Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1242
Amsterdamsche bank te Amsterdam en van de
heeren R. Mees & Zoonen te Rotterdam
deinschrij ving opengesteld op l millioen 4 pCts.oblig.
tegen den koers van 98% pCt. De Mpij. verbindt
zich, zoolang deze leening niet is afgelost,
hare schepen niet door hypotheek of voor
andere schulden te bezwaren. Aan dividenden
werd uitgekeerd: over '9S G pCt. over '99
7 pCt. en over 1900 14 pCt.
De petroleumgroep ditmaal betrekkelijk wei
nig veranderd. De koers der Rum. Petr.-Mpij
Amsterdam is wat beter. In verband met be
moedigende productie-berichten is in de heden
gehouden vergadering het voorstel tot liqui
datie der Mpij verworpen.
Aan het bestuur werd opgedragen nogmaals
pogingen aan te wenden tot verkrijging van de
noodige geldmiddelen om het bedrijf voort te
zetten.
De eerste dag van de Paaachweek scheen
het leger der baissiers te New-York, in zijn
operaties te zullen slagen. In belangrijke mate
gingen de koersen achteruit. Voor de machtige
en groote groep der haussiers gold evenwel
het bekende en dikwijls te veel vergeten
spreekwoord: «retirer pour mieux sauter".
Londen en Amsterdam, Pary's, Berlijn volgden
in meer of mindere mate.
Het slot wijst voor enkele soorten eenige
verzwakking aan. Gunstige koersverandering
kan toch nog worden meegedeeld voor Erie,
Illinois en Miss. Kans. Texas.
De berichten omtrent het overnemen van de
Chicago, Barlington door de Northern Pac. en
de Great Northern, schijnen bevestigd te zullen
worden. Er zou een syndicaat gevormd zijn
om de transactie te garandeeren. Algemeen
wordt verondersteld dat aan de aandeelhouders
van de Burlington 200 dollars in geld of 220
dollars in 3'j-, pCt. obligatien zullen uitgekeerd
worden.
A'dam, i ,, . ., lnr,,
B u ss u m, } U APnl 1901'
D. STIGÏEE.
IMMIIIMIIMMMI
lllllillllilimimmiiii l UMI iiiimiiiiimiiiilmlH
T)en WelEdelen lieer Schepers.
WelEdde Heer,
Ziehier mijn antwoord op uw protest tegen
my'n kritiek van 24 Maart in het Wbl.
lo. Daar u mij beschuldigt van anarchistische
inconsequentie in de oude spelling, dien ik u
te berichten, dat ik alleen, waar de omstan
digheden my er toe dwingen, in deze schiijf
en me dan weinig stoor aan de oude
spel-regels, te meer, omdat ik ook de
Kallewy'nsche spelling lang niet radicaal genoeg
vind en daarom in my'n Japansche Verzen
enz., in verschillende maandbladen ver
schenen,?er een min of meer persoonlijke
orthografie op na houd.
2o. De volgende zinsnede belieft u volkomen
wartaal te noemen:
»Nu schreef bij (Schepers) mij, dat Bragi
»nog op andere wijze symbolisch is, maar diens
»gedachtengang kwam onbewust in het werk"
Diens slaat natuurlijk op Bragi maar de
genoemde gedachtengang is tevens die van
den auteur zelf.
3o. Naar uwe meening over firagi, heb ik u
niet gevraagd, wel naar verklaringen van den
inhoud, dus niet of u zelf het werk mooi of
leeüjk vindt. Het laatste acht ik absurd.
4o. De strijd tusschen Bragi en Loke, den
god van leugen en hebzucht is wel een reflex
van de economische verhoudingen in het alge
meen, daar Loke een der personificaties is van
de booze hartstochten, die door economische
misstanden ten allen tijde ontstonden, maar niet
van die economische wanorde, welke in het
bizonder de oorzaak werd van den oorlog
tusschen de Boeren en de Engelsehen.
Dat laatste idee kreeg ik door een misver
stand, liragi is n.l. verdeeld in drie deelen,
welke U in uw brieven met de romeinsche
cyfers I, II en III aanduidde. Maar u schreef
my later over een heel ander, nieuw gedicht
en u noemde dat óók in een uwer epistels:
Bragi II. U meldde mij toen: »Ik ben zelfs
«begonnen, dat Bragi II op papier te brengen,
»maar de onrust van het meeleven moet eerst
»wijken voor de rust van het herdenken. De
«oorlog moet eerst uit zijn, eer ik er iets aan
»doen kan".
Die regels deden mij veronderstellen, dat U
deel II van Bragi op papier had gezet vóór en
dat U het nog eens herzien wou ra de oor
log. Ik dacht dus, dat uw werk al een retlex
was van de ekonomische verhoudingen in het
algemeen en Bragi II het bovendien later
werd van die welke den genoemden krijg ten
gevolge hadden. Want wel wasmijbekend.dat
Bragi in den N, Gids gepubliceerd was, doch
III11H1111111M1111111111H11111111111111M1111111111
SNUIFJES.
Niet zonder trots gevoel ik mij Amster
dammer, eri al is een woning in de Uocht
mij ontzegd, ik weet toch. dat ik tot de
bovenste tien duizend behoor, die iets goeds
tot stand kunnen brengen, zonder den
kleinen man of het proletariaat er bij te
hulp te roepen. Behalve in belastingzaken
en nog eenige van die aangelegenheden,
kunnen wij het onder elkaar best af,
en zoo gelukt het ons menige onderneming
fatsoenlijk te houden, die, waren de nette
menschen in onze stad iets minder talrijk,
allicht verontreinigd zoude worden door
of dit reeds waren I, II en III compleet of slechts
fragmenten van I, II en III wist ik niet. Des
tijds hield ik, het voor brokstukken en van,
dezen heb ik voor zoover ik mij herinner
alleen nog maar gedeelten gelezen.
Xu resumeer ik nog eens mijn opinie over
Bragi. De vorm vind ik op een enkele uit
zondering na vrij gewoontjes.
1). De ontwikkelingsgang van Bragi als dichter
reflecteerend die van onze dichtkunst van '30
tot op heden heeft U er eerst later in ontdekt.
Indien u die er van te voren zelf-bewust in
had doorgevoerd, zou ik het als een verdienste
beschouwd hebben, nu weet ik niet, wat voor
waarde ik er aan hechten moet
c. Het gaat reeds niet aan de tijd, waarin
een godsdienst gesticht wordt, te vergelijken
met een tijd, waarin diezelfde godsdienst her
leeft. Maar erger is nog de periode van die
stichting te vergelijken met 'n andere, waarin die
godsdienst (hier het Christendom) niet herleeft.
Wel kan men deze Eeuw, waarin hoogst waar
schijnlijk weldra een i.fi nog nieuwe godsdienst
gesticht en verbreid zal worden, vergelijken
met de phase, waarin het Christendom als teen
nieuwe religie gesticht en verbreid werd, maar
daar heeft u helaas, niet aan gedacht en daarom
is uw wijze van vergelyken valsch en uw
Klein-Epos als reflex van de moderne gods
dienst-evolutie in germaansch-mythologische
vorm mislukt.
Uw dw. dr.,
J. K. RUN'SDURG.
Amst, o April 1901.
Mej, HeMrix en te kolonies in net Gooi,
Aan de Redactie van bet Weekblad
De Amsterdammer.
Ik zou gaarne een paar woorden zeggen
naar aanleiding van de bespreking van mijn
boekje, »Een week in de kolonie te Blaricum,"
in het laatste nummer van uw blad voorkomend.
Want ik vond dat artikeltje alles behalve fair.
Wanneer men zich een week uit het ge
wone leven terugtrekt, orn van een zeer be
langrijke maar grootendeels onbekende zaak
iets te weten te komen, wanneer men dan de
de opgedane indrukken publiceert, heeft men
ten minste recht op een serieuse bespreking,
hetzij goed- of afkeurend. De meest won
derlijke verhalen, die nog verleden jaar omtrent
de kolonies in het Gooi in omloop waren,
bestaan nu niet meer; dit heb ik in elk geval
met mijn werkje bereikt.
Of mijn beschrijving een juisten indruk
geeft van de werkelijke zaak, of ik da menschen,
in mijn verhaal voorkomend, goed heb weer
gegeven of de vorm, waarin ik mijn schets
inkleedde, voldoet, dit zijn vragen, waarop
ik gar.rne antwoord ontvang van de menschen,
die tot critiek bevoegd worden geacht.
Zeer verbaasd was ik das over de wijze
waarop mijn boekje werd besproken in uw blad,
dat toch pretendeert te strijden voor het goede.
liet is al vaak gezegd, maar nog eens wil ik
herhalen: 't is een onedel bedrijf alleen dien
stig om een eenmaal vooropgezette bedoeling
te doen slagen, uit een bo»l<i" nen paar zinnen
uit hun verband te rukken en i\an er maar op
los te gaan hombardeeren. A'h: men
'tinderdaad noodzakelijk en nuttig een auteur de les
te lezen, dan behoort men toch te toonen, dat
het geheele geschrift is geleien. Bij een vrien
delijk woord kan men dennoudii volstaan met
een vluchtig doorbladeren, bij een scherpe
terechtwijzing is 't plicht die te motiveeren.
En gemotiveerd zult u ook zeker zelf het
hatelijk geschrijf' riet kunnen vinden.
Ik sprak zooeven van een vooropgezette
bedoeling Laat mij dit nader motiveeren.
Vour eei:igen tijd, toen mijn verhaal als feuil
leton was verschenen, werd u een zaakkundige
bespreking daarvan door een uwer medewer
kers toegezonden. Het opnemen daarvan werd
door u geweigerd. Mag ik nu weten, waarom
u een bespreking, die tot het fond der zaak
doordrong, ter zijde legde, en de voorkeur
hebt gegeven aan het stukjs, dat een ernstig
blad onwaardig is V
Voor curiositeit wil ik nu r.og
meedeelet). dat het gedeelte uit mijn boekje,
dat door uw recensent belachelijk werd
gemaakt, volgens een anderen criticus heette
gestolen te zijn uit Zuia's »Féconditu". Waar
het in dien roman precies staat, weet ik niet,
misschien wilt u bet zelf v/e! even opzoeken.
En laat uw medewerker daar dan ook eens na
elk zinnetje «och korn '.'' of «wel, wel '. ' ol
«wat je zegt !'' tusschen zatten, ik denk, dat
het dan ook belachelijk worut.
Amst., l April 1H01. HKNKIKTTK HKXIIKIX.
Vooral terwille van de schrijvers zelve ant
woord ik niet gvaag op boo/.c, briefjes waarin
meestal dingen gezegd wor.h'n die beter waren
gezwegen. Maar de ledactie van dit Weekblad
heeft het mij verzocht en ik mag mij
daarvan niet met een enkel woord afmaken;
ook al zou ik daarin wel lust hebben : Immers
het beter gezwegene is ook door mej. H.
iuimschoots ten beste gegeven. Al dadelijk in de
wel wat zonderlinge aanspraak die zij maakt
op serieuse behandeling van haar boekje:
«Wanneer men," zoo schrijft zij, «zich gedurende
eene week aan het gewone leven onttrekt om
van een zeer belangrijke zaak.. . . iets te weten
te komen, dan heeft men op zijn minst recht
op een serieuse behandeling." Ook al zou mej.
II. bij kalm overleg zelf wel oordeelen, dat
dit wat al te mal is en een week, waaraan geen
weken van halve of kwart afzondering in
ernstige studie zijn voorafgegaan, zooals l lijkt
uit wat zij zegt op pag. "2 van haar boekje,
waar zij verklaart «m'e£ veel meer can de zaak
te weten" dan »dat een aantal menschen, voor
namelijk op initiatief van prof. v. Rees en
ds. Kijlstra een kolonie gesticht hadden, om
een naar hun meening beter leven te leiden
dan dat in de groote maatschappijs dat ze
voor dat doel grond gekocht hadden te Blaricum
en dien bebouwden;" wanneer zij zelf. al niet
gelooft dat zulk een enkele week wel wat heel
weinig getuigt van den ernst dien zij van den
beoordeelaar vraagt, dan toont dit toch
wel het geheele karakter van hare schrijverij.
Het is zooals ik in mijn beoordeelinkje
zeide: journalistiek op haar smalst. Een jour
nalistiek, die totaal vergeet het ndagskarakter
van haar werk eenerzijds, en hare groote
zedelijke verantwoordelijkheid anderzijds. Als
feuilleton in De Telegraaf was mej. U 's werk
afkeurenswaardig terwille van du laatste ge
brek, als afzonderlijk uitgegeven boekje heeft
het nog eene pretensie die ook het eerste
laakbaar doet gevoelen. Dit is de eerste
reden waarom ik schijnbaar zoo weinig serieus
kon zijn bij mijne bespreking: de ideeën van
de kolonisten zijn volstrekt de mijne niet,
maar ik acht ze te eerlijk en hun daad, hoe
wel mij beslist verkeerd voorkomend, boezemt
mij te zeer eerbied in voor hun zelfvertrouwen
en oprechtheid, om niet pijnlijk te worden
aangedaan door dat de eerste de beste er
zonder iets meer er van te weten een beeld
van wil geven na de oppervlakkige kennis
making van i'i'ri iveck l
Maar dit zou slechts een onverschillig
voorbijgaan verklaren, nog niet een even
scherp afkeurend beoordeelen. Ik noemde het
boekje >rechtaf onaangenaam'1. Ik deed dat
I omdat vele zaken mij dwongen mej II. min
of meer hard te wijzen op het verkeerde van
haar bedrijf. Vooreertt hinderde mij het spot
tende van haar heele werk. ook Kyistra was
daardoor getroffen (zie 't Xaschrittj en hare
ontkenning kan uitdrukkingen als op pag. 4
rog. 18?i'l, pag. 4 reg. 'J v. o., pag. uil reg.
5?!) en derg. niet ongezegd makt n.
In de tweede plaats is er in haar verhaal
zulk een gruwbare oppervlakkigheid die zich
verliest in mededeeiingen welke memar.d belang
kunnen inboezemen en waarvan ik er eene
als «kletspraat" (jiialificeerde en aanhaalde.
Dergelijke staan er op elke pagina bijna van
het boekje. Terecht schreef van Uedau dat «wat
hij eet, hoe hij zich kleedt, hoe zij a kinderen
er uit zien," het publiek niet raken. Een
verhaal daarvan en van wat mej. II. zelf' betreft:
hare nageltjes, haar kousen, haar haar, tanden
borstel etc. bevredigen wat het eerste betreft
een kofliekran^es-raeuwsgierigheid en zijn wat
beide aangaat voor de beschouwing tier
kolonis volkomen van belang ontbloot.
In de derde plaats men ziet ik ga niet
over n nacht ijs hinderde mn in hooge
mate de pretensieuse mooidoeiierij vanmpj.ii.
Hare mooie bombast-zin over de Aaide was
ik zoo vrij als voorbeeld daarvan te knk te
stellen. De mededeeling van het voorlezen van
verztn van Kloos, pag. 27 en al wat daar
staat, ware wellicht r.og duidelijker geweest,
maar het was werkelijk een gevoel van barm
hartigheid dat door deze niet aan te halen
inej. II. wilde spareu. De heele toon van het
boekje geeft mij een sterken indruk of' het ei
meer op is aangelegd te doen uitkomen, wat
mej. 11. nu eigenlijk wel gedaan en gedacnt
heeft, welk een interessant persoonija wij voor
ons hebben, dan dat er ernstig is getracht aan
anderen «de motieven te leereu kKimeu die
aanleiding waren tot deze daad" van kolonie
stichting (pag. -). Dit ware tot daaraan toe,
indien zij ons het bewustzijn, wist te geven,
dat dit voor ons. zij het ook niet hetgeen wij
verwachtten, dan toch een geestelijk genot en
een belangwekkende zaak was. Maar helaas.
dat gelukt haar niet. Hare zoogenaamd mooie
en poëtische zinnen zijn van de droevigste
banaliteit en opgeschroefdheid, niet gezien en
niet gevoeld iets dat ik door mijne aan
haling van n daarvan even heb willen doen
zien.
liet geheele boekje is eene uiting van wat
ik .tlirtation met sociale dingen" zou willen
noemen ; een bedrijf dat naarmate deze dingen
met meer kracht op den voorgrond komen,
meer beoefenaars vindt onder hen die zich op
deze wijze lichtvaardig over den ernst ervan
heenzetten, en toch den schijn van dien ernst
trachten te redden. Dat dit zich ook ia de
journalistiek nawijzen laat, acht ik een treurig
gebrek aan sociaal verantwoordelijkheidsgevoel.
Dat men voor een uiting van dezen quasi-ern»t,
die nog erger dan openlijke lichtvaardigheid
is, aanspraak maakt op serieuze behandeling
zie, dat is wat kras. Ea voor mej. Hendrix,
n voor de lezers van haar boekje achtte ik
het daarom het meest gewenscht het te
beh indelen als ik dat deed. Nu zij daarmede
niet tevreden is, heb ik gemeend haar niet te
mogen sparen, wat in het bovenstaande wellicht
onaangenaam klinkt en ik kan slechts met
? dezen raad eindigen, dat mej. H., indien zij
' waarlijk eens eenige aanspraak op serieuze
behandeling harer pennevruchten wil kunnen
maken, zelf blijken moet geven van degelijker
ernst en 't in ieder geval niet meer moet
probeeren met de dosis die in een weekje als
dit bevrediging vindt! Daarmede lukt het haar
zeker niet.
H.
het, stof, dat de groote hoop onvermijdelijk
veroorzaakt, ais het aan een'ge beweging
deel neemt. Zoo heb ik dan ook in 't,
b.jzonder genoten van den piek piek lijnen opzet,
door mr. Luden bedacht, om Veiling Meinesz
aan een af*cheid?cadeauije te helpen. Niet
minder dan twee en twintig notabelen, met
de uiter.-te zorgvuldigheid uitverkoren,
hebben de circulaire ohdmeekend, om mij
en ->velen:' uit te no .digen, -'/ni- »i//!*/'' tien
gulden'' bij te dragen, tel.einde hen in staat
te stellen den aftredenden burgemeester
een medaille in goud te overhandigen, met
een adres en een album met de namen
der gevers. Xu de namen dier gevers zuilen,
hoop ik, later wel in een bijzonder bij
voegsel van het gemeenteblad worden
medegedeeld, en zoo waciit mij nog een
extra genoegen, meer dan het onnoozele
tientje voor Vening Meinest waard maar
al vast vernuver ik me in het le/.t-n en
herlezen van de namen dezer commissie,
van tweemaal elf', waarvan het eene tii'tal
uitsluitend uit meesters iu de Hechten be
staat,en het tweede een kolonel, een generaal,
een schout bij nacht, een paar proft ssoren,
een half dozijnlje mannen van zaken en
splint bevat, zoodat het voor het eerste
elftal alles behalve uit den weg behoeit, te
gaan. Meer heb ik wel niet te vertellen,
om ieder na- en weldenkende te doen ge
voelen, hoe deze twee en twintig de vol
komen zuivere afspiegeling geven van het
burgeraeesterlijk Amsterdam, dat wil zeggen
van dat deel der hoofdstad, hetwelk inder
daad aan een goed burgemeester iets heeft,
en in staat is diens nualiteiten naar eisch
te waardeeren.
Waarschijnlijk heeft Ludens commissie te
recht begrepen, dat er uok onder de Amster
dammers m'et genoeg bij kas om ouder de
elite te worden nit ugeteld, en toch niet precies
zoo maar in te deelen bij Jan Kap en zijn
maat verscheidene kunnen voorkomen
voor wie het wat te moeilijk valt ten minste
tien gulden af'te /.onderen, en die dus met
een halve of een heele gulden of rijksdaal
der hun sympathie voor Meinesz zouden
willen aan den dag leggen. Welnu, ook die
mogen gerust hun bijdrage zenden, zonder
dat zij daardoor gevaar zuilen loopen tot
die eerste categorie van Amsterdammers
gerekend te worden, die het, breed hebben
en het dus breed laten hangen.
Met een takt en een kieschheid, welke
de ^rootsteverbazing zouden wekken, witten
we niet, dat zij dan ook door het keur
korps van Amttels groote geesten als iets
van zelfsprekends werden toegepast, wordt
een uitweg aangewezen: Duor deze bij
drage ,»van minstens tien gulden,'' «tien
gulden of meer") zult u worden geacht, aan
de ondergeteekende commissie de machtiging
te hebben verleend, mede uil. ineen, nfwni
het huldeblijk aan te bieden en turen naam
in het album te. doen opnemen." Wij be
grijpen, zeggen Luden c. s., zeer goed, dat
als gij voor dat doel niet eens een tientje
kunt (,tieren, ge ook liever in onze
Amsterdamsehe burgemeesterlijke wtreld niet met
uw naam voor den dag komt; je zelf' als
een kale jakhals onder een zoo splemlied
Een Törffeer, feras eeiie les voor auteurs.
ir. *)
A m s t, 1-2 April 1901.
Qui diable trompe-t-on ici ?
BEAOIAUCIIAIS.
Natuurlijk weer zonder mij een exemplaar
te zenden, dus wtêr iichtcr cu buiteu mij om,
doet de tirma Bluste & Comp. te Dorurecht
het zooeven uitgekomen April-nummer van
Europa vergezeld gaan van de juichmare als
zoude gij, na »ernstige overweging", den be
kenden «maatregel" (mijn ontslag) «hebben
«genomen om het Maandschrift de eigenaardige
»plaats die het inneemt in de toekomst te
^verzekeren".
Brutaler, onhandiger ook, kan het al niet.
Van ivicn eilieve is die «eigenaardige plaats"
wel afkomstig? Van wien de «maatregel" ? Van
toiett de «ernstige overweging"? En «toekomst"
wat toekomst heeft een tijdschrift, welks
uitgever-drukker zich vermeet aan zijn redac
teur plaatsing te weigeren van bijdragen, door
dezen q q. bekrachtigd ?
Men beproefde dit met mij, en daarom her
haal ik hier openlijk, dat ik het ~eif was, die
reeds den Sen Maart der iiruia mijn aftreden
heb aangezegd. De gronden daarvoor, reeds
balt' ontvouwd in mijne circulaire van 23 Maart,
wil ik thans nog even aanvullen, terwijl ik mij
zet tot eene nadere ontlcilimj van dat
Aprilbericht, die volgen zal.
Toen ik in Ostober 18S1 de redactie van
wijlen den heer l'. ,1. van der Noordaa (Ada
Nore) overnam, bracht liai'ojM, l! jaar oud,
hoewel nog gaarne ontvangen door onze lees
gezelschappen, allang zijne renten niet nieer
op. Van der Noordaa was er zeventien jaar
redacteur van geweest, de heer J. P. Kevers
zeventien jaar uitgever. Goede uitmat van
letterkundigen erfde ik wel, maar mijne geheele
portefeuille bevatte een paar siaipele hand
schriften van eenige bladzijden tlruks, kortom,
ik stond als het ware voor een nieuw debuut,
dat mij dwong overal heen te schreven om
serum, ten einde dezen «teringlijdtr ' de
benamh g is van J. i'. Kevers zelf in 't
leven te behouden. Hoe men dit doen kan
met een honorarium voor de medewerkers
van /'5 ii / 10 per vel, soms minder als
redacteur genoot ik /J per vel, um te beginnen
en oiu Ie eindigen dat raadsel moeten anderen
maar eens oplossen, maar de uitgever hielp
mij, met «pakkende'' platen en met zijne groote
goedhartigheid en zoo kwamen we er. In
'^i'j stiei! hij. Zijn zoon, de heer P. A. Uu vers,
volgde hei» op. Ku tot 'W, dus 104 dertien
jaar, heeft deze het tijdschrift bezorgd; ik was
er toen achttien jaren aan geweest.
Daar verschijnt de firma BlusK' Ar Comp.
ten tooneele, eene lirun1, vertegenwoordigd door
een paar jonge juristen, die met Kmtiim's ver
leden totaal onbekend, bij mijn aanvaarden
van de redactie nauwelijks in 'Je korte broek
liepen en wier werkkring zich tot heden niet
veel verder haef't uitgestrekt dan hut drukkon
en mede-opsteïlon van een plaatselijk blad.
Zij waren het, die een pooslang Karoma hadden
gedrukt: zij zouden nu ook eens der
wereld toonen, oe men uitgeeft.
Alzoo gin^ een zeer huishakken en mij
UHtltuiiilen prospectus in zee, met namen, die
volgens /«.'u, hadden >geschitterd", maar die
il; liever gemist had; afgeschaft werden de
prenten, in den tekst wat meer wit gemt ll'elti,
een i'oeiletüjk .modern" omslag get'.mtazeerd.
Ten einde mij in do gelegenheid te stellen,
mijne taak con amore te blijven vervullen,
werd mijn «salaris" . . . verminderd van / 4
tot / 2.r>(l per blad, ofschoon er te-gelijk
(hars besef ik: voor den vorm in toe
gestemd werd, dat de auteurs wat meer, nl.
li), zouden ontvangen.
Ziedaar de preliminaire:!. En nu '!
") Men zie ook mijn ingezonden stuk T in
het No. van :>1 Maart. G.
Gedurende een kwart-eenw heeft Europa
op eene helling gestaan gelukkig nog ge
staan, doch het zal eerder tuimelen dan deze
heeren met hun onmondig oordeel in zake
literatuur vermoeden ! Zelfs al krijgen zij voor
den uil die aftreedt een valk, dan zal Europa
te avond of morgen door e*ne langzaam of
snel aandrijvende windvlaag worden weggerukt
tenzij het geheele bouwplan worde gewyzigd,
tenzij er geld worde geschaft, behoorlijk wat
smaak gekocht en de neepjesmuts verscheurd.
En zou nu werkely'k deze Aprilvisch moeten
getuigen waar de heeren heenwillen ? Een
paar stukjes van kantoorvrienden, van een
reporter en een vertaler der DordrecliUche
Courant die zij drukken! Wel ja, zoo gaat
het Log goedkooper, nog vlugger... ad astra !
Geene veelbelovende bijdrage van een jong
auteur meer ik verwijs naar de schetsen
van Luctor, Thorn Prikker, Boers, Jafir neen,
naar een sullig dodijnen slechts, een idioot
in de-luiers spelden van het kindje Kunst
terug naar den oorsprong ! Zou het hensch 'l...
Ik heb de heeren Blussé& Comp., trots
hun letter- en m ensch k u n d i ge manieren
en ofschoon ik de geheele correspondentie
verplicht was te voeren met een bediende, steeds
met den handschoen aan bejegend. Of ik zoo
«modern" zal kunnen blijven, weet ik niet.
Maar wél weet ik, reeds nu: ten eerste,
dat my geene enkele, nog onder mij berustende
bijdrage is «teruggevorderd", integendeel, dat
me er bij gezonden zijn; ten tweede, dat er
ook geen enkel motief voor my overgebleven
is om myn eigen tijdschrift in spe bescheiden
lijk Nieuw JKnrop i te noemen; Europa zal
het eveneens heeten, kortweg.
W. GOSLER.
Kopyrecbt,
Aan de liedactie.
In De Amst. van 31 Maart wordt door X.
IJ, Z, de vraag gesteld :
Waarom volledige, complete, verzamelde
werken of hoe ze anders mogen
heeten toch vaak zoo onvolledig
worden uitgegeven ?
Het antwoord hierop is eenvoudig.
Uit de mededeeling van dr. Jan ten Brink in
«een woord vooral" tot de dramatische- en
poëtische werken van mr. J. van Lennep blijkt,
dat voor deze volkseditie de uitgever (A. W.
Sijthotf) het kopijrecht heeft verkregen van
eenige tooneelstukken, als «de vrouwe van
Waardenburg", »de Auisterd. joegen", «Lastige
lieden", welke dusver anderen uitgevers m
eigendom behoorden.
Dat echter het tooneelspel »De stichting van
Batavia" (1850) en het m vereeniging met Ue
Buil geschreven treurspel »De val van
Jerusalem" (1850) in de genoemde editie ontbreken.
kan 't effect zjjn etner weigering van den
eigenaar, die stukken met het kopyrecht aan
Sijthi.lt te verkoopen.
In de oudere reeks uitgaven van mevr.
Bosboom-Toussaint's romans en novellen wordt
«Kaymond de schnjnweiker" gemist, wijl deze
novelle, oorspronkelijk als premie op htt Xieuirs
v. d. Day (1880) verschenen, en uitsluitend
voor de inteekenaren van dat blad verkrijgbaar,
niet eer is -'Vrij" gekomen dan bij Ue veilii g
van het fonds l'unke.
Toen beeftide uitgever Bolle, door aankoop.
het kopyrecht van «Haymond" verkregen ;
dit bot k daarna bij de tot zijn fonds
behoorende (en sedert op 50 ets het deel vermin
derde) guldens-editie ingelijfd , en het eindelijk
in de LU voltooide geïllustreerde uitgaaf der
«Verzamelde werken" van mevr. Bosboom op
genomen.
Het kopyrecht van Multatuli's geschriften
is tegenwoordig nog over twee eigenaars ver
deeld. Van zijne verzamelde werken" heeft
de uitgevers maatschappij Elsevier" onlangs
eene goedkoope, z g. garmond-editie in t
licht gegeven. Hierin zijn niet begrepen de
hoofdstukken over specialiteiten, de opstellen
over vrijen arbeid, ,,meesterwerken", die, ten
gerieve van de Multatuli kompleet begeeremle
lezers, door de iïrma Cohen (Arnhem) in eene
met Elseviers gelijkvormige editie zijn op de
pers gelegd.
Eemgermate «ehose intitne" is de oorzaak
van het achterwege blijven der «nagelaten ver
zen" van Jacques Perk in den goeukoopen.
druk en de weetde-uitgaat van diens «Gedichten"
DK l!.
gezelschap te kijk U: zetten, mag y.eifs niet
gevorderd worden van ie:nand die van zijn
armoedje, zeg nu maar zeven gulden vijftig
schenkt; ah, onderschat den adel onzti'
gemoedsbesehaving niet, dien \v;j door zoo
lange en hooge educatie lu bben v; rworven ;
wij "zijn bedeeld, gelijk liet. den painciëruit
de koop.-tad betaamt, mei hei. allei lijnste
rang-, stand- en r/'A/-ge\oel daarom we
zullen u niet venaden, dok tcru-t op . . .
ge blijk anonymus nul. uw peni.ii g;-ke,
de obscure N. ol' X. van een ingezonden .. .
stuk.
Daar ik begreep, dut het minimum van
tien pop, meer voor et n paar ;mm-re leden
uit liet twee en twintig tal was gesteld, en de
j meeste, nu het, maximum niet werd aan
gegeven, tot een vt el hooger bedrag zouden
gaan, heb ik mij bij een der vele vrienden
van me onder dat dubbel elftal aangemeld,
om eens te hooren, wat de commissie iii
't geheel meende noodig te hebben, waarop
zij daeht te mogen rekenen, opdat ik mijn
gave in verhouding tot de behoefte zou
kunnen bepalen. En daar mi.sschien ook
anderen, gelijk ik, gaarne zouden weten,
i hoe diep zij in ('e beurs moeten tasten, om
de commissie in haar billijke verwachtingen
| niet te leur te stellen, detl ik mijn be
vinding mee. liet, commissielid maakte in
't kort deze berekening. Je lx-grijpt, zei hij,
dat wij met ons tweeen twintigen gemiddeld
ieder 'met een vijftig gulden komen ; voor
; ten huldeblijk aan Meiiiesz kan het niet
minder ; een'dragelijk dineelje zou minstens
vijl' en twintig gulden tle persoon kosten
en dat was dun nog maar een huldeblijk.
voor een uur of wat bestemd ; nu er itts
voor de eeuwigheid moet zijn, is de prijs
van twee dineetjes zeker niet te vet J. Dan
meenen wij ons te kunnen houden a«n
over de honderd Amsterdammers die ge
middeld elk dertig gulden geven ; aan
vierhonderd van twintig, aan vijfhondeid
van tien, aan duizend van vijf', enfin ie
samen zoo ca en bij de dertig mille. En dat
moet het ook wezen, want zie je, dat is bij een
medaille liet geval, aan hetgeen er op uitge
beeld en gegraveerd staat, heb je al bilier
weinig, nietwaar ; je legt het ing in een
etui in je kast. .. en kijkt er alleen eens
naar, als iemand je er naar vraagt, bij ge
legenheid van het opmaken van je inven
taris of' bij de schoonmaak. Voor zoo iets
nu, achten wij Meinesz te goed. Wij zullen
er een laten vervaardigen, waar specie aan
zif... een bonk metaal waar hij zijn liotd
voor kan afnemen, en Meinesz neemt dien
niet zoo gauw af... enfin een medaille,
die hij kan ophangen of te pronk zetten :
een ding zoo dik als een rijksdaalder en
zoo groot als een tafelbord. ^Nietwaar, daar
heelt, hij iets aan ... maar wat geven hem.
nu al die namen, en dan nog wel van lui,
die niet eens een goud willempje kuiiLtii
missen ... dat soort van burgertjes, met teu
platte zak en een borst gezwollen van
sympathie ?...