Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1245
hyp. crediteuren. De hyp. vordering wordt inge
schreven ten name van de Amsterdamsche
hyp.waarboigmpy' als trustee van de obligatiehouders.
De reeds in de noteering opgenomen stukken
der vroegere uitgifte zyn daarom voorzien van
een stempel-druk, dia hiervan melding maakt.
By' de gewone hyp. banken zijn de
pandbriefhouders crediteuren van de Bank; de Bank
is eerst de hypothecaire creditrice van de
de geldnemers.
Den 14den dezer zal in de Northwestern
and Pacific hyp. bank de jaarl. algemeene ver
gadering gehouden wordea. De rekening van
huur en interest wijst bijna een ton minder
voordeel dan die van het vorige jaar aan.
Na ontvangst van het verslag zal eenige be
spreking hiervan volgen.
In de groep der Koloniale Credietinstellingen
en cultuurondernemingen wat vaster koersen.
De aandeelen Koloniale Bank verbeterden van
481/4 tot 49%, de preferente dito van 70 tot
747/tj- Waarschijnlijk zou 5 pCt. op de prefe
rente en 2 pCt. op de gewone aandeelen wor
den uitgekeerd.
De laatste abaksinschrijvingen waren vooral
gunstig voor de Deli-Mpij, de Sanembah, de
Deli-Batavia, de Amsterdam-Deli, voor de
United Lankat plantations en Medan. De op
brengst van 1.1. Vrydag was over het alge
meen weer veel hooger dan de taxatieprijs.
Een nieuw tabakspapier, dat van de Asahan
tabak' mpy'. Silau, wordt 4 dezer, tegen den
koers van 110 pet. voor de preferente aan
deelen, aangeboden.
Den inschrijvers op de Moesi Ilir petroleum
mpy'. wordt de geheele inschrijving toegewezen.
De productiecyfers over April van de Ko
ninklijke petroleum mpij. ware twintig duizend
Units minder dan in Maart. Een klein
tegenvallertje. Er is evenwel reden voor. Een reden
van voorbijgaarden aard: ketelreparatie.
In blijde stemming gaan de beursmannen de
nieuwe week in. Zal ze hare voorgangsters in
het goede volgen ?
A'dam, \ 2 Me; ^QQ^ D gTIGTEB.
B u ss u m, ?
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
BOEKAANKONDIGING
K. SiDEïUUS, Plantentypen. I.
VoorjaarsVoemen. II. Meibloemen, met
illustratiën van TH. NIETJWENHUIS en L. KLAVEB.
Amsterdam, S. L van Looy.
Nicolaas Beets heeft, vele jaren geleden,
een liedje geschreven waaruit ons de frissche
buitenlucht tegemoet waait:
Pluk de blanke windekelken,
Lieve, voor uw blonde vlecht,
Eer ze aan d'elzentak verwelken
Waar hun slingerrank aan hecht.
Het leek ons vroeger wel eens, of de dichter
uit den toon viel, als hij in zy'n derde couplet
verzekerde:
Zonnestralen, morgendroppen,
Wufte windjes, teère blaai,
Open kelken, dichte knoppen,
Oaeial kleeft leering aan.
Kwam daar de goede Msrtinet niet om den
hoek kijken, met zijn Ratechismus der Natuur
onder den arm? Tösh niet, want Hildebrand
vervolgde onmiddellijk:
Maar op uwe en mijne jaren
Zien wy bloemen, dauw en blaren
Alty'd niet om school te gaan.
Dat was de rechte stemming voor den dich
ter, die zijn liefste ten slotte toeriep:
«Laat ona vroolijk ommedwalen
Vry' en lustig ademhalen,
En ons harte zij voldaan!"
Uitmuntend. Maar ook zonder een oude
pruik, een pedante schoolmeester of een zal
vende katechizeermeester te zyn, kunnen wij
Hildebrand by zijn woord houden: »0ceral
kleeft kering aan".
Sedert lang heeft de natuurwetenschap van
onze dagen dat woord tot haar motto gemaakt,
vooral wanneer zy zich de moeite geeft om,
in den besten zin van het woord, eene popu
laire wetenschap te worden. Dr. Costerus her
innert ons in zijne warme aanbeveling van
het eerste der bovengenoemde werkjes de
woorden van zijn vroegeren leermeester, den
Utrechtschen hoogleeraar Miquel; «Vorming
van den jeugdigen geest, ontwikkeling tot
veelzijdige en getrouwe waarneming, daardoor
opgewekte juiste voorstellingen en oefeningen
van het denken, lust tot onderzoek, dat op
zyn beurt zelfstandigheid vestigt, moeten het
doel zijn van de kennismaking met de levende
natuur. Het gevoel van het schoone in de
schepping zal den aesthetischen zin
aankweeken, en de kennis van natuurwetten en haar
onderlinge samenhang in het klein en in het
groot zal voorstellingen van eene hoogere orde
in de huishouding der natuur doen geboren
worden."
In de 30 jaren, die verloopen zijn sedert
prof. Miquel deze behartigingswaardige woorden
schreef, is ook hier te lande veel gedaan in
de door hem aangegeven richting. Niet het
minst geldt dit voor deplantkur.de. Geleerden
van grooten naam hebben de levensverschijn
selen der plant op eene, ook voor leeken
volkomen duidelijke, en voor ieder zeer aan
trekkelijke wy'ze beschreven. Wij behoeven
hier slechts te wijzen op de voortreffelijke
populaire geschriften van den Amsterdamschen
haogleeraar Hugo de Vries: Het leven der bloem,
Voeding der planten, Zaaien en planten. En
het voorbeeld door den professor gegeven,
heeft by de mannen van het middelbaar en het
lager onderwijs eene navolging gevor.den, die
van warme geestdrift; maar ook van ijverige
studie en daardoor verkregen volkomen
beheersching der stof getuigt.
Tot deze laatste kategorie behoort ook de
heer Siderius. Wanneer Hugo de Vries van
hem getuigt: «De nieuwe richting der natuur
studie, zich geheel aan de kennis van het leven
wydend, telt in den schrijver van dit werk een
bezield en begaafd apostel", dan is alle ver
dere lof of aanbeveling onzerzijds zeker over
bodig.
De werkjes van den Heer Siderius zouden
by den titel en den ondertitel nog een derden
kunnen voeren, in den eenigszins
ouderwetschen vorm: »De wisselwerkingen tusschen
planten en insekten, of de voordeelen der
kruisbestuiving." Daarmede zou de grond
gedachte zy'n aangegeven, die de dertig schet
sen van inheemsche, in het voorjaar bloeiende
planten, tot n geheel vereenigt, de roode
draad die door het geheele werkje loopt. Het
is geen geringe verdienste van den heer
Siderius, dat hij telkens op dit hoogst belang
rijke onderwerp de aandacht zyner lezers
vestigt en hen door zijn prettige manier van
vertellen tot eigen waarneming en onderzoek
aampoort.
Wrj zonden alleen wenschen, dat aan de
insekten, die voor de beschreven planten zulke
belangrijke liefdediensten vearichten, een be
scheiden plaatsje ware ingeruimd onder de vele
afbeeldingen, die het werk versieren. Maar
die wensen zou haast onbescheiden zijn, want
juist in die iilustratiën is de uitgever bui
tenbewoon mild geweest, en wat de heercn Th.
Nieuwenhnis en J. Klaver hebben geleverd
in de 30 naar de natuur in de kleuren
geteekende platen en de 123
penteekeningen, welke de beide boekjes bevatten, kan
bijna zonder uitzondering voortreffelijk wor
den genoemd. De plantentypen zijn met be
kwame hand juist en flink geteekend, een
enkele maal misschien iets te zwaar van omtrek
(Pinksterbloem, appelbloesem), waar het teêie
der bloembladen niet geheel tot zijn recht
komt. De kleuren zy'n tamelijk getrouw, en
dit «tamelijk" is werkelijk een groote lof, als
men bedenkt dat hier met vrij eenvoudige
middelen moest worden gewerkt, ea dat Moeder
Natuur voor hare troetelkinderen, de bloemen,
eene kleurengamma op haar palet heeft, die
den knapsten aquarellist tot wanhoop brengt.
Wanneer een herdruk van deze uitstekende
boekjes noodig wordt, en dit zal zeker
spoedig het geval zyn zouden wij den auteur
wel in overweging willen geven, enkele her
halingen te vermyden (zooals de werking van
Anthocyaan, op pag. 6 en pag. 76 van de
Meibloemen) en de beschouwingen over inbraak
van hommels (p. 76 en p. 82). Wellicht zal
hij dan ook wat minder apodictisch verklaren,
dat de bladstand zich accommodeert naar de
worteluitbreiding (den, kastanje, doovenetel).
Voor het omgekeerde is minstens evenveel te
zeggen.
Moge de heer Siderius ons wegens die enkele
opmerkingen niet op n lijn stellen met »den
vlinder, die zijn neus optrekt", waarvan hy
met ietwat stoute beeldspraak gewaagt l Wy
behoeven hem na het bovenstaande wel niet
meer te verzekeren, dat wij zy'n arbeid en dien
zijner medewerkers hoog wuardeeren.
E. D. P.
HEXKI
Ein Abriss ihrer Geschichte umd ihrer
Methoden. Mit 32 Figuren im Text und
auf 5 Tafeln. B. G. Teubner in Leipzig.
4,6 Mark.
Een weekblad als dit is uit den aard der
zaak niet de plaats om een boek als het
bovengenoemde te bespreken, op de wijze als
het dit verdient. Toch voldoen wy' gaarne aan
het verzoek der Redactie, om hiervan een
beknopte aankondiging te schrijven.
Laten wy dan aanvangen met onze vreugde
er over uit te drukken, dat het boek over de
leer der kaarten van den heer Zondervan, dat
voor korten ty'd in Nederland het licht zag,
in een veel verbeterde Duitsche bewerking is
verschenen. Uit den aard der zaak is Nederland
niet het land, waar een dergelijk boek op den
rechten prijs zal gesteld worden. Het aantal
dergenen, die zich op de studie der
kartographie toeleggen, is in Nederland te klein;
een groot aantal der hier verschijnende kaarten is
zelfs louter lithograpbische arbeid. By de studie j
der geographie, waar men in de eerste plaats
de grondbeginselen van de leer der
kartographie mocht verwachter', werd die lang
geheel verwaarloosd, en juran lang kon men
in Nederland een diploma voor leeraar M. O.
in de aardrijkskunde verwerven, (tot nog toe
de hoogste bevoegdheid op aardrijkskundig
gebied in Nederland.) zonder dat de leeraar
in staat was de landkaart behoorlijk te lezen.
Gelukkig is dat sedert enkele jaren iets
verbeterd, maar toch blyft de studie der
kaartenleer nog uiterst beperkt, en al mogen
wij het pryzen, dat een uitgever den moed
had daarover een boek uit te geven, een groot
of behoorlijk debiet verwachtten wy daarvan niet.
Daarom verheugt het ons, dat de studie, die
de heer Zondervan over Kartographie schreef,
in het Duitsch verschenen is, omdat hy hier
door van zijn belangrijkan arbeid op dit gebied
beter vruchten kon plukken, en er meer
waardeering voor zal vinden. Daar zal men
niet tot een onwetenschappelijke oordeelvelling \
komen, als de heer Zor.dervan terecht niet zon- |
der eenig leedvermaak, uit een recensie in Het
Schoolblad, (naar wij meenen van den heer
G J. Buys.) citeert, dat de gronden der
kartographie niet op de historische ontwik
keling van dit vak berusten." Met dat soort
van deskundigen (?) kan natuurlijk geen reke
ning gehouden worden.
De heer Zondervan heeft zy'n Nederlandsch
boek voor. de Duitsche uitgave geheel omge
werkt en in menig opzicht verbeterd, vooral
ook door figuren en schetskaarten beter toe
gelicht. Zoo is in een niet te grooten omvang een
vry volledig en helder overzicht van de leer
der kaarten gegeven. Ii de inleiding stelt
de schryver de beteekenis der kaarten voor
het onderwijs in het licht, en vervolgens geeft
hij een historisch overzicht van de ontwikke
ling der kaartenleer sedert de oudste tijden
tot heden. Ook de Nederlandsche school van
kartographen uit den bloeitijd der Republiek
komt daarin tot haar recht Vervolgens worden
behandeld Topographie, Kartenprojektionslehre,
Situation und Terrainzeichnung,
Kartenreproduktion, Kartometrie und Kirtenkritiek en
S;;hulkarten. Elk van deze onderdeelen wordt
vrij volledig behandeld, en door een omvang
rijke opgave van literatuur toegelicht
Wij kunnen dit boek bij de leeraren in de
aardrijkskunde en bij hen, die de kartographie
beoefenen, ten zeersta aanbevelen. Wel vonden
wij ei.kele onderdeelen, waarin bet vollediger
had kunnen zijn; wel had de schrijver bij de
behandeling der schoolkaarten er op kunnen
wijden, dat voor het aanbrengen van een juist
beeld van het landschap en van de neder
zettingen in Nederland sedert enkele jaren
ook de dorpsvormen door teekens worden
aangegeven, zoodat men' urenlange dorpen als
Stadskanaal enz. niet meer door een enkele
stip of een cirkeltje afbeeldt, maar direct den
leerlingen het beeld dier lengtedorpen doet
zien, in tegenstelling van de geconcentreerde
nederzettingen; wel hadden de reliefkaarten
van Noordhoff (uitgave van Looy), die, naar
wij meenen ook in Duitschiand gebruikt wor
den, als eigenaardige methode bespreking
verdiend, doch deze leemten, welke later aan
gevuld kunnen worden, siuiten niet uit, dat
wij den heer Zondervan geluk wenschen met
zijn degelijk werk.
Den Haag, -22 April 11)01. II. BLINK.
HETSJES
Een Tast intomen.
Toen ik ze vóór ruim zeven jaar leerde kennen,
waren ze 66 en 67 jaar oud. Zij was de oudste
maar verreweg de fl nkste van de twee. Zy
verdiende dan ook geheel alleen de kost voor
beiden, en de huishuur en wat er voor Meeding
nog noodig was; maar dat leatste moest al
heel zuinig overlegd worden, want eige dijk kon
er geen cent voor gemist, 't Werd dan echter
gevonden door bezuiniging op het dagelijksch
rantsoen voedsel.
Hij moet in zyn jonge jaren een kranig
soldaat zijn geweest. Dat is hem soms nog even
aan te zien, in z'n beste oogenblikken, als hij
vertelt van z'n jongelingsjaren in dienst van
't Oranjehuis of eigenlijk van 't heele vader
land". Maar zoo zegt Hein er was geen
avancement te wachten en Lientje wou me
graag thuis hebben. Haar meneer zou me dan
wel aan een baantje helpen.
Dat leek me goed toe! Dan konden Lien en
ik te zamen teekenen voor het leven en ik zou
een goed thuis krijgen, want Lien was een
beste keukenmeid, dat wist ik drominelsch goed!
Welnu, ik kwam thuis en wij bespraken onze
plannen voor de toekomst, zooals denk ik alle
verloofde en verliefde lui dat doen. Maar 't
geluk liep ons niet mee: de meneer van Lien
werd plotseling ziek en kwam te sterren voor
dat ik m'n baantje had. Dat was een slecht
begin l Omdat de mevrouw van Lien toen naar
familie ging en Lien dus buiten dien t was al
had zij het graag anders gezien zoo'ang ik
geen kostwinning haf, zoo besloten we maar
het waagstuk te ondernemen en bruiloft te
gaan houden zonder titel en goede vooruitzich
ten, anders kwam er misschien niks van trou
wen, vreesden we beide, en we hadden er ons
nu eenmaal ook zoo op gezet, dat het zou erg
geweest zijn als 't had moeten overgaan....
Wij waren gelukkig te zamen en Lien had
altijd volop werk. Zij kon wel altijd bij een
ander wezen; want alle mevrouwen die haar
zoo'n beef je kenden van een dinéof soupédat
zij gekookt en gebraden had, wilden haar graag
voor noodüulp hebben. Ea toen een juffrouw
van haar kennis had ontdekt dat Lien ook
heel wel verstand van bakeren had, toen kwam
er ook al menig aanbod van een bakersdienst.
Maar daar wou Lien niet aan ! Onze eigene
zoontjes waren beide bij of even na de geboorte
gestorven en als we daaraan dachten, dan
merkten we beide dat wij óók zenuwen hadden,
maar niet van ijzer en staal, al verzekerden
we elkaar in dien tijd ook nog zoo dikwijls,
dat het beter zóó was geweest als dat we de
jongetjes eerst groot hadden gezien. Maar
Lien kon er niet goed toe komen, om vrijwillig
de poppetjes van andere menschen te verzor
gen. Ik waa daar trouwens niet rouwig om.
Als m'n vrouw thuis bezig was met een fijne
wasch of de zware mangel z'n diensten bewijzen
moest en ik haar am vuur of by' het trekken
helpen mocht, dan was ik best tevreden. Liter
hadden wij een groentewinkel en had ik daar
meer bestendig drukte mee; maar Lien kocht
in op de markt en handelde, omdat zij van alles
veel meer verstand had dan ik. Dat was een
goede tijd.
Z;o vertelde Hein. Maar nu heb ik nog
niet verteld hoe ik zoo met dat paar ia
kennis kwam, ruim zeven jaar geleden. Dat
was eene vergissing Ik moest bij de bewoners
van No. '21 zijn en kwam in schemerdonker bij
No. 31, waar men mij zoo vriendelijk binnen
noodde, dat ik even" in het donkere kamertje
binnen wipte, hoewel ik aan den leeftyM van
man en vrouw beid .-n wel merkte, dat ik niet
was waar ik wezen moest.
O jawel, op No. 21!" zei de vrouw met
veel ijver om me van dienst te zijn. Ik
begryp net; we': U is een van de weldadigheid.
O ja, die lui op No. 21 hebben het niet vet,
en dan al dat kleine grut, dat houdt ze er
ook totaal onder, 't Heeft alleen dit voor, dat
de menschen je uit medelijden met die wurmen
gauwer helpen. Wij kunnen nooit wat krijgen :
zoo twee menschen alleen en Lien verdient
den kost wel... Ik zeg maar: Gjdiiank dat
het zoo is ! Waar zouden we anders heen ?
Als ik minder worden mocht, dan weet ik me
geen raad hoor! Vroeger hadden we een lief
stukje brood. Hein hielp me trouw bij alles en
als ik er op uit ging met groenten of visch,
of met m'n tafeltje bij de brug zat, en later
bij de reklameklok, dan bediende Hein het
winkeltje thuis en maakte hat bed en veegde
de vloer. De wasscherij had ik er aan moeten
geven, omdat ik m'n oude klan'en verloor en
het de nieuwe niet precies naar 't zin kon
doen. Wat wist ik van stijfsel met briljanten!
En van met koud water en hou;krullen wasschen!
En als ik dat niet bon, was 't ly'en! Hein was
ook wel eens wat kort aangebonden. Hij zei
op een keer tegen zoo'n jonge mamsel die
klaagde over de slappe boorden en manchetten
die zeker weer met warme meelpap behandeld
waren" toen vroeg Hein: Is u óók
waschvrouw geweest ?'' Wel neen man! hoe
bedenk je 't!'' zei de dame boos, maar Hein
zei: Dan een toontje lager gelloten asjeblieft,
en anders eerst zelf' geprobeerd hoe de kouwe
of warme pap aan je blanke vingerijes kleuft."
Toen ging de dame heen en ik heb al heel gauw
m'n konsjébij haar gekregen." Zoo babbelde zij.
Ik was onwillekeurig op den aangeboden stoel
gaan zitten en verwonderde mij over het feit
dat die kleine, dappere vrouw zoo lange jaren
het hoofd boven water gehouden had, en dat
van haar man er bij. 't Was waar dat geen
zorg voor kinderen haar ooit de hamiep, ge
bonden had, en ook dat haar Hein een beste
duivelstoejager was geweest; maar zij was toch
geweest en was nog de verzorgster van 't gezin,
de kostwinster. En ik voelde zoo goed hare
klacht: Och, dat je aldoor ezelen moet, dat
is niks! Als er nu maar een beetje licht in de
toekomst was te zien, een beetje vastigheid, al
was 't maar een paar gulden of een rijksdaal
der in de week ... Dat winkeltje geeft /oo
weinig en Hein met z'n rhumatiek en z'n lam
been kan som-', als ik weg ben, haast niet bij
de toonbank komen om de kleine klanten te
bedienen van zuurtjes en pepermuntjes. Ik
moet hem soms 's morgens kleeïen als een kind,
die stakkert! '
Toen ik eenigen tijd later eers weer kwam
kijken en nieuwsgierig vroeg of zij nooit eens
wat kregen van arm- of kerkbestuur, toen her
haalde zij die klacht en ik kwam te weten,
waarom zij niet in de termen vielen voor vaste
of ook maar tijdelijke bedeeling: zij hadden
nog wat goud- en zücerwerk"'!
Of ik het eens zien mocht ? O jawel, met
pleizier. Eerst boog het vrouwtje haar hoofd
om me op haar smalzilveren ooryzer attent te
maken, en Hein nam een oude zilveren raap",
die bij nog van zijn vader gekregen had, uit
de la der tafel. Alleen Zondags liet hij hei
uurwerk den geheeien dsig loopen; want het
was al zóó oud dat hij anders vreesde, het te
spoedig d.w.z. vóór hem versleten zou
zy'n. Uit de secrétaire, eea goed onderhouden
meubelstuk dat hen voor de helft -het kastje
onder voor garderobe" diende, terwijl
bovenin toenmaals eenige blikken busjes met
snoepgoed wachtten op den aftrek d«r glazen
flesschen in hét winkeltje uit die secrétaire
kwam uit een der geldlaadjes" een ouderwetsch
slot" met groote kralen, eene doekspeld van
heel dun goud en kleine donkergekleurde
steentjes, en een paar daarbij iwssende bizonder
lange oorbellen. Een smal ringetje van zilver
en een stuk van een flaconnetje met erg pover
gouden dopje, ziedaar de schatten dezer oudjes.
Geen wonder dat ze toenmaals nog nergens in
de termen vielen, om wat, geholpen te worden
aan den avond huns levens ! ...
Maar geen wonder ook dat de zorgen wel
eens wat hoog stegen en de bezorgdheid bij
den dag toenam.
Nu en dan bezocht ik de oudjes eens, maar
niet veel; want het waren
vriendschapsbezoeken' wijl ik er nimmer boodschap had. Ja
toch, eens l Eens kwam ik er als klant", ge
zonden door eene dame die met Sc. Nicolaas
een grap wou uithaLn en daarvoor een geheel
pond pepermunt hebben moest dat ik bij m'n
oudjes mocht halen. Dat was een gewichtige dag
in hun leven: zij hadden altoos maar hoogstens
voor n dubbeltje tegelijk verkocht. En nu een
geheel pond tegelijk, 't was mirakeleus".
'k Geloof zelfs dat een heel klein oogenblikje
het denkbeeld by haar postvatte, dat ik zelve
een dito zaakje beginneu wilde; wantzy vroeg
heel slim of ik er ook een stopflasch by' koopen
wou. Daarbij kwam ik echter tot de treurige
ontdekking dat het winkeltje niet best ging:
die stopflesch was overbodig geworden. De
anderen stonden nu een weinig van elkaar
afgeschoven; daardoor viel het niet zoo in htt
oog dat er n mistte.
Was ik eens een heele poos weggebleven,
dan kon ik het trouwens aan alles wel zien,
dat het geducht scharrelen" was; Hein en
Lientje behoefden me dat niet te verzekeren ?,
ik zag het zelf wel. Ik zag het aan de meubels,
altjj l knap, maar verminderend, doordat hier
wat losging en daar de molm z'n treurig werk
verrichtte. Ik zag het aan de gelapte en ge
stopte gordijnen voor 't raam en voor de
bedstede ; ik zag het aan de hangklok waarvan
het glas gebarsten was a bleef, aan de be
kleeding dier beiden welke ik telkens weer als
dezelfde herkende, alleen een beetje valer en
meer gerepareerd, bijna overal...
Ook de vloer die eens gedurende drie maan
den op ne plek geheel stuk was en geen
druk duldde e=n el in 't vierkant, verklapte
me dat 't beta'en der huur in die winter
maanden niet zóó geregeld ging. De
haurophaler" zwijgt dan tegen z'n lastgever van zulke
gebreken, om dezen niet al te zeer te ont
stemmen ; ook kan zoo iets eene aansporing
tot trouw betalen zijn !
Verleden jaar kwam ik er achter, dat het
goud- en zilverwerk" weg was; verkocht voor
luttele sommen, waarmee de koopman", de
leverancier van zuurtjes en pepermuntjes, was
tevreden gesteld. Zij konden hem niet langer
paaien met beloften en voorspiegelingen; de
man heeft vrouw en kinderen en veel moei'e
om te blijven wie hij is. Ea dan gaat eigen
voor Best te begrijpen!" zei Hein. r't Zou
Lien en rnij net zóó gaan als do jongetjes nog
leefden ..,"
Maar nu was alle reden van bestaan weg,
om niet bedeeld te kunnen worden, en 't Arm
bes uur was zoo goed,'t gaf twee kwartjes in de
week ti/jdelijke bedeeling gedurende da
wintermaan dan.
Twee kwartjes vast; wat waren ze dankbaar,
m'n ou<\j'is ! 't Viel ze niks af, hoor ! Miekeen
Piui kregen van 't kerl bestuur jaren lang twee,
nu voor 't eerst drie dubbeltjes, tn een vierde
par je brood, dus maar voor de waarde van een
schel.ing, nu acht stuivers. En bekende gezin
nen met een troepje klein trut" kregen maar
9') tot 12f> centen per week van 't Armbestuur.
En zij twee kwartjes! Intusschen moest Hein
in huis e;; in de kamer blijven; de koi maakte
hem duizelig en nog stijver in rug en beenen.
't Snoepwir.keltje gaf tocli in den wintertijd
niets. Om vuur ea licht uit te winnen, gingen
rie oudjes toms al om 7 uur 's avonds te bei
en Hein bleet 's morgens liggen tot z'n nu
74 jarig vrouwtje de eersta centen had verdiend.
Waarmee denkt ge wel ? Met het rondbrengen
van brood aan lotgenooten die haar gaarne
bevoordeelden als zij zelf wat had ien om eene
tamelijke portie te kunnen betalen, maar die
ook rekenden op Lien's tusscherikomat bij den
bakker, als de centen eens een keerije wat heel
krap waren, 's Morgeus om half'zes, mevrouw !
als gij u nog eens zoo heeriijk omkeerdet in
uw ledikant omdat het nog zóV> donker was
heelemaal nacht ! 's morgens half zes
knoopte Lien haar ouden omslagdoek om, onder
de armen door. deed oude sokken over de
pantoffels om steviger te kunnen staan, zette
haar wollen kapje op, dat soms met een zak
doek wer l vastgebonden als 't wat hard woei,
nam haar korven aan het juk en sukkelde dn
slraat op, ralat zij de deur der kleine woning
zorgvuldig gesloten had. 't Was dan donker,
hier en daar bijna gevaarlijk en altoos moeilijk
loopen op de met sneeuw en ijzel bedekte
straten, nog nergens me( zand bestrooide brug
gen en overal even koude wegen. Soms, als do
wind wat lel uit het noorden of noord-oosten
blies, be^af haar wel eens den adem en moest
zij even stilstaan, steunende op haar korven
of' leunende tegen een hek of stoep of ven
sterbank. Als 't dan eenige uren later goed
dag werd, kwam Lien thuis, maar koud en
bek-af. en was dankbaar als Hein van bed
gegleden was en de kachel had aangemaakt
zonder ongelukken, zoodat zy ev~en in vrede
rusten en met hem eene bete broods nuttigen
kon. Zoo straks moest zij er weer op uit met
petroleum, waarvcor zij van elke verkochte
liter een half centje heeft. En verder doet zij
boodschappen, en dan volgt het middagmaal,
meestal kleine aardappelen znet een soort
goedkoope azynsaus, waarin 't getal vetprocenten
al heel miniem is, juist genoeg zoo 't schijnt
echter om die twee oudjes niet te doen
uitdrooj;en bij al dat drooge eten en de enkele
kopjes suikerijnat dat bij hen den weidschen
naam van koffie draagt. Toch weten zij u ook
te vertellen van n keer dat ze koffie als
olie" kregen; maar toen waren ze bruid en
bruidegom. Dat vergeet je je gansene leven
niet, hé:
't Was een mooi ding, die twee kwartjes
wlnterbedeeling, die ditmaal 3 Januari aan
ving, juist met de komst van den Winterkoi i )g
die z'n regeering begon met het strooien van
ladingen witte suiker (sneeuw) en witte planken
vloeren (ijs; zooals Hein lachend zei. Zi/j vond
echter de zaak zoo grappig niet zooals zich
wel denken laat; maar die hulp van boven"
was toch een heele troost waarvoor zij, wil ik
gelopven, Onzen Lieven Heer en Moeder
Maria" dankte uit 's harten grond.
De winter ging heen ... neen, ik weet wat
u zeggen wilt, hij ging nog niet heen; inte
gendeel, hij is er nog! De sneeuw op de straten,
de hagelsteenen in den vensterbank buiten, de
scherpe wind die ze voortzweept tegen ruiten
en deuren, de helblauwe lucht, een beetje
angstwekkend mooi nu de zon door de donkere
wolken breekt en even neergluurt als om ons
te verzekeren : ik ben er nog, maak je maar
niet ongerust! dat alles getuigt nu juist
niet van de komst der lente en het heengaan
van den wreeden wintervorst. Maar in de
almanakken is 't reeds zes dagen lente en bij
'c armbestuur is 't van 7 Maart af al voor de
tijdelijk bedeelden geen winter meer... Geluk
kig voor de stumperts dat er particulieren waren
die meer met de werkelijkheid rekening
hielden !
Die lange, bange winter deed m'n oudjes
geen goed. 't Is net of men zien kan dat beiden
er door geleden hebben. En toen na 7 Maart
geen twee kwartjes meer vast, rat was slim.
Want dat vaste, weet u, dat werd zoo op prijs
gesteld ; 't is de baken in zee: elke week weer
aan, om de zeven dagen op nieuw, daarop te
kunnen rekenen, daar zit 'm het mooie in !
U vraagt me of er geen mouw aan te passen
was, om m'n oudjes bij de vaste bedeelden in
te lijven? Zeker mevrouw! er is opnieuw
gerapporteerJ ea gecorrespondeerd, en gepraat
en geschreven. Want eerst moest het armbe
stuur weten of het kerkbestuur niet wat kon
doen, en dit laatste moest een briefje van
afstand geven. Toen dit geschied was en alles
sloot als de beste stopflesch uit het
snoepwinkeltje, was de zaak gezond en een juichkreet
en een danktoon stegen op in het kleine
kamerke met z'n oude menschen en oude
meubels: zy zijn nu vaste bedeelden geworden
en hebben een gemeentelijk inkomen van 26
gulden 'sjaars, in 52 termijnen uitbetaa'd al»
de vrouw het 's Dinsdagsmorgens haalt uit
't lokaal". Maar dat laatste zeg ik; want m'n
oudjes zijn wat blij. Zoolang het zoo voort
sukkelt te zamen, gaat het immers wel, en als
er een van beiden sterven moet, dan is de
overblijvende er uit; want dan wordt het
briefje van afstand" ingetrokken en Hein of
Lientje gaat in 't R. K. rustoord voor
behoeftigen waar ze 't zóó best hebben, maar waarin
alleen alleen-overblijvenden liefderijk verpleegd
worden. Die inrichting is te arm om gehuwden
op te nemen.
Eens in een sombere bui op een kouden
dag dat alles tegenliep en het ooryzer der
vrouw nu van pleet of blik een knop
verloren had bij 't vroegtijdig wurmen om de
morgenboterham, toen heeft Hein z'n
wederhelft eene scheiding voorgesteld. Er is aan
mij niet zooveel verbeurd en 't z u me wel
vergeven worden, Lien ! geloof je dat ook niet 't"
Welk een voorstel l Lien schrok er van.
Geen denken aan, hoor! Wij hebben nu al
zoolang het leven gehouden... en nu wij die
twee kwartjes hebben .. ."
Ja, dat 's waar," zei hij, ik wou het dan ook
maar met je overleggen hoe je er over dacht. ..
en 't zou wel wat hard zijn en net lijken
of ik niet tevreden was ... En er zijn, god
dank! nog goeie mer.schen in de wereld....
't Is wel eens wat zwaar, het leven, en voor
jou wat heel zwaar, doch 't zou slecht zyn te
morren, omdat we nog altijd een voorrecht
hebben datj velen missen: we zijn nog bij
elkaar gebleven... En nu we een beetje vast
inkomen hebben, zal 't wel weer marcneeren,
Lien!"
Dat willen we hopen," zegt zij vromelijk de
handt n saamgevouwen op haar schoot.
Dat vaste inkomen" is zoo mooi, r.et zo>
mooi als vast pensiorn voor wie niet meer
werken kan; maar van die kwestie welke heden
ten dage zoovele harten en hoofden beroert,
en pennen en monden in beweging brengt,
weten Hein en Lientje niets, al zou zoo'n soort
vastigheid hen wel lijken en heeft zij zoo iets
myns inziens met al haar sloven wel verdiend!
G. C. STELLINGWERF?JENTINK.
Leeuwarden, 27 Maart 1901.
tiiiiiiiiiiinmiiiiii
iiHiuiMiiiiiiiiimmiiii
liiiiiiiiniiiiliiiiim
Geachte Ked/ictte.
Ten tweeden male beschuldigt de heer
Bruinsma rnij, hem met opztt eene Aioaze
?iiieening te hebben ondergeschoven of toegedicht,
thans in den vorm van het woordje «contant' .
Aan den heer Bruinsma werden door my da
volgende woorden toegeschreven:
»Brutaal oneerlijk" is ieder, die bestelt en
niet (contant) betaalt, evenzeer als hij, die
geld leent, en het niet terugbrengt".
Dat woordje contant, tusschen haakjes ge
plaatst, werd door mij bijgevoegd, omdat de
heer Bruinsma dezen zin neerschreef als ant
woord op een paar zinnen van mij, n.l. deze :
»IIet feit, door hem vermeld, dat nog nooit
het geval is voorgekomen, dat een boer in
gebreke is gebleven zyn deel van eene voor
gezamenlijke rekening aarge.kochte hoeveelheid
voedermiddelen of meststcffjn ook te betalen,
is naar zijne meening een voldeend bewijs voor
zijn sterk sprekend gemeenschapsgevoel. Naar
mij voorkomt, kan het hoogstens als een bewijs
dienen, zoo dit coodig ware, dat hij niet brutaal
oneerlyk is."
Ik noemde dat »brutaal" oneerlijk, omdat
het bij gezamenlijken aankoop, zonder wettelijke
constitueering, voorwaarde is, dat bij de leve
ring direct betaald wordt, en het nalaten van
deze (contante) betaling niet slechts oneerlijk,
maar zeis «brutaal" oneerlijk zou zijn.
Het woordje contant is dus niet onderge
schoven, doch lag in de door my geschreven
woorden opgesloten.
Ik zie thans, dat de heer Bruinsma met die
gewoonte van contant betalen niet bekend is,
wat mij van een slandbouw-specialiteit" wel
eenigszins verwondert.
Waar >deze heer" de «platte insinuaties"
gelezen heeft, die hij mij toedicht is my' een
raadsel.
Schagen, 30 April 1901. C. NOBEL.