De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 9 juni pagina 4

9 juni 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1250 Viollet-le-Duc als de basis voor een nieuwe kunst te gebruiken, algemeen in. Cuypers staat eenzaam; hij beeft een periode geopend en ook weder gesloten. Wie in korte woorden de leer van Viollet-IeDuc zou willen omschrijven, zou haar gevoeglijk die der versierde zichtbare samenstelling kunnen noemen. Om op gelijke wijze de leer van JRuskin zoo kort mogelijk weer te geven, zou men kun nen zeggen, dat zij van ieder kunstwerk verlangt dat het de eerlijke uitdrukking in schooneu vorm van den geest des tijds zal zijn. Raskin was ruimer van blik dan Viollet-leDuc, ofschoon beiden allerminst objectief oordeeleu. Maar terwijl de Pranschman alleen de 13e eeuw bewondert en aan dien tijd zijne regelen ontleent, zoodat het opvolgen daarvan noodzakelijk naar de middeleeuwen moet terug voeren, heeft de Engelschman een open oog voor de schoonheid, zooals die in de meest ver schillende tijden te vinden is. Wel heeft hij een besliste voorkeur voor het Byzantijnsche en Romaansche tijdvak, wel meent hij dat de ware kunst ia bet begin der vijftiende eeuw eindigde, maar dit belet hem niet, om b. v. Tintoretto zeer hoog te stillen en ook het werk van Sanmicbeli naar waarde te schatten. Een nieuwe kunst is nu bezig, zich te vor men. Wat de architectuur aangaat, is die kunst in Noord-Amenka het verst gevorderd. Nergens in Europa vindt men iets, dat met haar gelijk gesteld kan worden. De Amenkaansche architec tuur is het noodzakelijk gevolg van de eigenaardig-Amerikaansche beschaving. Zij beant woordt volkomen aan den eisoh die Ruskin stelt. In een nieuw land als de Vereenigde Staten, waar geen traditiën bestaan, kon dit resultaat worden bereikt. Of wij het ook in Europa zoo ver brengen zullen, moet worden afgewacht. Totdusverre konden de architecten der oude wereld alleen aan betrekkelijk kleine werken toonen, hoe zij zich de nieuwe kunst denken. Vooral bij vrijstaande huizen werd de nieuwe manier gevolgd, en wel in Engeland het eerst en met den besten uitslag, omdat deze hui'.en voldoen aan een eigenaardig Eagelscbe behoefte. In het overig Europa worden nu die buiten huizen nagevolgd, ofschoon in andere landen andere eiseien gesteld worden. Ziet men nu zulk een «cottage" in Frankrijk, Duitschland, Belgiëof Nederland, dan bemerkt men aanstonds dat het geen gewas is van eigen bodem, doch uit den vreemde is ingevoerd. Aan den eersten eisch, van te voldoen aan een behoefte, be antwoordt zulk een huis dus niet, en als kunst werk mag het niet gelden. Men zoekt tegenwoordig overal naar een systeem, waarop de nieuwe bouwkunst, zou kun nen rusten. Zulk zotken is al zeer oud. Maar wij zien het vooral geschieden in tijdperken, als de bloei der kunst ten einde ging. Men voelde dan behoefte aan iets, dat dienen kon, om zich aan vast te houden, doch zag over het hoofd, dat geen hulpm ddelen, geen voorschrif ten, iipe uitvoerig en dui lelijk ook, tot het voortbrengen van een kunstwerk kunnen leiden, indien het eenig noodiee, begaafdheid ontbreekt. Het groote gevaar van systemen in de kunst is dat zij bij velen de meeuing doen ontstaan, als zou talent overbodig zijn. In de nieuwe kunst, zooals zij zich nu over een deel der beschaafde wereld uit, vallen twee richtingen te onderscheiden. De eerste wil het nieuwe tot eiken prijs en deinst daarom voor het zonderlinge, ztlfs voor het ongerijmde niet terug. De volgers der tweede richting trachten naar de grootst mogelijke vereenvoudiging der vormen. E in voorbeeld vaa de eerste manier is de nieuw-Belgische ktmst; de nieu-w-Nederlandsche kunst volgt de tweede richting. De tweede wijze van werken heefr, ongetwijfeld meer toekomst dan de eerste. Toch schaadt overdrijving: wie al Ie sober wil zijn vervalt in nuciiterheid, wie oorspronkelijkheid zoekt, wordt g&uw grillig. Kunst hangt met kunnen samen. Maar alleen hij is kunstenaar, die meer kan dan gewone stervelirgen. Zonder aangeboren talent is een kunstenaar onbestaanbaar De uitdrukking »schoone kunst" is nog niet zoo dwaas, vooial niet waar zij op architectuur doelt. Ruskin wijst er dan ook op, dat al.e wezenlijk schoone bouwwerken, van de vroegste oudheid of tot aan onze dagen toe, met een ander doel gf sticht zijn, dan alleen te voldoen aan zekere eischen van nut en doeltreffendheid. Hij ontkent ten zeerste dat al wat nuttig en doeltieffend is, daarom ook schoou genoemd zou moeten worden. Hij gunt de fabrieksgebouwen, de statiouskappen, de spoorwegbruggen, de licbttoreLS en huts gelijken geen plaats onder de voortbrengselea der schoone b<>uwkuust. De architectuur is een ideale kunst zoogoed als de muziek. A:s de bouwmeesters van vroeger slechts voor de nuttigheid oog hadden gehad, de schoonste gedenkteekenen, die wij nu be wonderen, zouden niet zijn gemaakt. Een openbaar gebouw vereis-cht een andere behandeling dan een pakhuis. Wie dit uit het oog verliest, toont van de architectuur, als ideale kunst, geen begrip te hebben. In de schoonste uitingen der bouwkunst van voorheen is een hoogere gedachte uitgesproken. Als de architectuur der toekomst slechts voor wat nuttig is wat kan voeleu, als zij zich onver schillig toont voor de wijze waarop dit nut verkregen wordt, dan zal zij uit de rij der schoone kunsten verdwijnen. TAMO. Internationale tentoonstelling. Voor züaan de aandacht van het publiek onttrokken wordt, als sluitingstermijn staat 12 Juni aangegeven, is het min of meer een plicht hier even van haar bestaan kennis te gevon. Wat de byzondere belangrykheid van deze tentoonstelling is, of de bepaalde noodzakeIrjkheid die er toe geleid heeft, ik zou het u niet kunnen zeggen; er zijn dunkt me tentoonstellirgen, d. w. z. gelegenheden waar de artisten hun werk aan het publiek kunnen presenteeren genoeg en wanneer dit waarlijk presentabel is, kan het zeker wel een onderdak vinden in de periodieke exposities der verschillende kunst kringen, en staan de zalen der driejaarlykschen eveneens voor hen open. En wat de toe gepaste kunst aanbelangt, ook die kan wel, onlangs nog op de Architectura-tentoonstelling, van zich doen spreken. De belangrykheid is dus misschien het inter nationale karakter, het inviteeren van vreem delingen, wat hier nu juist niet, ik spreek in het byzonder overdekunstnjjverheids-artikelen, prijzenswaardig is geweest, of alleen wellicht om te kunnen zien dat we bij hen heusch niet te gast behoeven te gaan. Wil men waarlijk, dat een dergelyke ten toonstelling tot nut zal zy'n (of is de verkoop van het geëxposeerde bepaald doel?) dan moet men vertegenwoordigen, althans op een inter nationale tentoonstelling, het beste wat de groote voorvechters in het buitenland tot stand gebracht hebben, en wat tot voorbeeld van ernstig en nauwgezet streven kan dienen. Thans geeft de ly'st van inzenders ons de ongelyksoortigste menschen by elkaar, vele goeden missen wy hier, en van wat het buiten land opleverde, geen, die ons een schrede nader zal brengen tot begrip van goed, bruikbaar werk, dat samengaat met onze hedendaagsche eischen. Treffen we bjj de piciuralisten al de verst van elkaar verwijderde artisten, zoowel wat hun werk als de opvatting ervan betreft, en zouden we ge neigd zyn te zeggen, hoe komen deze menschen by elkaar; de toegepaste kunst geeft ons even zonderlinge verrassingen. We zien hier ge bruiksvoorwerpen, die van een besliste terug keer tot misschien gewilde soberheid getuigen, naast dingen waaruit de meest naturalistische wyze van versieren nog spreekt. De Amstelhoek geeft ons haar zilverwerk, in de meest primi tieve vorm, soms verlevendigd door mooie emailkleuren, ernstig werk, maar v/aarby men wel naar iets meer verlangt, iets dat aan het nuttige, aan het bepaalde doel, ook het aangename paart. De heer George Morren, daarentegen laat zyn naakte juffertjes zich buigen en wringen tot ze geschikt zy'n voor een cachet, vouwbeen of iets van dien aard ; het is niet het voor werp dat hy' verfraaien gaat, het is het min of meer aantrekkely'ke beeldje waar hy een bestemming voor zoekt, hy zou met hetzelfde recht van ons Thorbecke-beeld by'v., op ver kleinde schaal, een presse- papier of icktpot vervaardigen. Het uitgangspunt is, ge ziet het, by beide dus gansch verschillend, maar van de eerste wel zoo zuiver. Even slecht komen de buitenlanders met hun aardewerk voor den dag. Mevrouw Schmidt Pecht imiteert hier het gewone handwerk, waardoor juist aan het licht komt dat zij even min van de grondbegrippen uitgaat. Gawoon pottebakkersweik, melkkanneijes, testjes enz. mogen door den ty'i heen van vorm verzwakt zyn, ze zitten nog goed in elkaar van begrip; maar mevrouw Schmidt?Pejcht draait als van stopverf, reepen klei tot ooren en hengsels, die zoo onbeholpen aan de vaas vast zitten dat men in de verzoeking zou komen ze er af te breken om te zien of het ding dan mis schien beter werd. Ook het aardewerk van den heer W. Finch is niet navolgenswaard en zoekt in toevalligheden, de bekoring, wat evenmin een uitgangspunt kan zijn Beter is dan het werk van Amstelhoek waarvan we reeds meermalen, o. a. by bespreking van »Het Binnenhuis* melding maakten. Dit is eenvoudig, maar rationeel, behoudens enkele uitzonderingen natuurlijk. E?en degelyk werk is dat van den heer Brouwer, die bier echter allerslechtst vertegenwoordigd is. Was hy hier voor den dag gekomen, als eertyds in de Maatschappy voor Bouwkunst, dan zou het verschil met het werk van mevrouw S. P. nog duidelijker te zien zy'<i geweest. De groote collectie losse oorijas is voor oningewyden van zeer weinig belarg, te onbegrypelyk ; dit zy'n studies voor den man zelf, hoogstens om onder collega's het voor en tegen er van te over wegen, maar zy moeten binnen de werkplaats bly'ven. Meubelen zy'n hier ingezorden door den heer Thorn Prikker en de Amstalhoek, me dunkt ook hier had men nog wel andere krachten naast kunnen zetten. In beide zit een ernstig streven, ook naar eenvoud, dat prijzenswaardig is. Vermelden we nog een zeer mooi gebatikt lapje van mevrouw Baars, dat zoowel technisch als door de kleur, zeer gelukkig mag genoemd worden, en eeuige boekbanden van den heer Loeber, die in het batikken of beizen nog te veel de manier op de voorgrond stelt en het doel uit het oog verliest, en naar het my voorkomt, beter deed in zuiver bindwerk en stetnpelvergulding, den boekbindersroem hoog te houden. In ieder geval echter maakt by' tegenover het bindwerk van RanéWiener nog wel een goed figuur; dit is juist zoo als het niet zijn moet. Ik geloof dat wy' hiermede aan de uitingen der gebruikskunst genoeg belangstelling bewe zen hebbea en tot de slotsom komen dat deze expositie ons weinig nieuws toonde, en wat voor ons nieuw was, helaas niet met vreugde begroet kon worden. R. W. P. Ju. £cn voorrede. Wy' ontvangen den catalogus der binnen enkele dagen by de heeren Frans Buffa & Zonen alhier te openen tentoonstelling van pastei- en waterverf-teekeningen, vervaardigd door Gerard Muller. Jhr. J. H. Schorer schryft by dezen catalogus de navolgende inleiding .«Niets vluchtigs noch gezochts geeft ons Gerard Muller te aanschouwen in zijne pastei-, waterverf- en krijtteekeningen. Alle munten uit door frischheid van opvatting en uitvoering en de meeste zijn ontstaan uit ware behoefte tot creëeren. Het is vooral deze laatste eigen schap, welke steeds als toetssteen gelden mag voor den ernst en het kunnen van den artiest. Gerard Muller wilde vooral niet uitsluitend den weg van zyne Hollandsche collega's be wandelen, die met recht al hunne motieven uit Holland, het schilderachtigste land der wereld, kiezen. Hy had het dus moeilijker; want daar hy artiest-Hollander bleef, moest hij zoeken naar die motieven, welke aan zy'n Nederlandsche kunstenaarsnatuur sympathiek waren. Na lang verblijf te Antwerpen, Brussel en Parijs bezocht hy later Algiers en Sparje, en zoo bevat deze tentoonstelling hoofdzakelijk creaties ontleend uit genoemde landen. »!Q tegenstelling met ons vaderland is aldaar bijna altijd de zon aan den hemel en de droeve sombere dagen en weken, waarin hier het verkwikkende, vroolykstemmende zonlicht moet gederfd worden, zijn ginds uitzondering. Muller beeft met gelukkige hand en juisten blik dit vroolyke, dat alles in een gloed van licht gebaadde, in zyne waterverf-teekeningen weer gegeven. Zoo pakt ons No. 8, het oude paleis van Dey van Algiers, wiens deur niet meer geopend werd sinds de verovering der Franschen, en een blik op de groote kerkhoven van Algiers NOS. G en 7. «Krachtiger en intiemer geeft de artiest de binnenplaats van den tuin der Sultane in het Alhambra te Granada weer, No. 17. Het is een lichte, lichte morgen, de statige cypressen, wachters van den nacht, rekken, van den morgendauw ontdaan, nog edeler hunne kronen opwaarts; de groote fontein besproeit met frissche stroomen het jonge groen. En is in dit aquarel veel zuidelijk intiems in opvatting en voordracht. »Is het niet opmerkelyk dat de Hollander, die zich tot zuidelijker streken voelt asngetrokken, toch in de keuze der motieven Hol lander bly'ft? Terwy'l de Spanjaarden in de laatste vyftien jiar trachten uit te munten door groote historiestukken van dramatische werking en veelal uiterlyk worden in hunne creaties, zoekt de Nederlandsche kunstenaar het stille, kalme, poëtische, en wel niet in de beweging, maar evenals zyne broeders van het Noorden : in de rust. Bezie de tentoonstelling en elk werk toont zulks. »Wy vestigen vooral de aandacht op een paar kleinere aquarellen met een figuur NOS. 15 en 16, meisjes met een waterkruik in de hand, die in den binnenhof gaan wasschen. Hoe geestig is dit figuurtje, No. 15, opgevat en hoe frisch en levendig is de kleur der kleedy'; hoe ademt uit den achtergrond licht en leven alles duidt op vroolykheid en luchtige, niet zwaarmoedige stemming. »De creaties van Gerard Muller hebben iets gracieus. Volop gelegenheid om deze zy'de van zy'n kunnen intiem uit te drukken vond de artiest in} de uitbeelding van de jeugdige marquise d'I. Het jonge Spaansche per soontje staat, zooals alleen zuidelijken dit doen kunnen, ongezocht gracieus op een der treden van den trap die toegang geeft tot het oude paviljoen, door Karel V in den tuin van het Alcazar gebouwd. Het aristocratisch dochtertje van den intendant van het paleis gevoelt hare positie ; het is vooral de vroolyke lichtwerking en het vloeibare dezer teekening, dat ons aan trekt. »0ok onder de creaties alhier ontstaan zy'n aantrekkelyke werken. Het lezend m ei f-j e is een krachtig stuk teekening, intiem en fijn van opvatting. «Van de pastelteekeningen zy'n de Irissen teer in stemming en degelijker uitgevoerd dan de meeste bloemstukken, welke men gewoonlyk op tentoonstellingen vindt. Ook hier komt men by het bezien onder den indruk dat het werk ontstaan is uit ware behoefte, de natuur te willen weergeven zonder trachten naar sterke kleureffecten, die niet gedistingeerd aandoen. De twee liggende vrouwei.figuren waarvan het eene half realiteit, half sprookje vallen buiten het cadre der hollandsche kunst; mis schien vindt dit zy'n oorzaak hierin, dat de moeder van onzen artiest eene duitsche was. Maar waarschynlyk heeft juibt deze ten deele uUheemüche afstamming Gerard Muller bewogen zijn blik buitenlands te slaan en geeft hy ons hierdoor de gelegenheid voor een oogenblik in gedachten te toeven in zuidelijker landen." Mei 1901. J. H. SCHOBER. IIIIIIIIIIIItlllintllllllllMHIIIIMIIIIHMII Björnsoii's Laöoremns. BJÜKNSTJEKKE BJÖKSSON, Laboremus. Drama uit het Noorsch, vertaald door AUGISTA DE WIT en ELSE OTTE.N. Amsterdam, l'. N. van Kampen & Zoon. Heeft de schrijver hiermee te veel gewild, of heeft, hij iets anders gewild dan hij voloracht heeft F Na lezing en iierieziag kan ik niet van die vragen loskomen. Ik dien, wil het, mij klaar worden, ze zoo goed mogelijk te beantwoorden. Bevestigend of onlkennend; geheel of ten deele, dat zal blijken. We mogen, ja moeten we' aannemen dat de dichter in deu titel het door hem als hoofd motief bedoelde heeft aangeduid. Luboremus: //dat wij arbeiden". Arbeiden maar waarvoor? De schrijver noemt gtea bepaald doel. Der halve, arbeid voor den arbeid. Ona zichzelfs wil. Maar toch met een negatieve strekking ... als autiseptic. Wisby verkondigt het met nadruk: ik zeg je ik zeg je wij oogsten omdat wij niet gezaaid hebben' Oakruid oogsten wij I Ik lieb mijn leven lang niets uitgevoerd. Dit geeft ongezonde instincten." EQ tegen welk ongezond in«tiact moet arbeid vooral als bederfwerend middel gelden? Dit drama zegt: tegen misplaatste verliefdheid. In 't laatste der 17e eeuw was in het Fraiische blij- en zangspel een geliefd motief: de strijd tusscheii de liefde eu deu wijn. Onze ISe eeuwsche Hollanders waren materieel genoeg om dien strijd met genoegen te zien strijden en zelfs ten voordeele van deu wijn te zien beslechten. Onze zoogenaamde Bruiloft vau Kloris en Roosje" is er nog een welsprekend getuigenis van en het loflied op den Allerbesten wijn Die gewassen is aan den Jlijii," overstemt luid al wat, de dichter vergeet ter eere van de liefde te laten zingen. De ]9e eeuw dook, in drama eu blijspel, weer diep in het thema der «.ongeoorloofde minne", een thema zoo oud als de menschbeid, deed op het tooneel in de meest verschil lende vormen den strijd zien tusschen liefde en zedelijkheid zoowel de eerste als de laatste genomen in den meest vulgairen of couvuntioueeleu, als in den hoogste en verhevensten zin. Björusou's Lvdia roept dan ook ongeduldig uit: »A.lsof we daar al niet genoeg van haddeu!" Luboremas geeft oi.s daarom het drama van liefde en arbeid. LicLle namelijk als ongezond instinct." De heer Wishy is er het oll'er vau geworden. Op een wonler-vreemde wijze. Ja, zoo vreemd dat we den ladruk krijgen of de auteur er erg mee getobd heeft, 't Is een zonderlinge historie. . .. Wisby was heer op een landgoed ia Noor wegen. We hooren dat hij een eenzelvig mau was, die liefst in een hoekje zat, weien dat hij zijn heele leven uiets had uitgevoerd. Maar hij zorgde m elk geval dat de paarden hehoorlijk werden afgeie:len en de jachthonden mei te dik werden. Dat rustige leven leidde hij tot zijn vrouw zwaar ziek werd. Ze zat in haar ziekestoel en lag te bed, mér kon ze niet, ze kon niet piano spelen, wat voor haar het grootste geiiOt was, eüze kou haar dochter niet langer om zich heen hebben." Want haar ziekte was besmettelijk." O per den aard dier chronische besmettelijke ziekte hooren we verder niets. Het verlangen naar muziek en naar haar dochter maakte haar nog zieker. De dokters kwamen op 't idee dat 't goed voor haar zou zijn althans muziek te hooren. De familie was heel rijk en zoo lieten ze door de concertagenturen advertenties plaatsen waarin een uit stekende pianiste gevraagd werd. Het duurde een heelen tijd eer iemand er op reflecteerde. Maar eindelijk kwam er een die durfde en die magnifiek speelde . . . die naam had zelfs." Als we dat hooren vertellen moeten we denken aan een engel van goedheid : een virtuose, die uit pure menschenliefde zich bij een geheel onbe kende komt blootstellen aan infec'ie! Maar jawel. Die engel is eeu zeer pervers schepsel, dat al op wonderlijke wijze door het leven gezworven heeft. Als pianiste rondreizend hetfc ze een tijd lang zich als verlamd voorge daan, en daar ze heel mooi was, ttok ze des te meer de aandacht van meelijdende hè.ren. Om haar heeft een jong Engelscb officier zich in een l.ótel te Amsterdam doodgeschoten. Vóór haar deur de officier had geen geld. Aan haar heeft een zeventiger, die dol verliefd haar hetl Europa nareisde, maar door zijn bloed verwanten verhinderd werd met haar te trouwen, een lijfrente vermaakt. Kortom de mooie pianiste heeft een veelbewogen leven achter zich, en waarom een virtuoze van haar allooi zich bij mevrouw Wisby aan een besmetting komt blootstellen, waarvan de eigen dochter ver gehouden wordt, blijft onverklaard. Waar schijnlijk alleen omdat de auteur haar daar noodig had ter opwekking van het «ongezonde instinct" in Wisby, maar dan is hij zeer on handig geweest. Als we daarmee vergelijken de volkomen natuurlijke wijze waarop Ibsen de komst van Rebekka West op Rosmersholm verklaart, dan Itgt Bjornson het af. Lydia speelt er nu geheel de rol van Rebekka: zij wil a! spoedig den man hebben en daarvoor moet de vrouw dood. De muziek die leven had moeten wekken, wordt een moordwerktuig. Hoe dit gebeurde? Door suggestie. De vrouw, een uiterst sensitieve natuur, was niet bestand tegen de noodlottige overmacht die zij voelde al haar levenskrachten werden haar door de wreede mededingiter langzaam aan ontnomen ... zij bezweek. Wishy heeft, evenmin als Rosmer, iets van dit alles begrepen. Hij is zoo dol verliefd ge worden op de mooie pianiste, dat hij, zonder iets van l:aar 1e we'ea, na den dood zijner vrouw haar zijn hand aanbiedt. Natuurlijk wordt dit, aanbod aanvaard. Ze trouwen. Als het scherm o, gaat zien we sluier en bruidskrans, en aan eeu gesprek tusschen Wisby en Lydia blijkt dat het uwelijk den dag te voren nteft plaats gehad. Wishy is nu «een heer van middelbaren leeftijd" en Lydia, ondaiks haar avon tuurlijk be.-tam, nog jong. Hij is gedrukt, want nadat hij vannacht van Lydia is weggegaan, heeft hij op /.ijn kamer een naren droom gehad een droum als een openbaring. Hij vertelt dien droom later aan zekeren dr. Kann,' die liem over Lydia heeft ingelicht, 't Is wel heel ellendig vour Wishy dat dr. Kaun r n die droom te laat komen. Wishy verhaalt: Ik zat, op mijn bed, ten minste het leek mij alsof ik klaar wakker op mijn bed zat, toen zij bij mij kwam (zijn overleden vrouw) en ze keek mij zoo treurig aan. Diegene, van wie je nu komt, die hetfc mij om het leven gebracht, zeide zij." Door die verschijning is zijn geluk vergald. Lydia heeft het dadelijk gevoeld, toen hij er haar over sprak, al deelde hij haar de woorden niet mee, door hem gehoord, dat er nu altijd iemand met hen zal reizen, tusschen hen zal zitten, zich mei gen zal in hun gesprek ; dat Wisby nooit meer alleen bij haar zal komen. Ea wanhopig roept ze uit: /,Ze jaagt me het huis uit! Wie kan slapt n waar zij slaapt! Met haar er bij l" We zijn, met den schrijver, van het, hoofd motief afgedwaald. We zouden zelfs kunnen zeggen, dat, het, niels meer met //Laboremus" te maken had. Wisby is evenals Rasmer, heeft geen ruim geweten genoeg oin, ondanks het volgen van zija «ongezond instinct", uit ledigheid gegroeid, gelukkig te kuauen zijn met bet bewustzijn vau schuld. Evenmin als Rosraer berusten tai in de schuld van. Rebekka, even min berust hij ie Lydia's ^oude. Zij d larentegea doet niet «oor IleDekka onder; ze zegt: ,je moet weten, ik heb aau eau stuk doorgeslapen, van 't oogeublik dat, je van me wegging af!" en blijkt dus allerminst door wroeging gekweld te worden. 't Is me niet mogelijk, hier veel tragiek in te voelen. Ik leer er alleen uit : «die de booie droomen 'tineest verdienen, krijgen ze niet..'' Dat haar huwelijks-geluk bedorven is, trekt Lydia, na de eerste opwelling van misnoeg;en, zich niet veel meer aan. Zij zoekt al spoedig afleiding en vertroosting in den omgang met deu jongen componist Langfred, een neef vaa dr. Kann. De familie heeft tot, lijfspreuk laboremus", 't is in hun wapen gegraveerd. En 't zit hun in 't bloed. Volgens den heer Wisby zouden zij dus vrij wel gevrijwaard zijn vour ongezonde instinc ten." 't Mocht wat! Langfred wordt smoorlijk verliefd op Lydia. Eu haar macht over hem wordt dermate fataal dat hij niet meer werken kan. De verhouding van oorzaak en gevolg blijkt nu precies omgekeerd, waardoor het logiE.che van Qet drama er niet op vooruitgaat Toch wil de schrijver weer tot zijn uitgangspunt terugkeeren. Want het zal Langfred blijken dat hij niet met Lydia eensvoeleni kau zijn. En dan breken ze. Dan zegt dr. Kann tot hem: ?Nu zal je kunnen werken." Langfred. Xog niet dadelijk. O, nog in lang niet! Dr. K a n u. Neen, neen ! Maar zooveel te beter, wanneer het weer begint. Lïten we nu laboremus" masr laten glip pen, en daarmee den onverbeterlijken moralist Bjornson los laten. Ik bedoel den moralist die er eeu apart preekje bij wil geven, het preekje van //arbeiden". Ik hoop dat wie het bovenstaande lazen al iets anders in dit werk gevoeld hebben. Iets heel belangrijks eu dat, in fymbolischen vorm het eigenlijke drama mhoudt. bat scliade lijdt door dat de auteur liet met onzuivere bestanddeelen mengt, maar toch telkens opnieuw zich weer daarvan vrij maakt. Het is liet drama van den strijd van twee elementen, die ik kortheidshalve niet beter weet aan te duideu dan door Natuu;leven eu Menschelijkheid. 't Is bepaald merkwaardig zooals Bjomson bij de behandeling van dit thema aau losen doet denken. Telkens voelen we dien invloed, tot in de wijze van uitdrukking, ia't half-klare, half suggestieve van den dialoog. Het tbenia zelf komt trouwens in Ibsen'i drama's her haaldelijk voor. Als titel voor dit drama zou Ui.dine' illes gezegd hebbeu. De wilde, kern-gezonde, hartstochtelijke, maar zedelijk-kille natuurkracut verpersoonlijkt, De Zee, die deu hemel weerspiegelt als in eeu droom, die de airde omvangt met haar armen. De zee als Undine die heimwee heeft naar den hemel en denkt dien te kunnen bereiken door de liefde tot een man, tot een aarde-mensch, levend in een maatschappij van menscheu, waaraan hij ge houden is door zedelijke verhoudingen, door plicht eu verantwoordelijkheid, allemaal diiigea die de Undine niet kent. Zij wil ten hemel met dien man, alleen door baar liefde, in 't volle besef van haar oogetemde kracht, van hare fiere vrijheid. Wat.t ze wil een hooger bestaan. Zij heeft een afkeer van het element waaraan zij gebonden is. En zij voelt dat ze alleen verlost kan worden, als ze de ziel van een man wint, al.s ze gereinigd wordt door de liefde. Om dat te bereiken on'ziet ze niets, zonder gewetens-bedenkingen streeft ze onbevangen naar baar doel. En vergrijpt zich daarbij aan de zede lijke wereld-orde. Laat ik hier vooral den nadruk leggen. Aan de zedelijke niet aan de maatschappelijke. Deze worden dikwijls verward. Haar liefde had vanzelf haar kunnen reinigen en ook gereinigd, haar verheven boven haar sfeer, als zij zich niet vergrepen bad aan het leven van een mensch dat haar in den weg stond, als ze haar geluk niet had gekocht door het ongeluk, door den dood van een ander. Nu staat ze vanzelf als wilde natuurkracht tegenover de humaniteit, nu ligt in het eeuwig-onvereenigbare van deze elkaar tegengestelde elementen de sleutel der tragedie. Gedeeltelijk is Lydia die Undine. 't Zuiverst in de laatste acte/ Omdat daar het duidelijkst liet markante ver schil geopenbaard wordt tusschen haar en den moreel-voelenden mensch, tusschen haar en Langfred, die geen kunstscbepping voltooien kan, waarin niet de brutaal-aatgerande menscbelijkheid zich wreekt op de profanatie, waarin niet ten slotte ondergaat wie zich aan haar vergrijpt,. Zij verzet zich, worstelt machteloos tegen het onontkombarp, wat ze sentimenta liteit scheldt, en tegen het humane, dat ze be schimpt als «dat christelijke" ! Zij verzet zich met de wanhoop van wie alles ziet verloren gaan, als Langfred zegt dat ,de man niet eene vrouw in zijn armen kan nemen, die hem tot in het hart koud maakt" die leeft buiten de sfeer van warmte, waaraan elk mensch behoefte heeft, die vertegenwoordigt: het hem eeuwig vreemde element. Zij heeft gemeend te kunnen doodeu wat stond tusschen haar en den man, maar als zij de moeder gedood heeft, staat de dochter alweer als een onvermijdelijk beletsel. De dochter, die den man en den kunstenaar altijd weer leeren zal dat in leven en kunst het hoogste alleen te bereiken is door den diepsten eerbied voor het hoogst-menscbelijke, de dochter, die ah verpersoonlijking van het Ewig-weibliche geheel uiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiHiiiiiitiiiiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiHiinmiHq 40 cents per regel. iMiiiiiiiitiiiiinniii TRADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers K<M»PMAXS A BJtLINIKR, Wijnhandelaars te Amsterdam. Pfijzi van af ? 2,50 per Flesch. K AM S T R A's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek. BED DER TOEKOMST met 10jaar:garan tie. Lesrerrte sedert 1S9G pi. m. 7OOO sfellen. Ge illustreerde Pri/jscnurar.t gratis. Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit in ENGELSCHE LEDIKANTEN. Nieuwendam, Scheilingwoude. Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje. Ouderkerk. Uithoorn. PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOMJACIIT dagelijks (be halve Zondags) te 11 il u r. Te bevrajen Kantoor Haven-Stoombootdientt, 127, O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. liiterc. Telefoon 681. Arnhem, Eoaings^lein. VLEüGKLS en PIAXiNü'S in Koop en in Huur. Eepareeren Stemmen Ruilen. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 18,'ió. Telcplioon No. 4-13. Amerikaansche, Duitsche en Pransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in : Oude instrumenten worden ingeruild. Reparatiën worden in de Fabriek ten spoedigste uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Au Cliapn iTOr, 100?102 Kalverstr. jjeeren jloeden specialiteit.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl