Historisch Archief 1877-1940
5°. 1245
DE AMSTERDAMMER
A0., 1901.
WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND
Onder Eedactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12l/2
DU blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncïnes tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 5 Mei.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel , ? » 040
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
VERHUIZINGEN.
gelieve t>jj eventueele
verhuizing niet enkel het nieuwe
adres aan onze administratie op
te geven, maar ook het volledige
oude adres daarbij te vermelden.
TIN HOLKEMl & WARENDORF,
Uitgevers.
I H H O V B.
VAN VEEBB EN VAN NABIJ: De Staat be
dreigd, II, door mr. J. A. Levy.
Passiefliberalen", II, iSlot.), door Een ex-lid op het hellend
vlak. Over evenredige vertegenwoordiging",
door A. B. D. Iets over de Bnsaische studen
ten-onlusten, door W. v. Baveste^n Jr. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Arbeidersbescherming bij
aanbesteding van publieke werken, door 8
KUNST ENLETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad,
door Ant. Averkamp. Een wetswijziging, door
J. E. v. d. Pek. Oude kunst en hare waarde, (Slot.),
door A. W. Weissman. Uitgaven, door W. 8.
Uit het Wonderland, door J. H. Schorer. J.
Eigenhuis, De W\jsgeer, beoordeeld door G. van
Hulzen. Boekaankondigiug. - FEUILLETON:
De uniform voor slecht gedrag, II, door Flora
Annie Steel. BECLAMES. - VOOB DAMES:
De vrouwenkwestie op 63°N. B., door barones
Alexandra Gripenberg, vert. door E. K.-H. Het
jonge meisje in de maatschappy, door Véra.
Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE
KEONIEK, door Q. StiRter. SCHETSJES: Een
vast inkomen, door G C. Stellingwerf-Jentink.
INGEZONDEN. - PEN- EN
POTLOODKBA88EN. ADVEBTENTIEN.
De Staat bedreigd.
n.
Men leest in De Standaard van l Mei jl.
Dikke woorden.
Mr. Gleichmsn tikte de vorige week Mr.
Troeft&tra op de vingers over de «dikke woor
den" die hij bezigde.
Ook Mr. Levy blijkt nog steeds van die
.«dikke woorden" een minnaar te zijn.
. Althans het beweerde in .Volharden bij het
ideaal", dat het liberale Staatsrecht in zijn
onderscheiden vormen, principieel, niet met de
autoriteit van God rekent, noemt hij louter.
Berst nog conditioneel, aan het slot van zijn
artikel absoluut.
?. Hoe gaarne nu ook bereid, om Mr. Levy te
woord te staan, achten we het beneden de
.«aardigheid van bet debat, in discussie te treden
met iemand, die zich het gebruik van zulke
'grove woorden aan het adres van zijn politieken
tegenstander veroorlooft.
Wie iemand voor lasteraar schelrt, tast zijn
zedelijk karakter aan, want hij beschuldigt hem
van kwaadspreken tepen beter weten in.
Eerst dan als Mr. Levy publiek, in hetzelfde
blad, dit .dikke woord" terugneemt, zijn we
bereid hem te antwoorden.
Eer niet.
De Standaard of is het geoorloofd
te zeggen: Dr. Kuyper ? verplaatst den
strijd, en wel in tweeledigen zin.
Allereerst, het punt van aanklacht.
In >Volharden bij het ideaal" las men
(blz. 20): »Onze strijd ga°,t niet tegen
«personen, maar tegen den God in het
«staatsrecht verzakenden geest, die in aller
«Liberalen politiek zich openbaart."
Thans, wordt dit omgezet in de bewe
ring: «dat het liberale Staatsrecht in zijn
«onderscheiden vormen, principieel, niet
»met de autoriteit van God rekent."
Ik kan die omzetting niet gedoogen.
Geenszins, omdat ik deze aanklacht gewet
tigd acht. Dr. Kuyper zal van het tegen
deel wel overtuigd zijn. Maar, omdat zij
n veel zwakker is, n in andere richting
treft.
Zij is zwakker, naardien: «verzaken" en:
«niet rekenen" allerminst termen zijn van
gelijke beteekenis.
Zij toont koersverschil, omdat eerst van
«politiek", dus van practisch Staats
bestel, en nu van «Staatsrecht".
dus van theoretischen opzet, wordt gewaagd.
Dit laatste punt is allerminst onver
schillig.
De liberale Staat wordt (blz. 19) «ath
istisch'* gescholden, niet om zijn theore
tischen opbouw, maar om zijn practische
uitkomst.
Hier nu, plaatst zich juist de, door mij,
vermelde scheidslijn tusschen Tborbecke
en Groen. Op de eigen, reeds aangehaalde
plaats, zegt Thorbecke: «In de stelling,
«dat Christendom het historisch
middel«punt en de grondslag onzer wetenschap
«is, verschillen wij vermoedelijk minder
«dan gij denkt. De zwarigheid begint bij
«de toepassing. De cirkel van dat
middel«punt is oneindig wijd, en de grondslag
»is niet het gebouw" (Brieven blz. 64).
Zonneklaar blijkt de bedoeling. Zij is
deze: voor de practische uitkomst, d. w. z.
voor het practische Staatsbeleid, moet met
eigen, zelfstandig Staatsrecht te rade worden
gegaan, zonder dat het iemand vrijstaan
kan te beweren, dat daarmede is «verzaakt",
dus verloochend, hetgeen over alles is.
In de tweede plaats, wordt de qualificalie
verschoven.
Ik heb aangetoond, dat dr. Kuyper, in
den thans bekenden geest, zich uitliet,
xonder daarvoor de bewijzen te hebben bij
gebracht.
Deze ernstige tekortkoming, te ernstiger,
naarmate de beschuldiging zwaarwichtiger
is, en' op staanden voet tenzij er
wonderen gebeurden, niet weersproken
worden zou, heb ik gewraakt, gelijk ik
meen, naar verdienste.
Wil men eene uitspraak van Guizot?
Zie haar hier: Toute accusation qu'on ne
prouve pas est une calomnie.
Welnu, zoodanige onbewezen toedichting
hebben wij voor ons. Zij onderstelt des
redenaars overwegingen, aan het dictum
voorafgaande, en is op zijn standpunt
uitsluitend verdedigbaar, als slotsom,
van eene beschouwing, waarvan eerst de
hoorders, straks de lezers, deelgenooten
zijn gemaakt.
Die overwegingen, die beschouwingen
zijn uitgebleven. De beschuldiging is alzoo
onbewezen, dus lasterlijk.
Thans evenwel, keert dr. Kuyper,
behendiglijk en met rhetorischen zwier, de
zaak om.
Hij doet, alsof ik begonnen ware, mij
»grove woorden aan het adres van een
xpolitieken tegenstander" te veroorloven.
Ik wijs deze nieuwe beschuldiging met
kracht af.
Ook bijaldien het dr. Kuyper behaagd
had, na en krachtens mijne interpellatie,
het debat over zijne onverantwoordelijke
beschuldiging te aanvaarden, dan nog zou
deze spade komende poging tot motiveering,
niets veranderen aan noch wegnemen van
het feit, dat zijne aantijging, uitgesproken,
niet gerechtvaardigd was.
Nu evenwel dr. Kuyper,, zijn : »eer niet"
heeft doen hooren, zal ik, hoe noode, mij
het genoegen moeten ontzeggen hem, op
dit punt, mij te woord te zien staan.
Of de misplaatste lichtgeraaktheid van
dr. Kuyper familiegelijkenis heeft met eene
uitvlucht, mogen anderen beoordeelen. Mij
blijft slechts over te betreuren, dat die
lichtgeraaktheid, ongetwijfeld toevallig, de
sleutel is, waarmede de deur der toch zoo
aangelegen gedachten wisseling op het nacht
slot wordt geworpen.
Amst., l Mei 1901. J. A. LEVY.
Passief-liberalen".
II. (Slot).
De vraag, gesteld aan het slot van ons
vorig artikel, of de beginselen der liberale
Aan onze Abonnés.
Redactie en uitgevers van De Amsterdammer Weekblad voor
Nederland hebben, getrouw aan vroegere belofte, thans het genoegen
aan hunne abonnés de volgende premie aan te bieden:
DBEI SCHÜSSE
Burenballade. Gedicht van Dr. Rudolph Presber.
Componirt von BERNARD ZWEERS.
Met bflgevoegde Hollandsche vertolking van JAC. VAN LOOT.
Deze compositie, 8 paginas kwarto met geïllustreerden omslag,
stellen wij voor onze abonnés verkrijgbaar voor slechts
VIJF EN Til I* TIC.! CE1VTS.
Voor niet geabonneerden is de prijs IVEGBIITIO CE1TTS.
Abonnés in de stad gelieven daartoe 25 Cents te storten ten
onzen kantore Heerengracht 457 b/h Koningsplein, terwijl den abonnés
buiten Amsterdam ver/ocht wordt dit bedrag in postwissel te zenden
aan de uitgevers van dit Weekblad, VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amst.
party nu nog wel zouden zijn vastgelegd
in art. 2 der Statuten van Vooruitgang,
wordt te meer ernstig, nu mr. Van Gigch,
meenende dat het uit moest zijn met het «ge
modder", aan de vergadering een duidelijke
verklaring wilde uitlokken omtrent die
candidaten, die voorstanders zijn van grond
wetsherziening.
Volgens de circulaire behooren de
vereenigingeu duidelijk uit te spreken, dat zij
nu zeker tot finale regeling van het kies
recht willen medewerken, «doch eerst
dan, wanneer omtrent die rege
ling me er overeenstemming is
verkregen'' eene verklaring waar
achter men zich ad caleridas Graecas kan
verschuilen.
De heer Levy verklaarde de politiek
van de voorstanders van grondwetsherzie
ning te zijn »een politiek zonder doel",
gelijkende op een mes zonder heft of kling.
«Aan zoodanige politiek, waarbij het belang
des volks de inzet is", riep hij uit, «doe
ik niet mede!"
Nu, wij kunnen het ons voorstellen, maar
nu dienen de leden van Vooruitgang toch
niet te vergeten, dat de candidaten der hui
dige Liberale Unie, waarvan ook wellicht
eenigen hun candidaten zullen zijn, zullen
moeten verklaren, dat zij mégaan met de
strekking van het Hervormingsprogram, dat
bovenaan heef t gestaan: grondwetsherziening
om te komen tot algemeen kiesrecht voor
mannen en vrouwen. De heer Levy is
daarvan kennelijk geen voorstander, waar
hij sprak van «allemans- en alle vrouwen
kiesrecht" en ook het Centraal-Comit
meende dat de kiesvereenigingen van Voor
uitgang in het licht moesten stellen »dat
thans noch ten opzichte der grenzen aan
het kiezerscorps bij finale regeling te stellen,
noch omtrent de al of niet invoering van
evenredig kiesrecht en het te dezer zake
aan te nemen stelsel, noch omtrent de
toekenning van kiesrecht aan vrouwen
een wel gevestigde overtuiging bij de meer
derheid der vrijzinnige kiezers (dat zijn de
leden van Vooruitgang) bestaat".
Zelfs geeft de circulaire eenige alinea's
vroeger met vrij ronde woorden te kennen,
dat men in Vooruitgang over de quaestie
van het algemeen kiesrecht nooit heeft
nagedacht. Wij lezen toch : »van eenigen
drang uwerzijds tot behandeling dezer
vraag, tot het uitspreken van een oordeel
is ons niets gebleken".
Nu, er zijn in Vooruitgang in de
afgeloopen vier jaren zoo weinig quaesties
behandeld, zoo weinig oordeelen uitge
sproken, er was van zoo weinig drang in
alles blijke, dat men van haar leden niet
kon verwachten, dat zij belang zouden
stellen in een vraagstuk, dat voor hen
reeds opgelost was. De kieswet-Van Houten
droeg hun toch als belastingkiezers het
kiesrecht in huis en.... beati possidentes!
Maar nu komt het lastige geval voor
lieden, die, volgens mr. Van Gigch, »om de
kantjes loopen!"
Hoe zal Vooruitgang moeten handelen
met een candidaat, die, hoewel geen apostel
der urgentie, toch verklaart mee te gaan met
par. l van het Hervormingsprogram der
Liberale Unie en de eerste de beste gele
genheid zal aangrijpen, die hem in het
volgende vierjarige tijdperk geschikt voor
komt, om den daarin vastgelegden eisch tot
werkelijkheid te doen worden ?
Urgentiemannen met hun «politiek zonder doel;'
wil men kennelijk niet, maar nu is het
bijna wel zeker, dat, behalve de
vrijzinnigdemocratische, die zich bij den Bond hebben
aangesloten, nagenoeg alle andere liberale
kamerleden dien kant uit willen.
Dien kant wil echter Vooruitgang ken
nelijk niet uit; de »economisch zwakken"
liggen deze vereeniging thans zóó na aan
het hart, dat zij daarvoor alles laat staan
maar heeft zij dan wel het recht om
candidaten te accepteeren, die met den
heer Bouman van 's-Gravenhage uitroepen :
«algemeen kiesrecht staat nu eenmaal in
het program, het blijft er in staan en wij
houden er aan vast!" ?
Nu zullen de leden van de vrijzinnige
kiesvereeniging Vooruitgang zeggen: wij
hebben met dat program der Liberale Unie
niets te maken maar kunnen zij dan nog
wel verklaren, dat de beginselen der libe
rale partij vastgelegd zijn in haar statuten ?
De circulaire wil, dat omtrent de candi
daten zekerheid behoort te bestaan, «dat
zij de spoedige bevrediging der behoefte
naar betere toestanden niet in gevaar zullen
brengen door een drijven naar eene onvoor
bereide en in het eerste vierjarig tijdvak
niet bereikbare Grondwetsherziening". Die
onbereikbaarheid staat van nu af aan n
voor het centraal-comité, n voor de voor
stellers der motie, n voor de leden, die
er vóór stemden, naar het schijnt als een
axioma vast maar nogmaals, wat dan te
doen met het aftredende kamerlid of met
welken candidaat ook, die omtrent die
onbereikbaarheid niet zulk een onwrikbare
overtuiging heeft en aan het «drijven" zal
gaan als hij de gelegenheid schoon ziet?
Het komt ons zoo voor, dat er op het
oogenblik voor de negen districten van
Vooruitgang tenzij men bij de tegenpartij
ter markt wil gaan maar n gewenschte
en zuiver op den graat bevonden candidaat
bestaat en wel mr. S. VAN HOUTEN, die
in zijn jongsten Staatkundigen Brief ken
nelijk verlangt dat de liberalen, species
«Vooruitgang , hen, die niet aan de absolute
onbereikbaarheid van een Grondwetsher
ziening gelooven, zullen uitwerpen.
»De truc van 1897", schrijft hij, «moet
niet weder gelukken, toen zulke leden zich
bij de stembus als liberaal hebben gepre
senteerd en na gekozen te zijn, zich bij de
vrijzinnig democratische kamerclub hebben
aangesloten."
Nu, daarin heeft hij gelijk en het komt
ons dan ook voor, dat Vooruitgang, wil
zij in de lijn blijven van haar besluit van
Donderdagavond j. L, daarvoor thans dient
op te passen en candidaten moet stellen,
waarvan het kamerlid dr. De Visser zou
getuigen, dat zij zijn «liberalen van onver
dacht allooi" en dit te meer, omdat,
wanneer het tot een herstemming met een
vrijzinnig-democraat mocht komen, men
dan, zooals reeds bij de verkiezing in
district III het geval is geweest, kan
rekenen op den steun van een of meer
der clericale partijen. Men kan elkander
dan wederkeerig diensten bewijzen.
En dan ook zou het met het «langs de
kantjes loopen" en het «gemodder" uit
zijn en de dochter van het oude liberale
Burgerplicht zou zich dan eindelijk eens
in haar ware gedaante vertoonen, die zeer
zeker uit de art. 2 en 3 van haar statuten
niet is op te maken.
Wij gelooven met Van Houten, dat de
liberale partij, zooals hij zich deze denkt,
in elk geval uit het «socialistisch zog" moet
komen. Laat Vooruitgang nu eeng een flink
voorbeeld geven. Aan het vogel- of vleer
muissysteem make men een einde. Want
men wete het wel, de Mentor der
onvervalachte liberale partij, dien wij weldra in
een der districten als candidaat van Voor
uitgang hopen te ontmoeten, heeft het
ronduit verklaard, dat wie in zake het kies
recht niet aan de liberale zijde staat, d.w.z.
niet zijn kieswet met hem
menschelijkerwijze volmaakt verklaart, op het hellend
vlak naar de sociaal-democraten is of
vroeger < f later bij hen terecht komt.
Zulke candidaten mag en kan Vooruit
gang niet stellen. Dat was nog goed in
1897; maar nu men positie heeft genomen
op veiligen afstand van den rand van het
hellend vlak, diene men er voor te zorgen,
dat geen onvoorziene omstandigheden de
kiesvereenigingen daarheen drijven. Laten
de candidaten ook met het oog op de aan
staande bondgenooten bij de herstemming
zijn »van onverdacht allooi."
Maar als dan het in de vergadering
beloofde manifest aan de kiezers ver
schijnt, vermijde men daarin het woord
»liberaal" zonder bijvoegsel. Heusch, de
liberalen in het land zouden daaraan aan
stoot kunnen nemen zelfs de leden
van de tegenwoordige Liberale Unie en
daar de zin voor humor uit Amsterdam
nog niet is geweken, diene men te zorgen
niet te worden uitgelachen.
Want, waar men in 1897 zich stoutweg
«vrijzinnig" noemde en bij het stellen der
candidaten daarvan in sommige districten
ook wel de allures aannam, kan men thans
op geen ander liberalisme meer aanspraak
maken, dan zooals dit door Van Houten
gedicteerd wordt en waarmee men hem
tot nu toe vrij wel alleen liet staan.
Men moet een anderen naam bedenken
en nu bezit Vooruitgang vindingrijke koppen
genoeg om er een te fabriceeren, nu zij,
ter wille van het odium dat aan dien naam
kleeft, zich nu eenmaal niet conservatief
wil noemen.
Zouden wij den naam van
»passief-liberalen," indertijd door dr. Kuyper uitge
vonden, onder hun welwillende aandacht
mogen brengen ?
Een ex-lid op het hellend vlak.
Over evenredige vertegen
woordiging".
(Zie dit blad van 14 April, pagina 1)
Neen, zonder humor was het nietl In
een hoofdartikel van De Amsterdammer
wordt tot ons, Nederlanders, de vermaning
gericht ons in de toekomst voor overijling
te hoeden gelijk wij ons tot dusverre daar
voor behoed hebben", 't Is waar, het stuk
was ingezonden. Maar toch ... Heeft het
niet iets grappigs, wel bezien, onze wet
gevers van deze plaats voor overijling te
hooren waarschuwen ? En wat nu den raad
op zichzelf betreft ons volk bedacht
zaamheid prediken, is het niet water
dragen naar de zee ? Behoeft onze repu
tatie van overijlingschuwe natie nog ver
stevigd ? Bij het nemen van welken maat
regel wordt ons ten overvloede die raad
toegediend ? Bij het invoeren van een kies
stelsel, dat zooals de schr. meedeelt, «reeds
«in 1855 zijn intrede deed in Europa, met
«welks literatuur men een geheele
boeken«kast kan vullen en dat in Belgiëreeds
is ingevoerd".
Edoch, bedachtzaamheid blijft steeds een
schoone deugd. Daarom zal de heer S. bij
de boekenkast-literatuur nog eens
frischaan «het beginsel der e. v. aan een objectief
examen onderwerpen". En wat volgt nu ?
Niets dan deze opmerking; met een serie
citaten gerugsteund en versierd: dat de
krachtseenheden van het kiezerskorps onge
lijk zijn". Maar eilieve, dit bezwaar is
niet speciaal tegen de evenredige vertegen
woordiging te richten, maar tegen het
wezen van den parlementairen
regeeringsvorm, dus ook tot zijn kleinste ver
schijningen. Als morgen een
schoenlappersvereeniging algemeene vergadering houdt
en besluit met meerderheid van stemmen
het tarief voor achterlappen meteen dub
beltje te verhoogen dan rijst bij S. dadelijk
twijfel of dit nu wel een .goed, verstandig
besluit is. Op welken grond? wel, «niet
«iedere stem in het schoenlappersgild
be«hoorde even zwaar gewicht in de schaal
«te leggen, een man van kennis en talent
«onder hen moest meer gezag hebben dan
«een onwetende en onbeschaafd zeer
eer»lijk en braaf man meer dan een
karakter«looze". De aanval van S. raakt niet de
e. v. maar wel het beginsel van het be
sturen, wat ook, bij meerderheid van stem
men. Aan de diepste basis van een be
ginsel der democratie, zei f regeering, wordt
hier gerukt. De e. v. is slechts een der
consequenties van dit beginsel, een der
middelen om dit beginsel zoo eerlijk moge
lijk toe te passen, tot zijne zuiverste uit
drukking te brengen.
Het principieele bezwaar van S. tegen
dit beginsel hebben wij gehoord. Wat is
tegen dit bezwaar aan te voeren ?
I. Het «verlicht despotisme" is een
schoone dichterdroom.maar kan geen grond
slag zijn van een jeëel regeeringsstelsel.
De gemiddelde eenling is noch goed noch
wijs noch sterk genoeg om hem een macht
toe te kennen als in Rusland geschiedt.
Derhalve is elk parlementair stelsel beter
dan de absolute monarchie. Spreekvrijheid
behoort bij het eerste, het muilbanden bij
de laatste. De fouten van het eerste kun
nen tot ieders kennis, mogen onder ieders
bereik komen. Het bestuur van de laatste
kan rotten in de diepste stilte.
II. Der menschen karakter wettelijk als
factor te laten gelden bij het begeven van
bestuurdersbevoegdheden is een denkbeeld
even schoon als onuitvoerbaar, omdat karak
ter geen voor ieder waarneembaar
herkenningsteeken bezit. Dergelijke beweringen
onpraktische verzuchtingen, tot niets nut,
zijn het best verzwegen, omdat zij enkel
verwarring brengen.
III. Na gebleken kennis (examina) de
kiesbevoegdheid gradueel versterken, dat
is mogelijk ; maar men kan kennis hebben
zonder examina en examina zonder ver
stand en zonder karakter, gezwegen van
de willekeur, die hier onvermljdeiijk wordt.
IV. Kennis, talent, karakter, kracht
van overtuiging doen zich sterk gelden
ook buiten wettelijke regeling. Men late
zich toch van deze waarheid doordringen.
Niemand oefent in eenige organisatie, klein
of groot, langdurigen invloed uit, dan
tenzij hij niet zichzelven zoekt en talenten
heeft. De alledagsmensch voelt bij 't be
oordeelen daarvan bij intuïtie veel zuiver
der dan de zoogenaamde geleerde. Hier
geldt met eenige variatie »Der Mensch in
seinen dunkelen Drange ist sich des rech
ten Weges wohl bewusst". Zedelijke, ge
sterkt door geestelijke meerderheid redt
overal zichzelf.
Dit alles heeft evenwel, er zij aan herin
nerd, met evenredige vertegenwoordiging
niets te maken. S. kan b.v. grondwetsher
ziening voorstellen om kiesrechtinkrimping
te verkrijgen om zoo zijn angst voor het
getal te verkleinen. E. v. vermeerdert het
getal niet, vermeerdert zelfs den invloed
van het getal niet, stijgend over de ge
heele linie neutraliseert die invloed zich
zelf, beoogt ook geen invloed op de ver
houding der partijen. Er is geen grond om
te verwachten dat de partijverhoudingen
door e. v. noemenswaard zullen veranderen.
Getal heeft bij e. v. noch te juichen noch
te treuren. Er wordt van een fictief recht
een levend recht gemaakt, ziedaar alles.
Evenredige vertegenwoordiging beoogt in
laatste instantie uitsluitend belangstelling
in de openbare zaak van hen, die reeds
kiezen kunnen; dus intens staatkundig
volksleven, niet meer. Zonder e. v. weten
duizenden kiezers met beslistheid van te
voren dat hun stem geheel vruchteloos is.
Dit verlamt, maakt onverschilligen, thuis
blijven. S. vindt dit heerlijk, 't hatelijk
getal vermindert. Mij schijnt die regeling
valsch en laf. Gegeven dat menschen
kiesrecht hebben, dan dient men loyaal
alles te doen om de uitoefening er van