Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1241
ik geen woorden genoeg van bewondering voor
den schoenen klank, dien de heeren R. Kroger
en Henkelman aan hunne instrumenten hebben
ontlokt. Zy hadden een zware taak te ver
vullen. Niet alleen hunne Oboe-partyen had
den zy' te spelen, doch ook de oude instru
menten »0boe d'amore" en »0boe da caccia"
waren in hunne handen Hoe goed was het
gezien om deze instrumenten wederom in eere
te herstellen. Kan men zich schooner uit
werking voorstellen van de instrumentatie by
het sopraan-recitatief »Wiewohl mein Herz
in Thranen schwimmt" dan door het gebruik
dier twee Oboën d'amore ? En hoe verrukkelijk
klonk niet de nopraan-aria »Aus Liebe", voor
fluit-solo (prachtig geblazen door den heer
Best) en twee »0boën da Caccia;" hoe schoon
huwden zich deze beide instrumenten aan de
altstem van mevrouw de Haan?-Manifarges.
En zoo ben ik dan van zelf gekomen tot
de solisten. Misschien had ik er mede moeten
beginnen. Waar men de medewerking van
mevr. Noordewier- Reddingius en mevr. de
HaanManifarges heeft, daar is men van te voren
reeds verzekerd van hooge kunst. Wat deze
beide dames echter 1.1. Zondag te genieten heb
ben gegeven, was zoo buitengewoon en edel en
verheven, dat ik eerly'k moet bekennen, zulks
niet in woorden te kunnen brengen. Juist
de bovenopgesomde nummers waren
glanspunten van den eersten rang. Misschien ook
wal door de medewerking der heeren
instrutnentisten. Bovenaan zou ik willen stellen de
vertolking van mevr. de Haan's alt-aria
»Erbarme dich" en van mevr. Noordewier's sopraan
aria »Aus Liebe will mein Heiland sterben".
Wy mogen ons gelukkig achten in deze dames
zulke voortreffelijke krachten te bezitten;
tegenover haar moeten wel andere solisten
eenigszins afvallen. Toch wist de heer Emil
Pinks uit Leipzig als Evangelist menigmaal
een grooten indruk te bereiken. Dikwijls was
zijn recitatief van groote expressie; had hij
niet de gewoonte om enkele noten zoo kort
af te stooten, dan zou hy zeker nog meer
indruk gemaakt hebben. In de aria met koor
»Ich will bei meinem Jesu wachen", schoten
zy'ne krachten by'na te kort; onregelmatigheden
in den rhythmus waren er het gevolg van. De
aria is dan ook verbazend vermoeiend voor
den tenor, die pas van te voren gezongen
heeft $0 Schmerz" en voorts gedurende het
geheele werk de omvangryke evangelistenrol
te vervullen heeft.
Het is in ons land een vermetel beginnen
den «Christus" te willen zingen. De vertolking
van onzen Messchaert, die in zyne creatie van
den Godmensch steeds het boven- menschely'ke
op den voorgrond weet te plaatsen, laat
moeily'k eene andere opvatting dier partij aan het
woord komen. Hoewel de vertolking van den
Christus door den heer Karl Mayer niet ont
bloot was van waardigheid en zijn stem in de
diepte wel goed klonk, ontsierde een hinderlijk
detoneeren dermate zyn zang, dat van muzikaal
genot in het geheel geen sprake kon zijn;
afgezien nog van het feit dat hij herhaaldelijk
te week en te langzaam zong.
De heer Hoes, die de kleinere partyen zeer
goed vervulde, trachtte met zyn schoon
basgeluid zooveel mogelijk de personen van Judas,
Petrus en den Hoogepriester te karakteriseeren.
Dat lofwaardig streven werd vooral in de rol
van Petrus met schoenen uitslag bekroond.
De heer C. F. Hendriks steunde het geheel
voortreffelijk op het orgel. Waarom werd niet
vermeld dat de heer S. Kroon de recitatieven
op het klavier begeleidde ? De heer Kroon
deed dit zeer bescheiden, misschien iets te
schiely'k ; eenmaal had de heer Kroon gelegen
heid zyne muzikale slagvaardigheid op gunstige
wijze aan den dag te leggen.
Waren de dramatische koren ditmaal wel zoo
zeker en frisch van klank als bij de vorige
beide uitvoeringen, door den heer Mengelberg
gedirigeerd? Ook zou ik by verschillende num
mers en niet het minst in het slotkoor gaarne
zachtere tinten gehad hebben. De koralen
werden voor my'n gevoel, door den heer Mengel
berg wel wat massief uitgevoerd en ontbeerden
de eigenaardige rhythmische nuances, waar
mede men zooveel stemming kan bereiken.
Gaarne wil ik echter vermelden, dat de beide
koralen die a cappella gezongen werden, schoon
klonken en goed op toon bleven.
Er is dus veel te genieten geweest. Dank
baar wil ik dit erkennen.
ANT. AVBRKAMP.
Hntnnnniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii IIIIIIIIIMII
iiiiiiiiiiiitiiiiiiiiniiii
Fransche Kunst.
In de tentoonstellingszaal van de Maatschappij
tot Bevordering der Bouwkunst te Amsterdam
is werk te zien van drie Franschen; van n
decorateur en van twee architecten.
De decorateur is Ch, Lameire. Van hem zyn
er schetsen voor beschildering, in hoofdzaak
gemaakt ter versiering van bouwwerken van
den architect Vaudremer. Er zijn teekeningen
en studies voor de decoratie van een gewelf
uit de kapel St. Louis des Francais in de
Kathedraal te Lorette, verder van een
koepelbeschildering van St. Martin te Ain&y en van
de Grieksche kerk te Parijs.
Een beschilderde maquette van een koepel
gewelf geeft een vrij duidelijke voorstelling
van de wy'ze waarop Lameire zijn taak als
architectuur-decorateur opvat.
Bizonder belangryk vind ik zijn werk niet.
Lameire staat niet boven het kader der gewone,
bruikbare, habiel-banale decorateurs. Hij werkt
in een bekend decorateurssop. Zijn studies,
hoewel ernstig bedoeld, gaan niet diep en zijn
niet oorspronkelijk. Zyn figuren zijn gewoon.
Honderd malen heb ik zulk werk gezien; er
is niets persoonly'ks, niets frisch, niets eigens
in. Uit vijftig bekende standen van decoratieve
figuren compileert Lameire weer een nieuwen
stand. Hy' studeert niet op de natuur, naar
het lichaam, naar het naakt, maar bij werkt
naar de studies van vroegere decorateurs en
verwerkt die zonder ze toetsen aan de natuur.
Neem om n voorbeeld te noemen eens
die figuur welke Jesaias voorstelt. Is dat nu
de eerste der groote joodsche profeten uit het
Oude Testament ? Die figuur, met dat
schroefvormig gedraaide lichaam gehuld in een
wenteltrapsgewy'ze geslingerde draperie en met dat
ten hemel wijzend tooneelmatig gebaar is by
uitstek onnatuurlijk Zoo'n voorstelling is niet
afkomstig van een man die een groote-profeten
figuur in zich voelt en behoefte heeft dit gevoel
te uiten, maar is het gevolg van een werkmethode
die berust op het telkens overhalen der werken
van anderen.
Voor zoover uit de tentoongestelde teeke
ningen valt op te maken is het werk van
Lameire geen eerste-rangswerk; maar het is
zeer bruikbaar en past bij architectuurwerk,
mits dit niet van het allerbeste is.
Van den architect Vaudremer is hier te weinig
om een juist denkbeeld te krijgen van wat
deze vermag. Men vindt hier de Grieksche
kapel en de kerk St. Pierre de Montrouge,
beide te Parys en du basiliek te Auteuil.
Vaudremer werd geboren omstreeks 1830 en
behoorde tot die groep van Fransche architecten,
die beïnvloed werd door Viollet-le-Duc.
Ik kende zyn Notre Dame te Auteuil van j
vroeger en reeds 'n jaar of acht geleden viel
het my op dat deze man werk gemaakt had
dat zooveel ernstiger, constructiever, eenvou
diger en gedistingeerder was dan wat het gros
der Fransche architecten gewoonlijk maakt,
Maar voldoen kon zijn werk mij reeds toen
niet, en myn meening is in den ,loop der jaren
niet veranderd.
Zoo'n toren als die van de kerk te Auteuil,
met zyn bergsteenen afdekking en zyn
bergsteenen lantaarn was destijds iets nieuws, maar
diep ging het ontwerp niet. De vorm is te
gezocht. Bovendien profileert de toren slecht
tegen de nokly'n van het kerkdak, hoewel hy
met bepaalde voorliefde door Vaudremer werd
behandeld.
Wat my voor acht jaren in hem aantrok
was zyn constructicven geest en zijn eenvoud,
maar wat mij niet in hem beviel was dat hy
zich uitte in een bepaalde vormenspraak, die
hij zich aangeleerd had, en dat hij lust had
tot het namaken van kapiteelen, van ornament,
van decoraties en beeldhouwwerk in een be
paalden styl. Die copieerlust is een fout die
Viollet-le-Duc en diens volgelingen aankleeft,
en ik heb het toen gevoeld en het bejammerd
dat zoo'n man als Vaudremer niet diep genoeg j
op de zaken inging om te vatten dat hy door
te werken in neo-Romaansche vormen bezig
was zichzelven te beliegen door zijn eigen
leven te uiten in vormen van anderen.
En daar kwam bij dat Vaudremer koud is,
koud als ijs. By zyn werk voelt men dat het
hart niet meedeed, maar dat alleen het hoofd
werkte. Hij dacht, hij construeerde, hij ver
sierde, hij bootste na, hij combineerde en
complieerde altyd en altijd met zijn hoofd; maar
zijn gemoed, zy'u hart bleef er buiten.
Vandaar de kilte die van hem uitgaat. Zyn
werk is geen uiting van wat een der beste
uit het Fransche volk zou kunnen geven
in zijn architectuur als hij zyn gemoedsaan
doeningen had vastgelegd aan een bouwwerk,
maar het is het maaksel van een goed geschoold,
wetenschappelijk man, die, buiten het volk
staande, om bepaalde archeologisch-weten
schappelijke redenen een bepaalden historischen
stijl vernieuwde en nabootste.
Had Vaudremer zoo diep kunnen denken,
dat hy zyn neo-romaansche vormen had los
gelaten en had hy, bij zijn vele goede eigen
schappen als architect ook nog 'n eigen
gemoed te vereeuwigen gehad, dan zou Frank
rijk een groot kunster.aar rijker zijn geweest.
Thans blijft me nog te bespreken den derden
exposant en wel George Chedanne, «ancien
Prix-de-Rome, architecte du Gouvernement
a Paris".
Hij is vertegenwoordigd door
Prix-de-ltomewerk en door eigen architectuur. j
Tot het eerste behoort, onder meer een
serie van negentien groote, uitvoerige teeke
ningen in waterverf van het Pantheon te Rome.
Er is aan dat werk verbazend veel arbeid
besteed. Keurig uitgevoerde aanzichten en
doorsneden van den tegenwoordigen staat van
het gebouw, hangen naast tiven uitvoerige
restauratieplannen. Op 'n groote teekening
van een perspectivisch aanzicht met gedeelte
lijke doorsnede van het Pantheon hangt een
kaart met de woorden: «Grand Prix", op 'n
andere teekening een met «Medaille d'Honneur".
Ik vond niet vermeld op welke tentoon
stellingen die onderscheidingen gegeven werden,
wat er ook niet veel toe doet.
Meneer Chedanne's werk is my niet sym
pathiek. De restauratieplannen die deze
regeeringsarchitect van het Pantheon gemaakt heeft
hebben een zekere waarde als archeologische
studie naar hun belang voor de bouwkunst
is gering.
Er zijn redenen om aan te nemen dat die
plannen van Chedanne niet zooveel beter zyn
dan van zyn voorgangers. Zeer waarschijnlijk
zyn zij iets minder onjuist dan de vroegere,
wat de wijze van constructie van het bouwwerk
betreft. In de restauratie-ontwerpen echter
zyn beelden aangebracht zoo valsch en
zoo pretentieus, dat een ernstig kunstenaar
zich daaraan nooit gewaagd zou hebben. De
tijd is, volgens mij, voorbij om op de wy'ze
zooals Chedanne het deed d. w. z. langs den
weg der archeologie architectuur te bestudeeren.
Frankrijk denkt daar ten deele nog anders
over. Het stuurt zyn jonge architecten nog
steeds naar Rome en geeft ze medailles
d'honneur en grand prix als ze terugkomen met
academische studies, vol wetenschap maar
zonder begrip van kunst. Frankrijk kweekt
daarom van regeeringswege nog die kaste van
archeologische architecten wier werken er toe
bijdroeg dat de bouwkunst impopulair geworden
is, omdat zij, aan den volksgeest onttrokken,
teruggevoerd werd van een genot voor velen
tot de zeer twijfelachtige genoegens van enkele
kwasi-ingewijden, die er het ware verstand
van meenden te hebben.
Chedanne laat en dat is interessant
ook nieuw, door hemzelven gebouwd werk zien
en wel het Palace Hotel aan de Champs
Elysées te Parijs. Nu komt de aap uit de
mouw en blijkt hoe al die klassieke studies
Chedanne's gemoed niet verbeterd hebben, want
wat hij daar als uiting van zichzelven te zien
geeft is zoo onfatsoenlijk als maar mogelijk is.
Dit bouwwerk is in- en uitwendig behangen
met naaktfiguren, naakte vrouwen in wolken,
naakte vrouwen in bloemen, naakte vrouwen
in krullen. Het is zoo onzedelyk, zoo wuft,
zoo oppervlakkig, zoo laf erotisch gedecoreerd,
dat ik niet goed begrijp hoe dien man den
moed gehad heeft dit werk meer wereldkundig
te maken dan strikt noodig was.
Als zijn principaal zoo iets verlangd heeft
en hij als architect er veel aan verdienen kon,
is het te vatten, dat hy, om den broode, zoo'n
groote opdracht niet afgeslagen heeft.
Maar in dat geval verbindt men er zyn naam
niet aan, maakt er geen reclame mede er.
stuurt geen teekeningen er van de wereld in.
Meneer Chedanne vat die zaken anders op.
Deze viezige naakte-vrouwen-architectuur,
doortrokken als ze is zoowel in- als uitwendig
met den geest van weinig verheffende
alkoofenietingen, doet meneer Chedanne, den «ancieng
Prix de Rome" den »architecte du Gouver
nement", den man met de «Medaille
d'Honnenr" en de «Grand-Prix" kennen als n
van die mannen die zich niet schamen te zyn
de makers van dat soort bordeel-architectuur
dat wij zeer dringend buiten onze Hollandsche
grenzen moeten houden.
Het kan zijn nut hebben dit eens even
hardop te zeggen, in weerwil van al die mooie
titels en die eervolle onderscheidingen, die
den maker met zich omdraagt.
Wij zijn in Holland nu eenmaal gewoon
goede kunst hoog te houden en slechte te
beatryden. Deze traditie moet ook in de archi
tectuur bewaard blyven, in weerwil van den
grooten by'val die aan prikkelende, erotische
architectuur gewoonlyk ruimschoots ten deel
valt.
H i 11 ego m, 29 Maart 1901.
J. E. VAN DER PEK.
Twee tentoonstellingen,
Voor het te laat is, wil ik de lezers van dit
blad doen opmerken, dat er deze weken, binnen
Amsterdam, twee tentoonstellingen zyn te
genieten: een van Kever bij Preyer op't Rokin
(ik zag daar ook een zeer imposante schets
van Mauve, eigenlyk een kompleet werk)
een van Karsen bij Buffa. 't Was myn voorne
men, de kunst van die twee een beetje serieus
in beschouwing te nemen. Ik werd daartoe
echter verhinderd.
Vooral de tentoonstelling van Karsen bood
nu eens de gelukkige gelegenheid, het tem
perament van een geïsoleerd werkend artiest
wat scherper te doorvorschen, den aard van
die intieme schilderijtjes wat nader te leeren
kennen.
Naast hem dan Kever, maar zooveel minder
onafhankelijk; niet zoo een eigen cachet heeft
zyn werk, lang niet. Voornamelijk moet
dezen daarin eer worden gegeven, dat zyn
schilderyen en vooral zyn studio's over 't
algemeen genomen dan weer eens levendiger
doen doorzien, wat in de moderne hollandsche
schilderkunst de krachtigste en mooiste elemen
ten uitmaakten.
Zijn tentoonstelling bnvat veel opwekkends.
W. S.
Boek en TiJMrift.
Het vraagstol der onsterfelijkheid.
Het vraagstuk der onsterfelijkheid, door
dr. Jou DÏSKIUNCK. '2e druk.
's-Gravenhage, 1901.
Als een verblydend teeken des ty'ds mag
het begroet worden, dat het vraagstuk, hier
boven genoemd, tot heden de gedachten bezig
houdt. Welk een strijd daartügen ook van
zekere zijde gevoerd wordt; de telkens herleefde
en uitgesproken hoop op een persoonlijk
voortbestaan der ziel na den dood is wel het
krachtigst bewijs, dat het vraagstuk nog niet
in negatieven zin is opgelost. Haeckel's
«Weltriithsel" b.v. moge voor oppervlakkigen
een eindresultaat bevatten; voor verstandige
lezers is het boek te snoevend geschreven en
is de onsterfelijkheid der ziel zoozeer het
cauchemar van den schrijver, dat reeds daarom
alleen zijn stem geen vertrouwen verdient
Het psychologisch gedeelte van zijn werk is
daarby' het zwakste. De zielkunde, als weten
schap pas in den aanvang harer werkzaamheid,
zal ons in de toekomst nog wel in meerder
geheimen der ziel doen lezen, dan Ilaeckel
bij mogelijkheid kon openbaren.
Met het volle vertrouwen daarop begroeten
we de studie van dr. Dyserinck met groote
ingenomenheid. Dat er binnen zulk een kort
tijdsverloop zelfs een tweede druk van dit in
den Tijdspiegel van 1000 verschenen artikel
noodig was, bewijst daarbij, dat het praktisch
materialisme nog niet de gansche wereld heeft
veroverd.
Alleen toch de praktische materialisten
kunnen zich eenvoudig bij de negatie
nederleggen. Doch zij, die te midden van hun
aardse!), bedrijf nog niet verleerd hebben te
streven naar steeds hooger leven, zullen trots
alle verstandsbewijzen, het recht van hun
innerlijk leven blijven erkennen, om over de
vraag der onsterfelijkheid mede te spreken.
Dr. Dyserinck wil niet de onsterfelijkheid der
ziel bewijzen. Het vraagstuk is voor hem
zuiver een religieus en psychologisch vraag
stuk ; en ieder, voor wien het godsdienstig en
zielkundig leven nog wat beteekent, zal met
groote voldoening den gedachtengang van den
schrijver volgen.
Onder de groote mannen, die er in geloofden,
treft mij altijd bovenal de naam van Goethe ;
te meer, omdat voor de bestrijders der
onsterfelijkheid, b.v. voor Haeckel, op weten
schappelijk en wijsgeerig gebied, Goethe zulk
een machtige autoriteit is. Het zij mij daarom
vergund, behalve de door Dyserinck aange
haalde citaten (p. 25 en <!) uit Goethe, nog
een paar frissche gedachten van denzelfden
dichter hierbij te voegen, die ous versterken
kunnen in ons geloof in ons persoonlijk
voortbestaan.
Daartoe behoort niet het bekende woord op
zyn sterfbed: Meer licht! Dat was (historisch)
alleen een vraag van den stervende om de
gordijnen van het raam wat te openen en het
is eigenlijk ergerlijk, dat men die eenvoudige
vraag in den mond van den dichter in een
frase heeft veranderd. Den man, die zijn
geheele leven door het groot publiek door
geen enkele frase heeft bedrogen, laat men
onbewust met zalk eon slotwoord als een
tooneelheld sterven !
Van veel meer waarde is de gedachte van
Goethe, dat het 's menschen hoogste roeping
is »zum höchsten Dasein immerfort zu streben."
De gedachte, dat de onsterfelijkheid daarin
zou bestaan, dat de mensch in anderen kan
voortleven, bevredigt Goethe in het geheel niet,
blijkens zijn woord:
>Dein bestgedachtes, in fremden Adern
»Wird sogleich mit Dir selber hadern."
liet persoonlijke was voor Goethe alles.
Na een leven van den rijksten arbeid, weet
de dichter niets beters, dan »altijd voort te
blijven streven" en in zijn «Gesprache mit
Eckermann", alzoo op hoogen leeftijd, drukt
hij de hoop uit, na zijn dood op een andere
ster te zullen ontwaken, »wo auch noch wohl
Nüsse genug zu knacken sein würden."
Wie met zulke gedachten over dood en
onsterfelijkheid peinst, hun beveel ik met allen
aandrang de lectuur van dr. Dyserinck's ge
schrift aan.
Meersen, -_'S Maart 1901. Dr. D. C.NIJIIOFF.
juffr, Hoogerzeil, toont aan 't gemis aan eigen
stijl, de zwakheden, maar zegt dan dat dit een
boek is met een ziel.
Ziek?
Nu ja, maar een sjouwerman is gezond en
kruidenier en een bankier is gezond. In die
gezondheid steekt geen ziel, ziet u ! ze zyn
dood!
Jawel, 't is de heer v. Eckeren die 't zegt,
alsof ziel en fijn voelen niet met gezondheid
en gezond begrip kunnen samengaan.
Maar, ter vergoelyking van deze mallig
heid, vermeld ik, dat de recensent zelf erkent
overspannen te zyn. Ik moet trachten kalm
te blijven", zegt hij en dat geloof je graag
als je zoo'n dwaas gestelde these daar als
heusch antiek gedrukt ziet staan. In De
Arbeid" schijnt nu eenmaal, ieder op zijn
beurt, a '.n kritiek te moeten doen.
Letterk. Bijblad van Cosmos.
Dit blad is nu in een twee-maandelyksche
editie gewijzigd, om dan niet zooveel
vervolgstukken behoeven op te nemen.
Het ziat er wel net en lief uit en de
inhoud is aan dezen indruk geëvenredigd. De
novelle van mevr. Marx?Koning 'n Verle
den" reminisceeren van een bruidje, dat tot de
erkenning komt van een onderscheid tusschen
en mannen- en vrouwen-moraal. Tot zooverre
is de uitspinning goed.
Waar evenwel tegenover een vrouwen- een
dames-moraal wordt geplaatst, het meisje ver
ontwaardigd wordt omdat haar aanstaande eens
een dienstmeisje heeft lief gehad, denk eens
een dienstbare, n die beneden haar staat,
daar gaat het werk mank. Als de schrijfster
maar had doorgezet, had aangedurfd het onder
werp, door open te leggen, waarom menschen
van zekeren stand met dienstmeisjes vry'en,
dan was ze er we! gekomen.
Maar, we weten mevr. Marx?Koning schuwt
het realisme en daarom de waarheid en
niet idealistisch bekijken komen we er echter
niet.
Verder in deze afl. verzen van Herman
Teirlinck en een personenstudie in
satirieken trant door Jeannette Nijhuis.
* *
*
Van Nu en Straks.
Het Maartnummer van dit Vlaamsen
tweemaandelijkseh tijdschrift heeft tot inhoud:
Een opstel over de Vlaamiche beweging,
getiteld; Nieuwe wegen" door prof. J. Mac Leod.
Het vervolg over Het vrije huwelijk", door
Jac. Mesnil.
Drie verzen van Renéde Clercq,
Een herdenking van Peter Benoit door Emm.
de Bom en dan een kapitteling van August
Vermeylen, gericht tegen Krans Xetscher.
Vermeylen betreurt het dat Netscher, bij 't be
spreken van Stijn Streiivels. :t werk van dezen
auteur als het Vlaamsen Reveil heeit aangeduid,
en voortgekomen uit de X. Giiln.
Zakelijk geantwoord, zegt Vermeylen, was
de zuiverste en oorspronkelijkste stem, die van
ons aller (Vlamingen) meester: Guido Gezelle.
Meer dan een derde ontstond van zijn werk
voor 1860. Zijn leerling Hugo Verriest schreef
Avondrust'' in 1877 en weer een leerling van
Verriest was Albrecht Rodenbach (gestorven in
1880; die met Pol de Mont réveil-tijdschriften
uitgaf
Daarom, zegt Vermeylen. wil ik niet gering
schatten de beteekenis, welke De Nieuwe Gids"
voor ons gehad heeft. De Noord-Nederlandsche
beweging is ons een gewichtige ruggesteun
geweest; zij heeft ons meer vertrouwen gege
ven in onze eigen uitdrukkingsmiddelen, meer
moed om in onze taal het te beproeven.
Maar de motieven onzer kunst, evenmin als
de gedachtengang onzer kritiek, zijn niet uit
Holland overgewaaid. Van Langendonck dichtte
Kloos'sche sonnetten voordat Kloos verzen had
uitgegeven.
Voor hem waren van invloed, mogelijk:
! Vondel, enkele Vlamingen, Helene Swart, Platen.
Voor Buysse : Maupassant en Zola Voor
Hegenscheidt: Goethe, Shakespeare, Wagner. Voor
Streuvels: de oud-Vlaamsche dichters Gezelle,
Tolstoï. Dostojewsky, Andersen. Alleen voor
De Bom en bij hem, Vermeylen zelf, heeft het
Nieuwe-Gids-proza het taalgevoel gezuiverd.
De fout in deze redeneering is, dat Vermeylen
wel wat veel retrospectief kijkt. Wanneer we
zoover willen terug gaan, kunnen we ook noe
men : Huet, Multatuli, Vosmaer, Hildebrandt,
ja zelfs Potgieter en dat hij opnoemt de
illustre voorbeelden, die de Vlimingen inspi
reerden, versterkt zijn betoog niet. Immers,
een litteratuur krijgt dan eerst waarde als niet
naar voorbeelden wordt gewerkt, maar de uiting
direkt ontstaat uit het bloed-warme leven, uit
eigen verbeelden, eigen verwachten en gedach
ten zelf.
Overigens kan de douche van den heer Ver
meylen nuttig werken. Want de heer Netscher,
met zijn journalistische oppervlakkigheid,
zegtI maar-toe,en in zijn sport-achtige vlugheid, vertelt
! hij wel eens meer, vooral als hij op
echt-Amerikaansche wijze, zijn opstel met vette hoofdjes
i doorstreept, maar luk-raak rubriceert, van die
j groote dingen, die oogenschijnlijk juist, maar
! niettemin er geheel naast slaan.
i Waarheid is, dat de Vlaamsche en de Hol
landsche litteraire beweging nagenoeg afge
scheiden van elkaar staan, al was men bij ons
vroeger rijp en sterk, meer uit het leven en
zuiverder opgegroeid, waar het bij de meeste
Vlamen zoolang dillettantisme of daaromtrent
bleef.
Men kan het Vermeylen niet kwalijk nemen,
dat hij beweringen als van Netscher maar dadelijk
bij den schabernak pakt, gelijk hij het kernach
tig noemt. Anders treffen we ze nog overal aan.
Nevens de Hollandsche letterkunde, schiet
er ne uit Brabantsche grond op, er. ook ne
uit West-Vlaanderen en die te zameu zullen
vormen een werkelijk Groot-Nederlandsche lit
teratuur, ook een bewijs, zegt Vermeylen, nu
dit in verschillende streken tegelijk plaats heeft,
dat de Jonge Richting" aan diepere (eigen)
stroomen gehoorzaamt dan doorgaans vermoed
wordt.
De Arbeid.
Aflevering 6 van De Arbeid opent met een
vertelling van Victor de Meyere, getiteld Het
bloedende hart van Daneelken" wat nog een
vervolg krijgt. Dan:
Chineesche schimmen", een brok goede
bespreking van een straat door A. Rehm.
Miniatuurtjes", realistische versjes door W.
van Doorn. Marieke van Nijmegen" door Lode
Baechelmans, krijgt ook een vervolg, kan dus
later iets van gezegd worden.
Dan verzen van Edw. B. Koster bewerkt
naar William Morris en van Jan van Eelen
een .paar gedichten'. ,
Gerard van Eckeren bespreekt ..Mela'' van
genaamd, en n naar Rembrandt's Geharnaste
Man uit de Corporation Galleries te Glasgow.
* *
*
Taal en Lettere».
Taal en Letteren" van 15 Maart heeft zijl
naam getrouw, weer veel artikelen van belang
voor de taaistudie.
Zoo is er ia deze afl. een opstel van dr.
R A. Kollewyn over de Veranderende beteekenis
van vele woorden, naar gelang omstandigheden.
Dit opstel krijgt nog een vervolg.
Van dr. S. S. Hoogstra is er het tweede
epistel over de verhouding van de
Nederlandsche letterkunde op het examen van hoofd
onderwijzer.
Dr. J. B. Schepers bespreekt dr. J. M.
Hoogvliet's opvatting van taaistudie en methode,
Taalonderwijs, door dr. J. A. Der Mouw. Ook
nog een beoordeeling over J. Postma's Wil
helmus door dr. J. Koopman en vele excerp
ten en mededeelingen.
* *
*
Europa.
Europa" heeft drie schetsen en het
boekenpraatje van Cenatos.
Vijf-en-twintig jaar getrouwd" door C. J.
van Geel is een verrassende staalkaart van goede
en slechte kwaliteiten.
De schipper van de Osprey" in het Engelsch
van den bekenden schrijver van leuke verhalen
uit het Strand-Magazine" W. W. Jacobs.
Meester en knecht" de bekende beschryving
van het doodvriezen in de Russische
sueeuwvelden van Leo Tolstoï. Hier ziet men Tolsto
in zijn ware grootte van kunstenaar.
Uit de vorige afl. valt nog te vermelden een
schets De Doornenkroon" door Luctor. De
Gouvernante" uit het Russisch van Elsa Asedyeff.
Cenatos beoordeelde Getrouwd" van G. van
Hulzen en Nonnie Hubrechts" van Thérèse
Hoven.
* *
-XDe Levende Natuur.
De Maart-aflevering heeft een opstel over
het vogeltje van Maart, het z g.
bastaardnachtegaaltje, ook wel, maar zeer weinig, be
kend als hegïomuscn. De heer Thijsse vond
dit woord in Etsen van Hallidee, meende dat
dit uit het Engelsch (kedge-sparrow) was over
genomen, vroeg er den schrijver naar en
vernam nu, dat de jongens in Brabant er hun
eigen vogelwetenschap op nahouden en in 't
geheel niet uit Engelsche bronnen putten.
Ieder jongen daar kent de heggemuschkes van
zeer nabij en zou er heel wat meer van weten
te vertellen. Dit verlokt de heer Thijssen tot
de vraag: hoe het toch komt dat de jongens
alles van de levende natuur weten of willen
weten en dat de groote menschen er zoo
weinig belangstelling voor hebben. Dat zijn
toch ook eens jongens geweest. En waarom
willen ze het niet blijven.
Verder een opstel over het Insectarium in
Artis door R. Polak.
De Agave Americana in het Valkenburg te
Breda door C. van Aller.
De Dodaars door J. Daalder Dzn.
Een tochtje in de omstreken van Rotterdam
door G. van Roon en A. Reclaire.
Een bespreking van een zeldzame grassoort
door Jac. P. Thijsse en opstel over de
Pinkerbloem door G. Heymans. Hoewel bijna alle
bloemen bij ons maar Pinksterbloemen genoemd
worden, blijkt hier de heer Heymans een bij
zonder soort op 't oog te hebben. Het is een
gewone bloem, die groeit in de weide, maar
zeer mooi is en gerust in 't knoopsgat kan ge
dragen worden en dit onderwerp geeft hem
aanleiding fat heel wat bespiegelingen.
G. VAN UIL/EX.
VERBETERING.
In Boek en Tijdschrift van G. van Hulzen,
in No. li'oi), is over de bespreking van de
Vlaamsche school een zeer storende fout
geslopen, nml.: »De volle zee die t/iet uit
hooge boomen," in plaats van >;I;ILT".
De Vlaamsche School.
In de April-aflevering, die verrassend op tijd
komt, vervolgt Pol de Mont zijn beschouwingen
over de hedendaagsche kunst in Zuid-Nederland,
naar aanleiding van de Driejaarlijksche ten
toonstelling (1900) in Brussel.
Dan een fragment proza, Mismoedigheid"
geheeten door Frans Buyens enreisaanteekening,
(zeer interessant) over Schotland, wat nog
voortgezet wordt.
Verder een bespreking over Johan Ludwig
Runeberg Finland's dichter door dr. P. Fack
van Mechelen; een beoordeeling van Edgar
Poe's Gedichten, geïllustreerd doorRobinson
en een Kroniek uit den Haag.
De ati, is weer met veel zorg gedrukt en
verlucht. Er is een mooie reproductie in naar
een studie van K. van der Stappen Ootmoed"
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard. No. 11: «Pastei,'" door L. E. I.
Voor onze Amateur-fotografen, door dr. J. E.
Rombouts, met afbeeldingen. De totale
zonsverduistering op 18 Mei e. k., door dr. E.
van der Ven, met kaartje. Mevr. Iloltrop
Van Gelder, door mr. J. Kaïn" Jr., met portret
en afbeeldingen. De Banda-eilanden, door
Bintang Djaoeh, met afbeeldingen, II. Ver
scheidenheid. Feuilleton.
40 cents per regel.
IIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllllllllIlflIIIII
H S.4O
en hooger 14 Meter Franco en
vry van Invoerrechten toegezonden !
Stalen ommegaand; evenzoo van zwarte witte
en gekleurde ,,Henneberg-!Zyde" van
-15 cent tot fl 1I.1O per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG,
Nomaal-folartiketa.
K. F. DEUSCHLE-BENGER.
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nedeil.
ECHT
VICTORIAWATER.
FRICKE & C°.
BESTE ADRES VOOR
SPAANSCHE en PORTO. HifUM
KEIZERSGRACHT 18, AMSTERDAM
Piano-, Orpl- en toetadel
HEYROOS «fc KAL.SHOVK»
Arnhem, Koniiigsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.