De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 26 mei pagina 3

26 mei 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1248 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Zeer nauw jerbonden aan den Graal" is de speer. Deze speelt eveneens in Parsifal een groote rol. Du sage ziet daarin de lans waar mede de krijgsknecht Longinus de zijde van den Zaligm«k«r doorstoken beeft. Ook deze rekquie kwam »an Josep'i van Arimathea, die daarmede, »a afloop van zijn veertigjarige ge vangenschap, naar het, Oosten trok en meteen veertigtal zijner geloofsgenooten en familieleden een christelijke gemeente sticbtte. Tallooze ver anderingen en wijzigingen hebben de legenden, ?welke hierop betrekking hebben, ondergaan. Langen tijd is men het er niet over eens ge weest waar de legende van den Heiligen Graal thuis behoort. Het is thans echter vrijwil uit. gemaakt dat zij van keltiechen oorsprong is en in bet bijzonder in Wales thuis behoort. Voor Joseph van Arimathea heeft men in Wales nog een groote vereering. Zijne opvolgers BTOB, Aluin ea Galaad worden in die streek' als heiligen beschouwd. Ook de Artur-sagen, welke met de Graal-sagen groote verwantschap bszitten, zijn in Wales thuis. Wagner schrijft in zijn Parsifal als »0rt der Handlung: Gegeild un Claracter der LÖ-dlichen Gebirge des gothischen Spaniëns" Sodaun: Klingpor's Zauberschloss, am Südabhange derselben Gebirge, dem arahischeo Bpa-i zugewaadt au zn nehmeD.'1 Natuurlijk heeft de phaiitasie eens dichters het recht het terrein van zij a legendarisch onderwerp te kiezen, waar bjj wil. Speelt nu de «?Gral" in Lohengrin een rol, die «in extenso" wordt voortgezet in //Parsifal", eveneoo vindt men in laatstgenoemd werk de pas gec.teerde figuur van Klingsor, die in meer dan a opzicht reeds voorbereid wordt in den «Lohengrin." Mag men Klingsor beschouwen als de verpersomfidering van »het booze", evei z .-er mag men zulks doen met O.trud in //Lohengrin1'. Het is zeker niet toevallig dat bet duistere, sombere motief uit het voorspel van het tweeeïe bedrijf (Lohengrin) zooveel verwantschap bezit met Klmgsor's Zaubermotiv" uit »Parsifal", eveneens in het tweede bedrijf. Zooals Tannhauser met zijn h:er en daar nog gesloten vormen en met zijn toegeven aan de conventie b.v. in hét groote duet uit de tweede acte als de afsluiting beschouwd mag worden van den ouden operavorm, wel is waar opgevoerd tot in de grootst mogelijke volmaakt heid en ontdaan van alles wat slechts zweemt naar quasi Meyerbeersche ongerijmdliedtn, zoo kan men L ihengrin beschouwen als den aan vang eener nieuwe periode, waarin bet muziek drama de plaats gaat innemen van de ouderwetsohe opera; hst muziekdrama, waar alles gebaseerd it op een kgische ontwikkeling der dramatische totstanden; waar alle coueess.ën aan oude gewoonten meedoogenloos geweerd worden, waar, door het gebruik van het »Lritmotiv" het orchest «en gtooter en meer uitgebreid aandeel krijgt in 'de schildering der toestanden dan voorbeeo, boezeer ook Wagner zelf, in zijn vroe gere werken de behandelirg van het orchest reeds op een enorme hoogte gebracht had. Moge nu de muikk-dramatische stijl in Wagner's werken na Lohengrin, een meer ideale hoogte zijn gaan innemen, vol bewondering blikt men toch op naar het werk, hetwelk een nieuwe aera opent in de kunst, zouder de zwakheden met zich mede te brengen, die zoo vaak gepaard gaan aan baanbrekende hervormingswerken. Het ge heim hiervan schuilt m. i. in de treffende karak ters v&n het wetk en in de volkomen logische uitwerking daarvan. Zal dus eene uitvoering aan hooge eischen beantwoorden, dan moet in de voornaamste plaats hiernaar gestreefd worde». Dit is een waar heid die men over bet algemeen op de mimische kunst in toepassing kan brengen. Is echter de tooneelcpeler geheel onafhankelijk in de meer of mindere subjectiviteit bij de uit beelding zijner rol, bij den drama'ischeu zangkunstenaar is dat niet het geval. Het orchest, die buitengewoon gewichtige factor, moet hem hierbij terzijde staan, n,oet zij a pogen schragen en aanvullen. Waar nu de leiding van het orcbest in ban den is van een man als Henri' "Viotta, da»r kan men met vertrouwen de uitvoering tegemoet zien; daar is men verzekerd dat de diepste geheimen uit Wagner's meesterwerk ons ont sluierd en duidelijk gemaakt worden, zoodat ten opzichte van de allergewichtigste der factoren het welslagen reeds verzekerd is; nog zooveel te meer, daar ons Concertgebouw-orchest belast was met het instrumentale gedeelte. Heerlijk klonk dan ook het orchest en liet de ineensmelting der verschillende instrumenten ia het eerste bedrijf nog ietwat te wenschen over, in de beide volgende bedrijven kon men zich vergasten op lUllllMIIHIlIllltlllllUIIIIIIIItllllllllllMIIIIIIIIMIlHIIIIIIIIIIIIMIIIIllHIIIIIII ZIJN VU AND. Vit het Fransch, DOOB PAUL BOURGET. In de lente van het jaar 1&93, deed ik een reis in het verre Oosten. We waren o,er Beyrout, Tyr en Saint Jean d'Acre naar Carmel en Jeruzalem gegaan; de dagen brachten we te paard, de nachten onder een tent door. De neerslachtigheid, welke me de laatste maanden had gedrukt, was geheel geweken; ik voelde me tien jaar jonger en was vroolijk en opge wekt, zooals ik in tijden niet was geweest. Nadat we in de heilige stad waren aange komen, liet ik de bedienden nuet de paarden dicht bij de poort van Jaffa hun intrek nemen; daar ik zelf genoeg h&d van bet leven in een kamp, huurde ik zeer prozaïsch een. kamer in een hotel, dat op zyn Europeesch was inge richt en gehouden werd door iemand, die vroeger als dragoman het land met reizigers was doorgetrokken. Op dezen tijd van hetjaar (het was twee weken na Paschen) waren er slechts weinig menschen in het hotel; des middags maakte ik kennis met de zes personen die vóór my waren aar,g?komen. Her uur der table d'hó e" bracht ons tezamen. Het waren een oude Duitsche dame die met een even oude gezelschapsdame reisde; een Amerikaansch koopman, vyftig jaar ongeveer, met zyn echtgenoote; een Oostenryker, vertegen woordiger van een Londensch handelshuis en een Franschman. Toen ik een gesprek met dezen aanknoopte, vermoedde ik weinig dat ik door hem een der vreemdste geschiedenissen zou vernemen, welke me ooit ter oore kwam. Zvjn naam was Alfred Vincent ;hy scheen vijf en dertig j*ar ongeveer. Hy w*a Uraely'k lang, breedgeschouderd, had een eenigsdna neketyk voorkomen en iets verfijnds en toch plebeïch de weelderige geluidgolven die wel niet uit den »mystischen AHgruuu", doch toch uit cte laag gelegen orchestruimte opstegen. la geen werk van VTagner heeft het koor een zoo omvargrijke en misschien ook zoo zware tai>k te vervullen als wel in //Lohengrin." Voortreffslijk heeft liet zich hiervan gekweten. Zondert men een paar kleine intonatie-zwevingen uit, dan niets dan lof voor het koor. Vaak glansrijk van toon in fraai gei.uanceerd klon ken de talrijke mam eukoren en hoogst beschaafd en met fijne distinctie voegden zich de dames daarbij, ik heb verbaasd gestaan over de ge makkelijkheid en de routine die de dimes en heeren der Wagnervereeniging zich r,?eds in htt sptl verworven hebben. Zeer zeker heeft de heer Emil Valdek uit Darmstadt daarop gnoten invlotd \utgeoefetul. Ontegenzeggelijk is het koor bij de aankomst van de zwaan wel het moei lijkste uit het werk; vermoedelijk zal bij de tweede opvoering de rbythm'scbe juistheid en zekerheid hiervan nog wel beter zijn geweest dan Woensdag. De^e twee factoren werkten dus zeer geluk kig mede om htt geheel een bijzonder relief te verleenen. Dan heeft mij iiog buitengewoon ge troffen hoe Viot'a, in de tweede en derde be drijven vooral, de dramatische constructie van het werk heeft blootgelegd. Zoo er ooit een pleidooi is geleverd tegen het onzinnige en misdaiige van coupures in werken van Wsgner, dan is het hier geweest. Die auders weggelaten fragmenten men heeft ze uoodig, men kan ze niet missen, zouder het begrip te verbreken en dus het werk IK verminken. Tiiacs kwam het dramatische karakter en de logica, waarmede het genie alles onbewust organiseert, ten du delijkste ut. Ojbillijk zou ik wezen indien ik daar voor niet tevens hulde bracht aan de kunstenares, die boven geheel baar omgeving uitstak en zoowel in spel als in zang euorm veel te genieten gaf. Ik meen Chailotte Huhu als Ortrud. Hoe tref fend was haar gebaar iu de eerste acte, waar zij voortdurend op het tooneel is, zonder iets ie zeggen; maar vooral hoe oneiuctig schoon was hare vertolking der tweede acte; hoe wist zij voor elk woord, voor eiken voltin dtn juisten toon te tieffön. Ouverge'e'ijk zal mij blijven klinken den spot in de woorden: /cFnedreicher Graf von Telramund" en het sarcasme in haar gesprek met Elsa. Ook in het darde bedrijf wist zij met haar imponeerendügestalte, haar mach tig tn breed gebaar en baar forsche stemmiddelen een rilling te doen gaan door de adem loos in spanning gehouden menigte. Ziet. men af van het gemis aan het eigen aardige jungfiauliche", hetwelk in en zoo gaarne bij Elsa ontmoet, vooral in bet eerste bedrijf, in stem, in uiterlijk en houding, dan kan men met de vertolking van mej. Reiul zeer ingeno men zijo. Het meest heefc zij mij getre,ffön in taar scène met Ortrul. Maar wie zou niet wor den meegesleept door zulk een Ortrud? Blijk baar was zulks ook het geval met Popovici als Telramuud. Ia het tweede bedrijf was hij waar lijk grootse1! en pakkend, terwijl bij mij in het eerste bedrijf in het geheel niet heeft kunnen boeien. Overigens eigent zich zijn stem zoowel als zijn geheele persoonlijkheid bijzonder voor den //Telramund", Het is zeker geen geringe verdienste om, zonder zich ook maar in het minst te sparen, de geheele Lohengrinparlij ten einde te zingen, en tot de laatste noten frisch en heider van stem te blijven. Dat, was het geval met den Loliengrin van den heer Giüaing. Veel is er echter in hem wat mij mishaagt. B.v. zijn vlakke, open manier van zingen, zijn nasalen bijklank, maar vooral zijn slappe, trage, energielooze uitspraak van medeklinkers nog meer dan van klinkers; dan zijn voortdurend trekken en het onhandige, weinig intelligente van zijn spel, b.v. n.et Elsa in het eerste gedeelte der derde acte en ook later. Dit was voor den indruk van het geheel zeer jammer, echter de Wagnervereeniging heeft niet kunnen krijgen dien zij wilde hebben. Kïller als Köuig Heinrich -was voldoende zonder in hooge mate te treffen. Als hij minder dof, n;et zoo gedekt zong zou hij veel meer klank kunnen uitstralen. De »Heerrufer" Bucksath is een goede be kende ; een der gi trouwen dieu meu in de Wagnervereeuiging gaarne teri/g ziet. Ia de eerste acte bleek het hoe noodig het is dat steeds met bijzondere zorgvuldigheid gewaakt wordt tegen het insluipen van mis bruiken, waaraan zich de zangers zoo gaan e schijnen schuldig te maken. Ik heb bier het oog op het Wagoersche recitatief. Noch Köaig Heinricli, noch Friedrich vou Telramund kouden hier behoorlijk voldoen aan de eischen die Wagner stelt. Jammer was het ook du liet quintet na het j,Gebet" op de woorden //Du kündest nun in zyn persoon, hetgeen men zoo dikwijls by de middelklasse in Frankrijk ziet. Zyn iamilie was afkomstig uit Thiers, waar zijn grootvader een ontzachlijk vermogen had byeengespaard, dat dezen jongen man thans in staat stelde zulke verre reizen te onderne men. Tot zijn twaalfde jaar hal Alfred in Auvergne gewoond ; daarna hadden zijn ouders zich met zoon en dochter in Parijs gevestigd, om de opvoeding hunner kinderen te voltooien. Vader, moeder en zuster waren overleden, zoo dat Alfred alleen op de wereld stond. De jaren, in Parijs doorgebracht, hadden hem van zijn geboortestreek vervreemd; zijn fortuin scheidde hem van zijn arm gebleven familie leden ; en hy had geen betrekking, daar hij nooit lust had gevoeld zich een loopbaan te kiezen. Maar, in tegenstelling met ai;dere rijke jongelieden, had ik bij hem opgemerkt dat h\j zich toch wenschte te ontwikkelen en een helder oog had voor httgeen hij zagen hoorde. Het was te betreuren dat zuik een schrandere geest in ledigheid oud zou worden. Ik her inner me nog, hoe hij den eerstrn avond, toen we over Ga'.ilea spraken waar hij had gereisd, tot me zei, met Kenan's beroemd werk in de hand : Ik wil u ronduit bekennen dat ik niet tot de geloovigen behoor. Ia Palestina reis ik meer als een nieuwsgierige, dan als pelgrim. Op n punt ben ik het echter volstrekt niet met Renan's Ltven van Jearts eens. De schrijver beweert dat de menschen die ge EU in Nazareth en Tiberias tegenkomt, gelijken op de apostelen. Juist het tegenovergestelde is waar. Hoe meer men de Syrische bevolking ziet en leert kennen, des te flauwer worden de evangelische figuren, tot ze eindelijk geheel verdwijnen. Ik begrijp niet goed de zedelijke omwenteling, die de discipelen van Christus teweeg brachten; in dien ze echter geleken op de tegenwoordige visschers by het meer van Thiberias, dan vind ik het nog grooter raadsel... Renan's opvat tingen zyn onvolledig." Dit gedeelte van ons gesprek heb ik neer geschreven om te doen zien, dat mijn reisge noot juist en goed oordeelde en dat er by hem van bygeluovige vrees geen sprake was. Deze beide karaktertrekken maakten de vertrouwe dein waar Gericht," niet beter klonk. De harde stem van Giüjing maakte een samensmelting onmogelijk. Eerst waar het koor met schoonen klank zich voegde bij de solostemmen kwam dit juweel van zangmuziek weer tot liju recht. Zulks echter kou geen belangrijken afbreuk dosn aan den totaalindruk van het g. heele werk, wel aan dien der eerste acte. Aan de monteering was ditmaal meer dan bijzondere zorg besteed. Reeds van te voren werd men verrast met een «?Theattr-zettel", zoo schoon en harmonieus van kieur en uiterlijk als misschien nog nooit een gedrukt is. De heer Antoon Molkenhoer was de ontwerper hiervan niet alleen, maar tevens van de costumes en uitrusting van alle medewerkenden. Ik heb onbeperkt genoten van den zsldzaam sehoonen aanblik, dien het tooneel den gaaschen avond heeft opgeleverd. Da costumes zagen er frisch uit, de wapens en emblemen waren met zorg geteekend ; maar wat vooral zoo goed aandeed, dat was de piëteit waarmede de heer Molkeuboer aan de eischen der heraldiek heeft recht laten wedervaren. De decors sloten ^;ch voortreffelijk aan bij de tinten der coitumes Zeer schojn vond ik het vertrek in de derde acte, waar Lohengrin en Elsa alleen zijn; ook de verlichting was hier zeer mooi. En zoo is dan thans //Lohergdn" opgenomen in de reeks der werken van den Bayreuih r meester, die door de Wagnervereen'gmg zijn opgevoerd. Mijn hartelijken ge!ukwensch met het schitte rende resultaat aan den leider Henri Viotta en mijn dank voor het genotene. ANT. AVERKAMP. Bouwende schilders, Nederland heeft twee bouwende schilders. Van ieder dezer ken ik n werkstuk. Onder leiding van Jan oorop is een winkel gemaakt voor de firma Oldenzeel aan de Glas haven No. 20 te Rotterdam, en onder die van Johan Thorn Prikker een tentoonstellingszaaltje voor Arts and Crafts" aan den Kneuterdyk in den Haag, Ia beide gevallen betrof het den verbouw van de gelykstraatsche ruimte van een bestaand huis. De bouwwerken van deze beide schilders zijn het bespreken wel waard, want in menig op zicht onderscheiden zij zich beslist van hr t werk van architecten. Is dit werk dan 200 bizonder ; is het zoo belangrijk ? Ja, het is zeer belang rijk. Is het fatsoenlek werk? Ook dat. Is het volop architectonisch gevoeld en architec tonisch gebouwd? Het is zwak en voor het grootste deel prulwerk. Kan het geteld worden bij de architectuurwerken waarop 'n Hollander mag mjien, als er sprake is van de bouwkunst van zijn land? Het is zoa verderfelijk dat het niet getoond kan worden zonder er bij te voe gen, dat het aan beunhazerij zijn oorsprong te danken heefc ea dat men het verderfelijke er van ter dege doorgrondt Ziehier dus een eigenaardige kwestie. Het werk is tegelijk belangrijk, fatsoenlijk, prullerig en verderfelijk. Het zal noodig zijn dit alles wat nader toe te lichten om begrepen te wordec. Men moet met schilders omgegaan hebben om te weten hoe hun oordeel is over archi tecten. Gewoon zich te bemoeien met een doek van wel eens twee vierkante meters, met hun pecseelen en paletter, die stom en onderworpen zijn aan hun wil, richten zij hun oordeel over architectuur naar de moeielijkbeden die zy' in hun vak te overwinnen hebben. Wat het zeg gen wil te moeten werken met vijftig of hond-rd leverde wezens die ieder een eigen denkver mogen en een eigen wil hebben, wat het zeggen wil geen twee vierka* te meters maar duizend kubieke meters te bezielen, wat het zeggen wil bouwkunst voor te staan onder sociale omstandigheden die lijnrecht met de kunst in strijd zijn, daarvan hebben zij meerendeels geen begrip, omdat zij bij het beoefenen van hun kunst daar niets mede hebben uit te s>taan. Soms hebben zij over architectuur iets ge lezen, de opmejkingen of kritieken van leekcn, van dichters of romanschrijvers en heeft zich hun oordeel gevormd naar de inzichten van dezen. Zij zien wel dat oude architectuur dik wijls beter en grootscher is dan nieuwe, maar het waarom en het waardoor is nooit in hun doorgedrongen. Het beeld dat zij zich maken van den archi tect en dier s werkkring, van diens willen en diens kunnen, is ontleend aan voorstellingen lijke mededeeling, die hij me weldra zou doen, nog vreemder. Ik merkte al spoedig, hoe alle christelijk gevoel bij de hedendaagsche jeugd is verloren gegaan. Ook wai Alired Vincent niet den reisgenoot, dien m n zich in Jerusalem zou wenschen. Wanneer ^e deze stad aan schouwt, moet ge door geestdrift bezield wezen. Ik herinner me met hem te hebben gestaan voor een gedenksteen, die voor het heilige graf is geplaatst. Het is die van Jacqies Daubigi y, een kruisvaarder, die wenschte hier begraven te worden, bij den drempel van dit heiligdom, voor welks bevrijding hij jaren gestreden had, ver van de zijnen en ver van zijn vaderland! Die vrome kruisvaarder was zeker een even groot roover als de anderen", merkte AHred Vincent op. In 1870 was ik nog slechts een heel kleine jongen sinds dien tij-i geloof ik niet meer in helden. De overwinnaars hebben huis en kelder te veel geplunderd . . ." Weinig vermoedde IK, dat deze ontwikkelde, beschaafde man met zijn middelmatige ver beeldingskracht en alledaagsche ideeën, onder hevig zou worden aan pen zenuwaandoening, die zijn gansche gestel schok'.e. Dit had plaats vijf dagen na onze kennismaking en juist op het oogenblik, dat ik meende van zijn reis gezelschap ontslagen te worden. Toen ik van een uitstapje naar Bethaniëen de Lazarus grot terugkeerde, vond ik het hotel vol gasten. Een boot van de pakketvaart had een lading touristen aan -wal gezet en in plaats van dit te betreuren, verheugde het me, daar ik hoopte dat Alired Vincent nieuwe kennissen zou maken, zoodat ik vrijer zijn zou ia mijn doen en laten. Dien avond had ik aan tafel mijn landgenoot aan mijn rechcerkant, terwy'I aan mijn linker een zeer spraakzaam Engelschman was gep aatst. Dit type is zeldzaam, doch bestaat. Hij was groot en forsch gebouwd, had een hooghartig voorkomen, een rechte neus, terug getrokken kin, blond haar by rood af en lichte oogen in een door de zon verbruind gelaat. Op het eerste gezicht verschilde hij niets van zijn tallooze landgenooten, die de gansche wereld doorreizen en allen op dezelfde wyze gekleed zijn en allen hetzelfde uiterlyk hebben van at bleet, gymnast en bokser. Mister Robert zooals Zola die ,?af in l'Oeuvre" of zooals Huysmans dat deed in Certains" toen hy schreef over Ie Fer" en over l'Architecture cuite". Een architect is volgens die begrippen een handeLman met een geest te bekrompen om kunstenaar te zijn; iemand die het vrye leven niet kent en die schijnt te studeeien «n te werken blootweg om zijn dagelijksch brood te verdienen met het copieeren en compliceren van oude bouwmotieven. Onder de schilders werd de architect be schouwd als een suffard ; dat oordeel stond vast en daaraan was niets te veranderen. Als men tien schilders spreekt lachen er negen om de bouwkunst. Zij vinden een architect een pietlnt met een zeer begrensd gemoed en geven dnidelijk te verstaan dat er maar n kunst bestaat en -wel de fchüderkunt. Dan laten zij niet onduidelijk bemerken, dat als zij eens geroepen werden als architect op te treden, men heel wat anders en heel wat beters zou zien. Zoo doet het gros der schilders. Onder dergelijke omstandigheden wordt 't verschijnsel dat we nu twee schilders hebben die als bouwmeester zyn opgetreden belangryk. Blijkbaar behooren zoowel Toorop als Thorn Prikker tot die negen waarvan boven gewaagd werd. Hoe anders is het te verklaren datiwee mannen, die zich nooit ernstig hebben toege legd op het bouwvak, alle bescheidenheid en twyfel terzyde stellend, zich vermeten het bouwvak voldoende te doorgronden om er prak tisch in op t« treden ? Het is alleen pedanterie die een schilder voeren kan tot het verrichten van zoo'n dwaabheid. En juist omdat we nu twee voorbeelden be zitten waaraan getoetst kan worden wat nu wel zoo'n schilder, zoo'n kunstenaar by uitstek, tot stand kan brengen, juist daarom zyn, voor my, deze beide bouwvaken zeer belangryk. * * # B;ide mannen, zoowel Toorop als Thorn Prikker hebben te veel over kunst gedacht, te veel gezocht en te veel gewerkt aan het kweeken va i eigen gemoed om met ploertig werk voor den dag te komen. Laat beiden schrijven of dichtei, of beeldhouwen, laat hen hun gemoed in iets leggen, er is weinig kans dat er iets onfatsoenlijk» zal ontsraan, al worde het ook nog zoo zwak. Zoo is het ook hier gegaan. Beide tchilders hebben een te juist begrip van wat onfatsoenlijk, wat kleinzielig ot wat ploertig is, dan dat men een van die eigenschappen in hun architectuur zou vinden. Buiten het bouwvak staande hebben zij hun kunstgevoel ontwikkeld en het is daarom, da!, toer. zij bouwen gingen, zij alles misten wat zij noodig hadden om als bouwmeester op te treden. Maar een bepaald iets strekte daaren tegen ten hunnen voordeele en wel het gemis aan sleur, aan traditie en aan burgerlijkheid. Hun geest, gewoon de dingen groot en fatsoenl^k te zien verloochende zich idet en in beidsr werk is niets te vinden van dat poenige wat zoo menig bouwwerk van architecten van professie ontsierd. Het winkelpuitje van Toorop is opgelost als een groot kozij i door styler. en een kalf ver deeld in zes vakk-n; drie kleine bovenvakken en drie groote er ond r. Het middenste onder vak is het grootst en wordt gebruikt om er achter te exposecren. De beide zijvakken zijn als deuren met glazen boveripaneel behandeld. Het houtwerk is eenvoudig buhanddd. Versierd zijn het kalf en de gecemei.tterde muurpenanteu raast het kozijn. Dit geschiedde in beide gevallen op dezelfae wij-:e en berust daarop, dat lijnfiguren ui gediept werden en de vlakke uit dieping geel geverfd werd. liat cement en hout op dezelfde wijze versierd zyn, wijst er op dat minstens een van beide niet behandeld ia vol gens de eischen aan het materiaal verbonden. Ia het onderhavige geval was de versiering voor hout beter geschikt dan voor cement. Tusschen de vijf vakken waarachter niet geëxposeerd wordt is in den dag ijzeren orna ment aangebracht. Het ie ontworpen voor eenige vakken te samen, zoodat de lijnen van de versiering wel door de houten middenstijlen onderbroken worden, doch weer doorloopsn in het aanprenfende vak alsof er geen onderbre king had plaats gevonden. Het houtwerk is grijsachtiggeelgroen geverfd; het ijzerwerk is sterk geel. Deze tegenstelling maakt een goed effekt. Het beginsel dat bij de versieringswijze voor zat was lijnenornament toetepassen op archi tectuur in denzelfden geest als Toorop het vaak in zyn teekeningen deed. Gebrek aan technische kennis is afteleiden uit de detailleerii g der deurpaneelen, die Marshall had echter iets zeer eigtnaard'gs en dat was zijn stem, die zacht, een weinig. heesch en eenigszi: s verwijfd klork. De tegei,stellii g tusschen zijn mannelijk voorkomen en het zoete timbre zijner stem werd nog sterker als hij fransen sprak, hetgeen bij vloeiend deed met een eenigszins vreemd accent. Er liep trariECh bloed ooor zijn aderen; dit was misschien de reden van het vreemde en twee slachtige, dat over zijn geheele wezen verspreid lag. Hij was iemand die aantrok en tegelijk afstootte, evenals die personen wi<r omgang ge zoekt, terwijl ge hen toch wantrouwt. De vage indruk, dien onze eerste ontmoeting op me had gemaakt, werd me eerst des avonds duidelijk na mijn gesprek met Alfred Vincent. Gedurende het diner had ik opgemerkt, dat deze buitengewoon stil was geweest. Toen het diner was atgeloopen begaven de gasten zich als gewoonlijk naar de patio, waar ze den avond met rooken doorbrachten, terwijl koop lieden hun Oostersche waar uitstalden als kleedjes uit Stoyrna, wapens uit Damascus, enz. Alfred Vincent was niet verschenen. Daarom besloot ik naar zijn kamer te gaan, vretend dat hij ongesteld was ; bovendien wilde ik hem nog gaarne spreken over den tocht, dien we den volgenden dag naar het klooster Mar-Saba en de Docdj Zee zouden ondernemen. Ik vond hem bezig zijn koff r te pakken. Toen ik mijn verwondering hierover toonde, wilde hij me eerst ontwijkend antwoorden. Eindelijk sprak hij opgewonden : Ge begrijpt zeker niets van me, niet waar ? . .. Ik wil my'n vertrek naar Europa vervroegen. De boot gaat den 29sten en daar het nu al den IGden is, kan ik onmogelijk dien tocht naar Mar-Saba met u maken. Ik onderneem hem alleen .. ." Hy zweeg. Zyn verwarring was zoo groot, zijn optreden zoo anders dan gewoonlijk, dat ik werkelijk begon te vermoeden hem beleedigd te hebben. Ik ben toch geen oorzaak van uw verhaast vertrek?" vroeg ik Gy ? Hoe komt ge er aan?" Zijn stem klonk oprecht. Geloof niet, dat gij iets met mijn beslmt te maken hebt... Zoo ge even eens dien tocht EU met me wilt ondernemen, knoeierig uit p'ankjes zyn samengesteld welke trekken en daardoor epen naden vertoo en. Het ijzerwerk is geen smidswerk, maar is als gesneden uit yzeren platen. Het is ontworpen door iemand die de techniek van het emi den niet kent, en geen verschil weet tusbchen gesmeed en uitgesneden y'zer. En hoewel nu de yzeren krullen verdienstely'k geverfd zyn en de gedachte niet verwerpelyk is om de vijf vakken om het hoofdvenstor gelegen met ijzeren Jijnenornament te versieren, is düor het platte, bai dachtige karakter dezer versiering het effect dat verkregen kon worden verloren gegaan en de oplossing doet zich voor als eene moderne, gekunstelde, en ietwat aan stellerige omdat de hoofdgedachte ten zeerste door de onbenullige uitvoering is geschaad. Thorn Prikker heeft meer gewild dan Toorop en is daardoor des te meer faliekant uitgekomen. Voor hem waren hout en yzer liet voldoende; hij werkte behalve in deze materialen ook in bergsteen en in koper. Zrjn winkelpui bestaat uit n groot raam overdekt door n groote boog. Aan de eene zyde van dit raam bevindt zich een huisdeur; aan de andere een winkel en een tweede huisdeur. Boven ieder dezer drie deuren is een bovenlicht aangebracht. Ook hier is de kleur en de eenvoud der compositie goed. De tegenstelling van het muurvlsk van geelachtig grauwe bergsteen en de grauwe bardsteenen voeling met de bruine, geheel vlak gehouden huisdeuren is fatsoenlyk. Het ornament is zeer poover. Zoowel de rommel van lynen der gehakte versiering cm den steenen boog als de bovenlichtvullingcn met ijzeren harken, en de p etentkuse koperen deurbeslagen behooren tot het piutserigste wat in dit genre te dei ken is Als men in aanmerking neemt dat de boutdetailleering zóó is dat een timmerman er zich voor zou schamen, dat het yzerwerk te onnoozel is om als ernstig werk bet-chouwd te worden, dat vele bergsteenblokken juitt verkeerd liggen (niet op het groifl ger) dat de afdekkende lyst die de compositie bekroont schaduwloos is en veel te weinig sprong heelt om het regenwater van den gevel te houden; als men nagaat de onkundige en slordige wy'ze waarop de bergsteenen dammen staan op de bardsteentn voeting, of die, waarop de ijzeren vullingen zijn ingelaten in den steen, of die waarop, met cementklodaertjes er tusschen, de gpiegelruit aansluit tegen de bergsteenen omraming; of als men let op den niets beteekenenden, lompbrutalen, kwaJe-genialen frijnslag op de penanten, ot' op de onmacht om in koper te ont werpen blijkend uit het geknoei met platen van verschillende dikten aan de deurbeslagen, dan is de indruk van het werk zoo onverzorgd en zoo belachelyk, dat ik, dit ziende, in den waan kwam als ware het geheele bouwwerk uitsluitend des Maandagsochtends in elkaar gezet. * » Er rest mij nog aan te duiden waarom ik deze werkstukken verderfelijk acht, ea dat zal LU. dunkt my, gemakkelijk te vatten zyn. Er is iets m de besten der Hollaudsche architecten, wat men het hooghouden van het ambacht noemt. Betreurend dat maatschappely'ke verhoudingen, zich uitend in de wijze waarop een bouwwerk uitbesteed wordt, ons tegen onzen wil scheiden van den werkman, beseffen wij toch zeer goed, dat wat wij nu onder deze omstandigheden nog hoog houden, ten slotte vruchten»zal dragen en den nazaat ten goede moet komen. Het is dan ook daarom dat al doen dit slechts de besten onder ons wy ons moeite geven in den werkman niettegenstaande enorme tegenwerking de goede tradities van elk vak te bewaren om trots alle bezwaren het ambacht niet verder in verval te doen komen. Het is dit streven dat lynrecht tegenwerkt is door Toorop en vooral door Ihorn Prikker en het is daarom dat ik hun werk verdei fely'k noem. Veel r.adeel hebben zy den werkman rog niet toegebracht omdat hun praktyk als bouw meester bij dit eene werk is b y'ven steken, | maar den slechten weg hebben zy toch beiden i bewandeld. En al hebben nu de werklieden l die onder beide heereu arbeidden natuurlijk te veel gezond verstand gehad om niet over deze knoei architectuur van ganscher harte te lachen, het mag niet ontkend worden dat als twee schilders van goede reputatie aanleiding geven tot het deprimecren van vakken waarvan zij geen keni is hebber, er een positief verder felijke invloed van hen is uitgegaan. miiiniiMtiiMiiittmittHUUHiimiiiiniinitnuiniintiiniiiiininnniitmH zoudt ge me zelfs een groot genoegen doen . .. Och, waarom zou ik u de reden nitt meedeelen van mijn besluit", zei bij na even geaarzeld te | hebben. Het zal me zelfs goed doen, mijn j hart voor iemand te kunnen uitstorten. . ." l Al dien tijd had hij zenuwachtig heen en j weer geloopen ; nu stond hij voor me stil om | zijn vertrouwelijke mededeeLng te beginnen. Eerst vroeg bij me echter op angstigen, bijna smeekenden toon : Beloof me niet te spotten met hetgeen ik zeggen ga en sta me toe u vooraf twee vraeen te stellen ? . .." Beloofd en toegestaan," antwoordde ik, op dien tocht naar Miir-Saba kan ik u morgen best vergezellen ; heb daar geen zorgen voor Hedenavond zal ik mijn koff jr pakken ..." Dank u,'' sprak hij op dankbaren toon. Hij zweeg even en ging toen opgewonden voort: Mogelijk zult ge de vragen, die ik u doen ga vreemd vinden ... maar ... geloofc ge aan voorgevoelens?" In zek ren zin, ja, hoewel ik er nooit veel ondervinding van heb gehad. Nooit heb ik b.v. een, onverklaarbare^ tegenzin moeten over winnen. Maar waarom zouden menschen. riet even goed als dieren, instinkt hebben, waardoor we gewaarschuwd worden?" Dus ge onlkent niet, dat er voorgevoelens bestaan?" hernam Alfred; en wat denkt ge van gelijkenissen? Ik bedoel, dat als ge b.v. iemand voor het eerst ontmoet, ziet ge dan niet somtijds een ander in dien persoon, al hebben die twee menschen elkaar nimmer ge zien? En hebt ge dan nooit opgemerkt, dat niet alleen de uiterlijke, doch ook de innerlijke gelijkeiis volmaakt overeenstemt?" Nu komt ge op een van myn stokpaardjes," viel ik hem in de rede. Ik ben vast overtuigd dat er slechts een beperkt aantal individuen bestaat, die telkens op de wtreld verschijnen, zoodat twee wezens, die elkaar nimmer zagen, toch onder dezelfde omstandigheden hetzelfde hjndelen. Ieder heeft echter zijn vrienden en vijanden. Uomen we op het geheimzinnige terrein van persoonlijke gevoelens ea opvat tingen, dan.,." (Wordt vervolgd.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl