Historisch Archief 1877-1940
H°. 1246
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÏS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracbt 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar O-lS'/a
Dit Wad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 12 Mei.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma 11ÜDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen d<szer firma.
I M B O V O.
VEERE EN VAN NABIJ: Tempering van
den klassenstrijd. De Staat bedreigd, III, door
mr. J. A. Levy. De Solowerken, door P. C. C.
Hansen Jr. Prof. Trenb, het Handelsblad en
hét verslaggeven, door J. H. G. Vermindering
van militair schrijfwerk. Het conflict in Prnisen.
80CIALE AANGELEGENHEDEN: Zitplaatsen
voor winkbedienden, door dr. Je. v. d Plaats.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in do Hoofdstad,
door Aut. Averkamp Tentoonstelling van Archi
tecture et Amicitia, door E. W. P. Jr. De jongste
Bismarck biographie, door A. W. Stellwagen.
Sythoff s uitgave van Grieksche en Latijnsche hand
schriften in photographische reproductie, (slot),
door dr. H. C. Muller. Boek en Tijdschrift, door G.
van Hulzen. Het liturgie geschil, door mr Anne
Anema. FEUILLETON: De uniform voor slecht
gedrag, door Flora Annie Steel. (Slot.) RECLA
MES VOOB DAMES: Ellen Key: Over
conventioneele vrouwelijkheid. Allerlei, door
Caprice. Ingezonden. SCHAAKSPEL.
FMANOIEELE EN OEQONOMlSrBE KRONIEK,
door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBAS3EN. ADVERTENTIËN.
niiilliiiliniilillliiliiiiiiiiiiiiiiiiiliiiimiiiiniiii liiiïiiiiiiiiiiiiiii
Tempering yan den klassen
strijd.
De Vrijzinnig Democr. Bond is uit zijn
voorloopige stichting tot een denifitieve
gebracht.
Zijn eerste beginsel-verklaring, betref
fende het streven naar een «ontwikkeling
van onzen constitutioneel-parlementairen
regeeringsvorm in democratischen zin"
is, in haar ietwat raadselachtigen vorm,
onveranderd behouden ; zijn tweede onder
ging eenige -wijziging.
Zij luidde:
,Zij ontkent de juistheid van het standpunt
dat de klassenstrijd eene noodzakelijke voor
waarde is voor maatschappelijken vooruitgang,
en verwerpt eenerzijds het streven naar
opheffiing van het persoonlijk eigendomsrecht op
productiemiddelen, anderzijds de meening, dat
de Staat in het economisch leven zijner burgers
slechts noodgedrongep, schoorvoetend, bij vol
strekte onvermijdelijkheid, behoort in te grijpen.
«Tegenover gemeenschappelijk eigendom en
gemeenschapsalmacht als beginsel en eindpunt
van het politieke streven aan den eene n, privaat
eigendom en particulier initiatief als het prin
cipieel alleen deugdelijke aan den anderen kant,
stelt zij, dat wegnemüig van de maatschappelijke
oorzaken der ongelijkheden tusschen de leden
en bet volk ten aanzien vau hunne
ontwikkelingsvoorwaarden het doel moet zijn, waarop
telkens binnen de mate van het bereikbare
moet worden aangestuurd."
en is thans in de volgende bewoordingen
vervat.
II. »De vrijzinnig-democratische bond spreekt
als beginsel uit, dat door een krachtige sociale
wetgeving moet worden aangestuurd op het
wegnemen yan de maatschappelijke oorzaken,
welke tusscben de leden van het volk ongelijk
heid scheppen of versterken ten aanzien van
hunne ontwikkelingsvoorwaarden.
»Hij is van oordeel, dat, ter verkrijging van
maatschappelijken vooruitgang, tempering, niet
verscherping, van den klassenstrijd noodzakelijk
is. Eenerzijds keurt hij af het streven naar
afschaffiitg van het persoonlijk eigendomsrecht op
productiemiddelen; anderzijds verwerpt hij de
meening, dat de Staat in het economisch leven
zijner burgers slechts noodgedrongen, schoor
voetend behoort in te grijpen."
De leden van den Bond hebben het
ook ditmaal niet willen stellen zonder »het
wegnemen van de maatschappelijke oor
zaken, welke tusschen de leden van het
volk ongelijkheid scheppen of versterken
ten aanzien van hun ontwikkelingsvoor
waarden", en evenmin zonder een woordje
over den klassenstrijd.
Vooral dit laatste had men, d. o. in
de pen kunnen houden. Zijn toch eens
de maatschappelijke oorzaken verdwenen,
die maken dat een man zonder geld
jichzelf en de zijnen veel moeilijker tot
stoffelijke en geestelijke ontwikkeling
kan brengen, dan de man met geld ...
komen de menschen te dien opzichte in
gelijke conditie ... nietwaar, dan zal het
met den klassestrijd van zelf wel een eind
nemen. Bij zulk een »maaischappelijken
vooruitgang" wordt de klassenstrijd niet
slechts getemperd maar opgeheven.
Zooals de formule nu luidt, schijnt het,
dat het temperen van den klassenstrijd
een middel is tot het verkrijgen van maat
schappelijken vooruitgang ; terwijl juist de
maatschappelijke vooruitgang, ook blijkens
het voorafgaande, het middel moet zijn
tot tempering van den klassenstrijd. Mevr.
Drucker vond het woord «tempering van
den klassestrijd" te zwak. »Alles", zoo
stelde zij voor, >moet weggenomen worden
wat den klassenstrijd kan billijken", maar
de heer v. d. Bergh was daar, om haar
gerust te stellen; hij wees er te recht op
»dat uit de voorgaande paragraaf reeds
duidelijk bleek, dat het einddoel de gelijk
heid der maatschappelijke ontwikkelings
voorwaarden is." Waarlijk, meer k tn men
dan toch moeilijk verlangen.!
* *
*
Maar was het dan niet beter geweest
eenvoudig \ an den klassestrijd te zwijgen,
nu men reeds in het voorafgaande alles
begeerd en beloofd had, wat noodig was
om dien strijd te verzachten en er een
eind aan te maken ?
De heer Treub meende van dien strijd
in de beginselverklaring te moeten ge
wagen. Immers dit teekende de nieuwe
partij. »De soeiaaZ-demoeraten stellen zich
voor, dat de oplossing van het sociale
vraagstuk slechts langs den weg van ver
scherping van den klassestrijd is te
bereiken. De vrijzinnig-democraten echter
zijn overtuigd, dat de oplossing juist alleen
door verzachting of tempering, door het
samenbrengen der verschillende elementen,
mogelijk is."
Zag de heer Treub hier wel juist? Onder
schatte, hij niet zijn nieuwen Bond? Wel
licht had hij zich den diepen zin van de
eerste alinea paragraaf 2 nog niet behoorlijk
voor den geest gebracht. Immers hij kent de
sociaal-democraten nog maar alleen, zooals
zij waren vóór de stichting der
Vrijzinnigdemocratische partij! Doch sinds eenige
weken, is niet weinig op dit
benedenrond, althans in Nederland, veranderd.
Geheele scharen van liberalen zijn nu
samengekomen in een Bond, welke zich
niet meer of minder ten doel stelt, dan
te streven, om met mevr. Drucker te
spreken alles weg te nemen wat den
klassestrijd kan billijken. Van de
bezittenden komt een toenadering, zooals de
meest optimistische profeet niet had durven
voorspellen, waarschijnlijk Treub zelf niet.
Gij proletariërs, strijdt toch niet tegen ons,
bezhtenden, zoo klinkt het, want wij zullen
komen om u te helpen, totdat gij 't in de
maatschappij bv. aan stoffelijke en geeste
lijke ontwikkeling volstrekt niet minder
hebt dan wij.
Het zou, d. o. den heer Treub daarom
allerminst mogen verwonderen, als juist op
dit oogenblik dat kenmerkend verschilpunt
tusschen sociaal-democraten en
vrijzinnigdemocraten niet eens meer bestond! Wat
natuurlijker dan dat de Socialen ver
rast door het besluit der vrijzinnigen om de
maatschappelijke ontwikkelingsvoorwaar
den gelijk te maken voor hen die zich tot
dusver onderscheiden als rijk en arm tot
elkander zeggen, laat ons den klassenstrijd,
voor zooveel dit van ons af hangt, een wijle
staken, om af te wachten of een hervatten
daarvan nog wel noodig wordt; want daar
hebt ge nu een leger van liberalen, zóó
vurig in hun radicale-sociale hervormings
drift, dat zij zich en hun geestverwanten
volkomen in staat achten de maatschap
pelijke vrede en tevredenheid te stichten
en dit zonder dat wij verder gebruik
Aan onze Abonnés.
Redactie en uitgevers van De Amsterdammer Weekblad voor
Nederland hebben, getrouw aan vroegere belofte, thans het genoegen
aan hunne abonnés de volgende premie aan te bieden:
DBEI SCHÜSSB
Burenballade. Gedicht van Dr. Rudolph Presber.
Componirt von BERNARD ZWEERS.
Met bggevoegde Hollandsche vertolking van JAC. VAN LOOT.
Deze compositie, 8 paginas kwarto met geïllustreerden omslag,
stellen wij voor onze abonnés verkrijgbaar voor slechts
VIJF BN TWINTIO CEWTS.
Voor niet geabonneerden is de prijs WECJKNTIG CEIVTS.
Abonnés in de stad gelieven daartoe 25 Cents te storten ten
onzen kantore Heerengracht 457 b/h Koningsplein, terwijl den abonnés
buiten Amsterdam verzocht wordt dit bedrag in post wissel te zenden
aan de uitgevers van dit Weekblad, VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amst.
maken van eenig onvriendelijk middel om
de bezittenden tot toegeeflijkheid te nopen!
* *
*
Doch waar de hoofden van den nieuwen
Bond dit optimisme blijkbaar misten, had
ook hun pessimisme hen moeten weerhouden
deze stellige af keuring van den klassen
strijd uit te spreken in een zóó belangrijk
eluk als de beginselverklaring.
De vrijzinnig democratische Bond moet
nog met zijn proefnemingen beginnen. En
nu spreken wij niet van het oplossen van
liet maatschappelijk waagstuk, waarover
Treub zoo vol vertrouwen redeneeren kan,
maar van een zeer miniera deeltje, haast
niet meer dan een atoompje daarvan: het
algemeen stemrecht. En stel nu, dat het
spoedig eens bleek hoe zelfs zoo'n
kleinigheidje ook door de Vrijz.-Democraten niet
te verwerven was, zonder dat zij de
misdeelden tot de uiterste gramstorigheid wisten
te prikkelen, en, gelijk in. Belgiënoodig
was, hen tot verzet te porren ... hoe licht
zou dan de noodzakelijkheid aan den dag
komen, om alinea 2 van paragraaf 2 weer te
wijzigen in dezen geest: de Bond is van
oordeel dat ter verkrijging van maatschap
pelijken vooruitgang eerst dan tempering,
van den klassenstrijd mogelijk zal zijn,
als op staatkundig en maatschappelijk
terrein de verhoudingen geheel zullen zijn
veranderd ?
* *
*
Hoe men er toe is kunnen komen, de
overtuiging, dat vooreerst zonder verscher
ping van den klassenstrijd onmogelijk aan
een gelijkmaking der maatschappelijke
ontwikkelingsvoorwaarden is te denken, tot
een specifiek socialistische opvatting te ver
klaren; en dat nog wel om een onuitwischbare
scheidslijn tusschen sociale en vrijzinnige
democraten te trekken, begrijpen wij geen
zins. Een duidelijk waarneembare scheids
lijn was reeds gegeven in het radicale
program, en deze werd ook overgenomen
in dat van den Vrijzinrilg-democratischen
Bond, waar getuigd wordt, dat hij is
tegen de afschaffing van het persoonlijk
eigendomsrecht op de productiemiddelen.
Waartoe moest er daarenboven nu ook
nog gesproken worden over den klasse
strijd, en dan op zoo raadselachtige ma
nier: dat men nl. hem moest temperen
om den maatschappelijken vooruitgang te
verkrijgen terwijl hij toch inderdaad
alleen te temperen is door den maatschap
pelijken vooruitgang zelf; anders gezegd,
door de meest begeerde hervormingen,
welke dien strijd onnoodig zullen maken.
Is het de geleerdheid, die den
hooggel leerden ontwerpers van deze
beginsel| verklaring parten heeft gfspeeld, nu men
j er op uit was eene de eeuwen tartende
formule te bedenken, die
]*n]zinnig-democraten en Soc?'aa/-democraten tot toets
steen kon strekken;-- m. a. w. heeft die
verklaring omtrent den klassenstrijd een
voudig haar ontstaan te danken aan den
niet te fnuiken drang van theoretische
geesten om een volledig begrip zich te
vormen; of zijn er ook redenen van
practischen aard, die er toe geleid kunnen
hebben, eer iets te veel dan te weinig te
zeggen ?
Het is natuurlijk moeilijk hierop een
afdoend antwoord te geven.
Het zou kunnen zijn, dat de woorden:
»de Bond is van oordeel dat ter verkrijging
van maatschappelijken vooruitgang, tempe
ring, niet verscherping van den klassestrijd
noodzakelijk is" de bedoeling hadden
de methode van de Vrijzinnig-democraten,
in tegenstelling met die der
Sociaal-demoj craten aan te geven. Men zou dan ongeveer,
hebben willen zeggen: de Vrijz. Dem.
Bond stelt zich voor voor de misdeelden
te werken, maar zich niet bij hen te voegen
om hen op te wekken en te leeren zich
als misdeelde klasse te gevoelen; zich tegen
over de bezittenden steeds beter te
organiseeren en krachtiger op te treden, of' om
hen er toe te leiden hun rechtmatige eischen,
die uitloopen op gelijke maatschappelijke
ontwikkelingsvoorwaarden, van hun tegen
partij af te dwingen. Wij willen van nu
af beginnen met den proletariër en den
bezitter, arm en rijk te verzoenen, om zoo
den maatschappelijken vooruitgang te be
werken.... Daarom stichten wij eeu
kiesvereeniging, waarin een groot aantsl liberale
bezitters met de arbeiders te samen kunnen
wonen, om van elkanders omgang te
profiteeren, en zoodra de gelegenheid zich
voordoet samen uit kiezen te gaan... en
als wij door hun hulp maar eenmaal tegen
over de katholieken, de antirevolutionairen,
de christelijk historische, de conservatief
liberalen en de socialisten in de Kamer
de meerderheid hebben gekregen zonder
het op haren en snaren te zetten, al tempe
rend en verzachtend hun de maatschappe
lijke gelijkheid in den schoot te werpen;
en dat zal zeker des te spoediger komen,
naarmate het proletariaat zich als zelfbe
wuste klasse tegenover die der bezittenden
te minder weert.
Moest deze beteekenis aan de tirade over
den klassenstrijd worden gehecht en trad
de Vrijz. Dem. Partij, wel verre van als
een ruziestoker, waarvoor vele liberalen
baar uitgeven, integendeel als een Bond
der Verzoening op, een aanbeveling in
deze menschenwereld vol leelijke
zielseigenschappen zou haar niet ontbreken.
Alleen totaal verstokte Socialisten zouden
dan nog in staat kunnen zijn, deze heusche
gemoedelijkheid voor baatzucht en bereke
ning uit te krijten, als ware zij er meer
op uit, om de toch reeds door verdeeldheid
zoo allerzwakste arbeiderspartij, van een
doeltreffende samenwerking en organisatie
af te houden, dan haar tot kracht te
brengen.
* *
*
Toen wij de oneenigheid in de Liberale
Unie, naar aanleiding van de urgentie van
Grondwetsherziening en de daaruit te ver
wachten vorming eener nieuwe partij, be
spraken, hebben wij aanstonds betoogd,
dat, bij het bekende gestel der liberalen,
deze urgentie-kwestie onmogelijk zou kun
nen dienst doen tot scheiding van de bok
ken en de schapen. Wij schreven:
»De liberale partij, in en buiten de Unie,
is eene groep van personen, die sedert het
optreden van de radicale partij, dus sedert
jaren reeds, ofschoon een partij van be
zittenden, een weinig opschuift in de rich
ting der democratie. Zij gaat, evenals
trouwens elke andere partij, die zich niet
geheel onmogelijk wil maken, in mindere
of meerdere mate rekening houden met
de eischen, door de grootendeels van het
kiesrecht buitengesloten arbeiderspartij
aangeduid of gesteld. Het principieele
standpunt: de erkenning van den klassen
strijd en het zich met zelfbewustheid en
beslistheid aansluiten bij de misdeelden, in
de overtuiging, dat er vooreerst te veel
onrecht te herstellen is, om zich voorloopig
nog over het recht van de bezittenden warm
te maken, men kan niet vergen dat dit het
hunne zoude zijn. Hun belangen als
staatsburgers staan daartoe hun te veel in
den weg. Slechts enkelen konden daarop
een uitzondering maken. Wij spraken
vroeger weieens van vier of vijf, vijf of
zes, maar weldra bleek het, dat ook zij, die
de krachtigste democratische taal spraken,
het meest in het oogloopend den schijn
aannamen van als sociale hervormers te
willen optreden, toch geen hooger bedenken
hadden, dan liberaal te blijven of liberaal
te worden, en in plaats van den klassen
strijd tot uitgangspunt van hun politiek
te nemen eenvoudig zichzelf en hunne
vrienden, als liberalen, de kleur van het
radicalisme te geven."
En aangaande den klassenstrijd:
»Een nieuw beginsel zou het dus zijn, in
dien egoïstischen sfeer het recht te
introduceeren; een moreele politiek voor te
staan, die aan alle richtingen, kerkelijke
en onkerkelijke, ook in de praktijk, een
gelijke rechtsbedeeling schonk ; en welke
aan de overtalrijke weinig-of niet bezitten
den, de on- en minvermogenden, mede het
roer van den Staat in handen gaf, dat zoo
lang tegen hun belang in was gewend. Een
nieuw beginsel, dat dan deze echt demo
cratische heeren in hun politiek regelrecht
naar het volk zou voeren, waarvoor zij
van nu af zouden leven, tot het onrecht
was hersteld; overtuigd als zij waren,
dat de heeren bezittenden vooreerst hun
zorgen niet behoefden, daar deze wel voor
hun eigen belangen zouden waken; een
prmcipieele partijformatie derhalve, uitslui
tend den minvermogenden en misdeelden tot
steun."
Nu zullen wij niet aannemen, dat het
getob met die klassenstrijd-formule, (men
zie hierboven de eerste en de latere lezing)
als een antwoord moet beschouwd worden
op onze uitlatingen, maar zeker bevestigt
dat dan toch ons beweren, dat die liberalen
welke zich tot Vrijzinnig-democraten lieten
doopen, onmogelijk zich zouden opwerken
tot een arbeiderspartij. En dit is jammer,
want alzoo blijft juist zulk een partij ont
breken, als waaraan men hier te lande
het meest behoefte heeft. Het socialisme
kan, tengevolge van velerlei omstandig
heden,niet op een snellen aanwas van leden
tal en invloed ten onzent bogen. Van hoe
veel beteekenis zou dan niet een
nietsocialistische partij kunnen worden, die
zich, even als de S. D. A. P., geheel aan
de misdeelden gaf, en haar vertrouwen
wist te winnen, omdat zij hen werkelijk
trachtte op te leiden ten einde deel te
kunnen nemen aan den klassenstrijd ; den
niet te ontkennen, den nog maar pas aan
gevangen, den voor den socialen
vooruit
Want iets onnoozelers kan men en dat
nog wel in een politieke bsginselverklaring
in den jare 1901 toch moeilijk vertellen,
dan dat in deze onze maatschappelijke
wereld, met haar schreeuwende ongelijk
heid, haar ten hemel schreiend onrecht,
haar afzichtelijke ellende, bij de heer
schappij van menschenmoordende zelfzucht,
de ternauwernood nog waarneembare klas
senstrijd nn reeds behoort... getemperd te
worden of te eindigen.
Onnoozel, en erger dan dit.
Niet voor conservatieven van welke rich
ting ook; niet dus ook voor de liberalen,
die ruiterlijk erkennen: wij staan in volle
bewustzijn van ons geboorte- en gewoonte
recht, aan de zijde der bezittenden; maar
voor radicale democraten, wat is dit andere
dan immoreelepolitiek?
De Staat bedreigd.
ui.
De Standaard van 8 Mei jl. schrijft:
Niet teruggenomen.
Mr. Lsvy handhaaft zijn verwijt van laster".
Tevens keurt hij het in ons, let wel, mis
plaatste lichtgeraaktheid", dat we dat verwijt,
door hem zelf een verwijt van zedelijken." aard
genoemd, ons niet lieten aanleunen.
Hier is verschil van eergevoel.
Doei terzake.
Guizot, zoo schrijft hij thans, hield staande:
Beschuldiging zonder bewijs is laster.
Volkomen toegegeven.
Als ik voor het eerst, fonkelnieuw, een nog
nooit uitgebrachte, nog nooit geadstrueerde per
soonlijke beschuldiging publiek uitspreek en dit
doe zonder bewijs, is de laster onbetwistbaar.
Maar wie ter wereld betwistte aan pers of
redenaar het recht, om, tonder gelijktijdige aan
voering van bewijs, te zeggen, dat in de
Dreyfuszaak tiet recht is vertreden, of dat in Engelands
Zuid-Afrikaansche pDlitiek gouddorst, met
heerschzucht gehuwd, een gruwel bestond, die
den uitgang der 19a eeuw te schande heeft
gemaakt.
En toch, een identiek geval gold het hier.
Er werd te Utrecht geen nieuwe, geen nog
nimmer toegelichte, geen persoonlijke beschul
diging ingediend, maar slechts herhaald wat
hier te lande, n in het buitenland, sinds meer
dan een halve eeuw was uitgesproken en gead
strueerd.
Mr. Levy wijst op wat Thorbecke aan Groen
antwoordde. j
In dat citaat zelf leverde hij bewijs, dat al
thans door Groen van Prinsterer reeds voor
lange jaren gelijke aanklacht was ingediend.
Hoe gaarne bereid, naar eisch van
rechte trouwens, aan dr. Kuyper het
laatste woord te laten, het gewicht der
zaak verbiedt mij, in deze afscheping te
berusten.
Twee gronden voert dr. Kuyper aan,
voor bet ongemotiveerd laten zijner be
schuldiging, als zou der liberalen politiek
God verzaken.
De eerste is, de gelijkstelling dier be
schuldiging met de Drevfus-zaak, of
Engeland's Zuid-Afrikaanschen gruwel.
Ik moet die vereenzelviging betwisten.
Over beide punten van aanklacht spant
eenvoudig het onbedorven rechtsgevoel de
vierschaar. Vandaar, dat dit rechtsgevoel,
in rechtmatigen toorn opbruisend, volstaan
kan met den twijfelaar toe te voegen:
zie, hoe een onschuldige gemarteld is, of,
hoe een volk wordt uitgemoord.
Gansch anders, staat de zaak met de
toedichting van dr. Kuyper.
Hier, is scherp onderscheidingsvermogen,
wijegeerig en staatsrechtelijk inzicht, dat
der menigte ontgaat, noodig, om de aan
tijging te ontwrichten en de verdediging
klemmend te maken.
Vandaar, dat de plompe algemeenheid:
der liberalen politiek verzaakt God, ja,
bij machte is op de goêgemeente indruk
te maken, hartstochten te doen ontvlam
men, stemmen te verwerven, maar juist
deswege, in haar kern, is lasterlijk, naar
dien zij aldus uitgesproken, aldus had
behooren te zijn gestaafd.
Dat dit laatste ȏa hier te lande n in
het buitenland sinds meer dan een halve
eeuw" nopens deze beschuldiging, zou zijn
geschied, is eene dier verbijsterende
bewerihgen, waarvan dr. Kuyper het geheim
schijnt te hebben.
Is het niet, als waren wij, liberalen, ons
langzamerhand in het onweersprekelijke
gaan schikken, en als waren wij, ten slotre,
het kruis der Godverloochening, eerst
kwaadschiks ons opgedrongen, later, en nu
goedschiks, met gelatenheid, gaan dragen ?
Of heeft men, omgekeerd, wanneer de
beschuldiging trof en bescheid noodig bleek,
van liberale zijde, ooit opgehouden het
valsch getuigenis terug te slingeren naar
hem, van wien het uitging?
Waar, bij dr. Kuyper, of bij mij, is
hier geschiedbeschrijving, waar,
geschiedver valsching?
Even broos is de tweede grond van
verweer.
«Gelijke aanklacht" zou, door Groen, zijn
uitgebracht. Groen's brieven, die Thor
becke beantwoordt, zijn ons helaas! onbe
kend.
Hoe weet dr. Kuyper, dat Groen gelijke
aanklacht deed hooren? En is het niet
veel waarschijnlijker, dat die
fijn-aristocratische, hooggestemde geest, zoo grove