De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 7 april pagina 4

7 april 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1241 ik geen woorden genoeg van bewondering voor den schoenen klank, dien de heeren R. Kroger en Henkelman aan hunne instrumenten hebben ontlokt. Zy hadden een zware taak te ver vullen. Niet alleen hunne Oboe-partyen had den zy' te spelen, doch ook de oude instru menten »0boe d'amore" en »0boe da caccia" waren in hunne handen Hoe goed was het gezien om deze instrumenten wederom in eere te herstellen. Kan men zich schooner uit werking voorstellen van de instrumentatie by het sopraan-recitatief »Wiewohl mein Herz in Thranen schwimmt" dan door het gebruik dier twee Oboën d'amore ? En hoe verrukkelijk klonk niet de nopraan-aria »Aus Liebe", voor fluit-solo (prachtig geblazen door den heer Best) en twee »0boën da Caccia;" hoe schoon huwden zich deze beide instrumenten aan de altstem van mevrouw de Haan?-Manifarges. En zoo ben ik dan van zelf gekomen tot de solisten. Misschien had ik er mede moeten beginnen. Waar men de medewerking van mevr. Noordewier- Reddingius en mevr. de HaanManifarges heeft, daar is men van te voren reeds verzekerd van hooge kunst. Wat deze beide dames echter 1.1. Zondag te genieten heb ben gegeven, was zoo buitengewoon en edel en verheven, dat ik eerly'k moet bekennen, zulks niet in woorden te kunnen brengen. Juist de bovenopgesomde nummers waren glanspunten van den eersten rang. Misschien ook wal door de medewerking der heeren instrutnentisten. Bovenaan zou ik willen stellen de vertolking van mevr. de Haan's alt-aria »Erbarme dich" en van mevr. Noordewier's sopraan aria »Aus Liebe will mein Heiland sterben". Wy mogen ons gelukkig achten in deze dames zulke voortreffelijke krachten te bezitten; tegenover haar moeten wel andere solisten eenigszins afvallen. Toch wist de heer Emil Pinks uit Leipzig als Evangelist menigmaal een grooten indruk te bereiken. Dikwijls was zijn recitatief van groote expressie; had hij niet de gewoonte om enkele noten zoo kort af te stooten, dan zou hy zeker nog meer indruk gemaakt hebben. In de aria met koor »Ich will bei meinem Jesu wachen", schoten zy'ne krachten by'na te kort; onregelmatigheden in den rhythmus waren er het gevolg van. De aria is dan ook verbazend vermoeiend voor den tenor, die pas van te voren gezongen heeft $0 Schmerz" en voorts gedurende het geheele werk de omvangryke evangelistenrol te vervullen heeft. Het is in ons land een vermetel beginnen den «Christus" te willen zingen. De vertolking van onzen Messchaert, die in zyne creatie van den Godmensch steeds het boven- menschely'ke op den voorgrond weet te plaatsen, laat moeily'k eene andere opvatting dier partij aan het woord komen. Hoewel de vertolking van den Christus door den heer Karl Mayer niet ont bloot was van waardigheid en zijn stem in de diepte wel goed klonk, ontsierde een hinderlijk detoneeren dermate zyn zang, dat van muzikaal genot in het geheel geen sprake kon zijn; afgezien nog van het feit dat hij herhaaldelijk te week en te langzaam zong. De heer Hoes, die de kleinere partyen zeer goed vervulde, trachtte met zyn schoon basgeluid zooveel mogelijk de personen van Judas, Petrus en den Hoogepriester te karakteriseeren. Dat lofwaardig streven werd vooral in de rol van Petrus met schoenen uitslag bekroond. De heer C. F. Hendriks steunde het geheel voortreffelijk op het orgel. Waarom werd niet vermeld dat de heer S. Kroon de recitatieven op het klavier begeleidde ? De heer Kroon deed dit zeer bescheiden, misschien iets te schiely'k ; eenmaal had de heer Kroon gelegen heid zyne muzikale slagvaardigheid op gunstige wijze aan den dag te leggen. Waren de dramatische koren ditmaal wel zoo zeker en frisch van klank als bij de vorige beide uitvoeringen, door den heer Mengelberg gedirigeerd? Ook zou ik by verschillende num mers en niet het minst in het slotkoor gaarne zachtere tinten gehad hebben. De koralen werden voor my'n gevoel, door den heer Mengel berg wel wat massief uitgevoerd en ontbeerden de eigenaardige rhythmische nuances, waar mede men zooveel stemming kan bereiken. Gaarne wil ik echter vermelden, dat de beide koralen die a cappella gezongen werden, schoon klonken en goed op toon bleven. Er is dus veel te genieten geweest. Dank baar wil ik dit erkennen. ANT. AVBRKAMP. Hntnnnniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii IIIIIIIIIMII iiiiiiiiiiiitiiiiiiiiniiii Fransche Kunst. In de tentoonstellingszaal van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst te Amsterdam is werk te zien van drie Franschen; van n decorateur en van twee architecten. De decorateur is Ch, Lameire. Van hem zyn er schetsen voor beschildering, in hoofdzaak gemaakt ter versiering van bouwwerken van den architect Vaudremer. Er zijn teekeningen en studies voor de decoratie van een gewelf uit de kapel St. Louis des Francais in de Kathedraal te Lorette, verder van een koepelbeschildering van St. Martin te Ain&y en van de Grieksche kerk te Parijs. Een beschilderde maquette van een koepel gewelf geeft een vrij duidelijke voorstelling van de wy'ze waarop Lameire zijn taak als architectuur-decorateur opvat. Bizonder belangryk vind ik zijn werk niet. Lameire staat niet boven het kader der gewone, bruikbare, habiel-banale decorateurs. Hij werkt in een bekend decorateurssop. Zijn studies, hoewel ernstig bedoeld, gaan niet diep en zijn niet oorspronkelijk. Zyn figuren zijn gewoon. Honderd malen heb ik zulk werk gezien; er is niets persoonly'ks, niets frisch, niets eigens in. Uit vijftig bekende standen van decoratieve figuren compileert Lameire weer een nieuwen stand. Hy' studeert niet op de natuur, naar het lichaam, naar het naakt, maar bij werkt naar de studies van vroegere decorateurs en verwerkt die zonder ze toetsen aan de natuur. Neem om n voorbeeld te noemen eens die figuur welke Jesaias voorstelt. Is dat nu de eerste der groote joodsche profeten uit het Oude Testament ? Die figuur, met dat schroefvormig gedraaide lichaam gehuld in een wenteltrapsgewy'ze geslingerde draperie en met dat ten hemel wijzend tooneelmatig gebaar is by uitstek onnatuurlijk Zoo'n voorstelling is niet afkomstig van een man die een groote-profeten figuur in zich voelt en behoefte heeft dit gevoel te uiten, maar is het gevolg van een werkmethode die berust op het telkens overhalen der werken van anderen. Voor zoover uit de tentoongestelde teeke ningen valt op te maken is het werk van Lameire geen eerste-rangswerk; maar het is zeer bruikbaar en past bij architectuurwerk, mits dit niet van het allerbeste is. Van den architect Vaudremer is hier te weinig om een juist denkbeeld te krijgen van wat deze vermag. Men vindt hier de Grieksche kapel en de kerk St. Pierre de Montrouge, beide te Parys en du basiliek te Auteuil. Vaudremer werd geboren omstreeks 1830 en behoorde tot die groep van Fransche architecten, die beïnvloed werd door Viollet-le-Duc. Ik kende zyn Notre Dame te Auteuil van j vroeger en reeds 'n jaar of acht geleden viel het my op dat deze man werk gemaakt had dat zooveel ernstiger, constructiever, eenvou diger en gedistingeerder was dan wat het gros der Fransche architecten gewoonlijk maakt, Maar voldoen kon zijn werk mij reeds toen niet, en myn meening is in den ,loop der jaren niet veranderd. Zoo'n toren als die van de kerk te Auteuil, met zyn bergsteenen afdekking en zyn bergsteenen lantaarn was destijds iets nieuws, maar diep ging het ontwerp niet. De vorm is te gezocht. Bovendien profileert de toren slecht tegen de nokly'n van het kerkdak, hoewel hy met bepaalde voorliefde door Vaudremer werd behandeld. Wat my voor acht jaren in hem aantrok was zyn constructicven geest en zijn eenvoud, maar wat mij niet in hem beviel was dat hy zich uitte in een bepaalde vormenspraak, die hij zich aangeleerd had, en dat hij lust had tot het namaken van kapiteelen, van ornament, van decoraties en beeldhouwwerk in een be paalden styl. Die copieerlust is een fout die Viollet-le-Duc en diens volgelingen aankleeft, en ik heb het toen gevoeld en het bejammerd dat zoo'n man als Vaudremer niet diep genoeg j op de zaken inging om te vatten dat hy door te werken in neo-Romaansche vormen bezig was zichzelven te beliegen door zijn eigen leven te uiten in vormen van anderen. En daar kwam bij dat Vaudremer koud is, koud als ijs. By zyn werk voelt men dat het hart niet meedeed, maar dat alleen het hoofd werkte. Hij dacht, hij construeerde, hij ver sierde, hij bootste na, hij combineerde en complieerde altyd en altijd met zijn hoofd; maar zijn gemoed, zy'u hart bleef er buiten. Vandaar de kilte die van hem uitgaat. Zyn werk is geen uiting van wat een der beste uit het Fransche volk zou kunnen geven in zijn architectuur als hij zyn gemoedsaan doeningen had vastgelegd aan een bouwwerk, maar het is het maaksel van een goed geschoold, wetenschappelijk man, die, buiten het volk staande, om bepaalde archeologisch-weten schappelijke redenen een bepaalden historischen stijl vernieuwde en nabootste. Had Vaudremer zoo diep kunnen denken, dat hy zyn neo-romaansche vormen had los gelaten en had hy, bij zijn vele goede eigen schappen als architect ook nog 'n eigen gemoed te vereeuwigen gehad, dan zou Frank rijk een groot kunster.aar rijker zijn geweest. Thans blijft me nog te bespreken den derden exposant en wel George Chedanne, «ancien Prix-de-Rome, architecte du Gouvernement a Paris". Hij is vertegenwoordigd door Prix-de-ltomewerk en door eigen architectuur. j Tot het eerste behoort, onder meer een serie van negentien groote, uitvoerige teeke ningen in waterverf van het Pantheon te Rome. Er is aan dat werk verbazend veel arbeid besteed. Keurig uitgevoerde aanzichten en doorsneden van den tegenwoordigen staat van het gebouw, hangen naast tiven uitvoerige restauratieplannen. Op 'n groote teekening van een perspectivisch aanzicht met gedeelte lijke doorsnede van het Pantheon hangt een kaart met de woorden: «Grand Prix", op 'n andere teekening een met «Medaille d'Honneur". Ik vond niet vermeld op welke tentoon stellingen die onderscheidingen gegeven werden, wat er ook niet veel toe doet. Meneer Chedanne's werk is my niet sym pathiek. De restauratieplannen die deze regeeringsarchitect van het Pantheon gemaakt heeft hebben een zekere waarde als archeologische studie naar hun belang voor de bouwkunst is gering. Er zijn redenen om aan te nemen dat die plannen van Chedanne niet zooveel beter zyn dan van zyn voorgangers. Zeer waarschijnlijk zyn zij iets minder onjuist dan de vroegere, wat de wijze van constructie van het bouwwerk betreft. In de restauratie-ontwerpen echter zyn beelden aangebracht zoo valsch en zoo pretentieus, dat een ernstig kunstenaar zich daaraan nooit gewaagd zou hebben. De tijd is, volgens mij, voorbij om op de wy'ze zooals Chedanne het deed d. w. z. langs den weg der archeologie architectuur te bestudeeren. Frankrijk denkt daar ten deele nog anders over. Het stuurt zyn jonge architecten nog steeds naar Rome en geeft ze medailles d'honneur en grand prix als ze terugkomen met academische studies, vol wetenschap maar zonder begrip van kunst. Frankrijk kweekt daarom van regeeringswege nog die kaste van archeologische architecten wier werken er toe bijdroeg dat de bouwkunst impopulair geworden is, omdat zij, aan den volksgeest onttrokken, teruggevoerd werd van een genot voor velen tot de zeer twijfelachtige genoegens van enkele kwasi-ingewijden, die er het ware verstand van meenden te hebben. Chedanne laat en dat is interessant ook nieuw, door hemzelven gebouwd werk zien en wel het Palace Hotel aan de Champs Elysées te Parijs. Nu komt de aap uit de mouw en blijkt hoe al die klassieke studies Chedanne's gemoed niet verbeterd hebben, want wat hij daar als uiting van zichzelven te zien geeft is zoo onfatsoenlijk als maar mogelijk is. Dit bouwwerk is in- en uitwendig behangen met naaktfiguren, naakte vrouwen in wolken, naakte vrouwen in bloemen, naakte vrouwen in krullen. Het is zoo onzedelyk, zoo wuft, zoo oppervlakkig, zoo laf erotisch gedecoreerd, dat ik niet goed begrijp hoe dien man den moed gehad heeft dit werk meer wereldkundig te maken dan strikt noodig was. Als zijn principaal zoo iets verlangd heeft en hij als architect er veel aan verdienen kon, is het te vatten, dat hy, om den broode, zoo'n groote opdracht niet afgeslagen heeft. Maar in dat geval verbindt men er zyn naam niet aan, maakt er geen reclame mede er. stuurt geen teekeningen er van de wereld in. Meneer Chedanne vat die zaken anders op. Deze viezige naakte-vrouwen-architectuur, doortrokken als ze is zoowel in- als uitwendig met den geest van weinig verheffende alkoofenietingen, doet meneer Chedanne, den «ancieng Prix de Rome" den »architecte du Gouver nement", den man met de «Medaille d'Honnenr" en de «Grand-Prix" kennen als n van die mannen die zich niet schamen te zyn de makers van dat soort bordeel-architectuur dat wij zeer dringend buiten onze Hollandsche grenzen moeten houden. Het kan zijn nut hebben dit eens even hardop te zeggen, in weerwil van al die mooie titels en die eervolle onderscheidingen, die den maker met zich omdraagt. Wij zijn in Holland nu eenmaal gewoon goede kunst hoog te houden en slechte te beatryden. Deze traditie moet ook in de archi tectuur bewaard blyven, in weerwil van den grooten by'val die aan prikkelende, erotische architectuur gewoonlyk ruimschoots ten deel valt. H i 11 ego m, 29 Maart 1901. J. E. VAN DER PEK. Twee tentoonstellingen, Voor het te laat is, wil ik de lezers van dit blad doen opmerken, dat er deze weken, binnen Amsterdam, twee tentoonstellingen zyn te genieten: een van Kever bij Preyer op't Rokin (ik zag daar ook een zeer imposante schets van Mauve, eigenlyk een kompleet werk) een van Karsen bij Buffa. 't Was myn voorne men, de kunst van die twee een beetje serieus in beschouwing te nemen. Ik werd daartoe echter verhinderd. Vooral de tentoonstelling van Karsen bood nu eens de gelukkige gelegenheid, het tem perament van een geïsoleerd werkend artiest wat scherper te doorvorschen, den aard van die intieme schilderijtjes wat nader te leeren kennen. Naast hem dan Kever, maar zooveel minder onafhankelijk; niet zoo een eigen cachet heeft zyn werk, lang niet. Voornamelijk moet dezen daarin eer worden gegeven, dat zyn schilderyen en vooral zyn studio's over 't algemeen genomen dan weer eens levendiger doen doorzien, wat in de moderne hollandsche schilderkunst de krachtigste en mooiste elemen ten uitmaakten. Zijn tentoonstelling bnvat veel opwekkends. W. S. Boek en TiJMrift. Het vraagstol der onsterfelijkheid. Het vraagstuk der onsterfelijkheid, door dr. Jou DÏSKIUNCK. '2e druk. 's-Gravenhage, 1901. Als een verblydend teeken des ty'ds mag het begroet worden, dat het vraagstuk, hier boven genoemd, tot heden de gedachten bezig houdt. Welk een strijd daartügen ook van zekere zijde gevoerd wordt; de telkens herleefde en uitgesproken hoop op een persoonlijk voortbestaan der ziel na den dood is wel het krachtigst bewijs, dat het vraagstuk nog niet in negatieven zin is opgelost. Haeckel's «Weltriithsel" b.v. moge voor oppervlakkigen een eindresultaat bevatten; voor verstandige lezers is het boek te snoevend geschreven en is de onsterfelijkheid der ziel zoozeer het cauchemar van den schrijver, dat reeds daarom alleen zijn stem geen vertrouwen verdient Het psychologisch gedeelte van zijn werk is daarby' het zwakste. De zielkunde, als weten schap pas in den aanvang harer werkzaamheid, zal ons in de toekomst nog wel in meerder geheimen der ziel doen lezen, dan Ilaeckel bij mogelijkheid kon openbaren. Met het volle vertrouwen daarop begroeten we de studie van dr. Dyserinck met groote ingenomenheid. Dat er binnen zulk een kort tijdsverloop zelfs een tweede druk van dit in den Tijdspiegel van 1000 verschenen artikel noodig was, bewijst daarbij, dat het praktisch materialisme nog niet de gansche wereld heeft veroverd. Alleen toch de praktische materialisten kunnen zich eenvoudig bij de negatie nederleggen. Doch zij, die te midden van hun aardse!), bedrijf nog niet verleerd hebben te streven naar steeds hooger leven, zullen trots alle verstandsbewijzen, het recht van hun innerlijk leven blijven erkennen, om over de vraag der onsterfelijkheid mede te spreken. Dr. Dyserinck wil niet de onsterfelijkheid der ziel bewijzen. Het vraagstuk is voor hem zuiver een religieus en psychologisch vraag stuk ; en ieder, voor wien het godsdienstig en zielkundig leven nog wat beteekent, zal met groote voldoening den gedachtengang van den schrijver volgen. Onder de groote mannen, die er in geloofden, treft mij altijd bovenal de naam van Goethe ; te meer, omdat voor de bestrijders der onsterfelijkheid, b.v. voor Haeckel, op weten schappelijk en wijsgeerig gebied, Goethe zulk een machtige autoriteit is. Het zij mij daarom vergund, behalve de door Dyserinck aange haalde citaten (p. 25 en <!) uit Goethe, nog een paar frissche gedachten van denzelfden dichter hierbij te voegen, die ous versterken kunnen in ons geloof in ons persoonlijk voortbestaan. Daartoe behoort niet het bekende woord op zyn sterfbed: Meer licht! Dat was (historisch) alleen een vraag van den stervende om de gordijnen van het raam wat te openen en het is eigenlijk ergerlijk, dat men die eenvoudige vraag in den mond van den dichter in een frase heeft veranderd. Den man, die zijn geheele leven door het groot publiek door geen enkele frase heeft bedrogen, laat men onbewust met zalk eon slotwoord als een tooneelheld sterven ! Van veel meer waarde is de gedachte van Goethe, dat het 's menschen hoogste roeping is »zum höchsten Dasein immerfort zu streben." De gedachte, dat de onsterfelijkheid daarin zou bestaan, dat de mensch in anderen kan voortleven, bevredigt Goethe in het geheel niet, blijkens zijn woord: >Dein bestgedachtes, in fremden Adern »Wird sogleich mit Dir selber hadern." liet persoonlijke was voor Goethe alles. Na een leven van den rijksten arbeid, weet de dichter niets beters, dan »altijd voort te blijven streven" en in zijn «Gesprache mit Eckermann", alzoo op hoogen leeftijd, drukt hij de hoop uit, na zijn dood op een andere ster te zullen ontwaken, »wo auch noch wohl Nüsse genug zu knacken sein würden." Wie met zulke gedachten over dood en onsterfelijkheid peinst, hun beveel ik met allen aandrang de lectuur van dr. Dyserinck's ge schrift aan. Meersen, -_'S Maart 1901. Dr. D. C.NIJIIOFF. juffr, Hoogerzeil, toont aan 't gemis aan eigen stijl, de zwakheden, maar zegt dan dat dit een boek is met een ziel. Ziek? Nu ja, maar een sjouwerman is gezond en kruidenier en een bankier is gezond. In die gezondheid steekt geen ziel, ziet u ! ze zyn dood! Jawel, 't is de heer v. Eckeren die 't zegt, alsof ziel en fijn voelen niet met gezondheid en gezond begrip kunnen samengaan. Maar, ter vergoelyking van deze mallig heid, vermeld ik, dat de recensent zelf erkent overspannen te zyn. Ik moet trachten kalm te blijven", zegt hij en dat geloof je graag als je zoo'n dwaas gestelde these daar als heusch antiek gedrukt ziet staan. In De Arbeid" schijnt nu eenmaal, ieder op zijn beurt, a '.n kritiek te moeten doen. Letterk. Bijblad van Cosmos. Dit blad is nu in een twee-maandelyksche editie gewijzigd, om dan niet zooveel vervolgstukken behoeven op te nemen. Het ziat er wel net en lief uit en de inhoud is aan dezen indruk geëvenredigd. De novelle van mevr. Marx?Koning 'n Verle den" reminisceeren van een bruidje, dat tot de erkenning komt van een onderscheid tusschen en mannen- en vrouwen-moraal. Tot zooverre is de uitspinning goed. Waar evenwel tegenover een vrouwen- een dames-moraal wordt geplaatst, het meisje ver ontwaardigd wordt omdat haar aanstaande eens een dienstmeisje heeft lief gehad, denk eens een dienstbare, n die beneden haar staat, daar gaat het werk mank. Als de schrijfster maar had doorgezet, had aangedurfd het onder werp, door open te leggen, waarom menschen van zekeren stand met dienstmeisjes vry'en, dan was ze er we! gekomen. Maar, we weten mevr. Marx?Koning schuwt het realisme en daarom de waarheid en niet idealistisch bekijken komen we er echter niet. Verder in deze afl. verzen van Herman Teirlinck en een personenstudie in satirieken trant door Jeannette Nijhuis. * * * Van Nu en Straks. Het Maartnummer van dit Vlaamsen tweemaandelijkseh tijdschrift heeft tot inhoud: Een opstel over de Vlaamiche beweging, getiteld; Nieuwe wegen" door prof. J. Mac Leod. Het vervolg over Het vrije huwelijk", door Jac. Mesnil. Drie verzen van Renéde Clercq, Een herdenking van Peter Benoit door Emm. de Bom en dan een kapitteling van August Vermeylen, gericht tegen Krans Xetscher. Vermeylen betreurt het dat Netscher, bij 't be spreken van Stijn Streiivels. :t werk van dezen auteur als het Vlaamsen Reveil heeit aangeduid, en voortgekomen uit de X. Giiln. Zakelijk geantwoord, zegt Vermeylen, was de zuiverste en oorspronkelijkste stem, die van ons aller (Vlamingen) meester: Guido Gezelle. Meer dan een derde ontstond van zijn werk voor 1860. Zijn leerling Hugo Verriest schreef Avondrust'' in 1877 en weer een leerling van Verriest was Albrecht Rodenbach (gestorven in 1880; die met Pol de Mont réveil-tijdschriften uitgaf Daarom, zegt Vermeylen. wil ik niet gering schatten de beteekenis, welke De Nieuwe Gids" voor ons gehad heeft. De Noord-Nederlandsche beweging is ons een gewichtige ruggesteun geweest; zij heeft ons meer vertrouwen gege ven in onze eigen uitdrukkingsmiddelen, meer moed om in onze taal het te beproeven. Maar de motieven onzer kunst, evenmin als de gedachtengang onzer kritiek, zijn niet uit Holland overgewaaid. Van Langendonck dichtte Kloos'sche sonnetten voordat Kloos verzen had uitgegeven. Voor hem waren van invloed, mogelijk: ! Vondel, enkele Vlamingen, Helene Swart, Platen. Voor Buysse : Maupassant en Zola Voor Hegenscheidt: Goethe, Shakespeare, Wagner. Voor Streuvels: de oud-Vlaamsche dichters Gezelle, Tolstoï. Dostojewsky, Andersen. Alleen voor De Bom en bij hem, Vermeylen zelf, heeft het Nieuwe-Gids-proza het taalgevoel gezuiverd. De fout in deze redeneering is, dat Vermeylen wel wat veel retrospectief kijkt. Wanneer we zoover willen terug gaan, kunnen we ook noe men : Huet, Multatuli, Vosmaer, Hildebrandt, ja zelfs Potgieter en dat hij opnoemt de illustre voorbeelden, die de Vlimingen inspi reerden, versterkt zijn betoog niet. Immers, een litteratuur krijgt dan eerst waarde als niet naar voorbeelden wordt gewerkt, maar de uiting direkt ontstaat uit het bloed-warme leven, uit eigen verbeelden, eigen verwachten en gedach ten zelf. Overigens kan de douche van den heer Ver meylen nuttig werken. Want de heer Netscher, met zijn journalistische oppervlakkigheid, zegtI maar-toe,en in zijn sport-achtige vlugheid, vertelt ! hij wel eens meer, vooral als hij op echt-Amerikaansche wijze, zijn opstel met vette hoofdjes i doorstreept, maar luk-raak rubriceert, van die j groote dingen, die oogenschijnlijk juist, maar ! niettemin er geheel naast slaan. i Waarheid is, dat de Vlaamsche en de Hol landsche litteraire beweging nagenoeg afge scheiden van elkaar staan, al was men bij ons vroeger rijp en sterk, meer uit het leven en zuiverder opgegroeid, waar het bij de meeste Vlamen zoolang dillettantisme of daaromtrent bleef. Men kan het Vermeylen niet kwalijk nemen, dat hij beweringen als van Netscher maar dadelijk bij den schabernak pakt, gelijk hij het kernach tig noemt. Anders treffen we ze nog overal aan. Nevens de Hollandsche letterkunde, schiet er ne uit Brabantsche grond op, er. ook ne uit West-Vlaanderen en die te zameu zullen vormen een werkelijk Groot-Nederlandsche lit teratuur, ook een bewijs, zegt Vermeylen, nu dit in verschillende streken tegelijk plaats heeft, dat de Jonge Richting" aan diepere (eigen) stroomen gehoorzaamt dan doorgaans vermoed wordt. De Arbeid. Aflevering 6 van De Arbeid opent met een vertelling van Victor de Meyere, getiteld Het bloedende hart van Daneelken" wat nog een vervolg krijgt. Dan: Chineesche schimmen", een brok goede bespreking van een straat door A. Rehm. Miniatuurtjes", realistische versjes door W. van Doorn. Marieke van Nijmegen" door Lode Baechelmans, krijgt ook een vervolg, kan dus later iets van gezegd worden. Dan verzen van Edw. B. Koster bewerkt naar William Morris en van Jan van Eelen een .paar gedichten'. , Gerard van Eckeren bespreekt ..Mela'' van genaamd, en n naar Rembrandt's Geharnaste Man uit de Corporation Galleries te Glasgow. * * * Taal en Lettere». Taal en Letteren" van 15 Maart heeft zijl naam getrouw, weer veel artikelen van belang voor de taaistudie. Zoo is er ia deze afl. een opstel van dr. R A. Kollewyn over de Veranderende beteekenis van vele woorden, naar gelang omstandigheden. Dit opstel krijgt nog een vervolg. Van dr. S. S. Hoogstra is er het tweede epistel over de verhouding van de Nederlandsche letterkunde op het examen van hoofd onderwijzer. Dr. J. B. Schepers bespreekt dr. J. M. Hoogvliet's opvatting van taaistudie en methode, Taalonderwijs, door dr. J. A. Der Mouw. Ook nog een beoordeeling over J. Postma's Wil helmus door dr. J. Koopman en vele excerp ten en mededeelingen. * * * Europa. Europa" heeft drie schetsen en het boekenpraatje van Cenatos. Vijf-en-twintig jaar getrouwd" door C. J. van Geel is een verrassende staalkaart van goede en slechte kwaliteiten. De schipper van de Osprey" in het Engelsch van den bekenden schrijver van leuke verhalen uit het Strand-Magazine" W. W. Jacobs. Meester en knecht" de bekende beschryving van het doodvriezen in de Russische sueeuwvelden van Leo Tolstoï. Hier ziet men Tolsto in zijn ware grootte van kunstenaar. Uit de vorige afl. valt nog te vermelden een schets De Doornenkroon" door Luctor. De Gouvernante" uit het Russisch van Elsa Asedyeff. Cenatos beoordeelde Getrouwd" van G. van Hulzen en Nonnie Hubrechts" van Thérèse Hoven. * * -XDe Levende Natuur. De Maart-aflevering heeft een opstel over het vogeltje van Maart, het z g. bastaardnachtegaaltje, ook wel, maar zeer weinig, be kend als hegïomuscn. De heer Thijsse vond dit woord in Etsen van Hallidee, meende dat dit uit het Engelsch (kedge-sparrow) was over genomen, vroeg er den schrijver naar en vernam nu, dat de jongens in Brabant er hun eigen vogelwetenschap op nahouden en in 't geheel niet uit Engelsche bronnen putten. Ieder jongen daar kent de heggemuschkes van zeer nabij en zou er heel wat meer van weten te vertellen. Dit verlokt de heer Thijssen tot de vraag: hoe het toch komt dat de jongens alles van de levende natuur weten of willen weten en dat de groote menschen er zoo weinig belangstelling voor hebben. Dat zijn toch ook eens jongens geweest. En waarom willen ze het niet blijven. Verder een opstel over het Insectarium in Artis door R. Polak. De Agave Americana in het Valkenburg te Breda door C. van Aller. De Dodaars door J. Daalder Dzn. Een tochtje in de omstreken van Rotterdam door G. van Roon en A. Reclaire. Een bespreking van een zeldzame grassoort door Jac. P. Thijsse en opstel over de Pinkerbloem door G. Heymans. Hoewel bijna alle bloemen bij ons maar Pinksterbloemen genoemd worden, blijkt hier de heer Heymans een bij zonder soort op 't oog te hebben. Het is een gewone bloem, die groeit in de weide, maar zeer mooi is en gerust in 't knoopsgat kan ge dragen worden en dit onderwerp geeft hem aanleiding fat heel wat bespiegelingen. G. VAN UIL/EX. VERBETERING. In Boek en Tijdschrift van G. van Hulzen, in No. li'oi), is over de bespreking van de Vlaamsche school een zeer storende fout geslopen, nml.: »De volle zee die t/iet uit hooge boomen," in plaats van >;I;ILT". De Vlaamsche School. In de April-aflevering, die verrassend op tijd komt, vervolgt Pol de Mont zijn beschouwingen over de hedendaagsche kunst in Zuid-Nederland, naar aanleiding van de Driejaarlijksche ten toonstelling (1900) in Brussel. Dan een fragment proza, Mismoedigheid" geheeten door Frans Buyens enreisaanteekening, (zeer interessant) over Schotland, wat nog voortgezet wordt. Verder een bespreking over Johan Ludwig Runeberg Finland's dichter door dr. P. Fack van Mechelen; een beoordeeling van Edgar Poe's Gedichten, geïllustreerd doorRobinson en een Kroniek uit den Haag. De ati, is weer met veel zorg gedrukt en verlucht. Er is een mooie reproductie in naar een studie van K. van der Stappen Ootmoed" Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard. No. 11: «Pastei,'" door L. E. I. Voor onze Amateur-fotografen, door dr. J. E. Rombouts, met afbeeldingen. De totale zonsverduistering op 18 Mei e. k., door dr. E. van der Ven, met kaartje. Mevr. Iloltrop Van Gelder, door mr. J. Kaïn" Jr., met portret en afbeeldingen. De Banda-eilanden, door Bintang Djaoeh, met afbeeldingen, II. Ver scheidenheid. Feuilleton. 40 cents per regel. IIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllllllllIlflIIIII H S.4O en hooger 14 Meter Franco en vry van Invoerrechten toegezonden ! Stalen ommegaand; evenzoo van zwarte witte en gekleurde ,,Henneberg-!Zyde" van -15 cent tot fl 1I.1O per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG, Nomaal-folartiketa. K. F. DEUSCHLE-BENGER. Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nedeil. ECHT VICTORIAWATER. FRICKE & C°. BESTE ADRES VOOR SPAANSCHE en PORTO. HifUM KEIZERSGRACHT 18, AMSTERDAM Piano-, Orpl- en toetadel HEYROOS «fc KAL.SHOVK» Arnhem, Koniiigsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl