op de verschillende dorpen was nog nimmer iets te kort gekomen en dit zou evenmin in het vervolg plaats vinden schurftige schapen, onvertrouwbare broeders werden eenvoudig bij de opgaaf der benoodigdheden niet toegelaten. Dit steunen op het gemeenschapsgevoel der in elkafirs nabijheid wonende land bouwers heeft dus bewezen een vasten grondslag te kunnen zijn voor eene zaak van zulk een ontzaglijken omvang als het Centraalbureau van aankoop en de er varing heeft doen zien, dat er geen de minste risico aan verbonden is. H. W. in het ingezonden stukje, dat aanleiding gaf tot dit schrijven, zijn vrees uitsprekende tegen de ontwikkeling dezer boerenleenbankjes, gewaagt daarbij van het gevaar der rijkssubsidies aan haar mis schien te verleenen. Waarschijnlijk is dit in de pen gegeven door hetgeen in het Handelsblad van S Jan. wordt gezegd van het voornemen aan de Regeering toege schreven om een deel der gelden van de rijkspostspaarbank voor landbouwcrediet beschikbaar te stellen en verward met een subsidie van /' 5000 op de Staatsbegrooting uitgetrokken ter gemoetkoming in de onkosten van oprichting van dorpsbanken. Dat ooit welke banken ook zouden ! worden gesubsidieerd uit de gelden van de rijksspaarbank is natuurlijk onzin ; of j de Raiffeisenkassen zouden gebruik maken j van deze gelegenheid om geld onder zekere . waarborgen beschikbaar te krijgen is, voor zoo! ver de toestand thans aangaat, zelfs niet te verwachten; de meesten werken op dit oogenblik meer als spaar- dan als /crwbank, in Limburg en N. Brabant althans hebben zij bijna zonder uitzondering te veel geld in voorraad; op de algemeene vergadering der Centrale Bank van Ilaifieisenkassen, het vorige jaar te Utrecht, bleek echter dat in andere provinciën deze toestand minder rooskleurig was, doch het bovenaangegeven voorbeeld heeft doen zien, dat de gelden aan landbouwers voor wer kelijke behoeften en bij onderling toe zicht uitgeleend zeker weinig risico loopen, terwijl het geringe subsidie uit de boven genoemde begrootingspost vrij zeker aan H. W. geen aanleiding behoeft te geven tot een alarmkreet. Wat toch is het geval; volgens rechtsgeleerd gevoelen de heeren Mrs. Kolkman en Veegens te 's Gravenhage, werden in het bjjzonder om advies gevraagd verdient het aanbeveling deze dorpsbanken in te richten volgens de Wet op de coöperatieve vereenigingen van 1876. Hieruit volgen noodzakelijk eenige niet onbeduidende onkosten van notarieele acte, registers, bijzondere boekhouding, enz. de regeering, die de oprichting van zulke bankjes wenschelijk acht en tevens het gevoelen dezer rechtsgeleerden deelt, heeft nu gemeend het bezwaar dezer onkosten in de wetgeving gelegen en dus door haar eigen toedoen in het leven geroepen, te moeten opheffen; vrijstelling te verleenen lag niet iri haar macht, omdat de tusschenkomat van anderen .notaris, registratie enz.) gevorderd wordt en om die reden wil zij het grootste deel dezer oprichtings kosten vergoeden, voor elke bank zal dat ongeveer /' 70 a f 100 kunnen bedragen. Inderdaad een nuttige uitgaaf, die wel allerminst zooals H. W. vreest, zal mede werken om aan deze bankjes »vooral in tijden van verkiezingen een grooten rol te doen spelen of tot andere misbruiken aanleiding te geven." Dr. G. W. B. Conservatief-Liberalisme. (Ingezonden). Toen in het jaar 1891 door het bestuur der lAberale Unie een verkiezingsmanifest werd uitgevaardigd stond daarin te lezen, dat het met betrekking tot het arbeiders vraagstuk slechts herhaalde, wat daarvan in het program van 1887 werd gezegd. Aan den vooravond van het toen zeer gewichtige feit, dat weldra op het Binnen hof de strijd over de kieswet-Tak zou ont branden, werd in de zomervergadering van 1893, uitgaande van de veronderstelling, dat bovengenoemde wet zou worden aan genomen en het kiesrechtvraagskuk alsdan van de baan zou zijn, de vraag besproken: »Welke hervormingen op sociaal gebied behooren uit het oogpunt der liberale poli tiek het eerst aan de orde te komen ?" Inleider van dit punt was prof. H. L. Drucker van Leiden, die aan het einde van zijn rede er op wees, dat, waar het hervormingen op sociaal gebied betrof, er voor de liberale partij nog nagenoeg alles te doen icas. Sprekende over de verschil lende partijen, getuigde hij van de radi calen, dat »met deze kunstmatig gevormde partij niets was aan te vangen" en dat zij, voor zoover haar aanhangers niet op sccialistischen bodem stonden, doch de bestaande rechtsorde wilden handhaven, bij de liberalen in het eerste gelid behoor de te staan. Hij voorspelde dan ook dat, wanneer de liberale partij een vooruit strevende werd, »de radicalen zich bij haar voorhoede zouden aansluiten." Aan het einde van die vergadering werd een motie aangenomen, waarin de afge vaardigden, zich stellende op het standpunt van het manifest van 1891, instemming betuigden met de denkbeelden door den inleider ontwikkeld en van oordeel was: >d a t de liberale partij in de toe komst krachtig d e hand zouslaan aan hervormingen op sociaal g e b i e d." Afgevaardigden van ruim 1)1 aange sloten kiesvereenigingen met ruim 12,0(.'0 leden namen deze motie aan. hi den zomer van 18!).") de kieswetVan Houten kwam toen aan de orde werd de bekende motie aangenomen, waarin het bestuur werd opgedragen om, met inachtneming van de daaraan voorafgaande considerans, welke in de eerste plaats vroeg »een zoo ruim mogelijke uitbreiding van het kiesrecht'' en het daarna vaststellen van een lijn waarin zich de democratische poli tiek der naaste toekomst diende te bewegen een lijn die gevolgd zou kunnen worden door alle «vooruitstrevende vrijzinnigen" een program, »staande op den bodem der tegenwoordige grondwet'', voor de Liberale l 'nir te ontwerpen. Toen toog het bestuur aan het werk en de afgevaardigden der Liberale Unie keur den in hun vergadering van 14 November 1896 zelfs twee programma's goed: het hervormingsprogram en het program van urgentie. In het eerste werd gesproken van een >zoo ruim mogelijke uitbreiding van het kiesrecht, los van elke band met be lastingen" ; in het tweede werd het een eisch van goede staatkunde geacht om niet op een nieuwe, kieswet aan te dringen, zoolang de ervaring omtrent de uitkomsten der kieswet-Van Houten met betrekking tot het aantal kiezers nog geen uitspraak had gedaan. In de vergadering van l Juli 1 ^99 hield prof. Molengraaif, de toenmalige voorzitter, een openingsrede waarin hij aan het slot zeide, dat vóór het verstrijken der loopende wetgevende periode de aangesloten kies vereenigingen hadden te beslissen »wat harerzijds behoorde te worden gedaan, om, in overeenstemming met de eerste para graaf van het hervormingsprogram een behoorlijke regeling van het kiesrecht te verkrijgen, inzonderheid of ingrijpende wijziging der kieswet, dan wel herziening van art. 80 der Grondwet het naaste doel van het streven der Liberale unie behoorde te wezen". Daarop verscheen in Januari 1900 de bekende circulaire van het bestuur en namen in de vergadering van 2 Juni van dat jaar de afgevaardigden met 59 tegen 3 stemmen een voorstel van het bestuur tot wijziging van art. l van het hervor mingsprogram aan, waarin thans wordt aangedrongen op Grondwetsherziening, ten einde invoering van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen mogelijk te maken. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat ook de evenredige vertegenwoordiging en een andere wijze voor het kiezen der Eerste Kamer op het program werden ge bracht, dan zou men tot de conclusie kun nen komen, dat thans het oogenblik was aangebroken, door prof. Drucker in 1893 voorspeld, dat de radicalen zich bij de voorhoede der liberale partij zouden aan sluiten. Laten wij echter mededeelen, dat sinds 1893 het aantal bij de L. U. aangesloten kiesvereenigingen nog al was verminderd. Er waren er echter in 1896 nog 79 aangesloten, waarvan slechts 50 in de ver gadering vertegenwoordigd waren. Edoch, de radicalen lieten niets van zich hooren. Zij dachten wellicht met »Gretchen" : //Wenn man's so hort, müuht leidlich scheinea, Stekt aber doch immer schief darum;" en zij hadden gelijk; want, nadat de afge vaardigden eerst verklaard hadden geen «ingrijpende wijziging" der kieswet te willen maar wél herziening van art. 80 der Grondwet, verklaarden zij in de vergadering van 20 Januari jl , dat die grondwetsher ziening niet het naaste doel van het streven der Liberale I'nie behoorde te wezen. Hoewel men een program had ge maakt, waarvan de paragrafen l en 2 niet meer stonden op den bodem der tegen woordige Grondwet, vond men het toch niet noodig grondwetsherziening op den voor grond te stellen en werd het urgentievoorstel verworpen met 44 tegen 33 stemmen. Het bestuur trad toen af en toen den j Oden Februari d. o. v. een tweede ver gadering, tot het kiezen van een nieuw bestuur, werd gehouden, waren slechts zestien kiesvereeciging vertegenwoordigd, die 52 afgevaardigden zonden! Naarmate de Liberale Unie zich dus meer ging toeleggen op een democratische politiek, welke uiting erlangde in beide programma's, verminderde de belangstel ling der aangesloten kiesvereenigingen, en, nu er zich bovendien vijftien hadden af gescheiden, die zicht bij de Vrijzinnig Democratische Bond hebben aangesloten, diende er iets gedaan te worden om de gelederen te versterken. Men weet wat er na den 26sten Januari is gebeurd. Mannen, die vroeger meenden dat de radicalen zich bij de voorhoede der liberale partij zouden aansluiten, als de Liberale l 'nie maar werkelijk vrijzinnig en vooruitstrevend werd, tal van Unie leden, die de motie van 1893 met gloed verdedigden, die in 1895 de motie van het bestuur luide toejuichten omdat daarin werd aangegeven de richting, waarin de democratische politiek der naaste toekomst zich diende te bewegen, hebben thans het / wie-verband verlaten en de fusie is, hoe wel op andere wijze, tot stand gekomen, die reeds in 1895, naar aanleiding van bovengenoemde motie, in dit weekblad werd voorspeld. Hoewel die motie werd aangenomen en het vorige bestuur steeds in de daarin neer gelegde richting heeft gewerkt, zijn niet de conservatieven heengegaan, maar wel zij, die meenden, dat men niet tegenover de natie mag staan met een program, waarvan men de eerste paragraaf reeds »een op dit oogenblik onbereikbaar ideaal" noemt, zoodat men ook van de volgende pun ten van het program kon verwachten, dat de L. l'., thans alleen in het bezit van een. hervormingsprogram en niet meer van een program van urgentie, al het overige toe komstmuziek zou noemen. * * * Want de woorden: »op dit oogenblik onbereikbaar ideaal" zijn Zaterdagj.l. door den voorzitter der Liberale Unie, dr. W. Ruijsch, gesproken in een derde vergade ring, waarheen achttien kiesvereenigingen 33 afgevaardigden hadden gezonden. Nu zullen wij over dit «onbereikbare

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl