De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 16 juni pagina 1

16 juni 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1251 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/z Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 16 Juni. Advertentiën van l?5 regels /' 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk ea Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSB te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I W H O II D. VAN VEEKE EN YAN NABIJ: Een beginsel ter zijde gesteld. Het woningvraagstuk in de hoofdstad, door J. H. G. Godsdienstbelasting en Godsdienstdwang, door J. A. Helper SesbrnggerEen contra-slag op het aanbeeld: Handelsonderwys, door J. de Hoop Scheffer. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Arbeid van gehuwde vrouwen in fabrieken, I, door S. KUNST EN LETTEREN: Een Chardin in het Mauritshuis, door Ph. Z. Tentoonstelling St. Lueas. duor B W. P. Jr. Leven en werken van Gerrit Dou, door W. Steenhoff. Een oprecht imsterdamsch" boekhandelaar en uitgever, door J. H E. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Een belang rijk boek, door J. H. C. FEUILLETON : Do kleine dief. Naar het Engelsen, van Ouida. RECLAMES. VOOR DAMES : Engelsche vrou wen in gemeentebetrekkingen, door E. K. H. Kinderbescherming, door "Vera. Allerlei, door Caprice. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES: De buurvrouw. Naar het Daitsch, van Eduard Hesz. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRAS8EN. ADVEBTENTIEN. Een beginsel ter zijde gesteld. De Vereenigde Staten ondervinden al de moeilijkheden van den nieuwen koers, dien zij onder de leiding van president Mac Kinley hebben ingeslagen. Sedert de imperialisten den boventoon voeren wordt een der eerste beginselen van de Grondwet kalmweg verloochend. Of liever, deze Grondwet wordt op het nieuwste gebied der Vereenigde Staten slechts voor een k'.ein deel van toepassing verklaard. Porto-Rico, Cuba, de Philippijnen zullen als wingewesten worden behandeld. Men zal voortaan twee soorten van Amerikaansche burgers hebben, eene eerste en en een tweede qualiteit. Het assimilatie-vermogen van de Unie is in de honderd-en-twintig jaren, gedu rende welke hare bevolking van 3| millioen zielen is gestegen tot 75 millioen, onge looflijk groot gebleken. Niettegenstaande den nimmer afgebroken stroom van land verhuizers, die telkens vreemde elementen aanbracht, is de bevolking van de groote Republiek door en door Amerikaansch gebleven. Alleen werd voor enkele deelen van het grondgebied, de jongste natuurlijk, door de Grondwet een overgangstoestand noodig geacht; zij bleven terntories en genoten niet de volle rechten der Staten, zoolang zij niet door een besluit van het Congres als het ware meerderjarig ver klaard, d. i. tot den rang van Staten toe gelaten werden. Na den oorlog deed zich echter een geheel andere toestand voor. Porto-Rico, Cuba, de Philippijnen, werden geannexeerd, min of meer tegen den wil der bevolking, welke men vertroostte met het heerlijk vooruitzicht, vrije en welvarende burgers van de groote Republiek te zullen worden. Dat vooruitzicht is gebleken een hersen schim te zijn. Het Hoog-Gerechtshof van de Vereenigde Staten, van welks beslis singen geen beroep mogelijk ia en dat de bevoegdheid heeft, bij verschil van mee ningen de Grondwet te interpreteeren, heeft de vraag te beantwoorden gehad, of de Grondwet uit eigen kracht rechtsgel digheid had in elk onder de Amerikaansche vlag staand gebied. En die hoogst belang rijke vraag heeft het Hof, met eene meer derheid van slechts ne stem (5 tegen 4) zeer beslist in ontkennenden zin beantwoord. Spoedig of gemakkelijk is het HoogGerechtshof tot deze beslissing niet geko men. Het heeft een halfjaar geduurd eer het zijne uitspraak kon geven in het douane-proces »Downes tegen de Veree nigde Staten'', dat het uitgangspunt van de langdurige discussiën is geweest. Had het Hof zich geplaatst op het standpunt der Constitutie, zooals dit door eene traditie van meer dan eene eeuw is bevestigd, dan zouden de Vereenigde Staten, indien zij hunne veroveringen niet wilden opgeven, in hun organisch verband groote complexen hebben moeten opnemen van gansch anders ras en gansch andere beschaving. Dat was de groote quaestie van het imperialisme. Veroveren is geen kunst, als men in het bezit is van een overwel digende overmacht en als de slachtoffers in dezen ongelijken strijd niet worden gesteund door dien kloeken en onverzettelijken moed, door dat vastklampen aan vrijheid en onafhankelijkheid als het hoogste goed, die de Boeren tegenover het machtige Engeland staande houden. Maar als de veroveringen gemaakt zijn - wat zullen ze er mee doen? De Europeesche mogendheden hebben eene koloniale politiek, die zich in den loop der eeuwen vervormd heeft, maar toch, behoudens zeldzame uitzonderingen, van een stelsel van meedoogenlooze ex ploitatie gekomen is tot een van hoog hartige voogdijschap, niet altijd heel nauw gezet uitgeoefend, over den jongeren gelen, bruinen of zwarten «broeder." De toepas sing van zulk een stelsel past allerminst in de door en door democratische traditiën der Vereenigde Staten. Eene koloniale politiek, niet al te veel, althans niet principieel verschillend van die der Europeesche staten, werd klaar blijkelijk door den heer Mac Kinley eu zijne raadslieden voorgestaan en gewenscht. De meerderheid van het Hoog-Gerechtshof sloot zich daarbij aan. Hare argumenten waren minder van principieelen, dan van praktisch politieken aard. Op den voorgrond werd gesteld, dat de Vereenigde Staten, evenals elke andere mogendheid, het recht moesten hebben om haar grondgebied uit te breiden. Indien zij echter aan elk vreemd land, dat in hun bezit kwam, dadelijk dezelfde rechten wilden toekennen als aan de oude staten, dan zou men aan eene geheel vreemde, politiek-onrijpe be volking een invloed op het lot van Amerika toestaan, die zeker niet heilzaam voor het land zou zijn. Terecht antwoordde hierop een van de leden der minderheid, de rechter Harlan, dat men zulke bedenkingen had moeten overwegen vóór men tot veroveringscam pagnes en annexatie overging, inplaats van later te beproeven, de grondwet met het gebeurde in overeenstemming te brengen, hetgeen zonder verkrachting niet mogelijk zou zijn. De meerderheid van het Hoog-Gerechts hof heeft het bedenkelijke van haar besluit zelve zeer goed gevoeld, maar zich verde digd door er op te wijzen, dat de volks vertegenwoordiging werd geleid door «An gelsaksische" grondbeginselen en van hare onbeperkte macht zeker geen misbruik zou maken. De Evening Post antwoord vrij scherp op deze nog al goedkoope bewering: »Wij kunnen zulk een onzin haast niet met geduld en zelf beheersching aanhooren. Men zal geen gevaar loopen, ter verantwoording te worden geroepen wegens gebrek aan eerbied voor het Hoog Gerechtshof, wan neer men de aandacht vestigt op de schreeuwende ongerijmdheid en de bespot ting der geschiedenis, die in de woorden liggen van rechter Brown (den rapporteur der meerderheid), want zijn eigen collega's laten zich (in het rapport der minderheid) onverholen in dien geest uit. De eenige strooming in het leven der Angelsaksen, welke zich gedurende den loop der eeuwen laat volgen, is de krachtdadige bestrijding van elke onbeperkte macht, om het even of een koning, een president, een parlement of een congres daarop aanspraak maakt. Den burger zijne vrijheid te verzekeren, den plaatselijken besturen hunne onafhan kelijkheid tegenover aanvallen van buiten, en dat door nauwkeurige opsomming en vaststelling van hunne rechten, ziedaar de alpha en de omega van alle Angel saksische staatkunde. En nu zou men willen beweren, dat vreemden voor onze regeering gevaarlijk kunnen worden! Wij zelven zijn het, die de grootste gevaren doen ontstaan, en wel op het oogenblik, waarop wij alle kracht ontnemen aan de in onze constitutie vervatte wijze voorschriften tegen de stroo mingen van het oogenblik, de eerzucht van enkelen, of het misbruik, dat volksver tegenwoordigingen van hare macht kunnen maken." Het besluit van het Hoog Gerechtshof heeft eene officieele sanctie gegeven aan het streven van de voorstanders der expansie politiek. Wij, bewoners der Oude Wereld, die in deze richting veel en zwaar gezon digd hebben, kunnen ons allerminst het recht toekennen, den Amerikaanschen staatslieden van dit besluit een verwijt te maken. Wij constateeren slechts, dat het een nieuw tijdperk opent in de constitutioneele geschiedenis der Vereenigde Staten. Het groote democratische beginsel, dat de Grondwet de vlag volgt, dat de Republiek nergens over een duimbreed gronds gezag kan uitoefenen zonder daar tegelijk alle rechten en vrijheden van den Amerikaan schen burger in te voeren, is door het besluit van het Hoog-Gerechtshof ver loochend en krachteloos gemaakt. En daar aan valt niets te doen, tenzij het Hof zelf, vroeger of later, op zijn besluit terugkomt. Onmogelijk is dit niet, daar de minderheid reeds nu bestaat uit den president en drie van de meest gezaghebbende leden. l Het woning-vraagstuk in de hoofdstad. Krotten en Sloppen, door L. M. HEEMAXS, met teekeningen van Ai-n.P. HAHN. Amsterdam, S. L. van L o o y. Ten einde te kunnen voldoen aan een bepaling der Statuten, stelde het bestuur van den Amsterdamsellen Bestuurdersbond in een yergadering.gehouden den 2en Januari van dit jaar, voor, dat er van zijnentwege een onderzoek zou geschieden naar den plaatselijken woningtoestand en de econo mische positie van de krot- en slopbewoners. Met algemeene stemmen werd dit voorstel aangenomen en de leiding opgedragen aan den secretaris van genoemden Bond, den heer L. M. Hermans, een in de arbeiders beweging welbekende persoonlijkheid. De vruchten van zijn onderzoek heeft de heer Hermans neergelegd in een boekje, dat in Maart jl. bij den uitgever van Looy is versche nen. Het is versierd met plaatjes naar teekeningen van de heer Hahn, die zeker het effect dat dit boekje beoogt, een aan schouwelijke voorstelling hoe nog honderden menschen in Amsterdam wonen zeer verhoogen. De schrijver heeft zijn onderwerp in twee gedeelten behandeld; het eerste bevat een onderzoek naar den woningtoestand te Am sterdam, alsmede naar het leven en bedrijf van enkele bewoners van sloppen, stegen en krotten, het tweede geeft een overzicht van de pogingen, welke tot verbetering van den woningtoestand in de hoofdstad zijn aangewend. Laten we op den voorgrond mededeelen wij rneenen daarover eenigszins een oor deel te kunnen vellen dat de schrijver zijn taak zeer ernstig heeft opgevat. Wat er vuils ligt in het hartje van de stad, rondom den Nieuwendijk en in de buurt der burgwallen, heeft hij bezocht; de Jordaan heeft op het punt van slechte woningtoestauden voor hem geen geheimen en wat hij jans van den Jodenhoek en omgeving laat zien, toont aan dat hij voor het walgelijkste niet terugdeinsde, om dingen aan het licht te brengen, waarvan men ook eenige staaltjes in otficieelen stijl kan vinden in de ge meenteverslagen der drie laatste jaren. We hebhen eenmaal 't is jaren ge leden Multatuii op een internationaal congres voor sociale wetenschappen, dat in het koninklijk paleis op den Dam werd gehouden, de ellende hooren beschrijven van den Javaan. Hij gaf een statistiek van gestolen buffels en pac, zijn aanhoudend »encore un buifle" prikkelde hij tot opwihdings toe de gemoederen van zijn hoorders. Het lezen van dit boekje heeft eenigszins hetzelfde effect; wie medelijden gevoelt met »den goddelrjken stumperd, dien men mensch noemt'' trilt van verontwaardiging, wanneer hij leest, nog eens leest en aanschouwelijk ziet voorgesteld, hoe menschen als padde stoelen onzer maatschappij daar m die krotten wonen of liever niet wonen, 't Gaat maar altijd door van het begin tot het einde. Te veel menschen in n hok, geen licht, overal duisternis en vuil, geen doorloopend privaat, soms duinwater, soms niet. De verschillende woningen, waarin die krotten verdeeld zijn, doen nog van ? 1.50 tot / 1.?huur. Er zijn eigenaars die van 10 tot, 15 percent rente maken ! In den regel bepaalt de schrijver er zich toe om in niet opgesmukte taal weer te geven wat hij zag, terwijl hij ook vooral de koele cijfers der statistiek laat spreken. Reeds vroeger in den jaargang 1898 1899 van het tijdschrift De jonge Gids had de heer Hermans «Tehuizen van Amsterdamsche proletariërs" beschreven. Van een slop in de Joden Houttuinen.dat den naam draagt van «Wijde Gang'', deelde hij toen het volgende aiede. dat we in zijn boekje weer terugvinden: kunnen er slapen, al krabben /.ij ook liet vuile vleeseh tot bloedens toe in Inm slaap. Hei zijn niet alleen de wandluizen, die de bewoners kunnen kwellen, ook de ratten, groote, leelijkc bec-ten, doen hetzelfde. Een vrouw, een klein, bedeesd inenschje, met ontstoken «ogen eu een vriendelijke.» trek «m de» mond klaagde mij er over : Jk mot alles wegbergen - och got- - och got ze vreten alles op u'Lstercn mioht een sluk vet, meneer -- een kostelijk sluk vet - - bij jiiijn's kinde ren gezond - een Kostelijk stuk vet, Hen ik daar gelegen in bed en heb ik daar wel leven gehoord och got och got d'er zijn d'er hier zooveel ik stond 's morgens op eu beu ik gegaan naar de kast - alles "weg -?alles weg /oo'n kostelijk stuk vet " en zoo bleef de arme ziel voortjammcren, blijde dat zij iemand gevonden had, die zij kou vertellen, hoe zij rouwde over liet gemi.s vau een stuk vet. Het onderzoek, dat tot het schrijven van bovenstaande regelen aanleiding gaf', had reeds eenige jaren vroeger plaats, maar bij zijn bezoek in het begin van dit jaar vond de schrijver den toestand in de «Wijde Gang'1 nog juist hetzelfde; alleen twee perceelen waren afgekeurd, maar het huis waar hij bij zijn eerste bezoek was geweest, waar wandgedierte en ratten den baas speelden, was nog bewoond en .. .juistden dag te voren opnieuw betrokken. ?XDe schrijver, die, wij moeten het mede deelen voor hen die het niet weten, sociaal democraat is en dit dan ook wel laat door schemeren, heeft zeker het onderwerp door aanschouwing grondig bestudeerd en daarom heeft het ons zeer verbaasd, dat hij geen melding heeft gemaakt van het onderzoek naar den toestand der arbeiderswoningen in Nederland, als uitvloeisel van een besluit ter algemeene vergadering van den Volks bond in 1892 genomen. Het bestuur van de Amsterdamsche afdeeling van den Bond benoemde in den aanvang van 1893 een commissie, die de oude wijken der stad in negen districten verdeelde, elk te onder zoeken door twee commissieleden. Vier gedeelten van Amsterdam kwamen bij dat onderzoek op den voorgrond: lo. de eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oos tenburg, 2o. de Jodenbuurt, 3o. de Jordaan, 4o. het centrum der oude stad (buurt Nieuwendijk, Nieuwe Zijds-Voorburgwal, Warmoesstraat) en in het vijftig pagina's groote rapport dezer commissie vindt men dezelfde toestanden terug als door den heer Hermans worden geschilderd, maar ook tevens de middelen aangegeven, die, onder de bestaande wetgeving, het mogelijk zullen kunnen maken eenige beterschap aan te brengen. Zooals vaak met rapporten gaat, werd ook dit rapport spoedig vergeten, maar wij gelooven wel dat het indertijd niet zonder invloed is geweest op den toenmaligen Gemeenteraad de brochure van mr. D. Josephus Jitta, »Iets over de ver betering der volkshuisvesting in verband met werkverschaffing" was toen ook juist verschenen en dat hetgeen later ge schiedde, grootendeels het gevolg was van het onderzoek, door den Volksbond ingesteld. In de Raadszitting van 23 September 189C werd toch art. l der «verordening regelende den Gemeentelijken gezondheids dienst" in dier voege gewijzigd, dat daar aan werd toegevoegd, »het onderzoek van bebouwde erven, die een vermoeden van voor de gezondheid schadelijke toestanden opleveren". Later, den 15den November van dat jaar, werd een hoofdopzichter voor het woningtoezicht door B. en W. benoemd. De commissie van den Volksbond had voor gesteld een uitgebreid college aan te stellen, naar stadswijken in districten verdeeld, maar op voorstel der gezondheidscommissie besloot de raad een vast bureau in het leven te roepen, een onderdeel varmende van den Gemeentelijken Gezondheidsdienst en beschikkende over vaste ambtenaren. Het eerste rapport van dit bureau kan men onder het hoofd: »Het systematisch onderzoek van woningen" in het Gemeente verslag van het jaar 1897 lezen en daarmee is men elk jaar voortgegaan. Ook de heer Hermans heeft, waar hij cijfers noemt, uit die verslagen geput. »Wat doet nu het Gemeentebestuur," vraagt de schrijver, »na kennisneming, met die cijfers." «Zoo goed als niets, er worden een paar krotten, die te walgelijk en te slecht zijn om zelfs door honden bewoond te worden, onbewoonbaar verklaard, en een of twee huisjesmelkers worden een weinig achterna gereden, overigens blijft de toestand precies dezelfde." Het komt mij voor, dat hier de sociaaldemocratische neigingen van den schrijver hem eenigszins parten spelen. Een gemeente bestuur kan alleen afgaan op officieele gegevens en cijfers, die met zorg en nauw keurigheid verzameld worden, en nu wijzen wij er toch op hoe in den loop der laatste twee jaren in verschillende raadszittingen tal van perceelen in de gewraakte buurten voor bewoning ongeschikt zijn verklaard en hoe dat in de laatste raadszitting, den 22,-ten Mei gehouden, het geval is geweest met 27 geheele perceelen, 8 kelderwoningen, 8 henedenwoningen en 2 bovenwoningen. Welke waren nu de motieven, die B. en W. e.r toe voerden, den raad voor te dragen die 27 geheele perceelen af'te keuren? Wij lezen deze o. m. in de voordracht no. 4fl7 strekkende om de perceelen 54, 50 en 58 in de Laurierstraat tot bewoning onge schikt te verklaren. Wij vinden daar: 1. onvoldoende luchtverversching ; 2. gemis van een inrichting tot afvoer van huishoudvuil ; 3. het niet aanwezig zijn van een inrichting tot afvoer van faecaliën ; 4. een vochtigheidstoestand van dien aard, dat deze schadelijk was voor de gezondheid ; 5. de zekerheid dat in genoemde perce,elen geen afdoende ver beteringen waren in te brengen. Er is dus nog al wat noodig, aleer een perceel onbewoonbaar wordt verklaard. Wij hebben echter veel verwachting voor de toekomst. Aan liet hoofd van het bouw en woningtoezicht staat thans de heer Teilegen, de vroegere directeur van publieke werken te Arnhem, die als lid van het vorige bestuur der Liberale Unie en als lid der centrale commissie van advies betref fende het woningvraagstuk blijken heeft gegeven, dat hij ook de middelen weet te vinden om met energie op te treden. Hij toonde dit in Gelderland's hoofdstad als bestuurslid der woningvereeniging »0penbaar Belang" en hij zal dit, nu hij, tot zoo gewichtig een betrekking is geroepen, zeker in Amsterdam ook doen. * * * In het tweede gedeelte van zijn boekje verlangt de heer Hermans, dat de gemeente niet alleen de krotten en slop woningen onbewoonbaar verklaren, maar ze ook zal albreken en nieuwe, goede gezonde wonin gen zal bouwen, die verkrijgbaar zullen zijn voor huurprijzen, als thans betaald worden door het proletariaat, dat in den regel in zulke afgekeurde perceelen ver blijf' houdt. Wat geschiedt er nu toch f Is zulk een perceel onbewoonbaar verklaard, dan trek ken de bewoners naar een ander, dat precies op het vorige gelijkt, maar tot nu toe aan het .voningtoezich't is ontsnapt. Door het afkeuren der perceelen, wordt dus de woning nood hooger en wordt de opliooping van personen in n perceel en zelfs in n woning in de hand gewerkt. Er zijn in de Jodenbuurt nkamerwoningen, woningen zooals de heer Hermans in de Nieuwe Gids beschreef, die door 10 a 12 personen zijn betrokken. Zoo vinden we in het officieel verslag van het systematisch onder zoek, door de gemeente in de Valkenburger straat ingesteld: 28 nkamerwoningen met 5 bewoners. 34 6 OQ 7 '--^ n » ' »» 21 8 17 9 8 10 ' n ii 11 » 2 12 Wanneer men nu nagaat dat een eisch van 15 M3, luchtruimte voor woon- of slaapvertrek per volwassen persoon matig is en dat er nkamerwoningen zijn, welke slechts een inhoud hebben van 29 a 30 kubieken meter, waarin des nachts tien per sonen verblijf houden,dan kan men begrijpen in welk een atmospheer deze menschen ver blijven. Op het derde Nederlandsche congres voor openbare Gezondheidsregeling, in 1898 te Utrecht gehouden, werden de volgende eischen vastgesteld: De overheid Ijclioort zorg te dragen, dat voor de bewoners, die door haar maatregelen uit hun woningen verdveveu worden, goede 'woningen beschikbaar zijn ?;egen een huurprijs, die niet veel hooger is dan die, welken zij voorheen betaalden. Indien hierin niet op andere wijze wordt voor/ien, /al de overheid den bouw van woningen zelf ter hand nemen. De onniiddelijke werkzaamheid der overheid bepale zich verder tot opruiming vau beslaande sleehle toe standen en het daarstellen vau woninseu, inderdaad voor de maatschappelijk zwakken verkrijgbaar, voor zoover daarin niet door het partikulier init atief, betwelk van overheidswege krachtig gesteund behoort te worden, wordt voorzien. Nu erkent de schrijver dat het particulier initiatief, «vooral in ons vaderland bijzon der aangebeden," wel iets in Amsterdam gedaan heeft om verbetering te brengen in de woningtoestanden; dat de gemeente soms daarbij haar hulp heeft verleend, maar dat de huurprijzen der nieuwe woningen in den regel te hoog zijn voor de menschen, die in de perceelen woonden, welke onbewoonbaar zijn ver klaard. De goedkoopste zijn zeker die van »Het aangroeiend fonds tot verbeterisg der Volkshuisvesting He Amsterdam", waarvan de huurprijs zal zijn van ? l 20 tot ? 1.50, maar terecht wijst de schrijver er op, dat het minimum van ? 1.20 per week reeds het maximum is, dat een »krot- of slop bewoner'' kan betalen; en wanneer ik nu het aantal bewoners der in de raadszitting van Woensdag 24 Mei afgekeurde perceelen op tien per perceel vaststel met het oog op de gegeven statistiek veel te weinig dan zijn er door deze daad 270 menschen gedwongen naar een nieuwe woning om te zien, die, daar zij geen hooger huurprijs kunnen betalen, misschien nog ellendiger zal zijn, dan de woning, welke zij verlaten hebben. Het oogenblik moet eenmaal aanbreken, dat er voor deze menschen geen woning meer te vinden zal zijn en dan ?... Terecht heeft dr. J. W. Jenny Weyerman in zijn academisch proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor irt de Staatswetenschappen, gewijd aan het «Woningtoezicht", er op gewezen (pag. 27) dat de onbewoonbaarverklaring, bovenal ook een tweesnijdend wapen is, «dat niet alleen den eigenaar der woning treft, maar dikwijls veel meer nog den huurder," Maar, zal men mij toevoegen, de woning wet is in de Tweede Kamer aangenomen ert het is dus spoedig te verwachten, dat de gemeente óf het particulier initiatief krachtig kan bevorderen, óf zelf, met al de energie, die thans bij haar bij het be handelen van sociale vraagstukken voorzit, de hand aan den ploeg zal slaan. Keurt zij dus reeds bij voorbaat de meest afzichtelijke perceelen en woningen voor bewoning af, dan is er reeds een goed stuk arbeid verricht, om daarop later voort te bouwen. Laat ik er op wijzen, dat de wet nog niet in het Staatsblad staat en, wat meer is, wa.nneer men het voorloopig verslag der Commissie van Rapporteurs in de Eerste Kamer met aandacht leest, zal men zien dat de wet in de afdeelingen niet zoo gun stig is ontvangen als zij verdiende en er zelfs leden zijn geweest die meenden, «dat het beginsel, in deze wet neergelegd, de bestaande Staatsinstelling op losse schroe ven plaatste." Het kan dus zeer goed ge beuren, dat de woningwet het lot van de eerste ongevallenwet zal ondergaan. En nu achten wij het een gelukkig feit, dat het boekje van den heer Hermans is verschenen. De daarin geschilderde toe standen, de teekeningen, maar vooral ook de heele logica der cijfers en der statistieke opgaven spreken tot het gemoed. Zoo'n lompenproletariër kan het niet beoordeelen of de zorg voor de volkshuisvesting een rijkszaak ot een gemeentezaak is; of de wet al dan niet doodend zal zijn voor het particulier initiatief; of er feitelijk inge grepen wordt in de vrijheid van het individu; hij weet alleen maar, dat hij allerellendigst woont en soms bezit hij door de gewoonte die wetenschap niet eens meer. Daar dreigt het gevaar! Nu zou ik gaarne dit boekje wenschen in handen van alle leden der Eerste Kamer. Laat liet hen, de hoogstaangeslagenen, niet afschrikken, dat aan het slot een klein preekje wordt gehouden voor het program van de sociaal-democratische arbeiderspartij. Eerlijk moet ik bekennen, hoe liet in wijlen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl