De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 26 mei pagina 8

26 mei 1901 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBtAD VOOR NEDERLAND. No. 1248 met verrekening van den verschenen interest, de houder van een 3X pet stuk van/1000. nog ? 2 50 toekry'gt. Ten slotte de aangename mededeèling, dat op de heden gehouden tabaksveiling, heel wat hooger pry'zen besteed werden, dan door de gewone taxatie waren aangewezen. Zoo werdvoor 400 pakken Deli 248 cent besteed, terwijl de taxatie 156X cent was. Voor de 1018 pakken Senembab, waren de bedoelde cijfers 125 tegen 79 X ; voor de 785 pakken Deli 185 tegen 142 ; voor de 607 p Medan 90 tegen 69X ; voor 543 p. Deli 110 tegen 72; voor 478 p. dito 42 tegen 37; voor 577 Langkat 102 tegen 69K a 82; voor 431 p. Deli-Batavia 105 tegen 75; voor 487 p. dito 80 tegen 73 en voor 203 dito 100 tegen 6534. De Finkstervacantie is, overzien we het geheel, goed voorbereid. 23 Mei 1901. D. STIGTBK. UIIIIIIMIIIIIIIIIIIllUllllllltltltlIllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII HEITSJLS Onze \im teer m FritÉ, door HENRY S. URBAN. Het is wel de moeite waard eens iets van dezen leuken, kleinen vent te zeggen. Zijn platduitsche afkomst bleek uit alles, uit zijn stevige beenen, zijn dikken kop met geelblond haar, peenhaar als van des melkboers hond, uit zijn trouwhartige blauwe oogen, zijn mopueu^je en zijn frissche kleur. Verder was hij klein en rond en bijzonder bewegelijk; als hij zoo ver genoegd rondsprong vóór het ouderlijk huis of daarachter in het tuintje, dan leek 't uit de verte of hij over den grond buitelde, en de trappelende korte beentjes ontdekte men eerst later. Van geboorte was hij een Amerikaan, een New-Yorker, maar dat was ook alles; zijn op voeding was volslagen ou-amerikaanscb, lieelemaal duitsch. Hij was kinderlijk onschuldig, volgzaam en bezield met een diep respect voor het volwassene, den ouderdom. Of dat na familie was of niet, kwam er niet op aan. Voor vreemden had hij dok ontzag, mits ze maar oud en groot waren. En dan was er nog iets waarvoor hij iets voelde, voor een lekkeren hap, meer nog voor twee als 't zoo viel. Esn echten platdmtschen etenstrek had het menneke. Zeker, hij wist het heel goed: eert uwen vader en uw moeder; maar de persoon in huis voor wien hij 't meeste respect had, dat was oom Bernard, met zijn kortgeknipten baard. Die had altijd een sigaar in den hoek van zijn mond en kon je zoo doordringend aankijken door zijn bril. Oom Bernard was ongetrouwd, woonde in bij zijn broer en had de chirurgie tot vak. Verder deed hij mee aan de opvoeding van Tritsje op een eigenaardige manier, zonder veel te zeggen en als hij wat zeide dan was 't zachtjes en kalm. Waarvoor anderen een hoop woarden noodig hadden, dat kon oom Bernard van Pritsje gedaan krijgen met n blik. Als Trits geen trek had, dan suggereerde oom hem dat bij bepaald honger kreeg. Frits had er wel over gedacht niét lang trouwens hoe dat kwam, zonder een antwoord te vinden. Ea juist dat raadselachtige en onverklaarde deed den toe stand nog gawichtiger schijnen en oom in aan zien stijgen. Met een paar woorden kon hij wonderen doen. Rende Frits meer dan noodig ?was eigenlijk was 't heelemaal overbodig de trappen op en af, zoodat 't o)m hinderde <[ie zat te studeeren, dan werd even diens kamer geopend'en daaruit kwam n woordje: -«-stilte". En dan stond Frits als een zoutpilaar en hij voelde inderdaad iets a'sof z'n beeneu van hout waren. Eens had oom hem toen in zijn kamer geroepen en hem een japanscheu sabel laten zien, met deze toespraak : »zie je dat mes ? als js ondeugend bent hak ik je daar mede in twee stukken en dan wordt je gelar deerd, gebraden en opgegeten. Rechtsomkeert, marsch en er uit!" Toen Fri^.s vrij was lachte oom vergenoegd; nuar Frits lachte niet ea vond 't volstrekt niet onmogelijk langs dezen, zij 't ook minder gebruikelijken, weg aan zijn eind te komen. Voor oom was het in twee stuk ken snijden van een inenscb maar een kleiniglieid, ja, om zoo te zeggen een genoegen. Waarvoor dienden anders al die blinkende, scherpe instru menten in die glazen kast? Het beroep van oom Bernard had wel voor een deel schuld aan de overtuiging van Fritsje dat oom een boven-menscheLjk wezen was*. Af en toe vertelde oom aan tafel van zijn operaties en Frits kreeg bij zulke gelegenheden geregeld kippsvel. En dan de gemoedelijkheid waarmede zulke dingen verteld werden, alsof een ander mensch uitlegde 't verschil tusschen aardappelen schrappen en aardapp:len schillen. Eins opeen dag had oom 't orer een bijzonder interessant geval, over iemand dien hij had opengesneden om zijn maag half weg te nemen. Dat werd Fritsje nu tocli al te kras; zijn mond kon niet meer diciit van verbazing. Een halve maag! De helft van 't orgaan, neen van hél orgaan, dat Frits voor 't belangrijkste hield van alles wat er in den mensch zit, waarin al de heer lijke dingen komen ah vruchten-ijs enges'agen room, frambozen-limonade en wat al niet meer! Veel belangrijker dan je hoofd. Dan hield toch eenvoudig alles op, wanneer je maag niet meer veilig was voor oom Dus was 't toch ernst geweest dat opensnijden met den japanschen sabel, 't opvullen mst kastanjes of 'c lardeeren en het braden in de hasepan ! Hij zag oom al met het vrachtjüin de keuken komen bij Marie: hier hebt je wat voor Zondag. 't Gaf wat of zijn vrindj^s die hij ervan ver telde hem uitlachten en zeiden : da's nievvaar, da' kan niet. Frits hield het voor bekrompen heid van hun kant. Zij kenden oom nist en wisten niet wat hij wist, namelijk dat oom zoo heel veel meer was dan gewone mensch :u. Zoo waren er geen twee. En telkens gebeurde er weer iets dat oom hooger deed stijgen boven de menschen en nader bij de wolken komen. 't Was wel een beetje Frits z'n sclmid ook. Op de wandeling kon hij van die vragen doen waarmede kinderen groote inenschen tot ver twijfeling kunnen brengen. Tot vertwijfeling brachten oom die vragen wel niet, maar vragen deed Fritsje toch. Oom zei hij haalt de ooievaar de kleine kinderen uit het wat ar? Zeker! antwoordde oom. Maar hoe komen ze er in? vroeg Frits weer. De ooievaar legt een ei in de sloot en dan komt je pa en broedt het uit, en brengt het aan ma. Frits was heel voldaa'n mit zijn antwoord en vond de zaak voor gewone mensch 3n heel gewoon. Maar oom zelf': Is u ook uitgebroed? vroeg Frits. Neen, jongen, ik heb mezelf uitgebroed. Zie je wel, dacht ritsje, daar heb je 't alweer. ZJQ iemand is natuurlijk op een heele bijzondere manier ont staan, dat was duidelijk. Zijn gedachten sprongen van den hak op den tak en van al de vragen die hem voorbij dansten .kwam er eindelijk deze uit: Ojrn, waarom is de hamel blauw? Oom trok aan zijn sigaar alsof hij daar zijn antwoorden borg en zeide: omdat ik hem blauw geverfd heb. Frits keek hem schuin aan, maar vond t feit niet onmogelijk; hij berustte, denkende dat zoo iemand tot alles in staat was. Het ergste kwam kort daarna,toen na het eten, oom zich met Frits bezighield en hem vroeg, ja van alles, de tafel van vermenig vuldiging, hoe de eerste President der Vereenigde Staten heette, hoeveel centen een dollar heeft. En wie heeft de wereld geschapen? Zonder een oogenblik te aarzelen antwoordde Frits uit volle overtuiging: u! De familie keek met aan dacht naar oom, benieuwd wat deze wel zeggen zou. Heel kalm zei oom: Jaist, je moogt van middag op m'n fiets rijden: ik zal je vasthouder. Het viel oom niet in zijn gezag op te geven. Tot onzen lieven heer had nog niemand in de familie het gebracht. Maar er werd toch ge tracht hem te onttronen, door Frits' grootmoeder bijvoorbeeld; zij vertelde Fritsje in vertrouwen wie inderdaad de wereld geschapen beeff, hoe dat was toegegaan, alles in bijzonderheden, zoodat Frits begon te weifelen. Er scheen dan toch iemand te wezen die oom de baas was. Maar wie dan? Hoe heette hij? Waar woonde hij? Het platduitsch verstand van Fritsje zei boe noch ba op al dat gevraag. Dan naar grootmoeder, die toch <de eerste aanleiding was geweest tot de onzekerheid. En hij begon met het voor naamste. Grootmoeder wat eet onze lieve heer? De oude vrouw vond het antwoord heel gemak kelijk. Hij eet niets, zeide zij en hij heeft geen eten noodig. Dat was nu al het ongelukkigste antwoord dat zij kon verzinnen! Eet niet, be hoeft niet te eten? Op dat punt verstond Fritsje geen gekheid. Ea als hij aan onzen lieven heer dacht, dan kreeg deze een kort geknipten, zwarten baard, een gouden bril op zijn neus en een s'gaar in den hoek van zijn mond. 't Werd hem een verwarring van belang. Wie had de hemel nu blauw geverfd, wie de wereld geschapen? Oom of die aadere? Zij moesten het uitvechten en zij vochten het uit. Een kikvorscb woonde er in het tuintje achter 'o huis, zoo een die boom-kikvorsch heet, omdat hij op den grond leeff. Hij hipte vergenoegd rond tusschen de planten en heette Mc. Kmley of liever werd Mc. Kiulty genoemd, omdat hij, naar oom beweerde, sprekend op den president leek. Oom had hem cadeau gedaan aan Fritsje en Fritsje was er erg gek mee. En nu gebeurde het dat er een logékwam die aan tuinieren deed en alles eens duchtig zou nazien in den tuin, rupsen dood trappen en den grond losmaken om de planten lucht te gevan, tot groote ergernis van de regenwurmen, die van dat omwoelen niets hebben moeten. Met een hark trok deze tu'nbaas er op uit zoodra hij een oogenblik tijd had en het was in een van die oogenblikken dat Mc. Kiuley, die ouder een rhododendron rustig naar een dikke vlieg zat te loeren, een der ijzeren tanden van de hark in zijn lichaam kreeg. Eerst toen de kikvorsch in de hoogte sprong en raar deed, bemerkte de onmensch wat hij misdaan had. Fritsje was wanhopsnd en liep huilende raar binnen, om te zeggen dat Mc. Kinley dood ging of dood was. Oom zat boven en had spoedig den patiënt, wiens ingewand door de wond naar buiten kwam, in handen. »Die gaat nog lang niet dood" zei hij met den ernst van iemand die het weet. We zullen hem toenaaien." Op de studeerkamer gekomen zag Frits hoe oom de darmen van den kikker weer naar binnen bracht, en met een glinsterende, kromme naald en een wit draadje het gaatje dicht naaide, net even handig als zijn ma een gaatje in een handschoen toenaaide. Toen bracht oom het dier in den tuin en zette 't in de schaduw, onder de rhododen dron. Stom en onbewegelijk van verbazing had Frits dat alles aargezien. Al zijn denken bepaalde zich van nu af bij den kikvorech en den volgenden ochtend was zijn eerste werk een bezoek te brengen aan Mc. Kinley die heel rustig zat te kijken. Frits dadelijk naar oom. Oom h ij leeft nog en ziet alleen wat bleek!" Ea zoo girg hi t iederen morgen, en da;* aan da?, totdat oom op een goeden oc'itend de draadjes doorknipte en ze er uit haalde en zei dat dit zijn laatste bezoek was aan den patiënt, omdat deze volkomen hersteld was. «Prachtig genezen," constateerde hij met voldoening en hij liet het dier aan Fritsje zien. Zelfs geen litteeken! In het gras sprong Mc. Kinl y dadelijk heel vergenoegd weg. Dit was de overwinning van oom B^rnard op zijn mededinger. Van dezen oogenblik af had voor Frits oom Bernard de wereld geschapen en den hemel blauw geverfd, oom Bernard die de maag van een mensch er ui', nam zonder dat hij dood ging en die kikvorschen dicht naaide en zoo weer levend maakte. Grootmoeder kon praten wat ze wilde, Fritsje was er niet van af te brengen. En oom Bernard liet 't zich aanleunen, wetende dat Frits toch wel eenmaal achter de waarheid zou komen. Hygiëne bij het rooken. Dr. Schuier geeft in het vCentralblatt fiir allgemeine Gesundheitspjlege" (Geneesk. ut.) te kennen, dat naar zyn oordeel het rooken eerder een schadelijker! invloed uitoefent op de spy'sverteringawegen dan op de ademha lingsorganen; men bedenke, zegt hij, hoe weinig rookers een goed gebit hebben, terwy'l aandoeningen van het slymvlies van den mond en maagcatarrh niet zelden als gevolg van het rooken voorkomen: ook het zintuig van den smaak lijdt er onder. Het is niet te betwy'felen, dat de vaste, vluchtige en gasvormige tabaksbestanddeelen by den rooker een neer slag in den mond vormen, of rechtstreeks in de maag worden opgenomen. Ten slotte geeft dr. Schóler eenige wenken, welke door rookers wel ter harte mogen ge nomen worden. Men vermijde het rooken op de nuchtere maag, zoomede by lichaamsoefe ningen Een slechte gewoonte is het rooken door den neus en het inslikken van den rook; men blaze dien dadelijk uit. Zij, die ettelyke sigaren daags rooken, doen wel zich nu en dan den mond te spoelen met water, waarin een wainig zout is opgelost (l gram per V't liter). Vooral is dit nuttig vóór den maaltijd en het naar bed gaan. Mondwatersoorten, die den tabaksreuk bedekken, zy'n uit een hygiënisch oogpunt zonder waarde. Een lastig vraagstuk is het, aan de tabak de vergiftige werking van de nicotine te ont nemen, zonder er gelijktijdig andere door den rooker gewaardeerde bestanddeelen aan te onttrekken. Ter bereiking van dit doel geeft prof. Gsrold te Halle het volgende middel op. Hy' vond in het sap van Origanum vulgare by' gelijktydige aanwending van looizuur een geschikt middel om de tabak te drenken, die hierdoor volkomen onschadelijk wordt zonder dat het fraaia uiterlijk, het fijne aroma en de smaak er ook maar eenigszins door lyden. Wanneer de tabakrook door een py'pjs gaat waarin men watten stopt, die in een looizuuroplossing gelegen hebben, en daarna gedroogd werden en de rook door deze watten moet dringen om in den mond des rookers te komen, zal eveneens vergiftiging door nicotine voor komen kunnen worden. In een ander Duitsch blad geeft dr. Schol ier een aantal wenken voor rookers, welke gegrond zyn op jarenlange waarnemingen be treffende de uitwerking van tabaksrook op den mond, da tanden, de maag, de longen, het hart en de hui i van rookers. De allereerste en voornaamste regel is: rook nooit vóór het ontby't, of in 't algemeen met een leege maag. Er is niets wat voor de spijsvertering zóó nadeelig is. Riok ook nooit bij eenige sterke lichaamsinspanning, als dan sen, hardloopen, wielryden, bergbeklimmen, roeien en vooral ook niet gedurende een ge vecht. Volg ook niet »de slechte gewoonte der Franschen en Russen", van door den neus te rooken; haal nooit den rook door uw neus. Houd steeds den rook zoo ver mogelijk van neus en oogen: hoe langer pyp, hoe beter; onder het werken moet een korte pyp niet gebruikt worden. Eene pijp is de gezondste vorm van rooken, daarna komt de sigaar, en het slechtst is de sigaret Gooi uwe sigaar weg, zoodra zy voor vier vijfde is opgerookt; het laatste eindje is het schadelijkst daarin schuilt het vergift. (Maandblad voor Hygiëne en Industrie). HIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIHIHIIIIIU1I1II Financieele enoeciniiscuelowiek1'. Een Repli:k. Ik had gehoopt in uw nummer 1246 van 12 Mei van de hand van mijnen ge waardeerden vroegeren stadgenoot, den zeer begaafden schryver van de «Financieele en oeconomische kroniek", den heer D. Stigter, een interessant epistel te lezen over hetgeen in die week op de effectenbeurzen der wereld en in het bizonder op de Amerikaansche spoorwegaandeelenmarkt in Amerika is voorgevallen. Hoe te New-York Northern Paeifis shares een ocgekend succes behaald hebben en hoe aldaar voor zulke stukken «papier" als huur van n dag bezit Ds. 1000, zegge duizend dollars, is betaald geworden. Aisook hoe andere shares met 10 en 20 procent up en down gingen. En dat alles in ty'd van vrede! Daarentegen doet u mij wél de eer aan eenige, maar uit hun verband gerukte gedeelten van mynen »0pen brief aan den heer mr. C. Lucasse" te geven, waardoor myn betoog in een verkeerd daglicht wordt gesteld. Ik kon hierop straks terug! U vindt o. m. dat het aanbod, het overwel digende aanbod van buitenlandsch meel, voor de approviandeering der stelling Amsterdam nog al geruststellend is. Ik betwyfel dat evenwel ten sterkste! Aanbod is geen bezit en eene vesting moet in optima forma geëquipeerd zy'n: zy moet eflectieoe voorraden bezitten. Zelfs al wordt van het overweldigende aan bod van het buitenland gebruik gemaakt en het aangebodene gekocht, zoo heeft men dat gekochte in de verste verle nog niet in zijn bezit. Alle buitenlandsche verkoopen van tarwe en andere granen, meel en steenkolen, worden met de navolgende bizondere conditie afgesloten; «alle aanbiedingen en verkoopen geschieden »op voorwaarde, dat oorlog, staat van oorlog «of beleg en mobiel verklaring, werkstaking, «ijsgang en of alle omstandigheden onafhanke lijk van den wil van den verkooper, die het «aanvoeren van het gekochte belemmeren of «verhinderen, den verkooper ontslaan van ver«plichting tot leveren ty'dens den duur van «zoodanige belemmering of verhindering en »tot nalevering". De heeren meelagenten geven heeren hande laren over gedane transacties in buitenlandsch meel koopbriefjes, waarin zij geen vermelding maken van de hierboven omschreven kooprestrictie. Zy verkoopen «kost, vracht en as surantie'' en hebben hunne commissie van het verkochte verdiend, of er geleverd wordt of niet. Zeker! Honorabele lastgevers zullen, zoo zij daartoe instaat zijn zyn, hunne contracten uitvoeren, maar easu quo, zy behoeven het niet of door force majeure gedwongen, kunnen zij het niet doen. Mocht vroeg of laat door een oorlog, mobielverklaring gedecreteerd worden of breekt er er een oorlog uit, dan wordt den respectivelijken koopers met geleverd en hebben zij alsdan meel noch winst. Alleen op stoomende of zeilende ladingen zyn oorlogsrisico en winst te dekken, wanneer evenwel daarvoor gezorgd is roof het uitbreken van een eventueelen oorlog. Dat de koopers zoo'n eminent gevaar niet alty'd beseffen, is voor hun zielsrusteen geluk. De Nederlandsche meelfabrikant moet het geen hy' verkoopt, altijd leveren. Voor hem is mobielverklaring of oorlog geen «farce majeure1'. Hij moet bezitten hetgeen hij verkoopt of alles tot den laatsten cent betalen, zoo hy ingebreke blijft. Dit is althans een zekerheid voor den Nederlandschen kooper. Dat het overweldigende aanbod van buiten landsch meel nog geen «geruststelling" is, zult u mij nu wel willen toestemmen. Zoo ooit een Europeesche of Amerikaansche oorlog mocht uitbreker, hetgeen onverwacht kan geschieden, moaten er enorme effectieve voorraden zijn. Op levering gekochte of nog af te laden hoeveelheden worden niet geleverd en het bly'ft zelfs de vraag of de zeilende partyen de bestemde haven nog zullen bereiken. Het huren van meel op tijd of maar voor n dag is alsdan ook uitgesloten. Het is oorlog en iedereen wil bezitten. En nu vraag ik: »Als in tijd van vrede de huur van een stuk papier Northern Pgcific D. 1000, zegge duizend dollars voor n dag kost (en met papier kan men zyn honger niet stillen) wat moet dan in ty'd van oorlog in de stelling Amsterdam, waar eene bevolking zal zy'n ingesloten van 700,000 tot n millioen zielen, onvoldoende van mondkost voorzien, het dagelyksch brood wel kosten ? En U, mynheer Sligter, gy die aan verschil lende R. H. B. S. de theorie van den vry' handel hebt gedoceerd en vele volgelingen ge kweekt, vraag het uwen oud-leerlingen, die in Nederlandgche industrie, import-of exporthandel den kost moeten verdienen, of zy' ook in de praktryk onvoorwaardelijk blijven gelooven aan die leer of haar kunnen uitvoeren? U zult er weinigen vinden die dat schoone dogma getrouw blijven ! In Nederland bestaat geen vry'handel en geen vry ruil-verkeer. ' De eenige vry'handel en het eenige vry'e ruil-verkeer, bestaat alleen nog in den effectenhandel. Over alle grenzen, heen en weer, bewegen zich frank en vry' (met uitzondering van een klein zegelrecht) enorme kapitalen, in den vorm van allerhande papieren geldswaarden. Die handel is veel gemakkelyker dan goederenhandel of industrie, maar hy' brengt op den duur in geen land werkelijken voorspoed aan. Nu reeds rente niert een groot gedeelte van het Nederlandsche volk, dat zyn kapitaal in binnen- en buiten landsche papieren belegd haeft, anderen voor zich latende werken en de eigen handen alleen gebruikende om coupons te knippen. Waarom fabrieken te bouwen ? Waarom vergeefs te trachten door zelf te werken en werk te ver schaffen eigen rente te kweeken? Onze provinciën droomen dat voor hen ook eens een gelukkiger ty'd zal aanbreken, die hen, evenals in Duitschland en Bslgië, tot industrieel-»schaffdn" moge opwekken. De menschen zyn er ry'p voor! Prachtige water wegen en sporen zyn te hunner dispositie ! Het volk heeft er genoeg van om met »de pet sf" voor alle liefdadigheid dank te zeggen. Het verlangt *wtrk", werk om zelf brood -te kunnen koopen en een gelukkig gezin om zich heen te hebben; maar niet, om »ad infinitum" bedeeld te worden. Nederland moet om op zy'ne humaniteitsen schoolwetten de kroon te zetten, den arbeid, die in het land verricht kan worden, begun stigen ; den buitenlander, die eenzijdigen vrij handel in Nederland dry'ft, werer.; premiën stellen op eigen productie en de bestaande en toekomstige Nederlandsche Industrie helpen om in den wereldhandel te kunnen mede dingen en daarby' eene eereplaats te veroveren, die haar aiouden roem, doet herleven. Het Nederlandsche volk, dat in ontwikkeling en onderwy's bij geen andere natie behoeft ten achteren te staan, een gezond volk, dat voor spoed verdient, dat volk moet ook door wetten bevoordeeld worden ! Het moet den buiten lander de tanden kunnen toonen en een voor name medevechter in het wereldverkeer worden. Ik vraag geen rechten op granen, maar wel op het fabrikaat «Meel", waarvoor in ons land schatten gouds aan werkloonen uitbetaald worden. Het buitenland kan niet begrypen, dat wy' aan oude theorieën en leerboeken blijven vast houden; dat wy' de katheder-dogma's niet van de werkely'kheid willen of kunnen onderschei den. Het is zeker, dat wy daardoor dagelijks meer en meer afhankelyk van het buitenland worden, om ten slotte, als een bloem, waaruit de bijen den honing hebben gezogen, zonder weerstand, gebroken te kunnen worden. Waarom zou het «Made in Holland" niet kunnen concurreeren met het bekende «Made in Garmariy" ? Onze bevolking vermeerdert geleidelijk, de bestaande kapitalen worden door erfliting ge decimeerd en nieuwe fortuinen worden hier, in vergelyking met het buitenland en in het algemeen genomen, zoo goed als niet gecreëerd. Kon Nederland vroeger van zich zeggen, zooals Jozef in Egypte deed : «Sichem gab uns fette Weiden, sie ernahrten «unseren SUmm" ! Tempi passati ! Heden stelt het leven grootere eischen en onze vette weiden, natuurlijk of kunstmatig bemest, kunnen niet meer aan de behoeften van dezen ty'd voldoen. Terugkomende op uwe beweringen en ver keerde gevolgtrekking uit mu'n' «Open brief' zy u medegedeeld dat: Ik met gezegd heb «Duitschland en Frankrijk «trachten zich door het heflen van groote invoer«rechten op graan en meel onafhankelyk te smaken van invoer van vrsemde granen, De import houdt dadelijk op, als de oorlog is uit gebroken." Dat zou al te dwaas zijn. Woordelijk heb ik geschreven : »Duitschland en Frankrijk, beiden favorisee»ren door hunne hooge invoerrechten op granen «en meel, eigen cultuur en industrie. Beide «landen willen zich zooveel mogelyk onafhan»kelijk maken van een eventueelen zeetoevoer «en zelfstandig volk en leger voor korter of «langeren tijd kunnen voeden. Frankrijk heeft »dat doel geheel bereikt, Duitschland is op »ien goeden weg er te komen''. Dat klinkt anders dan uwe distillatie uit myn geschrift en noch Nederland of Duitsch land. noch schry'ver dezes, zullen door uw repliek, van de zorgen, die volksvoeding in tijd van oorlog medebrengt, ontheven worden. Ik word door de binnenlandsche concur rentie nog niet met den dood bedreigd en bedreig ook mijne binnenlandsche concurrentie niet; maar alle Nederlandsche meelfabrieken worden in hun bestaan door het buitenland en wel als ongeveer het eenige land ter we reld (Engeland uitgezonderd) door den buiten lander in eigen land op leven en dood be streden; en het Nederlandsche volk en de Nederlandsche regeering laten dat rustig toe. Ata een Nederlander in zijn cultuur of bezittingen in onbeschaafde landen geteisterd wordt; als een Nederlandsch schip op de kust van Atjeh of waar ook door Piraten wordt angevallen, dan zal het gansche Naderlandsche vol voor dien bedreigden Nederlander in de bres springen, maar het word rustig toegelaten dat in ons eigen land, onze nationale industrie door het buitenland wordt vernietigd. U raadt aan om door de Nederlandsche meeifabrieken een trust te doen vormen, het voorbeeld volgende van Amerika en andere landen, om zoo den strijd tegen Amerika te kunnen volhouden. Dat is hier ondoenly'k, mijnheer! Myne collega's, zoowel als ik blijven de persoonlijke vrijheid liefhebben en wenschen niet den Consumenten de wetten voor te schry'ven. Een trust zoude de Consumenten niet ten gunste der meelfabrieken stemmen en hunne industrie zekerlijk niet bevordelijk zijn. Buitendien onze «open deur" politiek zou elke binnen landsche beweging fUsco doen slaan. Of ik uwe propositie meer sarcatisch dan ernstig bedoeld moet beschouwen, zal ik terzy'de laten. Wanneer u, zoowel als uwe heeren col lega's, die over oeconomische en fiaantieële vragen des tijds de pen voeren, een kykje wilden nemen in het buitenland en met terzijdesteliing van uwe ingenomenheid met den illusoiren vry'handel, een onbevangen blik ploegen op de bloeiende industrieën van Duit schland en België, dan, ik ben er van over tuigd, zoudt u met ons willen pleiten voor het ideaal sEen premie op Nederlandsch werk, (het «Made in Holland''). Ten slotte wensch ik u nog op enkele feiten te wy'zen, die ik gaarne de byzoudere aandacht der voorstanders van vrijhandel aanbeveel. Namely'k het feit, dat de Mg', van Zeevisschery vroeger te Maassluis, zich voor eenige j are n met hare geheele visscbersvloot bestaande uit 24 schepen en circa 400 man met inbegrip der boetsters, naar Etnbden in Duitschland heeft verplaatst, alwaar deze maatschappy nu floreert. En dat Engeland zich de eene stoomboot maatschappij na de andere ziet ontnemen, die onder Amerikaansche of Duitsche vlag den »Union Jack'' hebben vaarwel gezegd. Deze feiten spreken voor zich zelf en mogen den Freetraders tot waarschuwing strekken. Met bizondere hoogachting, M. SALBERG. Middelburg, 18 Mei 1901. P.S. Uwe welwillende, ironisch gedane vraagr toegevoegd als slot van uwe wekelyksche kro niek in het Weekblad van vorige week, met de grappig gestelde aanhaling uit het betoog van de redactie der Nederlandiche Bakkers courant, of ik op de zaak zou terugkomen, kan ik u gelukkig bevestigend beantwoorden. Evenwel kan ik niet over den noodigen vryen ty'd daartoe beschikken, zoo spoedig ik als wel wenschte. Edoch, waarde hear, zooals de redactie der Bakkerscourant, rauspert und spuckt, haben Sie ihr glücklich abgeguckt. Hoogachtend, M. SALBEEG. Leeuwarden, 21 Mei 1201. Geachte Redactie! Vergun my een klein plaatsje in het e.v. nummer van uw blad voor het volgende: 'k Gevoel levendige behoefte om langs dezen weg met myn warmen dank te bereiken de onbekenden te Leiden en te Davos Platz, die me met anderen wier namen ik ken en die ik dus kon schry'ven, zoo vriendelijk heb ben venast met eene gave voor my'ne oudjes. (Schetfje »Een vast inkomen" in dit blad, no. 1245). Hoe gaarne zou ik u allen laten zien de verrukking van Hein en Lien by' het genot van een Zondagsch maal, de ontvangst van een nieuw kleedingstuk, de verzekering dat er van ty'd tot tij i nog eens wat anders volgen zal. «Breng allen, allen onzen dank en een eerbiedigen groet!" van die opdracht kwy't zich met algeheele instemming zeer gaarne, met dank voor de plaatsing, geachte redactie, Uw dv. dn., G. C. STF.LLIKGWERF JEKIINK. Contra-Snuifje. Waarde Snuif jesman ! U moogt uw snaiiï^veninciei' wel eens behoorlijk Je les lezen; hij levert u in jjlaats van snuit' een bocht waar Kindhoven noch Anu-rsfoort j)urt of doel aan heeft. Daaraan schrijf ik het toe, dat uw laatste snuifje u t >t;ial in ile war heeft gebracht. Het provinciale orgaan" dat terecht of ten onrechte, dit laat ik in het midden pleegt aan geduid te worden als het lijfblad van on/en minister van liiniienl. Zaken" is de Kulplmnsche Courant; liet blad waaram het koi'lioender-verhaal was ontleend is het /j/'tphet/srlt. Ua.rjhlad. De korhocnJers van het Loo ik moest u eigenlijk geen redaotie-gehimen'1 toevertrouwen xijn ook het redactie-bureau van de Ztftp/ifasc/i-? Courant binnen gevlogen, maar ik heb ze met eigen han:l den nek omgedraaid en /e iu den papiermand begraven. Laat n nn raden en controleer nw snnitleverancier beboorlij'c. Snuif die zulke verwarring teweegbrengt, kan geen goede snuif, kan zelfs absoluut geen snuif zijn. t. t. C. L. VAN BALEN, Hoofilred. Zulph. Cl. Helaas, zoo is mijn laatste snuifje in een verkeerd neusje terecht gekomen, en heb ik zoowaar de waardigen heer Van Balen aan het niezen gebracht. Mijn excuses daarvoor en mijn dank voor zijn »Contra-Snuifje", dat werkelijk uit dat echte nieskruid bestaat, hetwelk Goden en menschen menschen van deftigen huize, met smaak en geest bedeeld gelukkig maakt! A h! wat een voorrecht zoo'n vriend, zoo'n geestverwant, zoo'n totus tuus te vinden l En behalve die snuifbroederschap, hoe trekt uw ziel de mijne aan, waar gij u in zoo weinige regels doet kennen als den man, die in kwinkslag en boert, de ge wichtigste zaken weet te behandelen, zoowel door een geheim te bewaren, als door een geheim te vertellen. Gij »laat het in het midden" of uw blad, het «provinciaal orgaan''1, de Zulpliensche Courant, terecht of ten onrechte als het lijf blad van onzen minister van Binn. Zaken wordt aangeduid en dat stel ik op prijs, mijn waarde Van Balen, dat is zooals het behoort. Gij verraadt geen minister, gij verraadt evenmin uzelf', zoodat het publiek nooit met zekerheid zal kunnen zeggen of de artikelen van het prov. orgaan van Van Balen of van Goeman B irgesius zijn ; ja zelfs niet of dat «Contra-Snuifje" mij misschien ook door Z.Excell. wordt aan geboden, van wien gij het voorrecht zoudt kunnen hebben de snuifdoos te wezen. Zou het dat geheim ook zijn, waarmede gij aan den IJ,-el rondwandelt, dat mij van de gedachte vervult, wat zou ik toch graag dien Van Balen eens zien! Die Zutfensche Sphinx! Maar ook uw spreken bevalt me. Op uw bureau was dus ook dat korhoender bericht ontvangen, en, niet een jong maatje, geen gewone dagbladklerk, neen, neen, gij, in uw eigenwaardigheid van hoofdredacteur, hebt het in den papiermand geworpen. Gij zit daar aan het hoofd van al die redac teuren, wil ik maar zeggen, allesbehalve voor spek en boonen ; en het is goed dat het publiek dat eens te weten komt. Iemand van geringere afmeting en min dere staatsie, zou eenvoudig geschreven hebben: «Mijnheer, in uwe snuifjes hebt gij de Zutfensche Courant, met het Zutfensch Dagblad verward, wees zoo goed deze ver gissing te herstellen", maar ik vraag u zou dat te vorderen zijn van een man van geest, die toch ook zijn pennetje niet te vergeefs voert? Daarom, ga zoo door, geachte heer Van Balen en als ge te Amsterdam komt, laat u eens zien aan Snuifjesman.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl