Historisch Archief 1877-1940
No. 1248
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Zeer nauw jerbonden aan den Graal" is de
speer. Deze speelt eveneens in Parsifal een
groote rol. Du sage ziet daarin de lans waar
mede de krijgsknecht Longinus de zijde van
den Zaligm«k«r doorstoken beeft. Ook deze
rekquie kwam »an Josep'i van Arimathea, die
daarmede, »a afloop van zijn veertigjarige ge
vangenschap, naar het, Oosten trok en meteen
veertigtal zijner geloofsgenooten en familieleden
een christelijke gemeente sticbtte. Tallooze ver
anderingen en wijzigingen hebben de legenden,
?welke hierop betrekking hebben, ondergaan.
Langen tijd is men het er niet over eens ge
weest waar de legende van den Heiligen Graal
thuis behoort. Het is thans echter vrijwil uit.
gemaakt dat zij van keltiechen oorsprong is en
in bet bijzonder in Wales thuis behoort.
Voor Joseph van Arimathea heeft men in
Wales nog een groote vereering. Zijne opvolgers
BTOB, Aluin ea Galaad worden in die streek'
als heiligen beschouwd. Ook de Artur-sagen,
welke met de Graal-sagen groote verwantschap
bszitten, zijn in Wales thuis.
Wagner schrijft in zijn Parsifal als »0rt der
Handlung: Gegeild un Claracter der LÖ-dlichen
Gebirge des gothischen Spaniëns" Sodaun:
Klingpor's Zauberschloss, am Südabhange
derselben Gebirge, dem arahischeo Bpa-i
zugewaadt au zn nehmeD.'1 Natuurlijk heeft de
phaiitasie eens dichters het recht het terrein
van zij a legendarisch onderwerp te kiezen, waar
bjj wil.
Speelt nu de «?Gral" in Lohengrin een rol,
die «in extenso" wordt voortgezet in
//Parsifal", eveneoo vindt men in laatstgenoemd
werk de pas gec.teerde figuur van
Klingsor, die in meer dan a opzicht reeds
voorbereid wordt in den «Lohengrin." Mag men
Klingsor beschouwen als de verpersomfidering
van »het booze", evei z .-er mag men zulks doen
met O.trud in //Lohengrin1'. Het is zeker niet
toevallig dat bet duistere, sombere motief uit
het voorspel van het tweeeïe bedrijf (Lohengrin)
zooveel verwantschap bezit met Klmgsor's
Zaubermotiv" uit »Parsifal", eveneens in het tweede
bedrijf.
Zooals Tannhauser met zijn h:er en daar nog
gesloten vormen en met zijn toegeven aan de
conventie b.v. in hét groote duet uit de
tweede acte als de afsluiting beschouwd mag
worden van den ouden operavorm, wel is waar
opgevoerd tot in de grootst mogelijke volmaakt
heid en ontdaan van alles wat slechts zweemt
naar quasi Meyerbeersche ongerijmdliedtn, zoo
kan men L ihengrin beschouwen als den aan
vang eener nieuwe periode, waarin bet muziek
drama de plaats gaat innemen van de
ouderwetsohe opera; hst muziekdrama, waar alles
gebaseerd it op een kgische ontwikkeling der
dramatische totstanden; waar alle coueess.ën aan
oude gewoonten meedoogenloos geweerd worden,
waar, door het gebruik van het »Lritmotiv" het
orchest «en gtooter en meer uitgebreid aandeel
krijgt in 'de schildering der toestanden dan
voorbeeo, boezeer ook Wagner zelf, in zijn vroe
gere werken de behandelirg van het orchest
reeds op een enorme hoogte gebracht had.
Moge nu de muikk-dramatische stijl in
Wagner's werken na Lohengrin, een meer ideale
hoogte zijn gaan innemen, vol bewondering blikt
men toch op naar het werk, hetwelk een nieuwe
aera opent in de kunst, zouder de zwakheden met
zich mede te brengen, die zoo vaak gepaard gaan
aan baanbrekende hervormingswerken. Het ge
heim hiervan schuilt m. i. in de treffende karak
ters v&n het wetk en in de volkomen logische
uitwerking daarvan.
Zal dus eene uitvoering aan hooge eischen
beantwoorden, dan moet in de voornaamste plaats
hiernaar gestreefd worde». Dit is een waar
heid die men over bet algemeen op de
mimische kunst in toepassing kan brengen. Is
echter de tooneelcpeler geheel onafhankelijk in
de meer of mindere subjectiviteit bij de uit
beelding zijner rol, bij den drama'ischeu
zangkunstenaar is dat niet het geval. Het orchest,
die buitengewoon gewichtige factor, moet hem
hierbij terzijde staan, n,oet zij a pogen schragen
en aanvullen.
Waar nu de leiding van het orcbest in ban
den is van een man als Henri' "Viotta, da»r kan
men met vertrouwen de uitvoering tegemoet
zien; daar is men verzekerd dat de diepste
geheimen uit Wagner's meesterwerk ons ont
sluierd en duidelijk gemaakt worden, zoodat ten
opzichte van de allergewichtigste der factoren
het welslagen reeds verzekerd is; nog zooveel
te meer, daar ons Concertgebouw-orchest belast
was met het instrumentale gedeelte. Heerlijk klonk
dan ook het orchest en liet de ineensmelting
der verschillende instrumenten ia het eerste
bedrijf nog ietwat te wenschen over, in de beide
volgende bedrijven kon men zich vergasten op
lUllllMIIHIlIllltlllllUIIIIIIIItllllllllllMIIIIIIIIMIlHIIIIIIIIIIIIMIIIIllHIIIIIII
ZIJN VU AND.
Vit het Fransch,
DOOB
PAUL BOURGET.
In de lente van het jaar 1&93, deed ik een
reis in het verre Oosten. We waren o,er
Beyrout, Tyr en Saint Jean d'Acre naar Carmel
en Jeruzalem gegaan; de dagen brachten we
te paard, de nachten onder een tent door. De
neerslachtigheid, welke me de laatste maanden
had gedrukt, was geheel geweken; ik voelde
me tien jaar jonger en was vroolijk en opge
wekt, zooals ik in tijden niet was geweest.
Nadat we in de heilige stad waren aange
komen, liet ik de bedienden nuet de paarden
dicht bij de poort van Jaffa hun intrek nemen;
daar ik zelf genoeg h&d van bet leven in een
kamp, huurde ik zeer prozaïsch een. kamer in
een hotel, dat op zyn Europeesch was inge
richt en gehouden werd door iemand, die
vroeger als dragoman het land met reizigers
was doorgetrokken. Op dezen tijd van hetjaar
(het was twee weken na Paschen) waren er
slechts weinig menschen in het hotel; des
middags maakte ik kennis met de zes personen
die vóór my waren aar,g?komen. Her uur der
table d'hó e" bracht ons tezamen. Het waren
een oude Duitsche dame die met een even
oude gezelschapsdame reisde; een
Amerikaansch koopman, vyftig jaar ongeveer, met
zyn echtgenoote; een Oostenryker, vertegen
woordiger van een Londensch handelshuis en
een Franschman. Toen ik een gesprek met dezen
aanknoopte, vermoedde ik weinig dat ik door
hem een der vreemdste geschiedenissen zou
vernemen, welke me ooit ter oore kwam.
Zvjn naam was Alfred Vincent ;hy scheen vijf
en dertig j*ar ongeveer. Hy w*a Uraely'k lang,
breedgeschouderd, had een eenigsdna neketyk
voorkomen en iets verfijnds en toch plebeïch
de weelderige geluidgolven die wel niet uit den
»mystischen AHgruuu", doch toch uit cte laag
gelegen orchestruimte opstegen.
la geen werk van VTagner heeft het koor
een zoo omvargrijke en misschien ook zoo zware
tai>k te vervullen als wel in //Lohengrin."
Voortreffslijk heeft liet zich hiervan gekweten. Zondert
men een paar kleine intonatie-zwevingen uit,
dan niets dan lof voor het koor. Vaak
glansrijk van toon in fraai gei.uanceerd klon
ken de talrijke mam eukoren en hoogst beschaafd
en met fijne distinctie voegden zich de dames
daarbij, ik heb verbaasd gestaan over de ge
makkelijkheid en de routine die de dimes en
heeren der Wagnervereeniging zich r,?eds in htt
sptl verworven hebben. Zeer zeker heeft de
heer Emil Valdek uit Darmstadt daarop gnoten
invlotd \utgeoefetul. Ontegenzeggelijk is het
koor bij de aankomst van de zwaan wel het moei
lijkste uit het werk; vermoedelijk zal bij de
tweede opvoering de rbythm'scbe juistheid en
zekerheid hiervan nog wel beter zijn geweest
dan Woensdag.
De^e twee factoren werkten dus zeer geluk
kig mede om htt geheel een bijzonder relief te
verleenen. Dan heeft mij iiog buitengewoon ge
troffen hoe Viot'a, in de tweede en derde be
drijven vooral, de dramatische constructie van
het werk heeft blootgelegd. Zoo er ooit een
pleidooi is geleverd tegen het onzinnige en
misdaiige van coupures in werken van Wsgner,
dan is het hier geweest. Die auders weggelaten
fragmenten men heeft ze uoodig, men kan
ze niet missen, zouder het begrip te verbreken
en dus het werk IK verminken. Tiiacs kwam
het dramatische karakter en de logica, waarmede
het genie alles onbewust organiseert, ten du
delijkste ut. Ojbillijk zou ik wezen indien ik daar
voor niet tevens hulde bracht aan de kunstenares,
die boven geheel baar omgeving uitstak en zoowel
in spel als in zang euorm veel te genieten gaf.
Ik meen Chailotte Huhu als Ortrud. Hoe tref
fend was haar gebaar iu de eerste acte, waar
zij voortdurend op het tooneel is, zonder iets
ie zeggen; maar vooral hoe oneiuctig schoon was
hare vertolking der tweede acte; hoe wist zij
voor elk woord, voor eiken voltin dtn juisten
toon te tieffön. Ouverge'e'ijk zal mij blijven
klinken den spot in de woorden: /cFnedreicher
Graf von Telramund" en het sarcasme in haar
gesprek met Elsa. Ook in het darde bedrijf wist
zij met haar imponeerendügestalte, haar mach
tig tn breed gebaar en baar forsche
stemmiddelen een rilling te doen gaan door de adem
loos in spanning gehouden menigte.
Ziet. men af van het gemis aan het eigen
aardige jungfiauliche", hetwelk in en zoo gaarne
bij Elsa ontmoet, vooral in bet eerste bedrijf,
in stem, in uiterlijk en houding, dan kan men
met de vertolking van mej. Reiul zeer ingeno
men zijo. Het meest heefc zij mij getre,ffön in
taar scène met Ortrul. Maar wie zou niet wor
den meegesleept door zulk een Ortrud? Blijk
baar was zulks ook het geval met Popovici als
Telramuud. Ia het tweede bedrijf was hij waar
lijk grootse1! en pakkend, terwijl bij mij in het
eerste bedrijf in het geheel niet heeft kunnen
boeien. Overigens eigent zich zijn stem zoowel
als zijn geheele persoonlijkheid bijzonder voor
den //Telramund",
Het is zeker geen geringe verdienste om,
zonder zich ook maar in het minst te sparen,
de geheele Lohengrinparlij ten einde te zingen,
en tot de laatste noten frisch en heider van
stem te blijven. Dat, was het geval met den
Loliengrin van den heer Giüaing. Veel is er echter
in hem wat mij mishaagt. B.v. zijn vlakke, open
manier van zingen, zijn nasalen bijklank, maar
vooral zijn slappe, trage, energielooze uitspraak
van medeklinkers nog meer dan van klinkers;
dan zijn voortdurend trekken en het onhandige,
weinig intelligente van zijn spel, b.v. n.et Elsa
in het eerste gedeelte der derde acte en ook
later. Dit was voor den indruk van het geheel
zeer jammer, echter de Wagnervereeniging heeft
niet kunnen krijgen dien zij wilde hebben.
Kïller als Köuig Heinrich -was voldoende
zonder in hooge mate te treffen. Als hij minder
dof, n;et zoo gedekt zong zou hij veel meer
klank kunnen uitstralen.
De »Heerrufer" Bucksath is een goede be
kende ; een der gi trouwen dieu meu in de
Wagnervereeuiging gaarne teri/g ziet.
Ia de eerste acte bleek het hoe noodig het
is dat steeds met bijzondere zorgvuldigheid
gewaakt wordt tegen het insluipen van mis
bruiken, waaraan zich de zangers zoo gaan e
schijnen schuldig te maken. Ik heb bier het
oog op het Wagoersche recitatief. Noch Köaig
Heinricli, noch Friedrich vou Telramund kouden
hier behoorlijk voldoen aan de eischen die Wagner
stelt. Jammer was het ook du liet quintet na
het j,Gebet" op de woorden //Du kündest nun
in zyn persoon, hetgeen men zoo dikwijls by
de middelklasse in Frankrijk ziet.
Zyn iamilie was afkomstig uit Thiers, waar
zijn grootvader een ontzachlijk vermogen had
byeengespaard, dat dezen jongen man thans
in staat stelde zulke verre reizen te onderne
men. Tot zijn twaalfde jaar hal Alfred in
Auvergne gewoond ; daarna hadden zijn ouders
zich met zoon en dochter in Parijs gevestigd,
om de opvoeding hunner kinderen te voltooien.
Vader, moeder en zuster waren overleden, zoo
dat Alfred alleen op de wereld stond. De
jaren, in Parijs doorgebracht, hadden hem van
zijn geboortestreek vervreemd; zijn fortuin
scheidde hem van zijn arm gebleven familie
leden ; en hy had geen betrekking, daar hij
nooit lust had gevoeld zich een loopbaan te
kiezen. Maar, in tegenstelling met ai;dere rijke
jongelieden, had ik bij hem opgemerkt dat h\j
zich toch wenschte te ontwikkelen en een
helder oog had voor httgeen hij zagen hoorde.
Het was te betreuren dat zuik een schrandere
geest in ledigheid oud zou worden. Ik her
inner me nog, hoe hij den eerstrn avond, toen
we over Ga'.ilea spraken waar hij had gereisd,
tot me zei, met Kenan's beroemd werk in de
hand :
Ik wil u ronduit bekennen dat ik niet tot
de geloovigen behoor. Ia Palestina reis ik meer
als een nieuwsgierige, dan als pelgrim. Op
n punt ben ik het echter volstrekt niet met
Renan's Ltven van Jearts eens. De schrijver
beweert dat de menschen die ge EU in Nazareth
en Tiberias tegenkomt, gelijken op de apostelen.
Juist het tegenovergestelde is waar. Hoe meer
men de Syrische bevolking ziet en leert kennen,
des te flauwer worden de evangelische figuren,
tot ze eindelijk geheel verdwijnen. Ik begrijp
niet goed de zedelijke omwenteling, die de
discipelen van Christus teweeg brachten; in
dien ze echter geleken op de tegenwoordige
visschers by het meer van Thiberias, dan vind
ik het nog grooter raadsel... Renan's opvat
tingen zyn onvolledig."
Dit gedeelte van ons gesprek heb ik neer
geschreven om te doen zien, dat mijn reisge
noot juist en goed oordeelde en dat er by hem
van bygeluovige vrees geen sprake was. Deze
beide karaktertrekken maakten de vertrouwe
dein waar Gericht," niet beter klonk. De harde
stem van Giüjing maakte een samensmelting
onmogelijk. Eerst waar het koor met schoonen
klank zich voegde bij de solostemmen kwam dit
juweel van zangmuziek weer tot liju recht.
Zulks echter kou geen belangrijken afbreuk dosn
aan den totaalindruk van het g. heele werk, wel
aan dien der eerste acte.
Aan de monteering was ditmaal meer dan
bijzondere zorg besteed. Reeds van te voren
werd men verrast met een «?Theattr-zettel", zoo
schoon en harmonieus van kieur en uiterlijk als
misschien nog nooit een gedrukt is.
De heer Antoon Molkenhoer was de ontwerper
hiervan niet alleen, maar tevens van de
costumes en uitrusting van alle medewerkenden.
Ik heb onbeperkt genoten van den zsldzaam
sehoonen aanblik, dien het tooneel den gaaschen
avond heeft opgeleverd.
Da costumes zagen er frisch uit, de wapens
en emblemen waren met zorg geteekend ; maar
wat vooral zoo goed aandeed, dat was de piëteit
waarmede de heer Molkeuboer aan de eischen
der heraldiek heeft recht laten wedervaren. De
decors sloten ^;ch voortreffelijk aan bij de
tinten der coitumes Zeer schojn vond ik het
vertrek in de derde acte, waar Lohengrin en
Elsa alleen zijn; ook de verlichting was hier
zeer mooi.
En zoo is dan thans //Lohergdn" opgenomen
in de reeks der werken van den Bayreuih r
meester, die door de Wagnervereen'gmg zijn
opgevoerd.
Mijn hartelijken ge!ukwensch met het schitte
rende resultaat aan den leider Henri Viotta en
mijn dank voor het genotene.
ANT. AVERKAMP.
Bouwende schilders,
Nederland heeft twee bouwende schilders.
Van ieder dezer ken ik n werkstuk.
Onder leiding van Jan oorop is een winkel
gemaakt voor de firma Oldenzeel aan de Glas
haven No. 20 te Rotterdam, en onder die van
Johan Thorn Prikker een tentoonstellingszaaltje
voor Arts and Crafts" aan den Kneuterdyk
in den Haag, Ia beide gevallen betrof het den
verbouw van de gelykstraatsche ruimte van
een bestaand huis.
De bouwwerken van deze beide schilders zijn
het bespreken wel waard, want in menig op
zicht onderscheiden zij zich beslist van hr t werk
van architecten. Is dit werk dan 200 bizonder ;
is het zoo belangrijk ? Ja, het is zeer belang
rijk. Is het fatsoenlek werk? Ook dat. Is
het volop architectonisch gevoeld en architec
tonisch gebouwd? Het is zwak en voor het
grootste deel prulwerk. Kan het geteld worden
bij de architectuurwerken waarop 'n Hollander
mag mjien, als er sprake is van de bouwkunst
van zijn land? Het is zoa verderfelijk dat het
niet getoond kan worden zonder er bij te voe
gen, dat het aan beunhazerij zijn oorsprong te
danken heefc ea dat men het verderfelijke er
van ter dege doorgrondt
Ziehier dus een eigenaardige kwestie. Het
werk is tegelijk belangrijk, fatsoenlijk, prullerig
en verderfelijk. Het zal noodig zijn dit alles
wat nader toe te lichten om begrepen te wordec.
Men moet met schilders omgegaan hebben
om te weten hoe hun oordeel is over archi
tecten. Gewoon zich te bemoeien met een doek
van wel eens twee vierkante meters, met hun
pecseelen en paletter, die stom en onderworpen
zijn aan hun wil, richten zij hun oordeel over
architectuur naar de moeielijkbeden die zy' in
hun vak te overwinnen hebben. Wat het zeg
gen wil te moeten werken met vijftig of hond-rd
leverde wezens die ieder een eigen denkver
mogen en een eigen wil hebben, wat het zeggen
wil geen twee vierka* te meters maar duizend
kubieke meters te bezielen, wat het zeggen
wil bouwkunst voor te staan onder sociale
omstandigheden die lijnrecht met de kunst in
strijd zijn, daarvan hebben zij meerendeels geen
begrip, omdat zij bij het beoefenen van hun
kunst daar niets mede hebben uit te s>taan.
Soms hebben zij over architectuur iets ge
lezen, de opmejkingen of kritieken van leekcn,
van dichters of romanschrijvers en heeft zich
hun oordeel gevormd naar de inzichten van
dezen. Zij zien wel dat oude architectuur dik
wijls beter en grootscher is dan nieuwe, maar
het waarom en het waardoor is nooit in hun
doorgedrongen.
Het beeld dat zij zich maken van den archi
tect en dier s werkkring, van diens willen en
diens kunnen, is ontleend aan voorstellingen
lijke mededeeling, die hij me weldra zou doen,
nog vreemder. Ik merkte al spoedig, hoe alle
christelijk gevoel bij de hedendaagsche jeugd
is verloren gegaan. Ook wai Alired Vincent
niet den reisgenoot, dien m n zich in Jerusalem
zou wenschen. Wanneer ^e deze stad aan
schouwt, moet ge door geestdrift bezield wezen.
Ik herinner me met hem te hebben gestaan
voor een gedenksteen, die voor het heilige graf
is geplaatst. Het is die van Jacqies Daubigi y,
een kruisvaarder, die wenschte hier begraven
te worden, bij den drempel van dit heiligdom,
voor welks bevrijding hij jaren gestreden had,
ver van de zijnen en ver van zijn vaderland!
Die vrome kruisvaarder was zeker een even
groot roover als de anderen", merkte AHred
Vincent op. In 1870 was ik nog slechts
een heel kleine jongen sinds dien tij-i geloof
ik niet meer in helden. De overwinnaars
hebben huis en kelder te veel geplunderd . . ."
Weinig vermoedde IK, dat deze ontwikkelde,
beschaafde man met zijn middelmatige ver
beeldingskracht en alledaagsche ideeën, onder
hevig zou worden aan pen zenuwaandoening,
die zijn gansche gestel schok'.e. Dit had plaats
vijf dagen na onze kennismaking en juist op
het oogenblik, dat ik meende van zijn reis
gezelschap ontslagen te worden. Toen ik van
een uitstapje naar Bethaniëen de Lazarus
grot terugkeerde, vond ik het hotel vol gasten.
Een boot van de pakketvaart had een lading
touristen aan -wal gezet en in plaats van dit
te betreuren, verheugde het me, daar ik hoopte
dat Alired Vincent nieuwe kennissen zou
maken, zoodat ik vrijer zijn zou ia mijn doen
en laten.
Dien avond had ik aan tafel mijn landgenoot
aan mijn rechcerkant, terwy'I aan mijn linker
een zeer spraakzaam Engelschman was
gep aatst. Dit type is zeldzaam, doch bestaat.
Hij was groot en forsch gebouwd, had een
hooghartig voorkomen, een rechte neus, terug
getrokken kin, blond haar by rood af en
lichte oogen in een door de zon verbruind
gelaat. Op het eerste gezicht verschilde hij niets
van zijn tallooze landgenooten, die de gansche
wereld doorreizen en allen op dezelfde wyze
gekleed zijn en allen hetzelfde uiterlyk hebben
van at bleet, gymnast en bokser. Mister Robert
zooals Zola die ,?af in l'Oeuvre" of zooals
Huysmans dat deed in Certains" toen hy schreef
over Ie Fer" en over l'Architecture cuite".
Een architect is volgens die begrippen een
handeLman met een geest te bekrompen om
kunstenaar te zijn; iemand die het vrye leven
niet kent en die schijnt te studeeien «n te
werken blootweg om zijn dagelijksch brood te
verdienen met het copieeren en compliceren
van oude bouwmotieven.
Onder de schilders werd de architect be
schouwd als een suffard ; dat oordeel stond vast
en daaraan was niets te veranderen. Als men
tien schilders spreekt lachen er negen om de
bouwkunst. Zij vinden een architect een pietlnt
met een zeer begrensd gemoed en geven
dnidelijk te verstaan dat er maar n kunst bestaat
en -wel de fchüderkunt. Dan laten zij niet
onduidelijk bemerken, dat als zij eens geroepen
werden als architect op te treden, men heel wat
anders en heel wat beters zou zien. Zoo doet
het gros der schilders.
Onder dergelijke omstandigheden wordt 't
verschijnsel dat we nu twee schilders hebben die
als bouwmeester zyn opgetreden belangryk.
Blijkbaar behooren zoowel Toorop als Thorn
Prikker tot die negen waarvan boven gewaagd
werd. Hoe anders is het te verklaren datiwee
mannen, die zich nooit ernstig hebben toege
legd op het bouwvak, alle bescheidenheid en
twyfel terzyde stellend, zich vermeten het
bouwvak voldoende te doorgronden om er prak
tisch in op t« treden ? Het is alleen pedanterie
die een schilder voeren kan tot het verrichten
van zoo'n dwaabheid.
En juist omdat we nu twee voorbeelden be
zitten waaraan getoetst kan worden wat nu wel
zoo'n schilder, zoo'n kunstenaar by uitstek, tot
stand kan brengen, juist daarom zyn, voor my,
deze beide bouwvaken zeer belangryk.
* *
#
B;ide mannen, zoowel Toorop als Thorn
Prikker hebben te veel over kunst gedacht, te
veel gezocht en te veel gewerkt aan het
kweeken va i eigen gemoed om met ploertig
werk voor den dag te komen. Laat beiden
schrijven of dichtei, of beeldhouwen, laat hen
hun gemoed in iets leggen, er is weinig kans
dat er iets onfatsoenlijk» zal ontsraan, al worde
het ook nog zoo zwak. Zoo is het ook hier
gegaan. Beide tchilders hebben een te juist
begrip van wat onfatsoenlijk, wat kleinzielig ot
wat ploertig is, dan dat men een van die
eigenschappen in hun architectuur zou vinden.
Buiten het bouwvak staande hebben zij hun
kunstgevoel ontwikkeld en het is daarom, da!,
toer. zij bouwen gingen, zij alles misten wat
zij noodig hadden om als bouwmeester op te
treden. Maar een bepaald iets strekte daaren
tegen ten hunnen voordeele en wel het gemis
aan sleur, aan traditie en aan burgerlijkheid.
Hun geest, gewoon de dingen groot en
fatsoenl^k te zien verloochende zich idet en in beidsr
werk is niets te vinden van dat poenige wat
zoo menig bouwwerk van architecten van
professie ontsierd.
Het winkelpuitje van Toorop is opgelost als
een groot kozij i door styler. en een kalf ver
deeld in zes vakk-n; drie kleine bovenvakken
en drie groote er ond r. Het middenste onder
vak is het grootst en wordt gebruikt om er
achter te exposecren. De beide zijvakken zijn
als deuren met glazen boveripaneel behandeld.
Het houtwerk is eenvoudig buhanddd. Versierd
zijn het kalf en de gecemei.tterde
muurpenanteu raast het kozijn. Dit geschiedde in beide
gevallen op dezelfae wij-:e en berust daarop, dat
lijnfiguren ui gediept werden en de vlakke uit
dieping geel geverfd werd. liat cement en hout
op dezelfde wijze versierd zyn, wijst er op dat
minstens een van beide niet behandeld ia vol
gens de eischen aan het materiaal verbonden.
Ia het onderhavige geval was de versiering
voor hout beter geschikt dan voor cement.
Tusschen de vijf vakken waarachter niet
geëxposeerd wordt is in den dag ijzeren orna
ment aangebracht. Het ie ontworpen voor
eenige vakken te samen, zoodat de lijnen van
de versiering wel door de houten middenstijlen
onderbroken worden, doch weer doorloopsn in
het aanprenfende vak alsof er geen onderbre
king had plaats gevonden.
Het houtwerk is grijsachtiggeelgroen geverfd;
het ijzerwerk is sterk geel. Deze tegenstelling
maakt een goed effekt.
Het beginsel dat bij de versieringswijze voor
zat was lijnenornament toetepassen op archi
tectuur in denzelfden geest als Toorop het
vaak in zyn teekeningen deed.
Gebrek aan technische kennis is afteleiden
uit de detailleerii g der deurpaneelen, die
Marshall had echter iets zeer eigtnaard'gs en
dat was zijn stem, die zacht, een weinig.
heesch en eenigszi: s verwijfd klork. De
tegei,stellii g tusschen zijn mannelijk voorkomen en
het zoete timbre zijner stem werd nog sterker
als hij fransen sprak, hetgeen bij vloeiend
deed met een eenigszins vreemd accent. Er
liep trariECh bloed ooor zijn aderen; dit was
misschien de reden van het vreemde en twee
slachtige, dat over zijn geheele wezen verspreid
lag. Hij was iemand die aantrok en tegelijk
afstootte, evenals die personen wi<r omgang
ge zoekt, terwijl ge hen toch wantrouwt. De
vage indruk, dien onze eerste ontmoeting op
me had gemaakt, werd me eerst des avonds
duidelijk na mijn gesprek met Alfred Vincent.
Gedurende het diner had ik opgemerkt, dat
deze buitengewoon stil was geweest. Toen het
diner was atgeloopen begaven de gasten zich
als gewoonlijk naar de patio, waar ze den
avond met rooken doorbrachten, terwijl koop
lieden hun Oostersche waar uitstalden als
kleedjes uit Stoyrna, wapens uit Damascus, enz.
Alfred Vincent was niet verschenen. Daarom
besloot ik naar zijn kamer te gaan, vretend
dat hij ongesteld was ; bovendien wilde ik hem
nog gaarne spreken over den tocht, dien we
den volgenden dag naar het klooster Mar-Saba
en de Docdj Zee zouden ondernemen.
Ik vond hem bezig zijn koff r te pakken.
Toen ik mijn verwondering hierover toonde,
wilde hij me eerst ontwijkend antwoorden.
Eindelijk sprak hij opgewonden :
Ge begrijpt zeker niets van me, niet
waar ? . .. Ik wil my'n vertrek naar Europa
vervroegen. De boot gaat den 29sten en daar
het nu al den IGden is, kan ik onmogelijk
dien tocht naar Mar-Saba met u maken. Ik
onderneem hem alleen .. ."
Hy zweeg. Zyn verwarring was zoo groot,
zijn optreden zoo anders dan gewoonlijk, dat
ik werkelijk begon te vermoeden hem
beleedigd te hebben.
Ik ben toch geen oorzaak van uw verhaast
vertrek?" vroeg ik
Gy ? Hoe komt ge er aan?" Zijn stem
klonk oprecht. Geloof niet, dat gij iets met
mijn beslmt te maken hebt... Zoo ge even
eens dien tocht EU met me wilt ondernemen,
knoeierig uit p'ankjes zyn samengesteld welke
trekken en daardoor epen naden vertoo en.
Het ijzerwerk is geen smidswerk, maar is als
gesneden uit yzeren platen. Het is ontworpen
door iemand die de techniek van het emi den
niet kent, en geen verschil weet tusbchen
gesmeed en uitgesneden y'zer.
En hoewel nu de yzeren krullen
verdienstely'k geverfd zyn en de gedachte niet verwerpelyk
is om de vijf vakken om het hoofdvenstor
gelegen met ijzeren Jijnenornament te versieren,
is düor het platte, bai dachtige karakter dezer
versiering het effect dat verkregen kon worden
verloren gegaan en de oplossing doet zich voor
als eene moderne, gekunstelde, en ietwat aan
stellerige omdat de hoofdgedachte ten zeerste
door de onbenullige uitvoering is geschaad.
Thorn Prikker heeft meer gewild dan Toorop
en is daardoor des te meer faliekant uitgekomen.
Voor hem waren hout en yzer liet voldoende;
hij werkte behalve in deze materialen ook in
bergsteen en in koper.
Zrjn winkelpui bestaat uit n groot raam
overdekt door n groote boog. Aan de eene
zyde van dit raam bevindt zich een huisdeur;
aan de andere een winkel en een tweede
huisdeur. Boven ieder dezer drie deuren is een
bovenlicht aangebracht.
Ook hier is de kleur en de eenvoud der
compositie goed. De tegenstelling van het
muurvlsk van geelachtig grauwe bergsteen en
de grauwe bardsteenen voeling met de bruine,
geheel vlak gehouden huisdeuren is fatsoenlyk.
Het ornament is zeer poover. Zoowel de
rommel van lynen der gehakte versiering cm
den steenen boog als de bovenlichtvullingcn
met ijzeren harken, en de p etentkuse koperen
deurbeslagen behooren tot het piutserigste wat
in dit genre te dei ken is
Als men in aanmerking neemt dat de
boutdetailleering zóó is dat een timmerman er zich
voor zou schamen, dat het yzerwerk te onnoozel
is om als ernstig werk bet-chouwd te worden,
dat vele bergsteenblokken juitt verkeerd liggen
(niet op het groifl ger) dat de afdekkende
lyst die de compositie bekroont schaduwloos
is en veel te weinig sprong heelt om het
regenwater van den gevel te houden; als men
nagaat de onkundige en slordige wy'ze waarop
de bergsteenen dammen staan op de
bardsteentn voeting, of die, waarop de ijzeren vullingen
zijn ingelaten in den steen, of die waarop, met
cementklodaertjes er tusschen, de gpiegelruit
aansluit tegen de bergsteenen omraming; of
als men let op den niets beteekenenden,
lompbrutalen, kwaJe-genialen frijnslag op de
penanten, ot' op de onmacht om in koper te ont
werpen blijkend uit het geknoei met platen
van verschillende dikten aan de deurbeslagen,
dan is de indruk van het werk zoo onverzorgd
en zoo belachelyk, dat ik, dit ziende, in den
waan kwam als ware het geheele bouwwerk
uitsluitend des Maandagsochtends in elkaar
gezet.
* »
Er rest mij nog aan te duiden waarom ik
deze werkstukken verderfelijk acht, ea dat zal
LU. dunkt my, gemakkelijk te vatten zyn.
Er is iets m de besten der Hollaudsche
architecten, wat men het hooghouden van het
ambacht noemt. Betreurend dat
maatschappely'ke verhoudingen, zich uitend in de wijze
waarop een bouwwerk uitbesteed wordt, ons
tegen onzen wil scheiden van den werkman,
beseffen wij toch zeer goed, dat wat wij nu
onder deze omstandigheden nog hoog houden,
ten slotte vruchten»zal dragen en den nazaat
ten goede moet komen. Het is dan ook daarom
dat al doen dit slechts de besten onder
ons wy ons moeite geven in den werkman
niettegenstaande enorme tegenwerking de goede
tradities van elk vak te bewaren om trots alle
bezwaren het ambacht niet verder in verval
te doen komen.
Het is dit streven dat lynrecht tegenwerkt
is door Toorop en vooral door Ihorn Prikker
en het is daarom dat ik hun werk verdei fely'k
noem.
Veel r.adeel hebben zy den werkman rog
niet toegebracht omdat hun praktyk als bouw
meester bij dit eene werk is b y'ven steken,
| maar den slechten weg hebben zy toch beiden
i bewandeld. En al hebben nu de werklieden
l die onder beide heereu arbeidden natuurlijk
te veel gezond verstand gehad om niet over
deze knoei architectuur van ganscher harte te
lachen, het mag niet ontkend worden dat als
twee schilders van goede reputatie aanleiding
geven tot het deprimecren van vakken waarvan
zij geen keni is hebber, er een positief verder
felijke invloed van hen is uitgegaan.
miiiniiMtiiMiiittmittHUUHiimiiiiniinitnuiniintiiniiiiininnniitmH
zoudt ge me zelfs een groot genoegen doen . ..
Och, waarom zou ik u de reden nitt meedeelen
van mijn besluit", zei bij na even geaarzeld te
| hebben. Het zal me zelfs goed doen, mijn
j hart voor iemand te kunnen uitstorten. . ."
l Al dien tijd had hij zenuwachtig heen en
j weer geloopen ; nu stond hij voor me stil om
| zijn vertrouwelijke mededeeLng te beginnen.
Eerst vroeg bij me echter op angstigen, bijna
smeekenden toon :
Beloof me niet te spotten met hetgeen ik
zeggen ga en sta me toe u vooraf twee vraeen
te stellen ? . .."
Beloofd en toegestaan," antwoordde ik, op
dien tocht naar Miir-Saba kan ik u morgen
best vergezellen ; heb daar geen zorgen voor
Hedenavond zal ik mijn koff jr pakken ..."
Dank u,'' sprak hij op dankbaren toon. Hij
zweeg even en ging toen opgewonden voort:
Mogelijk zult ge de vragen, die ik u doen
ga vreemd vinden ... maar ... geloofc ge aan
voorgevoelens?"
In zek ren zin, ja, hoewel ik er nooit veel
ondervinding van heb gehad. Nooit heb ik b.v.
een, onverklaarbare^ tegenzin moeten over
winnen. Maar waarom zouden menschen. riet
even goed als dieren, instinkt hebben, waardoor
we gewaarschuwd worden?"
Dus ge onlkent niet, dat er voorgevoelens
bestaan?" hernam Alfred; en wat denkt ge
van gelijkenissen? Ik bedoel, dat als ge b.v.
iemand voor het eerst ontmoet, ziet ge dan
niet somtijds een ander in dien persoon, al
hebben die twee menschen elkaar nimmer ge
zien? En hebt ge dan nooit opgemerkt, dat
niet alleen de uiterlijke, doch ook de innerlijke
gelijkeiis volmaakt overeenstemt?"
Nu komt ge op een van myn stokpaardjes,"
viel ik hem in de rede. Ik ben vast overtuigd
dat er slechts een beperkt aantal individuen
bestaat, die telkens op de wtreld verschijnen,
zoodat twee wezens, die elkaar nimmer zagen,
toch onder dezelfde omstandigheden hetzelfde
hjndelen. Ieder heeft echter zijn vrienden en
vijanden. Uomen we op het geheimzinnige
terrein van persoonlijke gevoelens ea opvat
tingen, dan.,."
(Wordt vervolgd.)