De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 26 mei pagina 2

26 mei 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1248 aangenomen zou hebben. Wij verklaren dit op ons woord van eer, omdat het ongeloofelijk lijkt voor leeken. 14 April. K. H. KOENTZE, ? Oud-Kapilein der Mariniers. Eene vergissing. Tragedie of komedie? De zonderlinge voorvallen aan het Ser vische hof hebben menigeen deze vraag op de lippen gelegd, Dat de jonge koning Alexander en zijne veel oudere echtgenoote .aga vurig ver langden, de dynastie der Obrenowitch door de geboorte van een zoon of een dochter bevestigd te zien, was volkomen natuurlijk. En men gelooft gaarne wat men hoopt. In de pas afgekondigde grond wet was de bepaling opgenomen, dat de kroon zoowel in de mannelijke als in de vrouwelijke lijn erfelijk zou zijn. Dejonge koning, die van zijn vader een behoorlijke dosis welbespraaktheid heeft geërfd, had reeds sedert maanden tegenover zijne ge liefde onderdanen zijn hart uitgestort over zijne aanstaande vadervreugde. De czar, de groote, de m chtige czar, had zich be reid verklaard als peet over de jonggebo rene op te treden. En plotseling zijn al deze schoone toeko-nstdroomen verijdeld, of juister gezegd, ijdel gebleken. Het ligt niet op onzen weg, de medi sche of physiologische zijde van het geval te bespreken. Wel mogen wij ons eeiiigszina verbazen over het optreden van den Franschen «deskundige" Caulet. Deze medicus, die reeds in September van het vorige jaar had verklaard, d <t H. M. de koningin in gezegende omstandigheden verkeerde, was nu r»eds meer dan een maand in het koninklijk paleis gevestigd, waar hij als een hooggeëerde gast werd verpleegd en verzorgd. Hij kreeg daaren boven, naar de bladen berichten, 1000 frs. honorarium per dag en zijn assistent frs. 500. Toen zijn zijne Russische collega's gekomen, en hebben onbarmhartig een streep door zijn rekening gehaald. Hier hielp geen Fransch-Russische alliantie. Dr. Caulet zal wel niet meer naar Belgrado worden ontboden en zijn troost moeten zoeken in minder interessante gevallen. Maar wat1 ons meer belang inboezemt, is de wijze, waarop het geval wordt be sproken door de pers der verschillende mogendheden. Tragedie zeggen de Fransche en Russische bladen. In hun ijver orn het Servische koningspaar tegen elke verden king te vrijwaren, is voor hen het onwaar schijnlijkste waarschijnlijk. Ijverig hebben zij de medische literatuur nagesnuffeld, om voorbeelden te vinden van eene zoo merk waardige autosuggestie, als volgens hen bij de koningin van Serviëheeft bestaan, en even ijverig onthalen zij hunne lezers op intime mededeelingen omtrent de kwalen en ongemakken van koningin Draga, die zulk een autosuggestie mogelijk zouden maken. En de slotsom is eene vernietigende veroordeeling van hen, die het geval met eene ironischen, ongeloovigen glimlach be sproken, of zelfs durven gewagen van kwade trouw en opzettelijke misleiding. Komedie zeggen de meeste organen van Duitschland, Oostenrijk-Hongarije en Italië. En zij leggen hun lezers haarfijn uit, hoe de arme koning Alexander de dupe is geworden van eene intellectueel boven hem staande vrouw, die hem door eene eerste onwaarheid tot een huwelijk heeft gedrongen, eene tweede onwaarheid tegen beter weten in maanden lang heeft volgehouden en die niet zou zijn terug gedeinsd voor het onderschuiven van een kind. Eene zeer zware beschuldiging, die niet gemakkelijk te bewijzen zal zijn, en zeker niet door te wijzen op historische antecedenten. In deze lijnrecht uiteenloopende opvat tingen en voorstellingen teekent zich het antagonisme van het tweevoudig en het drievoudig verbond op verrassende wijze en met ongewenschte scherpte af. Of het een wereldquaestie geldt a!s de strijd in China, of een duister hof- en familie zaakje, zooals de vergissing in Servië, altijd zien wij Frankrijk in het vaar water van Rusland, en de triplice een geheel anderen koers sturend. Gelukkig dwingt de politiek ons buitenstaanden niet in deze vergissings-quaestie partij te kiezen. Zoo behoeven wij ons noch aan het verwijt van overgroote naïeveteit, noch aan dat van overijlde onheuschheid schuldig te maken. Wij houden ons aan de voorstelling van onzen teekenaar: de ooievaar, die met zijn kost baren last onderweg is naar Rusland en naar Italië, heeft zijn pakje voor Servi onderweg verloren. koningschap is overkomen. Aan hem ook, en aan zijn volharden in 't verkeerde stel sel, om door maatregelen van geweld en verwoesting de Amerikaansche koloniën tot onderwerping te dwingen, is het te wijten, dat de in verzet gekomen landstreek wel geteisterd, maar niet overweldigd kon worden. Ten laatste scheidden de Amerikaansche koloniën zich af van 't moeder land en vormden een staieubord van 13 staten met eene bevolking van 3','2 millioen zielen; een stateubond, die thans is aan gegroeid tot eene wereldrepubliek van 45 staten, G territoriën en een bondsdistrici, te zamen met eene bevolking van 70 mil lioen zielen! Engeland heeft, zegt de geschiedenis, in de eerste plaats aan zijn kouiug hei veiiies zijner voornaamste Araerikaarische koloniën te wijten. Meer niet en minder niet. Zoo oordeelt men thans. * * * Hoe er voor eene eeiiw ten onzent over Engeland en zijn Koning werd geoordeeld, George de Derde, Koning van GrootBrittanniëen Ierland, (en Keurvorst, sedert 1814 koning, van Hannover), heeft van zijn 22ste tot zijn 82ste jaar (1760?1820) de kroon van Engeland gedragen. Rekent men zijne tien laatste levensjaren niet mede, toen de Prins van Wales wegens de inge treden krankzinnigheid des konings het Britsche rijk als regent bestuurde, dan blijft er voor Zijne Majesteit George de n Derden eene tijdruimte van eene halve eeuw over, waarin hij Engeland en het Engelsche volk ten zegen had kunnen zijn. Maar het heeft niet zoo mogen wezen! Zelfs met de meest mogelijke zachtzinnigheid kan het oordeel over dezen eigenzinnigen, op zijne ministers jaloerschen, vorst niet vriendelijker luiden dan dat hij, voor zooveel hij kon, de oor zaak is geweest van al 't kwade, dat En geland gedurende de 50 jaren van zijn Het oordeel over koning Georg III was tijdens het leven van Zijne Majesteit alles behalve gunstiger dan thans, nu de lijd de gramschap over zijne tekortkomingen be langrijk heeft verzacht. Hier in Nederland durfde men van hem spreken op onbe schroomde manier, en de dingen bij den naam noemen ook. Wellicht is het niet oneigenaardig er eens aan te herinneren, wat er vóór eene eeuw len onzent van Koning Georg III werd gezegd, en zelfs gedrukt. Voor mij ligt een klein boekdeelije, dat als almanak voor het jaar 1800 heeft dienst gedaan. Het heet »ÜeLantaarn voor 1800; door Anourath-Erf indi, Hekim Bichi, Te Amsterdam, in 't Nieuwe Licht", en bevat eene reeks kleinere en grootere op stellen van politieken aard, geducht, critiscü, spotziek en venijnig soms, maar getuigend van zin voor waarheid en van zaakkennis omtrent allerlei van maatschappelijk belang. Natuurlijk is iedere naam van dit titelblad een schuilnaam en heet de auteur eigenlijk Pieter van Woensel. Hij was in de daaen, toen hij zijn »L intaarn" branden liet, 1792 1800, arts bij de Nederlaudsche Marine te Amsterdam, en een rnan van een eind in de zestig. Als schrijver had hij zich eenigen naam verworven door zijne «R^isaanteekeningen door Turkije, de Krirn en Rusland", maar voor 't overige is alleen nog van dezen min of meer avontuurlijken medicus bekend, dat hij in Rus?ischen dienst is geweest, als arts ter St. Petersburgsche kadettenschool en als keizerlijk hofraad op de vloot in de Zwarte Zee. Toen hij na jaar en dag zijn vaderland weer opzocht en zich te Amster dam vestigde, scheen hem na aftrek zijner marine-praktijk nog wat vrije tijd over te schieten en dezen besteedde hij aan hardhaadsche critiek der Nederlundsche toe standen en der verkeerdheden inden vreemde. Deze hardhandschheid scheen hem in 't bloed te zitten. Reeds als zeer jong medicus had hij in eene ptij-sverhandeling over »de kunst van waarnemen", in ernst voorgesteld om de vivisectie ter ontleedkundige leering ook op menschen toe te passen, b.v. op gevangenen, die ter dood veroordeeld waren. Dezen lieden zou rnen de keus kunnen laten tuoschen den dood op 't schavot en eene operatie in de snijkamer ter Lsidsche academie, eene operatie naur alle regelen der kunst en die bij welblugeu en genezing van den patiënt aan dezen de vrijheid zonder verdere gevangenisstraf zou terug geven. Dr. Pieter van Woensel vond het verbazend sentimenteel van zijne tijdgenooten, dat ze van deze vivisectie niet hooren wilden, maar bleef bij zijn idee. Men begrijpt, dat een man van zijne inzichten op de Russische vloot in de Z .varte Zee niet zachtzinniger is geworden ; wel het tegendeel. En dus zal 't ook niemand ver wonderen, dat hij bij zijne beoorJeelingen van personen en toestanden altijd met het ontleedmes in de hand staat om de ver keerde dingen, die hij waarneemt, uit te snijden. Of zijn opereeren pija veroorzaakt, is hem geene reden om 't mes iets minder diep te zetten. * t * Het is deze dr. Pieter van Woensel, die in zijn «Lantaarn voor 1800" zijne mede burgers inlicht over Engelands Koning, George den Derden.» De regeering van Ruslands keizerin, Catharina II, heeft," zegt hij, »een millioen menschenievens gekost; maar dit alles heeft nog geen hand water bij de verwoesting, waarvan koning George III de l'erlieber is. Millioenen van origelukkigen roepeu om wraak over dezen man.'' Hij is, onder meer, de schuldige oorzaak van den Ameukaanscheti vrijheidsoorlog, omdat hij niet treden wilde in de redelijke eischen der Amerikanen, die alleen dan in de algemeene lasten des rijks wilden bij dragen, als ze o )k afgevaardigden mochten zenden naar 't Lagerhuis. »En waarom toch wilde Zijne Majesteit in die redelijke eischen niet treden? Misschien is 't u bekend, dat de Eagelsche in. naam eene vrije, indedaad eene despotieke rogccring is; des te despotieker, daar die regeering den schijn heeft van vrij te zijn. Door buitensporige lijkdommen, door het recht van te begeeven een heirleger van civiele, militaire en daar onder zeer lucratieve posten, heeft de koning van Engeland zich eene zoo vaste, door gaande, zekere meerderheid van stemmen weeten te verkrijgen in 't Lagerhuis, dat al wat hij begeert, daarin doorgaat; en zulks met des te meer vertrouwen, daar de natie zich niet durft verg ram rnen over 't geen de natie schijnt te voteeren." »Zo nu de koning den Amerikanen ver leend had de vrijheid van leden te mogen zenden in 't Lagerhuis, in reeden der bevolking van hun land, begrijpt gij en ik ook, dat door deze recruteering van onafhangüjke, onomgekogte, en misschien onomkoopbare menschen, de Koning aanstonds de meerderheid voor hem zou verloren heb ben, en een Koning geworden, zo als de Constitutie van Engeland medebrengt." «'t Is alzoo niets anders dan de ongeoor loofde heerschzucht des konings van En geland, welke de geboorte gaf aan de scheuring van Amerika van zijne stief moe der. Q. E, D." Na dit s>quod erat demonstrandum" volgt dan nog deze toespraak tot den koning: »Zvj, die willen schuiven uwe wandaaden op reekening van uwe Ministers, zijn zo wijs als de honden, die, geslagen wordende, in den stok bijten; want gij zijt allén de man, die uwe Mi nisters afzet en aanstelt". Wellicht klinkt het den hedendaagschen lezer een weinig ongerijmd, dat in het bij uitstek constitutioneele Engeland ooit een koning zou geregeerd hebben, die zóó zijn wil doordreef, over de hoofden der ministers henen, en alleen door de volgzaamheid van een verknecht Parlement! Toch is de regeering van Zijne Majesteit George III inderdaad zoo oppermachtig geweest, als Van Woensel zegt, en deze koning waarlijk de voornaamste verantwoordelijke persoon van het ongelukkige oorlogsbedrijf in de Amerikaansche koloniën. * * 3f Nog i keer ia dr. van Woensel in zija j «Lintaarn voor 1800' op Engeland terug gekomen, ter plaatse in zijn boekje, waar hij over al de voornaamste landen van Europa zijne beschouwingen ten beste geeft; bladz. 174 .en vervolg. Daar staat te lezen : «Engeland, 't welk de go^de Hemel met alle? gezegend heeft, behalven een wijzen koning, Engeland, 't welk door zijne geluk kige ligginge en de groote zijner zeemacht, viij was van de misselijke noodzakelijkheid, om zich te bemoeijen met de knoeijerijen der Mogendhteden van 't vaste land, maar ten ongeluk van zijn en andere landen 'er zich aanhoudend mede bemoeit; Eigeland, 't geen op dit oogeublik voortgaat met den allerbelachlijksten oorlog, (indkn de ram pen van den oorlog het lagchen gedoogden), belachlijk, wijl 't hopeloos is dien te voeren met eenigen kans van succes; Engeland, zo ongelukkig en zwak in "t gebruik van legermachten, in 't doen van txpeditiën als gelukkig en geducht ter zee ;... E-igeland ziet het oogenblik naderen, waarin zijn rol, God lof'! is uitgespeeld, waarin 't uiteinde van het treurspel hem zal leeren, dat het te vergeefsch zijne schatten ver spild, en den keif'stok zijner nationale schuld heeft volgemaakt" « * * Maar reeds genoeg voor ons doel: te doen zien hoe er voor eene eeuw ten onzent over Engeland en zijn koning geoordeeld werd, en wat men over beiden in druk durfde uitspreken. Hat is mogelijk dat dr. Pieter van Woensel, die niet anders dan met schrille kleuren teekenen kan, ook hier het schrille liefst aanwendt, maar hij was de tolk van velen, toen hij eens brutaalweg uitsprak, wat zoo na aan de waarheid grensde. Eene eeuw is er sedert zijne waarschu wingen verloopen en weer is veel van hetgeen hij in zijne «Lantaarn" luidop zeidf, op het heden van toepassing. Of het de Koning i?, die den oorlog in Zuid Afrika wilde, en aan den gang houdt, mag nie mand in 't openbaar uitspreken. Of er een heirleger is van lucratieve, civiele en mili taire posten, waardoor velen met de regeering meegaan in de misdaad, en de natie zich niet durft verzetten tegen hetgeen door hare afgevaardigden wordt goedgekeurd, is ook wijselijk gezwegen. En (lat Engeland »zoo ongelukkig en zwak is in 't gebruik van zijne legermacht", dit behoeft men niet eens te beweren, omdat het voor heel de wereld duidelijk is geworden. Gave de hemel, dat ook nu het einde van het treur spel vruchtelooze geldverspilling zijn zal, en de kerfstok zijner nationale schuld welhaast zal blijken meer dan vol gemaakt te wezen. Profetiën van de soort als Van Woensel ze maakt, behoeven wij niet uit te spreken, en zelfs is 'r, niet r.oodig aan haat en weerzin zoover toe te geven om met de «Lantaarn voor 1800'' te zeggen: »God lof! nu is Engelands rol uitgespeeld". Maar wel kuiinen wij van Van Woensel de vrij moedigheid overnemen, zonder angstige bezorgdheid te spreken, en in onomwonden taal te getuigen, dat de oorlog, en de verdelgingskrijg, dien Engeland tegen de Boeren niet aflaat, te voeren, alleen kan eindigen, als het Engelsche volk zal inzien door de hoogste machten in den staat misleid te zijn. A. W. STELLWAGEN. Sociale aanazkacnficban Aroeifls- en rnsttijden, i. Niet ten onrechte hebben de arbeiders in de verschillende landen den achturigen arbeidsdag in hun vaan geschreven. Immers meer dan n maatregel van socialen aard zou een wettelijke vaststelling van den geoorloofden arbeidsduur ingrijpen in Uet kapitalistisch productiesysteem, en meer dan eenige andere verbetering zou een korte arbeidstijd van weldadigen invloed zijn op het geheele leven, den gansenen mateneelen en moreelen levensstandaard der arbeiders klasse. Het eerste zoowel als het laatste. De staat toch vaststellend, niet slechts in gevallen waar direct gevaar voor gezondheid of veiligheid bestaat, maar in elk mogelijk bedrijf: dat de arbeid niet mag worden verlengd naar het helieven van den onder nemer zonder meer dan indirect achtte slaan op de uitpu'.tingsmogelijkheid van den arbeider, zou daarmede de wetten doen gelden binnen de muren van werkplaats en fabriek, waar de ondernemer zich nog heer en meester waant, en hij zou zelfs een stap zetten op dat terrein, waarop deze heer en meester zich inderdaad alleen-machtig beschouwt: de regeling van het bedrijf. Het zou een ingrijpen zijn in het heilig geachte recht van den eigendom op de gekochte en in 't gebruik gestelde arbeidskracht, een inbreuk, die de zekere voorspelling met zich draagt van slechts de eerste te wezen van een geheele reeks, aan wier einde eene algeheele regeling door den staat den bedreigden ondernemer als een naar spookbeeld voor 00201 staat. Toch heeft de Staat hier en daar deze stap gedaan. Men weet hoe in Engeland de krachtige beweging der arbeiders reeds voor meer dan een halve eeuw de aan neming van den 10 urigen arbeidsdag voor vrouwen en kinderen wist door te drijven, als een mooi begin van heel wat meer veroverde verbeteringen eerst veel later ook op het vaste land toegestaan. Overigens liet de Eng. Staat de regeling over aan de particulieren; voor verschillende vakken veroverden de Trade Unions sedert een korteren arbeidsdag. In Zwitserland (1877) en Oostenrijk (1880) bestaat een wettelijke arbeidstijd voor alle arbeiders, zij het dan ook een elfurige. Zoowai, een jaar geleden voerde de Fransche Minister Millerand een wetsontwerp in waardoor een geleide lijke vermindering van den wettelijken arbeidsduur voor alle arbeiders tot op 10 uren verzekerd is. De 8 urige arbeidsdag zelf be staat, behalve bij menig afzonderlijk zoowel particulier als openbaar bedrijf, in de demokratisch zoo ontwikkelde Australische Staat Victoria en geeft daar het levend bewijs, dat men zijn waarde niet te hoog heeft aangeslagen, toen men ervan zoovele, vooral ook moreele, voordeelen verwachtte. Sedert 1892 bestaat hij ook in de Vereenigde Staten van N. Amerika voor alle publieke werken. Het zou ons echter te ver voeren hier een overzicht te geven van wat in het buitenland ten opzichte van deze materie is gedaan; onze bedoeling was slechts om met enkele woorden te doen gevoelen, dat een ingrijpen van den wetgever in de arbeidsregeling, niet slechts waar direct gevaar voor gezoLdheid of veiligheid te duchten is, maar voor alle takken van arbeid en bedrijf, niet alleen geene zeld zaamheid meer is, maar zelfs een vrij ge regeld voorkomend verschijnsel, en dat bovendien op enkele plaatsen de door de arbeiders gestelde formule met succes in werking is gebracht. Toen dan ook onze tegenwoordige regeerii g vóór zij nog haar socialen naam had te grabbelen gegooid een wets ontwerp indiende dat den weidschen titel voerde van «ontwerp van wet tot regeling van arbeids- en rusttijden in fabrieken en werkplaatsen", bestond er de verwachting, dat hier een wettelijke regeling van den arbeidsduur werd voorgesteld, die, profijt trekkend van hetgeen de ondervinding elders geleerd had, zoo niet beter dan toch althans ook niet slechter zou wezen dan hetgeen tot nu toe op dit gebied was ge leverd. Men zag zich bitter teleurgesteld, want het eenigd dat hier royaal kon genoemd worden was de titel. Reeds het allereerste artikel gaf reden tot bezorgdheid. Al gaf het een vrij voldoende definitie va,n wat onder een arbeider in een fabriek of werk plaats verstaan moet worden, het verdeelde de gansche zoodoende omschreven arbeiders massa in twee categoriën, namelijk: A. die »in brood-, koek-, beschuit- ot banket bakkerijen en in bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen fabrieken en werkplaatsen of gedeelten daarvan, waar: giftige stoffen ontstaan of worden bereid of verwerkt: schadelijke dampen ontstaan ; de dampkringslucht kan verontreinigd worden door stof; het bedrijf een hooge temperatuur vereischt of veroorzaakt", en in B. «alle overige arbeiders." Want deze onderscheiding stond er niet voor niets, en beduidde niet meer of minder dan dat de wet eigenlijk slechts voor de arbeiders onder categorie A zou gelden: Zoodra er eene bepaling van eenige beteekenis wordt ge geven in de rest van het ontwerp, geldt zij dan ook weikelijk alleen voor deze arbeiders. Hiertegen is opzichzelf geen bezwaar. Indien men geen kans ziet eene algemeene regeling te maken, dan is het nog beter het halve ei der gedeeltelijke verbetering voor te zetten, dan 't bij den leegen dop te la en. Maar met een weinig hokus-pocus het halve ei voor een onverminkt te willen doen doorgaan en te doen of tnen een sociale kip van de schoonste veeren is, is een op zijn minst onbehoorlijk bedrijf. Da zaak is dan ook eenvoudig deze, dat het heele ontwerpje heel slecht voorbereid haastwerk was om den vooruitstrevenden schijn te redden. Het begin van het door de afdeelingen der Tweede Kamer uitgebracht voorloopig verslag zegt het dan ook al dadelijk : 'Van verschillende zijden werd geklaagd over de gebrekkige voorbereiding van het ontwerp." En ofschoon daarmede dan wel hoofdzakelijk gedoeld werd op het nalaten van alle samenwerking met of informatie bij de kamers van arbeid en van koophandel of belanghebbenden, zit daar toch ook het verwijt in van een weinig voldoende voorbereiding in het algemeen. «Algemeen", zoo zegt het voorl. versl. elders, met een zeer sterk nadruk op dit woord, «algemeen werden vorm en redactie van het wetsontwerp onvoldoende geacht. De bepalingen zijn zoo ingewikkeld gesteld, dat zij voor industrieelen en werklieden zeer moeielijk te verstaan zijn." «Voorts werd opgemerkt dat in het wetsontwerp herhaaldelijk zonder noodzaak werd afge weken van de woordenkeus en rangschik king, aangenomen in de beide andere arbeidswetten." En dan nog! Wat was nu de povere kern van deze met de noodige osteutatie van sierlijke sociale krullen binnengeleiden poedel 'i Van dien aard, dat de prijs die ervoor te geven is waarlijk geen andere kan wezen, dan die met diertjes eigen naam wordt aangeduid. De poedelprijs voor de sociale politiek. Met enkele woorden het voornaamste: Vooreerst begint artikel 2 alweer dadelijk met een zeer groot aantal arbeiders buiten categorie A en B te sluiten, dus eene categorie C te scheppen die van alle be scherming is uitgesloten. Deze zich in de bijzondere gunst van den socialen minister verheugende arbeiders want het iszojals wij zien zullen in menig opzicht een heuge lijk feit niet onder deze wet te vallen zijn zij die arbeiden in : »1. inrichtingen waar uitsluitend in of voor de bedrijven van landbouw, tuinbouw, boschbouvv, veehouderij of veenderij arbeid wordt verricht; 2. inrichtingen, waar iemand in zijne woning eenig bedrijf' uitoefent zonder hulp van anderen aan zijn echtgenoot of zijne bloed- of aanverwanten in de rechte lijn; 3. keukens en soortgelijke inrichtingen, waar spijzen en dranken voor onmiddelijk verbruik worden bereid; 4. apotheken ; . vaartuigen, voor zoover aan boord daarvan geen andere arbeid wordt verricht dan in of' voor het schippers- of' visschersbedrijt'; 0. ambachts- en vakscholen, Rijksopvoedingsgestichten en Rijkswerkinrichtingen, gevangenissen en plaatsen, waar werkzaam heden in militairen dienst plegen te wor den verricht." Behalve dat deze bepaling den huisarbeid buiten toezicht laat en in 6 al heel onge motiveerd uitsluit, is de redactie ervan nog zóó ongelukkig, dat ze veel verder gevolgen zou hebben dan bedoeld werden: onder 1. zouden b.v. zwingelketten en vlasbraakhokken, onder 3. enkele banketbakkerijen te begrijpen zijn. De zalmvisscherijen met werktijden van 98 en 90 uur per week zouden ook zijn uitgesloten. Behoort de arbeid der bootwerkers soms 25 tot 50 uren durende onder de wet vallen of niet? Maar dan eindelijk de beschermde arbei ders van categorie A. Voor deze wordt toe gestaan door art. 5 driemaal per week 17 uur arbeid, indien zij in een broodbakkerij wer ken, anders is de arbeidstijd 11 uur of 10 zoo 4 van die uren in den nacht (9-5 uur) vallen. Arme bakkers! Wel moet op elk der arbeidstijden van 17 uur een etmaal rust volgen, maar nergens is eene bepaling die verbiedt dan in eene andere bakkerij te arbeiden. Maar is, afgezien van dit alles, een maatregel van «sociale rechtvaardigheid" die toestaat, dat zij die werken in lokalen, waar giftige stoffen en schadelijke dampen ontstaan, of waar een hooye temperatuur en verontreinigde dampkringslucht mogeliik of onvermijdelijk is, 'art. 1) daar 10 a li uur verblijven, niet wel eenigszins een slag in het aangezicht van hen ter wier behoeve ze heet te zijn gemaakt? En of dit nog niet erg genoeg ware geeft art. C r.og aan den minisier de niet te controleeren be voegdheid om'zelfs tot 2 en 3 uur te laten. overwerken gedurende 60 dagen in het jaar Volgens artikel 7 kan de bestuurder eigen machtig nog 12 maal in het jaar 14 uur per dag laten werken. Deze buitengewoon beschermden (!) mogen dus in de ongezonde en schadelijke atmos feer nog V" van het jaar 14 uur verblijven. De arbeiders ca'egorie B. werken n iet onder dergelijke gevaarlijke omstandigheden en, de sociale minister achtte voor hen een arbeidstijd van 17 uur per dag dan ook zeer behoorlijk. Immers in de paragraaf over de rusttijden zegt art. 8: »Aan een arbeider worden ia ieder tijdvak van 14 achtereen volgende etmalen, ten minste 7 rusttijden toegekend, in elk waarvan een geheeie nacht moet begrepen zijn." Daar art. 5 voor de arbeiders A. een nadere bepaling maakt zijn dit dus slechts die onder B. Veertien etmalen bevatten 330 uur, voor de 7 rusttijden gaan daar af 40 uur en CO uur daar in elke week n rusttijd van 30 uur achtereen moet vallen (art. 10) blijft over 236 uur per 14 etmalen of 16 uur en 51 minuten per e maal! En gedurende 10 jaar zou de minister nog zelfs van deze uiterst humane bepaling vrijstelling kuncen geven. En dan de vrije Zondag van 30 uur! Ook daarvan blijft volgens een verder artikel voor velen weinig over. Volgens art. lic zouden er arbeiders kunnen zijn, door wie slechts 13 maal in het jaar die vrije dag op een Zondag viel, waarvan zelfs G maal door den werkgever (art. 14) en een onbe paald maal door p,en ministerieele vergunging (art. 13) zou kunnen worden afgewe ken. Dat heet Zondagsrust? Als wij dan per slot zeggen dat voor de uitvoering en het toezicht een bijzonder omslachiige administratie van lijsten etc. etc. werd voorgesteld en de strafbedrei gingen weer buitengemeen laag zijn, dan zal men zich zoowat kunnen begrepen hoe treurig dit wetje er uitzag. Er is dan ook bijna geen artikel van beteekenis of het werd in de afdeeiingen der Kamer scherp gekritiseerd. Buiten de Kamer werd het met name door de bakkers hoogst ongunstig ontvangen, zoodat het niemand verwonderde of onaangenaam stemde, dat deze al heel ongelukkig en magertjes uitgevallen voedsterling der sociale regeering scheen ge storven te zijn voor het nog eigenlijk in de luren was gelegd en dus nimmer het tijdstip zou bereiken dat zij anderen in de luren leggen zou. Het wetje scheen dood en begraven* zonder iets anders in zijn kort leven gedaan ts hebben dan een kijkje te hebben gegeven op wat treurig werk een. ministerie, dat een behoorlijke ongevallen wet maken kon, toch eigenlijk tot stand kan brengen. Ware Minister Lely door zijn flinke verdediging daarvan niet ge rehabiliteerd dan zou hij voor altijd van zijn socialen nimbus moeten afstand doen. Ontegenzeggelijk heeft dit wetje hem niet dan kwaad gedaan. 't Was daarom maar goed, dat het dood was, dacht men. Maar het was niet dood. De moderne wetenschap, die in de couveuses menig misbakje tot een behoorlijk schep seltje deed groeien liet den minister niet met rust, en het kindje waarvoor hij zich te schamen had, werd op een dergelijke manier in de ministerieele bureaux tot nieuw leven gewekt. Daar werd waarlijk voor kort een yewij^igd ontwerp bij de Kamer ingediend. Laten wij in een volgend artikel zien hoe dit haast wanhopige werk er is afgebracht. (Slot volgt.} H. T«iLl77 Mnziel ia ie Hoofdstad. L o h e n g r i n. De lang met spanning verwachte opvoering van Wagner's meesterwerk heeft 1.1. Woensdag plaats gehad. Opnieuw heeft men kunnen be speuren dat de opvoering van een van Wagner's dramatische werken een feest kan worden, een gebeurtenis, indien er slechts met liefde, met piïiteit gewerkt wordt. Alvorens nu de uitvoering en de uitvoerenden gedetailleerd te bespreken, wil ik gaarne een vraag beantwoorden, die van verschillende zijden tot mij is gericht, n.!, aangaande de beteekenis van het woord ,/üraal". Onwillekeurig kom ik daarbij op het terrein van een ander dramatisch werk van \Vaguer, waarin de //Grai" een nog grootere rol spselt dan in ;,Lohengrm", ik meen 's meesters zwanenzang ,/Parsifal". Het woord //Graal" komt voor in het oudFransch of liever in het Provetoialseh. Het is etymologisch af te leiden van gradalis" of jrgradale" en bfteekent //schaal" of ^schotel", echt<r een van bijzondere pracht, met verschil lende afdeel'agen, die verscheidene spijzen kon bevatten. e ,,'cige" heeft zich later meester gemaakt van het woord en zoowel Chrestien de Troyes als Jiobert de Boron hebben in hunne vertellin gen aan de beteekenis van het woord //Graai" een veel heiligt r wijding gegeven. Bij Chrestien is de Graal de schotel, waarvan Christus z-ch aan het laatste avondmaal bediend heeft en die Hij aan Joseph van Arimathea heeft vermaakt. Deze zou daarin het bloed hebben opgevangen, dat uit de wonden van Christus gevloeid is en het kleinood als een kostbaar heiligdom hebben gehoed als symbool van het chribtelijk geloof.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl