De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 14 april pagina 1

14 april 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1242 WEEK DE AMSTERDAMMER A°. 1901. NEDER Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 14 April. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel a 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen' dezer firma. I M H O V ». V4.N VERRE EN VAN NABIJ: Evenredige ver tegenwoordiging, door S. (Ingez J Mr. Dirk Donker Curtius en de Stassart, door mr. Joost de Graaff. Coöp. dorpsbanken, door C. Nobel en dr. G. \V. Bruiusma. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Ope-ibfirD Volksbibliotheken, door S. Dasberg. Brieven uit Utrecht, door Jan van 't Sticht. KUNST EN LETTEREN: Bescher ming van Monumenten, door J. E. van der Pok. Nieuwe Kunst, I, door Tanio Een Onvermoeide, door W. G. van Nouhuys Boe^k en tijdschrift, door G. van Hulzen. FEUILLETON: Denienwe catacombe, door Canon Doy!e. I. RECLAMES. VOOR DAMES: Een plicht, door jonkvrouwe S. van Citters. Patroonknippen, door G. C. Stelling werf-Jentink. Ook eene oplossing van het huishoadprobleem, door v. d. V. Allerlei, door Caprice SCHAAKSPEL. PINANCIEELE EN OECONOMISfHE KEONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN. HllllllltltfMMMIIIIIIIIMIIIIIHII IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIII Evenredige vertegen woordiging. (Ingezonden.) De toepassing van het beginsel der e. v. voor de keuze van de leden der volksver tegenwoordiging dankt haar ontstaan aan het streven, ook minderheden in het par lement te vertegenwoordigen, dat zich openbaarde toen, door het ruimer stellen van het kiesrecht, de hoogere klassen be vreesd werden voor de overheersching der lagere in de toekomst. Zij deed in 1855 hare intrede in Europa, toen in Denemarken, op voorstel van den minister van financiën Andrae, de 30 door het volk te kiezen leden van den Rigsraad, volgens een door hem aangegeven stelsel zouden worden gekozen. Sedert zijn de toestanden er veranderd; de Rigsraad behoort tot het verleden en het stelsel-Andrae leeft nog slechts voort in den tweeden trap van de verkiezingen voor den Landsthing, Elders was de e. v. niet veel gelukkiger; stelsels verrezen in menigte, maar tot in voering kwam zij in ons werelddeel slechts in België, alhoewel het aan pogingen daar toe ook elders niet ontbroken heeft. In 1867 werd een voorstel van J. S. Mill, om het stelsel-Hare in te voeren, door het Engelsche Parlement verworpen; thans ruim 30 jaar later, heerscht in Engeland het meederheidsstelsel in pnverflauwde kracht, hoewel het tijdelijk in de »three cornered districts," plaats maakte voor «incomplete votiug," een overgangs stelsel van meerderheidsoverheersching tot e. v. Zwitserland bepaalde zich aanvankelijk tot proefnemingen, ging daarna op be perkte schaal tot invoering over, maar verklaarde zich in 189G een tegenstander van de toepassing voor kantonnalen Raad, kantonnale Regeering en stendenraad. In Frankrijk bleef het bij het ontwer pen van nieuwe stelsels en propaganda door de pers. Spanje en Portugal voerden de be grensde stemming inj Spanje evenwel naast 't bestaande. Italiëhandelde evenzoo, maar keerde in ISiil tot den vroegeren toestand terug. Met de litteratuur kan men eene geheele boekenkast vullen; dat niettemin de materieele vorderingen in absoluten zin zoo gering zijn, moet gedeeltelijk worden toe geschreven aan de belangrijkheid van het vraagstuk; zaken van zoo ingrijpenden aard vorderen geruimen tijd, om van privaatbezit publiek eigendom te worden; doch er is meer. Aan de invoering toch van welk proportioneel stelsel ook, behoort vooraf te gaan een grondig onderzoek van het beginsel; eerst wanneer men hierom trent tot waardeerende eenstemmigheid ge komen is, kan van toepassing sprake zijn, wil men niet vervallen in de fout van hen, die elke nieuwigheid met beide han den aangrijpen, alleen omdat aan 't be staande nadeelen verbonden zijn. Het beginsel der e. v. aan een objectief examen te onderwerpen, is het doel dezer regelen. Jhr. Mr. V. de Stuers zegt in zijne in 1869 verschenen verhandeling over: »De verhouding der volksvertegenwoordigers tot hun kiezers," dat de vertegenwoordiging het mikrokosmos van den staat is; Dr. Kuijper op blz. 283 van »0ns program": de Staten-Generaal ia geene overheid, maar de geconcentreerde natie." De meeste voorstanders der e. v., allen aanhangers van de leer, dat de volksver tegenwoordiging het orgaan des volks moet zijn, vergelijken baar met het beeld, de photographie of den spiegel der natie. De defmitiën van Mr. de Stuers en Dr. Kuyper zijn het gelukkigst gekozen, omdat een beeld, evenmin als eene photografie of een spiegel ons een blik doen slaan in het inwendige, het wezen van het volk ; zij verschaffen slechts een indruk van de oppervlakte en geven daardoor geen waar borg, dat de opengesneden volksvertegen woordiging denzelfden aanblik vertoont, als her. opengesneden volk; dat beide uit dezelfde materie bestaan, al gelijken zij voor het oog op elkaar. Ik ga de overdrijving, schuilende in het gebruik van het woord »natie'' voor kiesgerechtigd, stemuitbrengend deel der natie stilzwijgend voorbij, om na te gaan, of de e. v. past in de keuze van een par lement, dat aan het bovengestelde crite rium voldoet. Men moet zich bijna verwonderen over de naieveteit van hen, die ais volgt rede neeren : Snijd het stemgerechtigde volk in een aantal numeriek gelijke deelen ter grootte van het kiesquotient (of laat het zichzelf alsdus splitsen) die eik met eenparigheid van stemmen n afgevaardigde benoe men, en gij hebt voor u de geconcentreerde natie. Of: Het aantal kiezers van de verschillende in een land voorkomende politieke par tijen verhoudt zich als a: b: c: d; mankt de verhouding van het getal harer ver tegenwoordigers dezelfde, en gij ziet voor u een modelkamer (natuurlijk behoudens eenige technische voorwaarden). En toch worden deze opvattingen gehuldigd door nagenoeg alle proportionalisten. e fout ligt voor 't grijpen; zij schuilt in het als axioma aannemen der onwaar heid, dat kracht en getalsterkte aan elkan der gelijk of recht evenredig kunnen ge steld worden. Het doel van iedere natie moet zijn maatschappelijke vooruitgang indenruimsten zin; het begrip vooruitgang is echter zeer rekbaar en past in iedere subjectieve meening; wat de een vooruitgang noemt, is in het oog van een ander stilstand, van een derde achteruitgang. Deze ver scheidenheid van opvattingen plant zich natuurlijker in nog sterker mate voort op de middelen, die tot bereiking van het doel worden aangeprezen. De onmogelijkheid, om in de wetgeving de individueele opvattingen alle tot haar recht te doen komen, leidde tot aaneen sluiting; tot coöperatie van hen, wier denkwijze omtrent doel en middelen dezelfde was of veel overeenkomst vertoonde, m. a. w. tot partijvorming, die noodig was, omdat veelal de verschillende categorieën van opinies niet naast elkander, maar slechts ten koste van elkander konden voortbestaan. Hare wording en logische ontwikkeling uit den loop der gebeurtenissen staan er er borg voor, dat, wanneer de verschillende partijen met haar inhaerente kracht inwer ken op de ontwikkeling der natie, deze zich zal bewegen langs den weg van vooruitgang. Eene partij moge tijdelijk haar vermogen tot een uiterste opvoeren, zij vermag dit slechts ten koste van geringere praestatie in de toekomst; de resultante van alle partijkrachten moge hierdoor even uit hare normale richting geraken, eene uitwijking naar de tegenovergestelde zijde zal er op volgen en ten slotte den gewenschten toe stand weer doen intreden. Uit deze redeneering volgt, dat eene op theoretische gronden oordeelkundig samengestelde volksvertegenwoordiging ge baseerd moet zijn op den eisch. dat de daarin zitting hebbende partijen op kleine schaal die zij van de overeenkomstige groepen in het volk. Wil dit zeggen, dat ook de getalver houdingen gelijk moeten zijn? De pro portionalisten nemen het aan, zonder het evenwel aan te toonen. Maar hoe is 't dan mogelijk, dat in Engeland tegen het einde der l s Je eeuw, de numeriek zwakke aristocratie zoodanig in macht was toegenomen, dat zij den uitslag der verkiezingen nagenoeg geheel in handen had; hoe is 't te verklaren, dat, alvorens de lagere klassen eenig aandeel kregen in de wetgeving, hare meerderheid verplet terend moest zijn ; welke reden is er voor op te geven, dat de vrouwen, hoewel in aantal sterker dan de mannen, nog bijna overal van de ver kiezingen zijn uitgesloten; waar schuilt de oorzaak van de voort durende wisseling der partijen; oude, n maal de krachtigste, lijden geruimen tijd een kwijnend bestaan, om ten slotte weg te sterven, nieuwe treden er voor in de plaats, zetten er zich in vast, groeien er over heen ? Reeds J. S Mill geeft ons het antwoord op deze vragen in zijne »(!onsiderntions 011 representaüve Government" bl. ijiie. v. waar hij, die ook aan vrouwen het stem recht wil verschaffen, doet uitkomen, dat niet iedere stem een even zwaar gewicht in de schaal behoort te leggen, dat een man van talent en kennis meer gezag moet hebben dan een on wetende en onbeschaafde, een braaf en eerlijk man meer dan een karakterlooze. De krachtseenheden zijn dus volgens hem ongelijk. Mr. van Houten zegt in de Vragen des Tijds 1888 bl. 9: »Eene numerieke meerder heid heeft wel het vermoeden voor zich, ook de grootere macht aan hare zijde te hebbeu, maar dit is slechts een vermoeden, dat voor de waarheid zou moeten wijken", en iets verder. »Het kan zeer wel gebeuren, dat eene weifelende, zwakke, bewustelooze, offerschuwende meerderheid vrijwillig wijkt voor of zich onderwerpt aan eene ijverige, vastberadene, offer vaardige minderheid".... In geen geval doet de hoegrootheid der minderheid veel ter zake. En Dr. Kuyper op bl. 414 van Ons Program: »Een hoogleeraar b. v. oefent veel sterker invloed op de vorming van den volksgeest dan een daglooner, een fabrieksbezitter dan een arbeider, een predikant dan een opperman, een rechter dan een sjouwer". Mr. Visser vervalt evenmin in de uit sluitende aanbidding van het getal. In De Amsterdammer van 25 Nov. 1900 schrijft hij: »Maar niet alleen getal, ook de vhaliteit, de leversvatbaarheid, ook de stuwkracht eener staatkundige partij is voor den verderen vooruitgang en politieke ontwikkeling bij een volk van beteekenis''. Terecht merkt de JV. Ilotterdamsche, Courant in haar nummer van 27 April 1892 op: »er is niemand, die alleen denkt en leeft en regeert; iedereen maakt deel uit van eene groep, van een zeer inge wikkeld geheel en ondergaat den schok en den drang zijner medemenschen'1. Waar die schok en die drang nu nimmer onder dezelfde omstandigheden werken, kan uit (len aard der-zaak van gelijken invloed gelijke kracht evenmin ooit sprake wezen. Uit het voorgaande moge blijken, dat men niet gerechtigd is, als vaststaand aan te nemen, dat men in de regeling van getal verhoudingen een deugdelijk middel bezit, tot het verkrijgen eener behoorlijke volksvertegenwoordiging, dat men integendeel veei meer grond heeft te veronderstellen, dat e. v. aan sommige partijen te veel, aan andere te weinig zetels in het parlement verschaft. Men hoede zich dus ook in de toekomst voor overijling, gelijk men zich daarvoor tot dusverre gehoed heeft. S. Mr, M Donier Cnrtins en de Stassart door Mr. JOOST DE GRAAFF, te Haarlem. ,,/ijn naam en beigeL'ii Nederland aan hem heeft ti1 danken mag nitl in vei-«-i telheid geraken." Mr. !'. L. F. Uu-si.. Gedachtig aan deze woorden achtte ik het niet van belang ontbloot eenige bijzon derheden uit hel leven van dezen staatsman mede te deelen en wel over zij re benoeming tot garde d'honneur en zijne betrekkingen dientengevolge met den fransehen prefect de Stassart, te meer, omdat mij ais zeer na-bloedverwant van Donker Curtius be scheiden ten dienste stonden, feilen behel zende van waarschijnlijk niet algemeene bekendheid, tevens een interessanter! buk gevende op de donkere maar toch zoo be langwekkende dagen uit den Franschen tijd. Toen in ISUb' de teugels van het bewind overgingen uit de handen van Uutger Jan Schimmelpenninck in die van Lodewijk Napoleon was raadsheer in het Hof' van Maas en Schelde mr. Boudewijn Donker Curtius, Dirk's vader, die, ondanks zijn duidelijk gebleken afkeer van het nieuwe gouvernement, toch door Lodewijk werd aangezocht zitting te nemen in /. M.'s particulieren raad, 't geen hij na een i g be denken aannam, van meening zijnde op die wijze zijn vaderland van nut te kunnen wezen. In dezen raad stak hij zijne meening niet onder stoelen of banken en drong vooral bij Lodewijk aan op handhaving der rechterlijke organisatie en op het niti possidetis" der kerken. De groote kennis, waarvan hij blijken gaf, maakte dat hij weldra door den koning benoemd werd tot president van het Hooggerechtshof en dus zijn woonplaats vestigde te Amsterdam, waar zijn omgang rnet Lodewijk voort durend intiemer werd tot in 't jaar 1810 de Fransche troepen ons land overstroom den en wij werden ingelijfd. Weldra ver scheen de vertegenwoordiger des Keizers, de Hertog van Plaisance, in Amsterdam en moest Donker Curtius, als hoogst rech terlijk ambtenaar zijne opwachting bij den stedehouder gaan maken; bij deze gelegen heid gevoelden zij zich terstond tot elkaar aangetrokken en 't duurde dan ook niet lang of D. C. was met den Hertog zeer bevriend; in zijne onuitgegeven gedenk schriften spreekt hij met de meest mogelijke waardeering van I'iaisance en roemt zijne groote welwillendheid; eene welwillendheid, die hij eenigen tijd later inliep ten behoeve van zijn zoon Dirk, tol -vien w .j tluuis overgaan. Geboren in 1792 was hij reeds in 1812, dus op twintigjarigen leeftijd, ingeschreven bij de balie in den Haag, waar zijn vader zich intusschen metterwoon had gevestigd door de verplaatsing van het Hooggerechts hof van uit Amsterdam daarheen. Zijne welsprekendheid _was even groot als zijn aan onvoorzichtigheid grenzende moed; want, hoewel overal geheime Fransche spionnen rondwaarden en elkeen bevreesd was zich te comprotnitteeren, ontzag Donker Curtius zich niet telkens in zijne pleidooien lucht te geven aan den innigen haat tegen de vreemde overheersching; natuurlijk dat velen met inwendig genoegen zulke woorden hoorden, behalve het gouvernement, dat stellig reeds maatregelen zou genomen hebben wanneer de vriendschap tusschen den vader van Dirk en den Hertog van Plaisance hen niet had weerhouden. Een schoone gelegenheid nogmaals zijn afkeer te toonen deed zich voor in het begin van 't jaar 1813, toen de Fransche Keizer het bekende decreet uitvaardigde, waarbij de instelling van een corps gardes d'honneur werd gelast en waarmede niet anders be doeld werd dan de zoons uit de aanzien lijke geslachten in den vreemde als gijzelaars te kunnen houden; immers, door dezen in zijn macht te hebben, meende Napoleon de onderworpenheid zijner onderdanen des te grooter te maken en daardoor zelf zijn troon meer en meer te bevestigen. Onder de overwegingen die tot dat decreet geleid hadden werd ook genoemd het be zorgen van een loopbaan aan jongelieden, die, door hun fortuin daartoe in staat ge steld, niets omhanden hadden en dus hun tijd in ledigheid doorbrachten en aan wie het derhalve bijzonder aangenaam zou moeten wezen Zijne Majesteit Napoleon I ter overwinning te begeleiden. Zoodra het decreet was verschenen werd aan den prefect in den Haag, baron de Stassart, een Jijst aangeboden van diegenen, welke in de termen vielen; de Stassart, die tegen den jeugdigen Donker Curtius een wrok koesterde wegens zijn veelvuldig hekelen van de Fransche regeering, ont dekte (zeer terecht) zijn naam niet op den lijst, en zag nu een schoone gelegenheid zijn haat te koelen voorbijgaan; vandaar dat hij den lijst verscheurde en eigenhandig een nieuwen opmaakte, waarop, behalve nog enkele anderen, ook Donker Curtius werd geplaatst. Deze vernam dit officieel den 8en Mei 1813 uit een schrijven van den onderprefect, M. de Gestas: La Have, Ie 8 Mai ]813. »Je m'empresse, monsieur, de vous faire «passer deux lettres de M. Ie Préfet, Baron »de Stassart, par lesquelles vous verrez »que vous tes appeléa l'honneur de servir »dans Ie 2e regiment de gardes d'honneur, »crépar Ie Sénatus-consulte du ',', avril »dernier. Je vous prie, monsieur de m'accuser »réception de cette lettre et d'agréer l'assus>rance de ma considération distinguée. G. DE GESTAS." »PS. Veuillez prendre la peine de passer »a la sous-préfecture, demain de six heures »a une. Je serai charme de vous entretenir »un instant et de vous donner les claircis»sements dont vous pourrez encore avoir -besoin. G. DE G. Daarop volgde een schrijven van den prefect zelf: La Ha y e, Ie 8 Mai 1813. »Vous tes admis, monsieur, a faire partie »cles gardes d'honneur <jue Ie département »des Bouches de la Meuse doit présenter ?;a Sa Majesté; Ie départ es fixéau 2!). ->Yous avez donc a vous pourvoir d'un acheval et a vous quiper selon l'ordonnance. »Le modèle d'uniforme est dépoeéau "Secrétariat-général. Vous pouyez vous y -rendre ou y envoyer votre tailleur pour Ie voir. »J'ai l'honneur de vous saluer G. D K STASSART." Den zelfden dag nog antwoordde Donker Curtius Sr. dat hij, zoowel als zijn zoon, met verwondering en schrik de missive van den prefect hadden ontvangen; dat er waarschijnlijk eene vergissing had plaats gehad daar toch slechts diegenen konden worden ingedeeld, die geen ambt, bekleed den en hun tijd in ledigheid doorbrachten ; dat dit toch zeker niet het geval was met Dirk Donker Curtius, die binnen korten tijd zich reeds een drukke praktijk had ver worven; dat hij bovendien voor zijn zoon, die in de conscriptie was gevallen, een remplai/ant had gekocht voor iUUU frank, waaruit tevens bleek de weinige lust van zijn zoon voor den militairen dienst; dat bovendien aan de verplichting, den garde d'honneur opgelegd, zelf' zijne uitrusting te betalen niet kon voldaan worden, doordat tengevolge van de gebeurtenissen der laatste jaren, zijn fortuin geducht geleden had. De Stassart, de gegrondheid van deze tegenwerpingen niet kunnende ontkennen, gaf daarop alleen ten antwoord dat op zijn eenmaal gen< men besluit niet kon worden teruggekomen en dit derhalve gehand haafd bleef. Een brief van den zoon hielp evenmin, hoe duidelijk daarin ook het bewuste decreet werd geïnterpreteerd; Stassart achtte het zelfs beter hier niet op te antwoorden; ook een door Dirk Donker Curtius aange vraagde audiëntie bij den prefect werd niet toegestaan. Zoo verliepen eenige dagen toen een nieuw bevel kwam zich als garde d'honneur te melden ; Dirk bedacht zich n'u-1 lang. maar zond het terug met 't volgende schrijven: La Have, Ie 15 Mai N13. loi quand on a rc'-u »la lettre ci-jointe et tant excepléde la «garde d'honneur par la loi emanée du «souverain mê;ne, puifque j'ai un tat, je »crois de mon devoir de vous la renvoyer. »J'ai l'honneur d'être etc., D. DONKER CURTIUS." Even kort antwoordde de prefect onder terugzending van het bevelschrift: »Renvoyéi monsieur Donker Curtius, en >l'informant que sa réclamation ayani t «rejetée il doit obéir, sauf a réclamer auprèi »del'autoritésupérieure, s'il Ie juge conve»nable." La Haye, Ie 10 Mai 1813. G. DE STASSART." Ziende dat schriftelijk reclameeren geen gevolg had, verzocht de vader van Dirk eene audiëntie bij den prefect, die werd verleend. Zoodra mogelijk begaf hij zich naar de woning van de Stassart in het »Lanae Voorhout", het gebouw waar thans de Koninklijke Bibliotheek is gevestigd; in zijne papieren wordt ons helder en aan genaam dat onderhoud medegedeeld en is het wellicht van belang dit in extenso op te nemen. »Men geleidde mij naar een kamer in het achtergedeelte van het paleis. Ik vond er den prefect alleen. Het bewuste decreet had ik in den jaszak, onder den arm een wandelstok, welken ik in den hoek van het vertrek zette. Zij, die mij kennen, zullen wel willen gelooven dat ik slechts gekomen was uit verlangen aan te toonen dat mijn zoon niet onder de bepalingen viel van het decreet en dat ik dit kalm poogde uit te leggen. Toch kon de Stassart zich nauwe lijks bedwingen; in plaats van mijn argu menten te beantwoorden riep hij uit: »de Keizer heeft u met eerbewijzen en weldaden oveiladen; thans verwacht hij van u een blijk van gehoorzaamheid; ik moet met droefheid constateeren dat uw zoon zich oproerig betoont; het is uw plicht hem tot andere gedachten te brengen." «Tot nog toe mijn kalmte bewaard heb bende, antwoordde ik zeker gehoorzaamheid verschuldigd te zijn aan de wetten des lands; maar, voegde ik erbij, het argument dat ik uit de wet zelve put wordt door u niet weerlegd; u geeft daaraan geen oplos sing." »Toen zeide hij geheime instructies ont vangen te hebbeii. Hem antwoordende dat die bijzondere instructies ons in geen geval konden binden, vroeg ik hem met beschei denheid die eens te mogen inzien. Op dat verzoek sprong de prefect van zijn stoel op. Woedend begon hij door de kamer te loopen, grijpende naar allerlei papieren, tot hij een document naar mij toewierp zonder onderteekening, dat hem machtigde de hulp van de gendarmerie in te roepen tegen eiken onwilligen garde d'honneur." »Geweld, antwoordde ik, is geen recht." »Toen begon hij te dreigen met de onge nade des Keizers en mij met de mijnen te zullen ruïneeren. »Ik zweeg, terwijl ik hem met veront waardiging aanzag; zijn gelaat zwol letter lijk van toorn. »Aan het einde van de tafel gaande zitten, het hoofd steunende in de handen (ik zie hem nog voor me) riep hij mij toe: Uw naam is Curtius? U wilt den Romein. spelen; ik zal u leeren den Romein te spelen! Op dat oogenbiik was ik mijzelven niet meer meester. Ik greep den wandelstok, die in den hoek stond, toen de Stast-art, zoowel tot zijn eigen geluk als het mijne, zijne uitdagende houding liet varen. Driftig mijn stok onder den arm nemende, uit vrees er mij van te bedienen in mijn opge wondenheid, wierp ik hem deze woorden toe: »Tu es trop au dessous de moi, vil reptile >-flatteur, pour oser m'insalter! Je te méprise »trop pour te donner ce que tu mérites!" Daarop ging ik heen. Donker Curtius, nog geheel onder den indruk van 't geen geschied was, liet zich terstond rijden naar het Huis ten Bosch, waar zijn vriend de hertog van Plaisance dat moment verblijf hield, aan wien bij de gansche toedracht der zaak vertelde. Deze gaf' hem niet terstond ongelijk maar geloofde toch in de gegeven omstandigheden weinig voor zijn zoon te kunnen doen. Eindelijk was den 29.>n Mei aangebroken waarop Dirk zich iii uniform gekleed mel den moest aan de prefectuur. Natuurlijk was de Stassart na het voorgevallene hem niet beter gezind geworden en toen de dag verliep, zonder dat Donker Curtius of'zijne vrienden van Hogendorp en de Gijselaer, die ook geprest waren, zich vertoond had den besloot hij tot geweld zijn toevlucht te moeten nemen ; een officier der gendar men met twee man werd naar Dirk's woning gezonden met een schiijven van den onder prefect dat het volgende bevatte: «Monsieur, je vous invite de nouveau a »vous rendre sur Ie champ a la préfecture, »ou M. Ie Préfet veut vous entretenir. ??J'espère, monsieur, que vous vous rendrez »a cette dernière invitation et que vous »n'obligerez pas Ie gendarme, porteur de »cette lettre, a vous faire monter dans une »voiture pour vous accompagner jusqu' il »la préfecture. »J'ai l'honneur de vous saluer etc. G. DE GESTAS." Toch bleef' hij volhouden ondanks het aandringen van den gendarmen-luitenant, die ten slotte hem verzocht het rijtuig, dat voor de deur wachtte, te bestijgen en zich te laten brengen naar de Stassart; hier tegen verzette Donker Curtius zich niet; alleen wilde hij te voet er heen gebracht worden en als een gewoon misdadiger werd de jongo advocaat tussdic-n twee gendarmen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl